Bart zijn verhalen
verhalen voor alle lezers in quarantaine
19-03-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Is mijn kind een vreemde deel 3

IS MIJN KIND EEN VREEMDE?

AUTEUR:

DAEMS BART.

 Elke gelijkenis met bestaande personen of gebeurtenissen is louter toevallig.

 

MARGARINE EN SIGARETTENBLAADJES

 

De oorlog was voorbij en dat was ook zo voor Jan en Corneel, ze begroeven de strijdbijl en sloten vrede met elkaar. Het kwam bij Jan niet uit zijn hart maar het was de enige manier om Stanske te kunnen blijven ontmoeten. Stanske was opnieuw zwanger geraakt en had inmiddels flinke zoon gebaard. Een kort maar stevig gebouwd ventje met twee heldere blauwe kijkers. Jefke leek sprekend op zijn vader, dat kon zelfs Corneel niet ontkennen.

Het leven in het dorp ging verder en iedereen had zo zijn grote en kleine zorgen. De oude veldwachter kreeg zijn welverdiend pensioen en de burgemeester kreeg een probleem. Het was in die tijd moeilijk om een vervanger te vinden. Veel jonge mannen waren aan het front gesneuveld, de anderen werden thuis verwacht om op het veld te werken. De stallen moesten heropgebouwd of hersteld worden. De wezen, die geen veld meer hadden trokken naar de stad om op de fabriek te gaan werken. De burgemeester had echt een probleem. Waar vond hij een geschikte veldwachter? Het herhaaldelijk aankloppen van Jan bij de overheid was de burgervader niet ontgaan. Op zekere dag ontbood hij Jan bij hem thuis:

“Meneer Smeekens,” zo begon de burgemeester tegen hem, “ jij hebt al wat kontakten gehad met de overheid en jij bent goed ter taal. Volgens mij ben jij de geschikte kandidaat om voor ons te komen werken. Jij kent de mensen hier, jij kent het kleinste straatje in de omgeving en als vrijgezel heb je veel tijd. Als jij nu eens veldwachter zou worden? Jij hebt een vaste job. Een goed pensioen en je hoeft niet hard te werken.”

Jan moest niet lang nadenken. Met deze kreeg hij macht en kon hij zoveel naar Stanske als zijn hart beliefde.

Enige tijd later kreeg Jan zijn uniform en vastbesloten om heel snel te scoren stopte de nieuwe veldwachter voor het uitstalraam van Stanske. Links lag al het huisgerief zoals straatvegers, dweilen en een stapeltje witte pakjes stijfsel. Rechts lag de cacao, enkele pakjes margarine en drie doosjes perensiroop. Zelfzeker stapte Jan de winkel binnen, maar zijn lef werd onmiddellijk gedempt. Rosa van twee straten verder stond ook in de winkel waardoor Jan noodgedwongen moest wachten. Met zijn rechterbeen stijf vooruit en het linkerbeen lichtjes gebogen stond hij daar. Zijn handen hield hij uitdagend in zijn zij en terwijl zijn romp lichtjes meedraaide keek hij van het uitstalraam naar Stanske en dan weer naar het uitstalraam, alsof daar een dringend probleem lag te wachten.

Stanske achter de toonbank mat juist een halve liter petroleum af. Rosa die niets vermoedde ging gewoon door met haar bestelling:

“Stanske, geef me nog één kapperke olie voor de mayonaise, een half pond suiker en twee ons van die groene neuzen voor de kleine.”

De pas aangeworven veldwachter nog groen en niet goed wetend hoe hij zijn geduld moest bewaren begon zachtjes een deuntje te fluiten terwijl zijn benen mee wiegden op het ritme van het bekende deuntje.

Stanske goot 20 cl olie in een flesje, nam een grote schep suiker uit de jutte zak en goot die in een kleinere bruine zak.

“Mag het wat meer zijn?” Vroeg ze nog. De 200 gram neuzen verpakte ze in een puntzak. Ze schreef de rekening op de bruine zak.

“Och ja, de peren, zijn ze niet te rijp? Want ik lust geen rijpe peren. Een peer moet voor mij hard zijn. Niet zo een melig gedoe waar het sap van je kin afdrupt. Voor mij liever een stevige beet.”

“Deze bak is vers van deze morgen. De andere zijn dubbele fluppen, ook heel lekker maar misschien al wat te rijp voor jou, zal ik deze maar nemen? Hoeveel wil je er?”

De vrouw in de winkel betaste de peren.

Jan fronste even zijn wenkbrauwen verwisselde zijn benen van plaats en begon een paar tonen luider te fluiten.

Stanske wachtte rustig met een bruine zak in haar handen maar Rosa zei gelaten:

“Och nee, laat maar, de John, de vent van Denise, je weet wel, die brengt gewoonlijk pruimen mee van de stad. Ja, nu hij klerk is mag hij iedere maandag naar de stad en dan brengt hij altijd wat fruit mee van ginder. Ik weet dat van bij “den Drijhoek”. De Crêperie op de hoek. Iedere zondag ga ik daar een koffie drinken. Ze hebben daar heel lekkere kriekenvlaai. Je moet eens afkomen, iedere zondag zitten we daar. Francine komt dan ook.”

“Och, ik wist niet dat het fruit in de stad beter was dan hier vers van de boer.”

Schampte Stanske.

“Oh ik zeg niet dat jij slechte peren hebt, maar die mannen brengen graag hun eigen keuze mee, je kent dat wel hé. Zeg weet je het al van Mie van Jef van Bull de Dog, die is weer in positie. Van haar zesde al.”

De veldwachter floot nu niet meer maar kuchte heel opvallend.

In plaats van te antwoorden zei Stanske:

“Rosa, ik denk dat Jan iets wil zeggen. We zullen morgen maar verder klappen.”

De klant deed een stap opzij, maar nam geen aanstalten om door te gaan. Jan werd nog ongeduldiger en keek nu zo nijdig naar de vrouw in het deurgat dat die niet anders durfde dan stilletjes te verdwijnen.

Stanske bedwong haar binnenpretje en richtte zich nu zeemzoet tot de veldwachter:

“Zo, Jan jij kunt nog goed fluiten, je bent precies goed gezind. Champetter spelen doe je liever dan werken zeker? Is dit je eerste dag als champetter?“

“Veldwachter, mevrouw, veldwachter Smeekens.”

“Ach zo veldwachter Smeekens; het is aan u, wat wenst veldwachter Smeekens te kopen?”

“Mevrouw, je bent in overtreding met de wet, weet je dat.”

“O ja, doe niet onnozel! Wat heb je dan gevonden dat in overtreding met de wet zou zijn?” Antwoordde Stanske op een heel ander toon.

“Dat is niet om mee te lachen, de wet is daar zeer streng in.”

“Het is al goed, laat maar horen wat scheelt er.”

“Mevrouw ik stel heden vast dat je margarine verkoopt en dat volledige tegen de wet.”

“Ik mag toch wel margarine verkopen. Je hebt hem mezelf aangesmeerd in de tijd. Of ben je dat soms vergeten? Wat is daar verkeerd aan?”

“Mevrouw, we leven vandaag en wat vroeger gebeurd is, is voorbij. Jij hoort te weten dat margarine alleen verkocht mag worden indien duidelijk aangegeven staat dat het wel degelijk om margarine gaat en niet om echte goede boter. Zodat niemand de margarine voor goede boter zou kopen.”

“In de tijd zei een vertegenwoordiger van margarine mij dat een veldwachter daar niet op zou letten maar we leven vandaag en vroeger is voorbij, zeker?”

“De tijden zijn veranderd. Nieuwe veldwachters en strengere controles. Maar goed ik geef je nog een kans, ik kom morgen terug om te constateren dat je volledig in orde bent met de wet anders zal ik verplicht zijn een proces verbaal te moeten opmaken.” Met lange pas en met het hoofd rechtop ging Jan naar buiten. Zijn blik star gericht op … niets.

Stanske griste een kartonnen doos, scheurde de bovenste flap eraf en schreef er in grote letters ‘MARGARINE’ op.

‘Oh jee wat is die Jan stuurs geworden, zelfs geen goede dag kan eraf, en voor zo een prul. Die denkt ook dat hij minister is in plaats van veldwachter Smeekens.’ Mompelde ze bij zichzelf.

De volgenden morgen zette Stanske klein Jefke in bad en zeepte hem volledig in. Karel was reeds naar de school, daar had ze niet veel last me. De jongen was tien en kon zichzelf al goed behelpen. Karel was zeer ordelijk en netjes, vooral op zijn kledij. Elke avond lagen broek en hemd netjes opgevouwen op zijn stoel. Zijn kousen lagen niet op de grond verspreid zoals bij de meeste jongens, maar werden netjes dubbelgevouwen op zijn schoentjes gelegd. Waarlijk die jongen was een zonnetje in huis. De winkelbel deed haar opschrikken. ‘Wie komt er nu zo vroeg al naar de winkel?’ Vroeg ze zich af. Ze zag even op en keek recht op de rug van de veldwachter die diep gebogen over het uitstalraam stond. ‘Och ‘t is de Jan weer,’ dacht ze verveeld, laat hij maar wat wachten. Die heeft nu in zijn nieuwe job toch tijd genoeg. Nadat ze de kleine had gewassen wreef zij hem goed droog met een warme handdoek. Ze maakte zijn kleine oortjes proper, deed natte luier uit, praatte wat lieve woordjes tot hem, kleedde hem aan en zette de peuter in zijn box. Voorzichtig goot zij het badwater in de pompsteen en terwijl ze haar handen afdroogde aan haar zwarte schort riep ze de veldwachter toe:

“Zo meneer de veldwachter Smeekens heb je de plaat zien staan?”

“Ja dat wel madame, de plaat staat er. Maar toch voldoe je niet aan de wet” sprak de veldwachter nors terug.

“Wat nu weer, kan jij ons dan nooit met rust laten.” Antwoordde Stanske kregelig terwijl ze de winkelruimte binnenstapte: “Wij moeten hard werken voor onze kost en hebben geen tijd om ons met zulke flauwe kul bezig te houden. Hoort ons Jefke blèrt weer.”

“Ga eerst maar naar Jefke,” suste Jan grootmoedig.

“Neen vertel maar wat je te zeggen hebt dan ben ik van je af ” bitste Stanske terug.

“Wel volgens de wet artikel 234 bis 14 moet de plaat die aanduidt dat jij margarine verkoopt in plaats van goede boter, de minimale grootte hebben van achtentwintig cm op zeventien cm. Ik heb daarjuist de maten genomen en de lengte is slechts vijfentwintig en een halve cm. Daarbij is de hoogte slechts tien cm. Dat is zeven cm te weinig.”

Jefke bleef huilen en het aangezicht van Stanske kleurde langzaam rood, haar kaaksbeenderen werden duidelijk zichtbaar en haar handen kneep ze als vuisten samen tot de knokkels wit werden, haar adem ging steeds sneller en dieper. De nietsvermoedende veldwachter ratelde maar door:

“Dat is dan nog niet alles want de tekst op de plaat moet niet alleen duidelijk zijn maar ook aan bepaalde minimum maten voldoen. Deze maten zijn namelijk…”

Verder kwam de veldwachter niet, want Stanske liep in twee stappen naar de winkeldeur en draaide die met een forse draai op slot en stak de sleutel op zak. Daarna deed ze de rolluiken omlaag, en zonder de veldwachter een blik te gunnen hijgde ze:

“Ik ga nu naar ons Jefke en riskeer het niet mij achterna te komen.”

Zo bleef Jan alleen achter in het halfduistere winkeltje.

Corneel, die laat in de namiddag van het veld naar huis kwam, zag al van ver dat er iets mis was met zijn winkel. De rolluiken waren omlaag en het was niet eens vijf uur. Zo snel zijn benen trappen konden vloog Corneel de laatste honderd meter naar zijn Stanske. Als Stanske maar niets is overkomen nu ze weer in verwachting is dacht Corneel. De adrenaline stroomde door zijn lichaam en het was alsof hij vleugels kreeg. Hij knalde zijn fiets tegen de muur en liep langs achter het huis binnen. Hoe groot was zijn verbazing dat hij in plaats van zijn vrouw, Jan in de winkel vond.

Nog voor dat Corneel van zijn verbazing bekomen was vroeg de veldwachter:

“Corneel wil jij de deur eens open doen zodat ik naar huis kan.”

Corneel vond het best hier geen vragen te stellen en opende de deur. Nadat de veldwachter buiten was ging Corneel op zoek naar zijn vrouw. Boven in de kinderslaapkamer vond hij haar. Zij legde juist een pak gestreken luiers in de kast. Corneel ging naast haar staan en vroeg:

“Moeder wat stond die gendarm in de winkel te doen en waarom zijn de blaffeturen omlaag?”

“Dat is geen gendarm, dat is veldwachter Smeekens.”

“Doe niet zo onnozel, ik weet ook wel dat Jan veldwachter is. Waarom waren die blaffeturen omlaag, zo midden op de dag?

“Waarom, vraag dat maar aan die schone, die daar in de winkel staat, en voor de rest kan hij blijven staan tot hij wortel schiet”

“Hij is al weg, ik opende de deur voor hem, maar hij vertelde me niet waarom hij daar stond, hij vroeg alleen maar om hem buiten te laten omdat hij naar huis wou.”

“Ja, dat zal wel, die rammelde natuurlijk van de honger want die staat daar al van deze morgen.”

Stanske vertelde haar man wat er die morgen in de winkel gebeurd was. Nadien fluisterde ze hem toe:

“Ga maar vlug naar de dokter en vraag een bewijs dat ik, nu in mijn gezegende toestand, mijzelf soms niet de baas ben en breng dat maar naar de burgermeester. Ik ga het eten klaarmaken want ons Kareltje komt seffens van de school.”

De dokter had welwillend het nodige briefje geschreven en de burgermeester had meesmuilend genoten van Corneel zijn verhaal. Alles werd in de welbekende doofpot gestopt, maar Jan, die zich uitgesloten voelde, liet het daar niet bij. Regelmatig zette hij zijn fiets tegen het winkelraam en keurde het uitstalraam. Argwanend loerde hij naar de transportfiets van Corneel, controleerde de taksplaat en liet hem de fietsbel of het achterlicht testen. Na vele maanden zou Jan zijn geduld toch beloond worden.

De julidag was snikheet, de warmte bleef tot lang na middernacht in de lucht hangen. Het was reeds na tweeën en Jan lag nog steeds te woelen en te keren in zijn bed. Hij kon de slaap niet vatten. Zijn eerste maand als veldwachter was bijna voorbij en hij had nog geen enkele bekeuring kunnen uitdelen, uitgezonderd die ene vervloekte, van enkele dagen terug.

Jan had een fietser laten stoppen, de arme man had geen taksplaat. Jan liet de man afstappen en keurde de hele fiets. Zo vond hij een kapot achterlicht, geen katoog en een linkerrem met maar één remblokje. Hij schreef niet minder dan vier boetes uit. Jan liet niet met zich spotten.

De volgende dag werd Jan bij de burgemeester ontboden:

“Veldwachter Smeekens! Proficiat het is je gelukt iemand te beboeten, dat was je eerste resultaat deze maand zie ik. Nogmaals proficiat.”

“Dank je commissaris” glunderde Jan.

“De magistraat zal jou niet snel vergeten, vooral niet bij je volgende bevordering. UILSKUIKEN je hebt de magistraat opgeschreven. Kon je niet even uw ogen dichtknijpen? Al goed dat ik de boete nog niet heb doorgestuurd.”

“Kan…kan je ze niet kapotscheuren, commissaris.” Fluisterde Jan bedeesd.

“Dat zal wel het beste zijn vermoed ik”

“Dank je commissaris.” Knikte Jan en maakte aanstalten om zo snel mogelijk weg te komen.

“Wacht even,” riep de commissaris hem na:” Ik ben deze morgen te voet naar hier gekomen en wat zag ik:

“Een dronken fietser zonder licht, twee vuilbakken niet binnengehaald, twee jongelui die met veel kabaal op straat liepen om half zes deze morgen. Werk genoeg om je ijver te botvieren zou ik denken.”

Jan draaide zich voor de zoveelste maal op zijn rug. ‘Werk genoeg om je ijver te botvieren’ klonk het nogmaals in zijn oren. Het verleden spookte hem door het hoofd. Zijn maag knaagde. Sinds die zwarte dag had hij nog niemand kunnen beboeten. Het was alsof hij overal juist een halve minuut te laat kwam. Als hij straatlawaai hoorde liep hij vlug naar de straat in kwestie maar als hij daar aankwam was er niets meer te horen of te zien. Twee mannen die aan het vechten waren stopten onmiddellijk bij het zien van de veldwachter en deden alsof alles maar een spel was. Hoe druk Jan zich ook maakte hij kwam overal juist te laat. Tot die ene dag, die fietser, de magistraat. Hoe kon hij nu vermoeden dat de magistraat op een fiets voorbij zou komen?

Ontmoedigd stond hij op, het was amper twee uur in de nacht maar de drukkende warmte en de zorgen hielden hem wakker. Eerst ging hij langs het toilet en kleedde zich daarna aan. Lusteloos stapte hij op zijn fiets en ging wat toeren in de nacht. ‘Ginder woont Stanske,’ dacht hij weemoedig. ‘Zo een schoon jong ding en zij wil van mij niet weten.’ Plots bleef hij staan en zag wat scherper: donkere figuren liepen over en weer. Hij zette zijn fiets tegen een boom, sloop wat dichterbij en gluurde naar de twee figuren. Toen zag hij Corneel en Stanske, elk een pak naar binnendragen. ‘Dat moet smokkelwaar zijn’ peinsde Jan. “Nu hang je Corneel. Ik ga direct naar de burgemeester” mompelde hij in zichzelf.

Nietsvermoedend hadden Corneel en Stanske tot vijf uur in de morgen gewerkt om de sigarettenblaadjes te verstoppen. Doodop kropen zij die morgen in bed.

“Slaapwel” zuchtte Corneel en viel onmiddellijk in slaap.

Om kwart voor zes schrok Stanske wakker:

“Corneel, Corneel, ze kloppen op de deur”

“Dat is niet meer kloppen, ze breken de deur precies af, ik zal maar eens gaan zien,” antwoordde Corneel verdwaasd.

“Doe open! Open die deur! Controle! Douane!” Schreeuwde de commandant.

Corneel trok snel zijn broek aan en ging naar beneden:

“Wat moeten jullie hebben? Wij slapen nog.”

“Controle doe open! VLUG! Of we stampen de deur in!”

Schoorvoetend deed Corneel de deur open en vier mannen stormden binnen. De commandant, twee douaniers en achteraan veldwachter Smeekens.

“Er zijn hier vannacht verdachte pakken binnengedragen, waar zijn ze en wat zat erin?”

Corneel trok zijn schouders op en wilde zeggen: ik zou het niet weten, maar de commandant had al teken gedaan aan zijn manschappen die het hele huis begonnen af te kammen. De veldwachter zette zich samen met de commandant aan de keukentafel en rookten beide een sigaret.

Drie kwartier later ontdekten de douaniers honderd vijftig dozen sigarettenblaadjes. Geen enkel blaadje was aangegeven. De douane pakten alles netjes in verzegelde de pakken en namen ze mee naar het depot.

Elf maanden later ontbood de overheid Corneel bij het gerecht. De rechter had goed geslapen en was mild gestemd.

“Omdat dit de eerste maal is dat jij in aanraking komt met het gerecht geef ik je een lichte straf: drie frank boete en voorwaardelijk één maand.”

Nadat Corneel de boete betaalde mocht hij de pakken sigarettenblaadjes terug uit het depot ophalen. De douanen hadden alles zo degelijk verpakt dat alle blaadjes mooi droog waren gebleven. Corneel groette uiterst vriendelijk de douanen bij het ophalen van zijn eigendom. De beambten begrepen niet waarom Corneel zo vriendelijk was en hen nog bedankte ook. Dit hadden de mannen nog nooit meegemaakt.

Corneel zat met een brede grijns op de bok van de paardenkar. In de verte zag hij veldwachter Smeekens met zijn fiets de straat indraaien. Corneel had de gewoonte om steeds zijn hoofd naar de andere kant te draaien zodat hij Jan niet hoefde te groeten. Vandaag keek hij hem recht in het aangezicht en met het vriendelijkste gezicht zei hij:

“Jan, stop eens even.”

Jan keek onwennig op en stapte argwanend van zijn fiets.

“Jan, herinner jij je nog dat verleden jaar bij ons een heel partij sigarettenblaadjes werd aangeslagen?”

Om zijn leedvermaak niet te verraden knikte de veldwachter alleen maar.

“Wel Jan, kan jij dat geloven, nog nooit heb ik zo een goede investering gedaan. Op die elf maanden is de prijs van sigarettenblaadjes verdrievoudigd. Komt straks na diensttijd even langs dan drinken we samen een borrel, Jij was er toch ook bij toen ons dat geluk is overkomen, nietwaar?”

 

 

JOHNNY

Lowie werkte nu al meer dan twee jaar bij Johnny. Hij had met zijn ogen de stiel geleerd en het lag hem, zoals Johnny voorspeldt had, in de vingers. Hij had een goed oog op de kleuren en het opsteken van kapsels ging al heel vlot. Op een Donderdagavond riep Johnny Lowie bij hem:

“Louke, morgen moet ik een hele dag naar Brussel. Jij staat er dan helemaal alleen voor. Ik reken op jou dat er geen klachten komen.”

“Maar Johnny, morgen is het vrijdag, de drukste dag van de week. Alle vrouwen komen voor het weekend.”

“Ja, en dan is er nog die bruid met haar moeder. Jij hebt verleden week toch dat proefkapsel gemaakt! Of ben je dat al vergeten? Je dacht toch niet dat ik die bruid zou doen?”

“Neen Johnny, maar… maar ik dacht dat je wel bij mij zou blijven.”

“Om uw handje vast te houden misschien? Kom nu, je bent al twee jaar hier en een betere leerling had ik nooit kunnen dromen. Je kent de stiel voldoende om morgen het alleen af te kunnen.”

“Kan ik je ergens bereiken, voor als ik een vraagje heb?”

“Louke, spijtig man, dat zal moeilijk zijn want ik moet op verschillende plaatsen zijn. Ik kan nu onmogelijk zeggen om welk uur ik waar zal zijn.”

Lowie zelf was er niet zo gerust in als zijn baas en van pure zenuwen zat hij die dag drie keer op de wc maar de volgende dag stond Lowie alleen in het kapsalon. Het was hard werken maar Lowie werkte vlot. Toen de bruid kwam liet Lowie haar een foto zien van Grace Kelly:

“Wat vind je van dit kapsel? Ik denk dat jij er dan fantastisch zult uitzien.”

“Wow! Grace Kelly! Maar dat hebben we verleden week toch niet geprobeerd?”

“Laten we verleden week vergeten. Als je het aandurft wil ik dit kapsel proberen. Dit is het nieuwste van het nieuwste en deze dag is toch uw schoonste dag van je leven.”

“Oké, maar als het niet goed is wat dan?”

“Dan steek ik het opnieuw op zoals in de test verleden week.”

“Zal ik dan nog op tijd klaar zijn?”

“Laat dat maar aan mij over.”

Drie kwartier later zat een stralende bruid voor haar moeder. De dag kon voor haar niet meer stuk. Haar moeder bewonderde met open mond de mooie opgestoken chignon versierd met glinsterende parels. Was dat haar dochter? Mooier dan een prinses?

Lowie had niet veel tijd om na te genieten van zijn kunstwerk, de klanten stroomden binnen. Hij moest nu professioneel te werk gaan. Als hij ervoor zorgde dat de drie drogers voortdurend bezet waren moest hij nooit wachten om de kapsels op te kammen. De klanten kwamen en gingen.

Na een lange zware dag liet Lowie zich doodop op een stoel vallen, een uurtje later kwam Johnny thuis en vond Lowie slapend op de kappersstoel.

“Louke, Louke wakker worden, wat lig jij daar te slapen? Ga toch naar bed jong! Hallo! Ik ben het. Johnny! Ik ben terug thuis.”

“Oh, wie, wat ho… oh, Johnny, jij bent terug. Hoe laat is het. Ik ben in slaap gevallen.”

“Dat zie ik. Was het echt zo zwaar? Hoe verliep de dag?”

Lowie, onmiddellijk weer klaarwakker vloog recht en zei triomfantelijk:

“Alle klanten zijn gedaan, het was hard werken maar het is me gelukt. Ik zorgde ervoor dat de drie drogers steeds op volle toeren draaiden, zo verloor ik de minste tijd en kon ik heel de dag vlot verder werken.”

“En de bruid?… Is dat gelukt? Was ze tevreden?”

Lowie zweeg iets te lang waardoor Johnny lichtjes in paniek geraakte:

“Ze is toch wel geweest? Is er iets verkeerd gegaan? Verleden week was alles toch perfect?”

“Ze wilde een ander kapsel.”

“En jij hebt dat gedaan? Dat mag je nooit doen. Daarom doen we toch altijd die testen op voorhand. Alle, vertel wat is er juist gebeurd?”

“Het was mijn eigen schuld, ik liet haar een foto zien van Grace Kelly.”

Johnny zuchtte eens:

“En dan wilde ze niets anders meer zeker?”

“Neen dat niet, ik heb zelf moeten aandringen… om die chignon te mogen opsteken.”

“Een chignon? Maar Louke dat is alleen voor meesterkappers weggelegd in chique kapsalons. En…en was het nu gelukt of niet?”

“Het zal nog niet. De moeder had tranen in de ogen en de bruid straalde, ik denk, nee ik ben zeker die twee zijn nog nooit zo gelukkig geweest.”

“Zeg Louke, maar dat is fantastisch. Nu moeten wij toch eens ernstig gaan praten. Jij werkt nu al twee jaar hier bij mij en na wat je vandaag gepresteerd hebt wil ik je voortaan een volwaardig loon geven, net als van een meesterkapper. Dan kan je een huisje huren, hier ergens in de buurt, om zo snel mogelijk op je eigen benen te gaan staan. Een eigen leven opbouwen. Een gezinnetje stichten en zo. Het huis van Quirijnen, hier achter de hoek, staat te huur, daar kan je zo in. Dat is proper en netjes onderhouden. Als je alleen woont kan je makkelijker een vrouwtje vinden. Wat denk je ervan?”

“Johnny, ik ben heel dankbaar voor de geste, maar na twee jaar al een volledig baan van meesterkapper?”

“Vandaag heb je bewezen wat je waard ben en ik wil je niet kwijt.”

Lowie keek beduusd naar de punten van zijn schoen en zei met zwakke stem:

“Ja, dat is het hem juist. Ik wil jou ook niet kwijt. In de twee jaar ben ik aan je gehecht geraakt, eigenlijk blijf ik liever hier wonen. Ik hoef geen volwaardig loon en ik hoef geen vrouw. Vrouwen interesseren mij niet. Als ik hier kan blijven bij jou dan voel ik mij de gelukkigste mens op aarde. Ik krijg eten en ik heb een dak boven mijn hoofd. Laat mij gewoon hier blijven. Ik heb leren koken dus ik maak ons eten wel klaar. Stuur mij niet weg Johnny, stuur mij niet weg.”

“Louke als ik eerlijk ben wil ik jou ook niet buiten. We hebben nog nooit woorden gehad en een vrouw interesseert mij ook niet. Wij hebben veel gemeen. Louke, als jij bij mij wil blijven, graag. Ik zou niet liever willen.”

“Och Johnny, jij maakt mij zo gelukkig.”

“Maar Louke ik ga je wel betalen en op een volwaardige manier.”

“Als je dat echt wilt. Maar ik heb geen geld nodig om gelukkig te zijn. Bij jou voel ik me thuis, ik vind hier warmte, gezelligheid en ik ben graag bij jou.”

“Dat gevoel heb ik soms ook, dat ik graag bij jou ben.”





Geef hier uw reactie door
Uw naam *
Uw e-mail *
URL
Titel *
Reactie *
  Persoonlijke gegevens onthouden?
(* = verplicht!)
Reacties op bericht (0)



Inhoud blog
  • GEDICHTENBUNDEL
  • Dromen
  • Op naar mijn pensioen
  • Alles komt goed.
  • 7 Magere jaren
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Archief per week
  • 15/02-21/02 2021
  • 02/11-08/11 2020
  • 26/10-01/11 2020
  • 28/09-04/10 2020
  • 21/09-27/09 2020
  • 14/09-20/09 2020
  • 17/08-23/08 2020
  • 03/08-09/08 2020
  • 27/07-02/08 2020
  • 20/07-26/07 2020
  • 13/07-19/07 2020
  • 25/05-31/05 2020
  • 18/05-24/05 2020
  • 11/05-17/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 06/04-12/04 2020
  • 30/03-05/04 2020
  • 16/03-22/03 2020
  • 09/03-15/03 2020

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Klik hier
    om dit blog bij uw favorieten te plaatsen!


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!