Bart zijn verhalen
verhalen voor alle lezers in quarantaine
21-03-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Is mijn kind een vreemde deel 1

 

IS MIJN KIND EEN VREEMDE?

AUTEUR:

DAEMS BART.

 

Elke gelijkenis met bestaande personen of gebeurtenissen is louter toevallig.

 

DENNENGEUR

 

“Ze heeft veel volk in de statie.”

Zei Jan terwijl hij zijn pint nog eens liet vullen.

“Och Jan, hoe kan jij dat weten? Jij hebt ze nog nooit gevoeld,”

“Ik denk dat Corneel ze ook nog nooit gevoeld heeft.”

Jan en zijn maat keken met vragende ogen naar de derde man aan de toog.

“Jaren getrouwd en nog altijd geen kinderen. Alleen die bastaard, ja… maar, die is niet van Corneel. En van wie die wel is weet niemand. Stanske spreekt er nooit over.”

De derde tooghanger snoof eens diep en verhief zijn stem zodat het hele café hem nu kon horen:

“ In dat huwelijksbed van Stanske gebeurt niet veel. Die vrouw is zo deftig dat zelfs haar eigen man moet vragen om te krijgen.” Wijzend naar Jan vervolgde hij zijn betoog: “En jij Jan, jij zou dan weten hoeveel volk ze in de statie heeft? Och man jij weet juist niets.”

Het hele gezelschap bulderde van het lachen. Jan keek sip maar stak overmoedig zijn wijsvinger op en antwoordde op geheimzinnige toon:

“Eens zal ik ze hebben, één keer zal ze van mij zijn,” zijn wijsvinger ging mee met het ritme van zijn woorden. Snel dronk hij zijn pint leeg, veegde met zijn mouw zijn mond droog en verdween zonder nog om te kijken uit het dorpscafé.

Stanske rekte zich op de trapladder en duwde met alle macht enkele dozen met zeep opzij. Het schab was amper breed genoeg maar die dozen op de grond moesten er toch nog bij. De winkel was eigenlijk te klein maar voor een grotere hadden zij en Corneel geen geld.

Omdat hij net in de winkel kwam vroeg ze hem: “Corneel, kun jij die dozen eens even aangeven, dan moet ik niet altijd op en af die trapladder.”

“Stanske je weet toch dat ik nog naar de Janus moet.”

“Ja dat weet ik, maar ik heb hier nog zoveel te doen en die vertegenwoordiger komt straks ook nog langs.”

“Jan? Moet die weeral komen. Die flierefluiter komt altijd op momenten dat ik niet thuis ben. Die had al lang moeten trouwen, hij is haast veertig en hij is nog altijd alleen. Waarom zoekt hij geen vrouw, dan hoeft hij zich niet meer te bezatten om zijn verveling te verdrijven.”

“Jij was toch ook al zes en dertig toen je mij trouwde.” Antwoordde Stanske vinnig.

“Ja zeg, ik ben weg, de Janus moet nog naar de stad en ik wil hem niet ophouden.”

Gehaast zette hij de doos, die hij al vast had, weer terug op de grond en liep met grote pas de deur uit. Telkens Stanske over hun huwelijk begon maakte Corneel dat hij wegkwam.

Stanske die niet eens gemerkt had dat hij de deur uit was zei nog:

“Ik was maar al te blij dat jij mij vroeg. Wat moest ik anders, ik was nog geen zeventien, zwanger van… ik weet niet van wie, wees zonder geld en zonder toekomst. Wat kon ik anders doen dan uw aanbod aannemen.”

Omdat er geen antwoord kwam keek Stanske achterom en zag door het raam Corneel juist met zijn fiets de dreef inrijden. Met een zucht daalde ze de trapladder af en nam dan zelf maar een doos van de grond. “Ach mannen, als ze hun vrouw moeten helpen dan zijn ze weg. Dan weten ze ineens iets dringends te doen.” Mompelde ze terwijl ze de trapladder weer opklom.

Jan, nog steeds opgewonden door het gesprek in het dorpscafé stampte hard op zijn pedalen. De kasseien lagen ruw en de weg was vol met putten waardoor het karton margarine op zijn fietsdrager dan ook heftig op en neer dobberde. Met moeite kon hij nog juist een diepe put ontwijken maar daar hij zo snel met zijn stuur moest draaien donderde de doos met de margarine op de grond. Jan stopte en raapte geërgerd de doos van de grond, de hoeken van de doos waren helemaal ingedeukt. Jan duwde bruutweg alles weer in vorm en keek schichtig rond om zeker te zijn dat niemand hem gezien had Met zijn mouw veegde hij snel de droge grond van de doos. Vooraleer hij weer opstapte keek hij nog even op en zijn oog viel op de zware transportfiets in de verte bij boer Janus. Met één oog op de transportfiets gericht plaatste hij zijn fiets tegen een boom en in gedachten verzonken keek Jan terug naar de boerderij van de varkensboer. Zijn rechterhand ondersteunde zijn kin en zijn duim wreef onbewust zachtjes over zijn lippen. Turend naar het huis in de verte, mompelde hij:

“Ah zo, Corneel zit bij de varkensboer”. Met gefronste wenkbrauwen en zijn ogen halfdicht geknepen sprak hij tot zichzelf: “Corneel, is een echt plakijzer en de varkensboer lust ook graag een drupke, die twee blijven nog wel een tijdje babbelen en dan is Stanske alleen in de winkel. Vandaag ga ik het waar maken. Vandaag zal Stanske van mij zijn.” Ze zouden nog van hem horen daar in het dorpscafé. Overmoedig sprong hij weer op zijn fiets en reed vol goede moed verder naar de dreef.

Stanske stond terug op de ladder. Ze had nog een plaatsje gevonden om de zes dozen stijfsel weg te bergen, maar dan moest ze zich wel tot het uiterste rekken. Toen de winkelbel ging kon ze zelfs niet omkijken wie er binnenkwam. Jan stapte met vlinders in de buik en margarine in de mand de winkel binnen. Begerig keek hij naar de vrouw op de ladder. Lang, blond krullend haar. Een wespentaille en brede heupen. Haar rok omhoog gekropen tot boven haar kuiten en omdat Jan lager stond dan Stanske kon hij stiekem haar slanke benen beloeren. De nietsvermoedende jonge vrouw rekte haar nog wat meer om een laatste doos recht te zetten. Jan zijn fantasie sloeg nu helemaal op hol. Hij zag reeds een blondine volledig naakt op een ladder staan. Zijn ogen rolden bijna uit hun kas.

Het schab werd gevuld en Stanske kwam naar beneden. Telkens zij op een lagere trede stapte wipte haar blonde haren losjes op haar schouders. Jan likte zenuwachtig zijn lippen. Beneden gekomen draaide zij zich om en haar blauwe ogen knikten vriendelijk naar Jan.

“En Jan, heb je mijn boter bij?”

“Stanske, heb je die ‘MARGARINE’ al geprobeerd? Margarine is hetzelfde als boter, alleen deze is plantaardig, dat is veel gezonder en goedkoper op de koop toe. Margarine is DE toekomst. Je moet er snel bij zijn. In de stad zijn ze reeds in alle winkels te koop.”

“Maar Jan, ik heb boter besteld, geen margarine. Trouwens ik heb horen zeggen dat margarine niet zomaar mag verkocht worden. Je moet duidelijk kenbaar maken dat het margarine is en geen echte boter. Ik voel daar zo niet voor. Ik ken daar te weinig van. En als ik een boete krijg dan is gans mijn winst naar de maan.”

“Och, och Stanske toch. Waar maak jij je druk om. In zo’n dorp als hier, wie zou hier bij jou komen kijken? Onze veldwachter ken je al jaren en die gaat bijna op rust. Die wilt zijn dagen in rust doorbrengen en zal hier niet komen neuzen naar boter of margarine. Daar moet je niet bang om zijn.”

“Allé ’t is goed. Ik denk dat je gelijk hebt. Veldwachter Kersemans komt niet verder dan het park, behalve rond nieuwjaar en dat is het alleen maar dat drupke dat hem tot hier laat afzakken. Kom laat mij die margarine maar eens proberen.”

“En wat mag het zijn voor volgende keer?”

Uiterlijk was Jan rustig maar zijn hart zat vol begeerte. Met bonkend hart noteerde hij Stanske ‘s bestelling maar keek gedurig met schichtige ogen door het raam. De lindebomen in de dreef stonden volop in bloei. Hun zware schaduwen maakten het pad donker en koel, maar de dreef was kaarsrecht en Jan kon zonder moeite met één oogopslag zien dat Corneel nog niet in aantocht was.

Gesterkt door deze zekerheid ging Jan vlak voor Stanske staan, zenuwachtig streek hij   met zijn tong over zijn lippen, tapte moed uit een grote slok verse lucht en sprak met hese stem:

“Stanske, dat is ‘t één en ‘t ander die bestelling. Dat zal wel een dot geld kosten. Daar zal niet veel meer overschieten voor een nieuw kleedje. Trouwens heb jij de laatste mode al gezien?”

Met een zwoele blik keek Jan haar recht in de ogen maar Stanske week achteruit en werd krijtwit. Ze ademde zwaar en diep. Haar ogen stonden wild en onduidelijk mompelde ze:

“Dennen, den…nengeur.”

Jan luisterde niet maar stapte weer naar haar toe en vroeg opnieuw:

“De laatste mode, ik vroeg of je de laatste mode al gezien hebt? Je zou ze eens moeten passen!"

Stanske hoorde heel ver weg de stem van Jan. In een waas zag zij hem voor haar staan. Zijn ogen waren nu dichtbij, zijn linker wenkbrauw lichte eventjes op en zachtjes hoorde zij hem fluisteren:

“Ze zouden je niet misstaan, de rok met fronsjes en de buste met juist genoeg bedekt, niets teveel en net niets te weinig. Ja dat zal je zeker niet misstaan.”

Bij het uitspreken van de laatste woorden duwde hij met zijn vinger op de gevoelige plaats van haar linkerborst wachtte even en zei weer:

“En dat zou jij allemaal kunnen krijgen als je die bestelling nu eens niet….”

De aanraking op haar borst rukte Stanske ruw uit haar zwarte verleden. De man die grijnzend voor haar stond werd eensklaps haar schurk en belager gelijkertijd. Haar aangezicht werd vuurrood, haar ogen staalhard als kogels en met de lippen wit op elkaar geperst stond ze voor hem. Met de kracht van een wervelwind greep ze een fles melk van de toog en de slag zou hard zijn, veel te hard, maar Jan zag het aankomen. Met een duivelsreflex van een in het nauw gedreven rat konden zijn bevende armen nog juist de dodende fles tegenhouden. De paniekerige stem van de vrouw krijste door zijn hoofd:

“Als jij denkt dat jij zomaar gebruik kunt maken van mijn lichaam dan ben je aan het verkeerde adres, jij vuile vent. Zoek je een eigen vrouw in plaats van mij lastig te vallen, en uw bestelling houdt ze maar als ik ze niet mag betalen.”

De melk gutste over de vloer, Jan zijn ogen volgden angstig het op en neer gaan van de fles. Met een forse kracht duwde hij Stanske van hem weg, en als een bliksemschicht liep hij vol paniek de winkel uit.

Enige tijd later kwam Corneel thuis en zag Stanske met roodomrande ogen in de keuken zitten. De melkfles stond naast haar op de keukentafel:

“Stanske, wat is er, toch weer geen misval zeker? Dat zou de tweede al zijn. Die andere vent had meer geluk. Dat was roos van de eerste keer. Ik wacht nu al zes jaar en ik heb nog geen kind.”

“CORNEEL! Zwijg daarover. Ik heb geen misval maar vandaag was het toch weer bijna zo ver. Jan, vuile Jan, die kon zijn handen niet thuishouden, hij stelde me voor dat hij de bestelling zou betalen zodat ik een kleed kon kopen. Een kleed volgens de laatste mode zoals die poppen op de film. Ik had hem bijna vermoord, met een fles melk zijne kop tot moes geslagen, maar hij was te snel en sterker dan ik. Nu zal hij zeker mijn bestelling niet meer willen leveren, en dan kan ik geen margarine verkopen.” Ze snikte het uit en met de handen voor het gelaat: “Hij heeft me zo vernederd de smeerlap.”

“Jij zult het zelf wel uitgelokt hebben, staan lachen en staan smoezen zeker? Moest de winkel niet gekuist worden vandaag? En de boter is ook nog niet op zijn plaats.”

“Dat is geen boter dat is margarine.”

“Het kan me niet schelen, boter of margarine. Jij moet niet staan flirten met de mannen.”

“Ik stond niet te flirten”

Maar Corneel was al weg, de dichtslaande buitendeur wees erop dat hij op straat was.

‘Die is terug naar zijn maat, de varkensboer. Dat wordt weer nacht eer hij thuiskomt.’ Stanske was eigenlijk al blij dat ze weer alleen was. Wat had ze van hem verwacht? Dat hij haar zou geloven? Haar zou troosten? Hij wou kinderen van haar en na Kareltje kwam er tot hiertoe alleen maar een misval.

De volgende morgen bij het ochtendkrieken ging Jan met nors gezicht langs velden en beken. Niemand mocht weten of zelfs maar vermoeden wat hij van plan was. Zijn vooruitgestoken lippen en de rimpels in zijn voorhoofd verrieden nochtans zijn valsheid.

Met zijn kop in de schouders gedrukt en argusogen naar de overkant gericht trok hij met haastige stappen naar de hoofdweg. Door de afwijzing van Stanske was zijn gemoed één en al haat, nijd en jaloezie maar hij had een plan bedacht om Corneel een tijd uit te schakelen zodat hij opnieuw zijn kans bij Stanske zou kunnen wagen. In zichzelf mompelend ging hij met haastige stappen verder tot aan het douanekantoor, daar keek hij schichtig links en rechts, sloop snel binnen en trok de deur verhoed achter zich dicht.

Tien minuten later kwam de douaneklerk in het bureel. Jan had zijn judasverhaal reeds aan de commandant verteld en was terug huiswaarts. De commandant grijnsde naar zijn bediende:

“Ik kreeg zojuist een tip en een goede ook nog denk ik. Al lang vermoedde ik dat Corneel wat in zijn schild voerde. Honderd dozen tabak en een berg kaas vertrouwde men mij daarnet toe. Als we die Corneel pakken zit er misschien wel een bevordering voor ons in.”

Met genoegdoening lachte hij naar zijn bediende maar de klerk keek ernstig. Zijn gedachten gingen naar Corneel, Stanske en hun kind Kareltje. ‘Als ze hem pakken krijgt hij een bevordering, ja, maar Corneel, wat gebeurt er met hem? Misschien wordt hij wel gedeporteerd en komt hij nooit meer in België terug. De Duitsers weten wel raad met zo iemand. Wat moet er dan van Stanske en haar kind geworden?’ Omdat de klerk niet antwoordde riep de commandant hem ter orde:

“Kijk niet zo raar en stuur liever een melding naar het hoofdbureau, schrijf hun maar dat de razzia bij de kruidenier om zestien uur vijftien zal plaats hebben. Vraag maar hulp van het Duitse leger, zo een vijftien man zal wel genoeg zijn.”

            De postbode deed zijn ronde en zoals elke dag kwam hij stipt kwart na twaalf in het douanekantoor. Hij wist dat de commandant op dat uur zijn borreltje ging drinken bij Fientje en dat de klerk dan middagwacht had.

"Is er nog zoveel wind als gisteren," vroeg de klerk terwijl hij een pasgerolde sigaret aan de postbode gaf, "want het gaat stormen denk ik." De postbode stak de sigaret achter zijn linkeroor. De klerk nam opnieuw een sigarettenblaadje en schreef op de binnenkant "STANSKE" De postbode las het en knikte goedkeurend en terwijl de klerk zijn sigaret rolde antwoordde de postbode:

"Hopelijk wordt het een storm in een glas water."

"Hopelijk, ja" mompelde de douaneklerk en stak de sigaret aan.

Een halfuur later kwam de postbode op het erf van Stanske.

"Het zal gaan stormen" zei hij, nam de sigaret van achter zijn linkeroor en liet die achteloos op de grond vallen. Onmiddellijk rolde hij een ander sigaret en stak die aan. Enkele minuten later verliet hij weer het erf. Stanske raapte snel de gevallen sigaret op en haastte zich naar de keuken. Daar nam zij een breipriem en duwde de tabak uit de sigaret recht de kachel in. Ze nam de schaar en knipte voorzichtig het flinterdunne kokertje open. Vlug las zij de code: “Straks komt hoog bezoek een pijpje roken”. Ze liet het blaadje in het vuur vallen en wachtte tot een gele vlam de letters opvrat.

De woordspeling van pijpje naar tabak was voor haar onmiddellijk duidelijk. En hoog bezoek, dat kon alleen controle zijn. Haar gedachten gingen radeloos tekeer, meer dan honderd dozen tabak, die waren weliswaar wel goed verstopt, zoals in die oude karnemelkton en onder de tiende trede van de zoldertrap. Maar indien iemand van de buren hen verraden heeft, dan zijn de schuilplaatsen niet meer veilig. De kaas was die nacht verhandeld dat was al een probleem minder.

‘Indien ze de tabak zouden vinden dan vliegt onze Corneel naar Duitsland en wie weet zien we hem dan nooit meer terug,’ dacht Stanske in paniek. Ze moest snel een oplossing vinden.

“Corneel, Corneel vlug jong, vlug. De smoor moet direct verdwijnen. Ik heb een plan. Komaan naar binnen.” Riep ze met haar armen zwaaiend.

Stipt kwart over vier begon Stanske de aardappelen te schillen en Corneel stond heel rustig het paard zijn hoeven te inspecteren. De douanen met enkele soldaten kwamen het erf op en in een mum van tijd hadden zij zich in het hele huis verspreid. Ze onderzochten alle geheime plaatsen, zelfs de meest veilige plaatsjes waar gisteren nog zoveel tabak lag werden ontbloot. Een soldaat liep naar boven recht naar het karnemelkvat. De zwoele geur rook verdacht naar tabak en de kleine stukjes bruine haren verrieden een spoor, maar de ton was gevuld met netelwater. De achtste, negende, tiende en elfde trede van de zoldertrap braken ze uit, ook hier geuren maar geen tabak te vinden. Achter de conservendozen lagen enkele bruine haartjes maar onvoldoende om als smokkelwaar te kunnen doorgaan.

Brullend riep de commandant zijn soldaten bijeen en het onderzoek begon weer van voren af aan. De soldaten kamden de werf af, de kippen werden van hun stok gejaagd en in de stal moest het paard eruit, want de commandant had schrik van paarden. Toen kwam het varkenshok aan de beurt. Overal uitwerpselen van de varkens en de varkens rolden zich rond in hun eigen drek. De commandant kon het niet laten om dat even te zeggen aan Stanske:

“Uw man, mag zijn varkens wel eens wat beter verzorgen, ze lopen in hun eigen afval, de viezerik.”

Maar Stanske was ook niet op haar mond gevallen en antwoordde bits:

“Ik verzorg mijn varkens toch wel zoals ik dat wil, of mag dat ook al niet meer.”

Met opgetrokken neus ging de commandant naar de tomatenserre, maar ook daar vonden zijn mannen niets. Het fietsenhok moest eraan geloven, ze duwden de fietsen buiten en de fietszakken laadden ze leeg, alles zonder resultaat.

Het was reeds donker geworden toen de commandant het opgaf. De groet

‘HEIL HITLER,’ klonk nog even na en toen werd alles weer rustig op het erf.

De woorden van de commandant indachtig kuisten Corneel en Stanske het varkenshok onmiddellijk op. De kisten met tabak die onder de drek verstopt waren werden zorgvuldig uitgepakt. De tabak kon die nacht weer verhandeld worden.

21-03-2020 om 00:00 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - ( Stemmen)
>> Reageer (0)
20-03-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Is mijn kind een vreemde deel 2

IS MIJN KIND EEN VREEMDE? 

AUTEUR:

DAEMS BART.

  Elke gelijkenis met bestaande personen of gebeurtenissen is louter toevallig.

 VARKENS

 De vaste klanten zaten weer in het dorpscafé. Helemaal alleen aan een tafeltje naast het raam zat Jan. Met wrange nasmaak dacht hij aan de laatste gebeurtenissen. Zijn maten die hem onlangs nog uitlachten, de commandant die slecht gezind was op hem, en Stanske die hem bijna doodsloeg. Jan keek even op naar de toog, zijn maten zaten er allemaal. ‘En toch ga ik er niet bij zitten’ joeg het door zijn hoofd. ‘Natuurlijk waren ze over hem bezig, en over Stanske dat kon men van verre zien aan de smoelen die ze trokken. Ach ja, Stanske, wat was die kwaad. Ze zou mij de kop ingeslagen hebben, als ik niet rap genoeg was.’ Zijn weemoed kwam weer boven: ‘Stanske, zo een mooie vrouw, Corneel verwent haar niet genoeg, dat ziet toch iedereen.’ Meewarig schudde hij zijn hoofd: ‘dat die commandant niets gevonden heeft, dat begrijp ik niet. Corneel heeft altijd tabak of kaas in huis. Iemand moet Corneel verwittigd hebben, maar wie? Die commandant, die kon er niet mee lachen:

“Jij moet goed begrijpen, Jan, wij zijn hier om smokkelaars te betrappen en niet om uw persoonlijke vetes op te lossen. Indien jij nog eens een tip hebt moet je wel meer dan honderd en tien percent zeker zijn. Deze keer zie ik het door de vingers maar nog zo een toer en dan zal “ik” eens een persoonlijke vete oplossen. Je bent verwittigd.”

Als door een wesp gestoken spitste Jan plots zijn oren, aan de toog hadden ze het over Corneel.

“Corneel heeft een goede koop gedaan maar we weten niet wat hij gekocht heeft.” Zei één van de mannen. “Ik weet alleen dat hij het ganse café trakteerde en dat zijn we van hem niet gewoon.”

“Heeft hij dan verder niets verteld?” Wilden de anderen weten.

“Jawel, dat hij deze winter geen honger zal moeten lijden. Dat heeft hij nog verteld. Verder niets. Daarna begon hij over de voetbal.”

Jan had het gehoord en voelde plots binnenpretjes. Hij wist wel wat er gaande was. Hij kon het zo raden wat Corneel gekocht had. Tenminste hij kon het wel aan mekaar knopen: hij had Corneel bij de varkensboer zien staan en een paar uur later reed gekke Guus met een stootkar richting Corneel. Er lag een zeil op de stootkar, maar de rechterpoot van een varken kwam er nog onderuit. Voor alle zekerheid had Jan gekke Guus tegengehouden om eens te polsen. Hij wist dat Guus voor een paar sigaretten zelfs zijn ziel zou verkopen:

“Een varken, een vet varken.” Mompelde gekke Guus terwijl hij schichtig rondkeek. “ Maar ik mag het tegen niemand zeggen want het ligt onder het zeil.” Guus stak snel de sigaret aan en duwde zijn stootkar verder de dreef in.

Jan wist genoeg. Met gefronste kin knikte hij tevreden en lei wat kleingeld naast zijn pint, trok zijn pet scheef en ging zonder groeten of omkijken buiten. ‘Nu ga ik mijn slag slaan,’ dacht hij. ‘Ik ga recht naar het hoofdkwartier en de commandant stuurt zijn soldaten naar Corneel. Dat varken kan hij niet zomaar van de hand doen, niemand durft het nog over te nemen als de hoge pieten iets vermoeden. Tja Corneel, in het zwart kopen is een risico! Als ze je pakken, dan vlieg je naar Duitsland en dan heb ik het kot vrij. Stanske zal wel anders piepen als ze alleen komt te staan, wie zal er dan voor haar bastaard zorgen?’

Stanske nam de laatste lange onderbroek van de waslijn toen zij in de verte de Duitse commandant hoorde brullen. Een legerauto en een grote vrachtwagen draaiden de dreef in. Plots flitste de aankoop van het varken door haar hoofd. Stanske wist dat in tijd van oorlog, elk niet aangegeven varken een levensgevaarlijke overtreding was. Snel holde zij naar Corneel:

"Corneel! Ze komen, de Duitsers komen weer af. We moeten dat varken verstoppen."

De auto stopte voor het hek. De soldaat achter het stuur stapte uit en bekeek niet begrijpend het open hangslot. Toen zag hij het touw dat rond het hek zat. Rustig begon hij het touw los te knopen. De commandant keek door het zijraampje. En riep:

“Schnell, Schnell.”

De soldaat had de knoop los en begon het koord af te winden. In oorlogstijd had Stanske de gewoonte om de grote poort steeds stevig vast te binden met een drie meter lange touw. Ze wond het dan om de beugels als een worst, met op laatst een dubbele platte knoop. Al wie niet door het zijpoortje wou komen moest maar geduld hebben tot de koord volledig afgewonden was zodat de poort geopend kon worden. De soldaat trok de laatste knoop los, opende de poort en zette zich weer achter het stuur. De auto en de camion reden de werf op. De soldaten sprongen uit de vrachtwagen.

"HUISZOEKING" brulde de commandant. Corneel werd ruw vastgepakt, binnengesleurd en met zijn gezicht tegen de muur geduwd. Een officier zette zich achter hem op een keukenstoel, zijn revolver lag dreigend op de tafel.

Onmiddellijk begon de huiszoeking. De soldaten zochten in het varkenshok, daarna kwamen de stallen, aan de beurt, enkele soldaten speurden het erf af terwijl de anderen het huis en de winkel onderzochten. Ze zochten de huiskamer en de keuken De commandant beval de varkens opnieuw te tellen en elk geteld varken een stempel te geven. Hij gebood een tweede soldaat de varkens voor de derde maal te tellen. De papieren van aangifte werden onder de loupe genomen om vervalsingen te ontdekken. Teneinde raad stuurde de commandant een groep soldaten naar boven en een tweede groep opnieuw naar het erf met de serres.

De soldaten boven onderzochten alle kamers en deinsden zelfs niet terug om het beddengoed ondersteboven te halen

Stanske werd nieuwsgierig en wilde weten wat er boven allemaal gebeurde. Voorzichtig   ging ze de trap op. Aan de vijfde trede stormden de soldaten in looppas naar beneden. Ruw duwden ze Stanske opzij tegen de leuning. De laatste soldaat, razend kwaad omdat hij boven niets gevonden had, greep de vrouw vast en sleurde haar terug de trap af. Struikelend over de treden viel ze op de grond en rolde over de stenen vloer. De Duitser trok haar met de haren weer recht. Haar knie vertoonde een schaafwond. Een straaltje bloed liep langzaam langs haar been omlaag.

"Jij weet waar dat varken is," brulde de man. "Waar zit het verstopt."

"V-v-v-va-v-v." Van grote angst begon Stanske te stotteren en hoe de soldaat ook tegen haar schreeuwde Stanske kon alleen maar wat rauwe klanken voortbrengen..

Het stotteren deed de soldaat aan zijn zoon denken want die stotterde ook. Al heel snel begreep hij dan ook dat hoe meer hij haar dwong hoe minder zij zou zeggen. Hij liet haar los en Stanske zakte als een zak terug op de grond.

"Waar zit dat varken?" Herhaalde de soldaat nu vriendelijker.

Stanske zat met een rood hoofd naar adem te snakken.

"Zing het maar schatje, waar zit het varkentje" zong de Duitser op verachtelijke toon. Verslagen schudde ze neen met haar hoofd en trok haar schouders op. De soldaat besefte dat het eerst volgend uur geen volledig woord meer uit Stanske haar mond zou komen. Al vloekend stapte hij met zware pas naar buiten, op zoek naar de anderen.

Met een zakdoek om haar knie gebonden strompelde Stanske weer naar boven. Nog steeds beduusd van het gebeuren opende ze de slaapkamerdeur maar bleef bruusk stilstaan. Eén Duitse soldaat was achtergebleven in de slaapkamer. Hij zat op de rand van het bed met zij rug naar de deur waar Stanske stond. Uit verveling had de man een kastdeur opengetrokken en had de witte windels zien liggen, verstrooid had hij er één in zijn handen genomen en zat nu op het bed. Stanske haar gezicht trok wit weg. Dit deed haar bloed stollen.

Stanske was spaarzaam, maar ook zeer vindingrijk. Versleten lakens waren nooit volledig versleten en hadden hier en daar nog wel bruikbare stukken. Zij scheurde de gave stukken in smalle repen en rolde deze op. In de slaapkamerkast lagen wel vijftien windels naast elkaar. Zij zagen er onschuldig uit, maar de bedoeling bij Stanske lag echter veel dieper: in enkele windels had zij de Belgas in het katoen opgerold. Want zoals zo velen hadden Corneel en Stanske wel degelijk zwart geld.

De soldaat zat op de rand van het bed. Met zijn kop lichtjes gebogen begon hij zachtjes het katoen af te winden.

Het smokkelgeld wisselde dagelijks van plaats. Soms achter het kruidenschap, dan weer achter de valse rug in het telefoonkastje, volgende week in de zak onder de platte steen maar vandaag zat alles in de windels.

Stanske die de soldaat zag zitten kreeg het warm en koud. Wat gaat er gebeuren als dat één van de windels is waar het geld in verborgen zit? Welke windel is er nu eigenlijk weg? Voorzichtig ging Stanske op haar tenen staan en keek over de schouders van de soldaat naar de kast.

De soldaat zat dromend op het bed en rolde langzaam de windel centimeter voor centimeter af.

Stanske haar gezicht werd asgrauw, zij zag de open plek: in de ontbrekende windel zat juist het meeste geld. ‘Seffens rolt alles eruit,’ dacht Stanske in paniek, ‘ wat dan? Zullen ze Corneel dan meenemen? Misschien komt hij dan nooit meer terug. Of erger nog: ze schieten hem dood.’

Het katoen bereikte reeds de grond en de man op het bed droomde onverstoord verder. Hij merkte niet eens dat Stanske achter hem in het deurgat stond.

Een ijskoude rilling liep over Stanske haar rug, het zweet brak uit. Ze voelde hoe haar onderhemd plakte op haar huid. ‘Als die mof merkt hoe ik hier sta te bibberen krijgt hij zeker argwaan en dan gaat hij alle windels afrollen en dan vinden ze al ons zwart geld en dan nemen ze Corneel mee en dan zie ik hem nooit meer terug.’ Ging het weer door haar hoofd.

Veertig centimeter lag er reeds op de grond. Stanske, door de gebeurtenissen bevangen, versteende van schrik. Ze zocht koortsachtig naar een plan om zijn aandacht af te leiden. Zo dadelijk rolt al het geld eruit. Een panische gedachte maakte meester van haar. Een druppel zweet lekte tussen haar borsten. Haar hoofdhaar plakte op haar voorhoofd.

De Duitser zat stil op het bed. Zijn hoofd draaide plots naar achteren en een fractie van een seconde priemde zijn ogen in die van Stanske. Met een ruk stond hij op en nonchalant wierp hij de windel op de grond. De windel rolde zachtjes over de vloer en wikkelde langzaam verder af.

Stanske opgeschrikt door deze plotse beweging wilde naar de windel duiken, maar ze kon zich nog juist bedwingen. Ze durfde niet te kijken en ze durfde ook haar ogen niet te sluiten. Het angstzweet stond tot in haar hals. Haar oren begonnen te suizen en zwarte plekken verschenen voor haar ogen. Ik val in zwijm dacht ze. Ik moet me sterk houden, niet bewegen en rustig ademen. NIET opvallen.

Het windeltje rolde langzaam verder, botste tegen de kast en bleef doods liggen. De soldaat stak een sigaret op en wandelde, de vrouw naast het deurgat totaal negerend, de kamer uit. Het was intussen valavond geworden. Buiten op het erf gekomen trok hij het bekende deurtje met het hartje in open. Verschrikt zag hij een vrouw op de WC zitten.

"Oh pardon madame" stamelde hij. Haastig sloot hij het deurtje en ging met snelle forse stap naar de anderen in de serres.

            Opnieuw maakten de soldaten het fietsenhok leeg - alsof iemand een varken in een fietstas zou verbergen -. Meer dan een uur zocht men rusteloos verder toch moest men zonder resultaat de winkel en het erf verlaten.

De wc, die in die tijd nog buiten stond, was heel de tijd bezet door… een geslacht varken. Stanske en Corneel hadden het varken op het gat gezet en het kadaver met een koord vastgebonden. De duisternis, een oude regenjas en een sjaal deden alles echt lijken.

Enkele uren later sliep Corneel weer vast. Een geheimzinnige glimlach lag op zijn mond. Dat idee van Stanske was zo slecht nog niet. Die Duitsers waren er weer ingetrapt. Maar Stanske zat beneden. De hevige buikpijn had haar uit haar bed gedreven. Ze wist wat er gaande was. De val op de trap en de spanning met de windels hadden hun werk gedaan. Corneel zal nog even kinderloos blijven.

  

LOUKE

 

            Lowie keek met een walgelijke blik naar de totale verwoesting. Van zijn ouderlijk huis was niets meer over, rondom hem lagen alleen maar hopen puin. Enkele roetzwarte stenen gaven aan waar ooit het fornuis stond. In zijn verbeelding zag hij de foto van zijn oma nog op de schouw staan… In zijn oog blonk een traan. ‘Daar was de keuken’ mijmerde hij. ‘En hier, hier stond de tafel. Wat is er in hemelsnaam met pa en ma gebeurt? En met mijn zusje Connie?’

Zijn schoenen had hij geërfd van een gesneuvelde soldaat, ze waren te klein maar het was dat of barrevoets. Zijn voeten deden pijn. Totaal ontmoedigd ging hij op de grasberm zitten en nam de baksteen die naast hem lag. “De oorlog is één smerige boel” riep hij luid en smeet de steen hard tussen het puin. Gelukkig was de oorlog voorbij, maar wat bleef er voor hem over? Hij had niets meer. Geen huis, geen kleren, geen ouders en geen zusje. Niets, enkel een kapotte broek en een paar schoenen, die dan nog te klein waren ook. Zijn ogen vielen langzaam dicht, nu hij neerzat voelde hij pas hoeveel die laatste tocht van zijn krachten gevergd had. Moedeloos zakte hij opzij en dommelde in.

            De burgemeester zuchtte diep nadat hij de lijst van de vermisten uit zijn dorp opgesteld had. Er waren er meer dan hij gevreesd had. Sommigen vertrokken zonder een bericht na te laten maar de meeste namen zullen gemarkeerd worden als gesneuveld voor het vaderland, dat wist de arme man maar al te goed.

Hij trok zijn vest aan om onmiddellijk de lijst naar de brievenbus te brengen. Een beetje buitenlucht zal hem goed doen. Het was stil in de straat. De weinige mannen zaten nu op het veld en de vrouwen stonden aan de was want het was maandag. Terwijl hij de brief postte peinsde hij:

‘Zal ik nu al terug naar huis gaan of passeer ik nog langs mijnheer pastoor? Even goedendag zeggen.’

De burgemeester vond het nog te vroeg om nu al naar huis te gaan en draaide de hoek om richting pastorie.

De ravage die de oorlog had aangericht was verschrikkelijk, zeker in deze buurt. De eerste voltreffer viel recht op het derde huis van deze straat. De zoon was de avond ervoor naar het front gegaan. Moeder, vader en dochter onder het puin verdwenen. Van de zoon heeft niemand nog iets gehoord.

Lowie strekte zijn voet en de burgemeester dacht een spook te zien:

“Lowie, Lowie, ben jij dat? Wij dachten dat je gesneuveld was. Lowie, word wakker, hoe zie jij eruit! Kom mee, dan geef ik je wat te eten, en neem bij mij thuis een bad. Een warm bad zal je goed doen.”

De vermoeide soldaat keek de burgemeester met verwilderde ogen aan.

“Wat is er met mijn pa en ma gebeurd en met Connie? Waar zijn ze, waar is mijn zusje?” De burgemeester kreeg medelijden en zei met zachte stem:

“We gaan je eerst een warm bad geven en ik heb nog wel wat kleren liggen die je zullen passen, daarna vertel ik alles.”

Te moe om te protesteren volgde de soldaat gedwee de burgemeester.

            Lowie zat al een tijdje in het bad, het warme water deed hem goed. Zo goed zelfs dat zijn ogen weer toevielen en hij opnieuw in slaap dommelde. Het badwater dat langzaam koud werd maakte hem wakker. Hij wilde opstaan maar zag plots op de rug van de meid die lakens uit de linnenkast nam. Lowie wist dat hij niet groot geschapen was, zij hadden genoeg met hem gelachen bij het leger, en durfde daarom niet recht te staan. Toch niet zolang die vrouw in de kamer was. Hij kreeg het koud en het kippenvel stond reeds op zijn armen, toch bleef hij met zijn vitale delen onder water zitten. Na enkele minuten draaide de vrouw zich om, begroette Lowie met een vriendelijke lach en ging de kamer uit. Lowie liet een zucht van verlichting, stapte uit het bad en zocht snel naar een handdoek. Op een stoel lagen wel propere kleren maar geen handdoek. Dat hij dat niet eerder gezien had. Er was geen handdoek. De meid terugroepen durfde hij niet want dan zou hij terug in het bad moeten springen en het water is nu helemaal koud. Vlug trok hij de linnenkast open maar vond niets dan netjes gestreken en gesteven lakens, kussenslopen en enkele tafellakens. Omdat hij moeilijk een gesteven laken kon gebruiken wreef hij zich dan maar droog met zijn blote handen. Door de snelle bewegingen kreeg hij het weer wat warmer. Na enkele minuten was hij wat opgedroogd en kleedde hij zich aan. Het verwonderde hem dat die kleren hem zo goed pasten. Eindelijk een paar schoenen die niet te groot en niet te klein waren en, belangrijk, niet kapot.

Met die propere kleren voelde Lowie zich weer een ander mens. Lowie ging nog voor de spiegel staan en bewonderde zichzelf. Hij zou nog wat blijven staan maar de geur van de soep lokte hem naar beneden. Hij haastte zich de trap af.

De soep was verrukkelijk. Het was jaren geleden dat hij nog tomatensoep met balletjes gegeten had.

“Kom Lowie eerst eten, daarna roken we samen een sigaar en dan vertel ik je alles over je ouders.”

“Leven ze nog, zijn ze gevlucht naar het buitenland?”

“Alles op zijn tijd eerst eten en dan praten, Lowie.”

            Na het eten gingen beiden mannen naar het salon. De burgemeester schraapte zijn keel en wachtte even. Hij had al zo dikwijls dergelijke verhalen moeten vertellen maar telkens kwam weer die krop in zijn keel. ‘De oorlog is één smerige boel’ dacht de burgervader vol walging.

“Lowie jongen, je zal je sterk moeten houden. Je ouders zijn allebei omgekomen. Men heeft hun lijken gevonden onder het puin. Van Connie je zuster is nooit iets teruggevonden. Men heeft nog dagen gezocht, maar alle hoop werd opgegeven. Jij staat er voortaan alleen voor.”

“Mijn arme vader, mijn arme moeder, wanneer is het gebeurd? Wanneer is hun huis gebombardeerd?”

“Jij was nog maar juist weg naar de mobilisatie, veronderstel ik. De eerste bom in onze gemeente was voor hen. De stakkers. We waren er allen van ondersteboven. Een voltreffer vlak op uw ouderlijke woning.”

Lowie keek totaal verbijsterd de burgemeester aan. Hij herinnerde zich nog helder de dag voor zijn vertrek. Hij was met zijn maten gaan drinken. Het ene café in en het andere uit. Met het uur werden ze moediger en tegen de avond konden ze alle Duitsers met hun vijven verslaan, zo sterk voelden ze zich. Overmoedig gingen ze naar huis want morgen was het hun dag, dan trokken ze naar de oorlog om te gaan vechten. Aan de rand van het bos zag het groepje mannen een jongen en een meisje gaan. De grootste van de vijf zei:

“Zeg mannen wisten jullie dat onze Lowie nog maagd is?”

Lowie werd rood tot achter zijn oren.

“Och Lowie, jong, wij zijn allemaal maagd geweest. Trek je dat niet aan. We zullen dat eens rap regelen zie.”

Lowie sterk onder invloed van de drank en niet goed wetende wat er allemaal ging gebeuren liet zich meetronen. Enkele van hen hadden het meisje in het bos geduwd, wat er met de jongen was gebeurd kon zijn geest op dat moment niet meer vatten. Het meisje lag op de grond en de leider had het voorgedaan hoe het allemaal moest. Daarna moest Lowie zijn ding doen. Eigenlijk walgde hij van het hele gebeuren maar om zijn gezicht te redden deed hij verder. Toen ze een fiets hoorde naderen liep iedereen in paniek weg; het meisje bleef alleen achter. Lowie liep ook weg maar durfde die nacht niet meer naar huis. Bang dat de boeren hem zouden herkennen. De hele nacht bleef hij dolen in het bos en tegen de morgen stapte hij op de trein en reed recht de oorlog binnen.

Terwijl hij in de zetel zat recht over de burgemeester kreeg Lowie een krop in de keel. Was hij toen naar huis gegaan in plaats van met zijn maten op te trekken, dan had hij zijn ouders nog gezien. Wat was hij toch lomp geweest.

De burgemeester riep tegen hem:

“Lowie, Lowie, je bent er precies van aangedaan man. Ik heb al drie keer gezegd dat ik een voorstel heb en je antwoordt niet! Luister, mijn broer heeft een kapsalon en zoekt een hulp. Als je wilt kan je bij hem kost en inwoon krijgen.”

“Kost en inwoon is alles wat ik nu wensen kan. Ik ken de stiel niet maar ik kan me altijd nuttig maken. Al moet ik met de luizenkam de neten vangen.”

De burgemeester legde uit waar zijn broer woonde en even later bedankte Lowie de burgemeester voor alles en ging moedig op stap. Lowie las het adres nog eens na en sloeg de hoek om. Een paar straten verder vond hij het kapsalon.

“Mijnheer, ik ben Lowie van de Velde en de burgemeester vertelde me dat ik hier tegen kost en inwoon kan komen werken. Ik kom juist terug van het front en ik heb niets meer, geen familie, geen thuis. Alleen mijn handen en de wil om te overleven.”

“Ken jij iets van haarkappen?”

“Neen, niets maar ik kan me toch nuttig maken, koppen wassen, de vloer kuisen en zo.”

“Zou je de stiel willen leren?”

“Waarom niet, ik kamde vroeger mijn moeder haar haar ook altijd. Als ik maar al kost en inwoon krijg ben ik tevreden. Ik bezit niets meer. Ik weet niet waar ik anders heen moet.”

“Ik wil het met jou wel proberen. Je ziet er uit alsof je geboren bent voor dit vak. En zeg maar Johnny tegen me.”

“Zeg jij dan maar Lou. Zo noemde mij mama mij ook altijd. Louke.”

 

 

20-03-2020 om 00:00 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
19-03-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Is mijn kind een vreemde deel 3

IS MIJN KIND EEN VREEMDE?

AUTEUR:

DAEMS BART.

 Elke gelijkenis met bestaande personen of gebeurtenissen is louter toevallig.

 

MARGARINE EN SIGARETTENBLAADJES

 

De oorlog was voorbij en dat was ook zo voor Jan en Corneel, ze begroeven de strijdbijl en sloten vrede met elkaar. Het kwam bij Jan niet uit zijn hart maar het was de enige manier om Stanske te kunnen blijven ontmoeten. Stanske was opnieuw zwanger geraakt en had inmiddels flinke zoon gebaard. Een kort maar stevig gebouwd ventje met twee heldere blauwe kijkers. Jefke leek sprekend op zijn vader, dat kon zelfs Corneel niet ontkennen.

Het leven in het dorp ging verder en iedereen had zo zijn grote en kleine zorgen. De oude veldwachter kreeg zijn welverdiend pensioen en de burgemeester kreeg een probleem. Het was in die tijd moeilijk om een vervanger te vinden. Veel jonge mannen waren aan het front gesneuveld, de anderen werden thuis verwacht om op het veld te werken. De stallen moesten heropgebouwd of hersteld worden. De wezen, die geen veld meer hadden trokken naar de stad om op de fabriek te gaan werken. De burgemeester had echt een probleem. Waar vond hij een geschikte veldwachter? Het herhaaldelijk aankloppen van Jan bij de overheid was de burgervader niet ontgaan. Op zekere dag ontbood hij Jan bij hem thuis:

“Meneer Smeekens,” zo begon de burgemeester tegen hem, “ jij hebt al wat kontakten gehad met de overheid en jij bent goed ter taal. Volgens mij ben jij de geschikte kandidaat om voor ons te komen werken. Jij kent de mensen hier, jij kent het kleinste straatje in de omgeving en als vrijgezel heb je veel tijd. Als jij nu eens veldwachter zou worden? Jij hebt een vaste job. Een goed pensioen en je hoeft niet hard te werken.”

Jan moest niet lang nadenken. Met deze kreeg hij macht en kon hij zoveel naar Stanske als zijn hart beliefde.

Enige tijd later kreeg Jan zijn uniform en vastbesloten om heel snel te scoren stopte de nieuwe veldwachter voor het uitstalraam van Stanske. Links lag al het huisgerief zoals straatvegers, dweilen en een stapeltje witte pakjes stijfsel. Rechts lag de cacao, enkele pakjes margarine en drie doosjes perensiroop. Zelfzeker stapte Jan de winkel binnen, maar zijn lef werd onmiddellijk gedempt. Rosa van twee straten verder stond ook in de winkel waardoor Jan noodgedwongen moest wachten. Met zijn rechterbeen stijf vooruit en het linkerbeen lichtjes gebogen stond hij daar. Zijn handen hield hij uitdagend in zijn zij en terwijl zijn romp lichtjes meedraaide keek hij van het uitstalraam naar Stanske en dan weer naar het uitstalraam, alsof daar een dringend probleem lag te wachten.

Stanske achter de toonbank mat juist een halve liter petroleum af. Rosa die niets vermoedde ging gewoon door met haar bestelling:

“Stanske, geef me nog één kapperke olie voor de mayonaise, een half pond suiker en twee ons van die groene neuzen voor de kleine.”

De pas aangeworven veldwachter nog groen en niet goed wetend hoe hij zijn geduld moest bewaren begon zachtjes een deuntje te fluiten terwijl zijn benen mee wiegden op het ritme van het bekende deuntje.

Stanske goot 20 cl olie in een flesje, nam een grote schep suiker uit de jutte zak en goot die in een kleinere bruine zak.

“Mag het wat meer zijn?” Vroeg ze nog. De 200 gram neuzen verpakte ze in een puntzak. Ze schreef de rekening op de bruine zak.

“Och ja, de peren, zijn ze niet te rijp? Want ik lust geen rijpe peren. Een peer moet voor mij hard zijn. Niet zo een melig gedoe waar het sap van je kin afdrupt. Voor mij liever een stevige beet.”

“Deze bak is vers van deze morgen. De andere zijn dubbele fluppen, ook heel lekker maar misschien al wat te rijp voor jou, zal ik deze maar nemen? Hoeveel wil je er?”

De vrouw in de winkel betaste de peren.

Jan fronste even zijn wenkbrauwen verwisselde zijn benen van plaats en begon een paar tonen luider te fluiten.

Stanske wachtte rustig met een bruine zak in haar handen maar Rosa zei gelaten:

“Och nee, laat maar, de John, de vent van Denise, je weet wel, die brengt gewoonlijk pruimen mee van de stad. Ja, nu hij klerk is mag hij iedere maandag naar de stad en dan brengt hij altijd wat fruit mee van ginder. Ik weet dat van bij “den Drijhoek”. De Crêperie op de hoek. Iedere zondag ga ik daar een koffie drinken. Ze hebben daar heel lekkere kriekenvlaai. Je moet eens afkomen, iedere zondag zitten we daar. Francine komt dan ook.”

“Och, ik wist niet dat het fruit in de stad beter was dan hier vers van de boer.”

Schampte Stanske.

“Oh ik zeg niet dat jij slechte peren hebt, maar die mannen brengen graag hun eigen keuze mee, je kent dat wel hé. Zeg weet je het al van Mie van Jef van Bull de Dog, die is weer in positie. Van haar zesde al.”

De veldwachter floot nu niet meer maar kuchte heel opvallend.

In plaats van te antwoorden zei Stanske:

“Rosa, ik denk dat Jan iets wil zeggen. We zullen morgen maar verder klappen.”

De klant deed een stap opzij, maar nam geen aanstalten om door te gaan. Jan werd nog ongeduldiger en keek nu zo nijdig naar de vrouw in het deurgat dat die niet anders durfde dan stilletjes te verdwijnen.

Stanske bedwong haar binnenpretje en richtte zich nu zeemzoet tot de veldwachter:

“Zo, Jan jij kunt nog goed fluiten, je bent precies goed gezind. Champetter spelen doe je liever dan werken zeker? Is dit je eerste dag als champetter?“

“Veldwachter, mevrouw, veldwachter Smeekens.”

“Ach zo veldwachter Smeekens; het is aan u, wat wenst veldwachter Smeekens te kopen?”

“Mevrouw, je bent in overtreding met de wet, weet je dat.”

“O ja, doe niet onnozel! Wat heb je dan gevonden dat in overtreding met de wet zou zijn?” Antwoordde Stanske op een heel ander toon.

“Dat is niet om mee te lachen, de wet is daar zeer streng in.”

“Het is al goed, laat maar horen wat scheelt er.”

“Mevrouw ik stel heden vast dat je margarine verkoopt en dat volledige tegen de wet.”

“Ik mag toch wel margarine verkopen. Je hebt hem mezelf aangesmeerd in de tijd. Of ben je dat soms vergeten? Wat is daar verkeerd aan?”

“Mevrouw, we leven vandaag en wat vroeger gebeurd is, is voorbij. Jij hoort te weten dat margarine alleen verkocht mag worden indien duidelijk aangegeven staat dat het wel degelijk om margarine gaat en niet om echte goede boter. Zodat niemand de margarine voor goede boter zou kopen.”

“In de tijd zei een vertegenwoordiger van margarine mij dat een veldwachter daar niet op zou letten maar we leven vandaag en vroeger is voorbij, zeker?”

“De tijden zijn veranderd. Nieuwe veldwachters en strengere controles. Maar goed ik geef je nog een kans, ik kom morgen terug om te constateren dat je volledig in orde bent met de wet anders zal ik verplicht zijn een proces verbaal te moeten opmaken.” Met lange pas en met het hoofd rechtop ging Jan naar buiten. Zijn blik star gericht op … niets.

Stanske griste een kartonnen doos, scheurde de bovenste flap eraf en schreef er in grote letters ‘MARGARINE’ op.

‘Oh jee wat is die Jan stuurs geworden, zelfs geen goede dag kan eraf, en voor zo een prul. Die denkt ook dat hij minister is in plaats van veldwachter Smeekens.’ Mompelde ze bij zichzelf.

De volgenden morgen zette Stanske klein Jefke in bad en zeepte hem volledig in. Karel was reeds naar de school, daar had ze niet veel last me. De jongen was tien en kon zichzelf al goed behelpen. Karel was zeer ordelijk en netjes, vooral op zijn kledij. Elke avond lagen broek en hemd netjes opgevouwen op zijn stoel. Zijn kousen lagen niet op de grond verspreid zoals bij de meeste jongens, maar werden netjes dubbelgevouwen op zijn schoentjes gelegd. Waarlijk die jongen was een zonnetje in huis. De winkelbel deed haar opschrikken. ‘Wie komt er nu zo vroeg al naar de winkel?’ Vroeg ze zich af. Ze zag even op en keek recht op de rug van de veldwachter die diep gebogen over het uitstalraam stond. ‘Och ‘t is de Jan weer,’ dacht ze verveeld, laat hij maar wat wachten. Die heeft nu in zijn nieuwe job toch tijd genoeg. Nadat ze de kleine had gewassen wreef zij hem goed droog met een warme handdoek. Ze maakte zijn kleine oortjes proper, deed natte luier uit, praatte wat lieve woordjes tot hem, kleedde hem aan en zette de peuter in zijn box. Voorzichtig goot zij het badwater in de pompsteen en terwijl ze haar handen afdroogde aan haar zwarte schort riep ze de veldwachter toe:

“Zo meneer de veldwachter Smeekens heb je de plaat zien staan?”

“Ja dat wel madame, de plaat staat er. Maar toch voldoe je niet aan de wet” sprak de veldwachter nors terug.

“Wat nu weer, kan jij ons dan nooit met rust laten.” Antwoordde Stanske kregelig terwijl ze de winkelruimte binnenstapte: “Wij moeten hard werken voor onze kost en hebben geen tijd om ons met zulke flauwe kul bezig te houden. Hoort ons Jefke blèrt weer.”

“Ga eerst maar naar Jefke,” suste Jan grootmoedig.

“Neen vertel maar wat je te zeggen hebt dan ben ik van je af ” bitste Stanske terug.

“Wel volgens de wet artikel 234 bis 14 moet de plaat die aanduidt dat jij margarine verkoopt in plaats van goede boter, de minimale grootte hebben van achtentwintig cm op zeventien cm. Ik heb daarjuist de maten genomen en de lengte is slechts vijfentwintig en een halve cm. Daarbij is de hoogte slechts tien cm. Dat is zeven cm te weinig.”

Jefke bleef huilen en het aangezicht van Stanske kleurde langzaam rood, haar kaaksbeenderen werden duidelijk zichtbaar en haar handen kneep ze als vuisten samen tot de knokkels wit werden, haar adem ging steeds sneller en dieper. De nietsvermoedende veldwachter ratelde maar door:

“Dat is dan nog niet alles want de tekst op de plaat moet niet alleen duidelijk zijn maar ook aan bepaalde minimum maten voldoen. Deze maten zijn namelijk…”

Verder kwam de veldwachter niet, want Stanske liep in twee stappen naar de winkeldeur en draaide die met een forse draai op slot en stak de sleutel op zak. Daarna deed ze de rolluiken omlaag, en zonder de veldwachter een blik te gunnen hijgde ze:

“Ik ga nu naar ons Jefke en riskeer het niet mij achterna te komen.”

Zo bleef Jan alleen achter in het halfduistere winkeltje.

Corneel, die laat in de namiddag van het veld naar huis kwam, zag al van ver dat er iets mis was met zijn winkel. De rolluiken waren omlaag en het was niet eens vijf uur. Zo snel zijn benen trappen konden vloog Corneel de laatste honderd meter naar zijn Stanske. Als Stanske maar niets is overkomen nu ze weer in verwachting is dacht Corneel. De adrenaline stroomde door zijn lichaam en het was alsof hij vleugels kreeg. Hij knalde zijn fiets tegen de muur en liep langs achter het huis binnen. Hoe groot was zijn verbazing dat hij in plaats van zijn vrouw, Jan in de winkel vond.

Nog voor dat Corneel van zijn verbazing bekomen was vroeg de veldwachter:

“Corneel wil jij de deur eens open doen zodat ik naar huis kan.”

Corneel vond het best hier geen vragen te stellen en opende de deur. Nadat de veldwachter buiten was ging Corneel op zoek naar zijn vrouw. Boven in de kinderslaapkamer vond hij haar. Zij legde juist een pak gestreken luiers in de kast. Corneel ging naast haar staan en vroeg:

“Moeder wat stond die gendarm in de winkel te doen en waarom zijn de blaffeturen omlaag?”

“Dat is geen gendarm, dat is veldwachter Smeekens.”

“Doe niet zo onnozel, ik weet ook wel dat Jan veldwachter is. Waarom waren die blaffeturen omlaag, zo midden op de dag?

“Waarom, vraag dat maar aan die schone, die daar in de winkel staat, en voor de rest kan hij blijven staan tot hij wortel schiet”

“Hij is al weg, ik opende de deur voor hem, maar hij vertelde me niet waarom hij daar stond, hij vroeg alleen maar om hem buiten te laten omdat hij naar huis wou.”

“Ja, dat zal wel, die rammelde natuurlijk van de honger want die staat daar al van deze morgen.”

Stanske vertelde haar man wat er die morgen in de winkel gebeurd was. Nadien fluisterde ze hem toe:

“Ga maar vlug naar de dokter en vraag een bewijs dat ik, nu in mijn gezegende toestand, mijzelf soms niet de baas ben en breng dat maar naar de burgermeester. Ik ga het eten klaarmaken want ons Kareltje komt seffens van de school.”

De dokter had welwillend het nodige briefje geschreven en de burgermeester had meesmuilend genoten van Corneel zijn verhaal. Alles werd in de welbekende doofpot gestopt, maar Jan, die zich uitgesloten voelde, liet het daar niet bij. Regelmatig zette hij zijn fiets tegen het winkelraam en keurde het uitstalraam. Argwanend loerde hij naar de transportfiets van Corneel, controleerde de taksplaat en liet hem de fietsbel of het achterlicht testen. Na vele maanden zou Jan zijn geduld toch beloond worden.

De julidag was snikheet, de warmte bleef tot lang na middernacht in de lucht hangen. Het was reeds na tweeën en Jan lag nog steeds te woelen en te keren in zijn bed. Hij kon de slaap niet vatten. Zijn eerste maand als veldwachter was bijna voorbij en hij had nog geen enkele bekeuring kunnen uitdelen, uitgezonderd die ene vervloekte, van enkele dagen terug.

Jan had een fietser laten stoppen, de arme man had geen taksplaat. Jan liet de man afstappen en keurde de hele fiets. Zo vond hij een kapot achterlicht, geen katoog en een linkerrem met maar één remblokje. Hij schreef niet minder dan vier boetes uit. Jan liet niet met zich spotten.

De volgende dag werd Jan bij de burgemeester ontboden:

“Veldwachter Smeekens! Proficiat het is je gelukt iemand te beboeten, dat was je eerste resultaat deze maand zie ik. Nogmaals proficiat.”

“Dank je commissaris” glunderde Jan.

“De magistraat zal jou niet snel vergeten, vooral niet bij je volgende bevordering. UILSKUIKEN je hebt de magistraat opgeschreven. Kon je niet even uw ogen dichtknijpen? Al goed dat ik de boete nog niet heb doorgestuurd.”

“Kan…kan je ze niet kapotscheuren, commissaris.” Fluisterde Jan bedeesd.

“Dat zal wel het beste zijn vermoed ik”

“Dank je commissaris.” Knikte Jan en maakte aanstalten om zo snel mogelijk weg te komen.

“Wacht even,” riep de commissaris hem na:” Ik ben deze morgen te voet naar hier gekomen en wat zag ik:

“Een dronken fietser zonder licht, twee vuilbakken niet binnengehaald, twee jongelui die met veel kabaal op straat liepen om half zes deze morgen. Werk genoeg om je ijver te botvieren zou ik denken.”

Jan draaide zich voor de zoveelste maal op zijn rug. ‘Werk genoeg om je ijver te botvieren’ klonk het nogmaals in zijn oren. Het verleden spookte hem door het hoofd. Zijn maag knaagde. Sinds die zwarte dag had hij nog niemand kunnen beboeten. Het was alsof hij overal juist een halve minuut te laat kwam. Als hij straatlawaai hoorde liep hij vlug naar de straat in kwestie maar als hij daar aankwam was er niets meer te horen of te zien. Twee mannen die aan het vechten waren stopten onmiddellijk bij het zien van de veldwachter en deden alsof alles maar een spel was. Hoe druk Jan zich ook maakte hij kwam overal juist te laat. Tot die ene dag, die fietser, de magistraat. Hoe kon hij nu vermoeden dat de magistraat op een fiets voorbij zou komen?

Ontmoedigd stond hij op, het was amper twee uur in de nacht maar de drukkende warmte en de zorgen hielden hem wakker. Eerst ging hij langs het toilet en kleedde zich daarna aan. Lusteloos stapte hij op zijn fiets en ging wat toeren in de nacht. ‘Ginder woont Stanske,’ dacht hij weemoedig. ‘Zo een schoon jong ding en zij wil van mij niet weten.’ Plots bleef hij staan en zag wat scherper: donkere figuren liepen over en weer. Hij zette zijn fiets tegen een boom, sloop wat dichterbij en gluurde naar de twee figuren. Toen zag hij Corneel en Stanske, elk een pak naar binnendragen. ‘Dat moet smokkelwaar zijn’ peinsde Jan. “Nu hang je Corneel. Ik ga direct naar de burgemeester” mompelde hij in zichzelf.

Nietsvermoedend hadden Corneel en Stanske tot vijf uur in de morgen gewerkt om de sigarettenblaadjes te verstoppen. Doodop kropen zij die morgen in bed.

“Slaapwel” zuchtte Corneel en viel onmiddellijk in slaap.

Om kwart voor zes schrok Stanske wakker:

“Corneel, Corneel, ze kloppen op de deur”

“Dat is niet meer kloppen, ze breken de deur precies af, ik zal maar eens gaan zien,” antwoordde Corneel verdwaasd.

“Doe open! Open die deur! Controle! Douane!” Schreeuwde de commandant.

Corneel trok snel zijn broek aan en ging naar beneden:

“Wat moeten jullie hebben? Wij slapen nog.”

“Controle doe open! VLUG! Of we stampen de deur in!”

Schoorvoetend deed Corneel de deur open en vier mannen stormden binnen. De commandant, twee douaniers en achteraan veldwachter Smeekens.

“Er zijn hier vannacht verdachte pakken binnengedragen, waar zijn ze en wat zat erin?”

Corneel trok zijn schouders op en wilde zeggen: ik zou het niet weten, maar de commandant had al teken gedaan aan zijn manschappen die het hele huis begonnen af te kammen. De veldwachter zette zich samen met de commandant aan de keukentafel en rookten beide een sigaret.

Drie kwartier later ontdekten de douaniers honderd vijftig dozen sigarettenblaadjes. Geen enkel blaadje was aangegeven. De douane pakten alles netjes in verzegelde de pakken en namen ze mee naar het depot.

Elf maanden later ontbood de overheid Corneel bij het gerecht. De rechter had goed geslapen en was mild gestemd.

“Omdat dit de eerste maal is dat jij in aanraking komt met het gerecht geef ik je een lichte straf: drie frank boete en voorwaardelijk één maand.”

Nadat Corneel de boete betaalde mocht hij de pakken sigarettenblaadjes terug uit het depot ophalen. De douanen hadden alles zo degelijk verpakt dat alle blaadjes mooi droog waren gebleven. Corneel groette uiterst vriendelijk de douanen bij het ophalen van zijn eigendom. De beambten begrepen niet waarom Corneel zo vriendelijk was en hen nog bedankte ook. Dit hadden de mannen nog nooit meegemaakt.

Corneel zat met een brede grijns op de bok van de paardenkar. In de verte zag hij veldwachter Smeekens met zijn fiets de straat indraaien. Corneel had de gewoonte om steeds zijn hoofd naar de andere kant te draaien zodat hij Jan niet hoefde te groeten. Vandaag keek hij hem recht in het aangezicht en met het vriendelijkste gezicht zei hij:

“Jan, stop eens even.”

Jan keek onwennig op en stapte argwanend van zijn fiets.

“Jan, herinner jij je nog dat verleden jaar bij ons een heel partij sigarettenblaadjes werd aangeslagen?”

Om zijn leedvermaak niet te verraden knikte de veldwachter alleen maar.

“Wel Jan, kan jij dat geloven, nog nooit heb ik zo een goede investering gedaan. Op die elf maanden is de prijs van sigarettenblaadjes verdrievoudigd. Komt straks na diensttijd even langs dan drinken we samen een borrel, Jij was er toch ook bij toen ons dat geluk is overkomen, nietwaar?”

 

 

JOHNNY

Lowie werkte nu al meer dan twee jaar bij Johnny. Hij had met zijn ogen de stiel geleerd en het lag hem, zoals Johnny voorspeldt had, in de vingers. Hij had een goed oog op de kleuren en het opsteken van kapsels ging al heel vlot. Op een Donderdagavond riep Johnny Lowie bij hem:

“Louke, morgen moet ik een hele dag naar Brussel. Jij staat er dan helemaal alleen voor. Ik reken op jou dat er geen klachten komen.”

“Maar Johnny, morgen is het vrijdag, de drukste dag van de week. Alle vrouwen komen voor het weekend.”

“Ja, en dan is er nog die bruid met haar moeder. Jij hebt verleden week toch dat proefkapsel gemaakt! Of ben je dat al vergeten? Je dacht toch niet dat ik die bruid zou doen?”

“Neen Johnny, maar… maar ik dacht dat je wel bij mij zou blijven.”

“Om uw handje vast te houden misschien? Kom nu, je bent al twee jaar hier en een betere leerling had ik nooit kunnen dromen. Je kent de stiel voldoende om morgen het alleen af te kunnen.”

“Kan ik je ergens bereiken, voor als ik een vraagje heb?”

“Louke, spijtig man, dat zal moeilijk zijn want ik moet op verschillende plaatsen zijn. Ik kan nu onmogelijk zeggen om welk uur ik waar zal zijn.”

Lowie zelf was er niet zo gerust in als zijn baas en van pure zenuwen zat hij die dag drie keer op de wc maar de volgende dag stond Lowie alleen in het kapsalon. Het was hard werken maar Lowie werkte vlot. Toen de bruid kwam liet Lowie haar een foto zien van Grace Kelly:

“Wat vind je van dit kapsel? Ik denk dat jij er dan fantastisch zult uitzien.”

“Wow! Grace Kelly! Maar dat hebben we verleden week toch niet geprobeerd?”

“Laten we verleden week vergeten. Als je het aandurft wil ik dit kapsel proberen. Dit is het nieuwste van het nieuwste en deze dag is toch uw schoonste dag van je leven.”

“Oké, maar als het niet goed is wat dan?”

“Dan steek ik het opnieuw op zoals in de test verleden week.”

“Zal ik dan nog op tijd klaar zijn?”

“Laat dat maar aan mij over.”

Drie kwartier later zat een stralende bruid voor haar moeder. De dag kon voor haar niet meer stuk. Haar moeder bewonderde met open mond de mooie opgestoken chignon versierd met glinsterende parels. Was dat haar dochter? Mooier dan een prinses?

Lowie had niet veel tijd om na te genieten van zijn kunstwerk, de klanten stroomden binnen. Hij moest nu professioneel te werk gaan. Als hij ervoor zorgde dat de drie drogers voortdurend bezet waren moest hij nooit wachten om de kapsels op te kammen. De klanten kwamen en gingen.

Na een lange zware dag liet Lowie zich doodop op een stoel vallen, een uurtje later kwam Johnny thuis en vond Lowie slapend op de kappersstoel.

“Louke, Louke wakker worden, wat lig jij daar te slapen? Ga toch naar bed jong! Hallo! Ik ben het. Johnny! Ik ben terug thuis.”

“Oh, wie, wat ho… oh, Johnny, jij bent terug. Hoe laat is het. Ik ben in slaap gevallen.”

“Dat zie ik. Was het echt zo zwaar? Hoe verliep de dag?”

Lowie, onmiddellijk weer klaarwakker vloog recht en zei triomfantelijk:

“Alle klanten zijn gedaan, het was hard werken maar het is me gelukt. Ik zorgde ervoor dat de drie drogers steeds op volle toeren draaiden, zo verloor ik de minste tijd en kon ik heel de dag vlot verder werken.”

“En de bruid?… Is dat gelukt? Was ze tevreden?”

Lowie zweeg iets te lang waardoor Johnny lichtjes in paniek geraakte:

“Ze is toch wel geweest? Is er iets verkeerd gegaan? Verleden week was alles toch perfect?”

“Ze wilde een ander kapsel.”

“En jij hebt dat gedaan? Dat mag je nooit doen. Daarom doen we toch altijd die testen op voorhand. Alle, vertel wat is er juist gebeurd?”

“Het was mijn eigen schuld, ik liet haar een foto zien van Grace Kelly.”

Johnny zuchtte eens:

“En dan wilde ze niets anders meer zeker?”

“Neen dat niet, ik heb zelf moeten aandringen… om die chignon te mogen opsteken.”

“Een chignon? Maar Louke dat is alleen voor meesterkappers weggelegd in chique kapsalons. En…en was het nu gelukt of niet?”

“Het zal nog niet. De moeder had tranen in de ogen en de bruid straalde, ik denk, nee ik ben zeker die twee zijn nog nooit zo gelukkig geweest.”

“Zeg Louke, maar dat is fantastisch. Nu moeten wij toch eens ernstig gaan praten. Jij werkt nu al twee jaar hier bij mij en na wat je vandaag gepresteerd hebt wil ik je voortaan een volwaardig loon geven, net als van een meesterkapper. Dan kan je een huisje huren, hier ergens in de buurt, om zo snel mogelijk op je eigen benen te gaan staan. Een eigen leven opbouwen. Een gezinnetje stichten en zo. Het huis van Quirijnen, hier achter de hoek, staat te huur, daar kan je zo in. Dat is proper en netjes onderhouden. Als je alleen woont kan je makkelijker een vrouwtje vinden. Wat denk je ervan?”

“Johnny, ik ben heel dankbaar voor de geste, maar na twee jaar al een volledig baan van meesterkapper?”

“Vandaag heb je bewezen wat je waard ben en ik wil je niet kwijt.”

Lowie keek beduusd naar de punten van zijn schoen en zei met zwakke stem:

“Ja, dat is het hem juist. Ik wil jou ook niet kwijt. In de twee jaar ben ik aan je gehecht geraakt, eigenlijk blijf ik liever hier wonen. Ik hoef geen volwaardig loon en ik hoef geen vrouw. Vrouwen interesseren mij niet. Als ik hier kan blijven bij jou dan voel ik mij de gelukkigste mens op aarde. Ik krijg eten en ik heb een dak boven mijn hoofd. Laat mij gewoon hier blijven. Ik heb leren koken dus ik maak ons eten wel klaar. Stuur mij niet weg Johnny, stuur mij niet weg.”

“Louke als ik eerlijk ben wil ik jou ook niet buiten. We hebben nog nooit woorden gehad en een vrouw interesseert mij ook niet. Wij hebben veel gemeen. Louke, als jij bij mij wil blijven, graag. Ik zou niet liever willen.”

“Och Johnny, jij maakt mij zo gelukkig.”

“Maar Louke ik ga je wel betalen en op een volwaardige manier.”

“Als je dat echt wilt. Maar ik heb geen geld nodig om gelukkig te zijn. Bij jou voel ik me thuis, ik vind hier warmte, gezelligheid en ik ben graag bij jou.”

“Dat gevoel heb ik soms ook, dat ik graag bij jou ben.”



19-03-2020 om 00:00 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
18-03-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Is mijn kind een vreemde deel 4

IS MIJN KIND EEN VREEMDE?

AUTEUR:

DAEMS BART.

 

Elke gelijkenis met bestaande personen of gebeurtenissen is louter toevallig.

 

EEN KNIPOOGJE

            “Ik neem een babysit!” Zei Stanske beslist. “Ik heb er genoeg van. Corneel gaat iedere week naar de voetbal en ik kan hier maar op de kinderen letten en voor het eten zorgen. Ik stap het ook af, ik ga bij Francine en Rosa zitten en hij kan zelf voor zijn eten zorgen.”

“Ik wil ook een babysit.” Riep de vierjarige knul vanuit zijn speelhoek. Stanske pakte Jefke teder in haar armen:

“Jij krijgt een babysit, we gaan speciaal voor jou een lieve babysit uitzoeken. Is dat goed?”

“Maar mama dat is niet waar, ik zei dat zomaar voor te lachen.”

“Jij deugniet, als jij in de buurt bent is alles toch veel zonniger, kom hier dat ik je een pakkerd geef.

Stanske riep Karel naar beneden, en legde Maria in de kinderwagen. Maria was een jaar geleden geboren en was net als Jefke klein en geblokt. Met zijn vieren gingen ze naar de overburen en belden bij Annie aan.

“Zeg Annie zou jullie Cateau eens willen babysitten op de twee belhamels en op ons Maria hier. Ze heeft juist een droge luier aan en om drie uur moet ze pap hebben. De papfles zit hier in deze zak. Ik moet er eens even tussenuit en onze Corneel is weeral naar de voetbal.”

“Ja die is nooit thuis als hij…” Riep Jefke weer, maar ditmaal werd hij snel tot zwijgen geroepen door zijn moeder.

“Jefke zwijg! De grote mensen zijn aan het spreken.”

“Och er zijn tegenwoordig geen kinderen meer. Maar het is goed, ons Cateau verveeld zich toch maar en dit zal een goede leerschool zijn voor haar.”

‘En het brengt nog een centje op ook’ dacht de buurvrouw in stilte erbij.

Annie vond dit een goede leerschool voor haar dochter en het bracht nog een centje op ook.

            Stanske stond thuis voor haar kleerkast. Ze nam een paar keer een blouse uit de kast, eerst de gele met rode bollen en daarna de blauwe met fijne witte bloempjes maar besliste toch maar om haar zondagse jurk aan te doen. Zelfzeker nam ze daarna haar handtas en stapte met grote pas naar Crêperie “DEN DRIJHOEK”.

Rosa en Francine zaten in de koele schaduw van de kastanjeboom. Ze waren zo druk in gesprek dat Stanske begon te twijfelen, zou ze niet gewoon terugdraaien. Nu kon het nog. Dat is haar gewoonte toch niet, zo gaan buurten op een terras met een koffie en een stuk kriekenvlaai. ‘Die twee daar zien me niet eens staan,’ dacht ze in paniek. Toch ging Stanske het erf op. Met haar hoofd naar beneden mompelde ze een groet en zette zich beduusd naast de vrouwen die amper aandacht gaven aan haar. Hun discussie was hevig. Er waren geruchten dat Koning Leopold III troonsafstand zou doen ten gunste van zijn zoon kroonprins Boudewijn.

“Onze koning geeft nooit zijn plaats af,”

wist Rosa, maar Francine schudde zelfzeker haar hoofd:

“Hij zal wel moeten. Het volk wil hem niet meer.”

Het gesprek viel plots stil, een robuuste vrouw kwam roepend de hof op:

"Wel Stanske, heeft Corneel je vrijgelaten? Is de winkel al opgedweild of ben je gaan lopen zonder dat hij het weet?"

Haar schelle stem galmde over de hof en Stanske kromp in elkaar.

"Stanske heeft heel hard gewerkt en als beloning mag zij nu een uurtje bij de grote mensen komen zitten," zei Rosa spottend. Stanske voelde het schaamrood stijgen.

"En warm, warm dat het vandaag is," schetterde Clara haar stem opnieuw. "Voor mij een filter met een spie kriekenvla.” Ze liet zich in een stoel vallen. “Zeg, waar is Denise? Zij is zo laat vandaag. Gewoonlijk is zij hier altijd het eerst van allemaal."

"Denise is op reis naar het buitenland," antwoordde Stanske braafjes terwijl ze aan haar zakdoek friemelde.

De robuuste vrouw kruiste haar armen:

"Naar het buitenland? Ik heb haar man vanmorgen nog op het veld gezien. Dan is zij alleen weg, misschien wel met onze veldwachter, want dat is ook al een tijd geleden dat we die nog gezien hebben.”

“Die is verplaatst naar Kontich dat is nog voorbij de stad.”

“Ik weet Kontich wel liggen hoor Stanske. Dacht je ik dat daar nog nooit geweest was? Ik mag zonder mijne vent wel eens verder dan hier tot op het hoekje zulle. Maar ons Denise zeg; helemaal alleen in het buitenland! Amaai Stanske, eer dat Corneel jou zo ver alleen op reis laat gaan, zul jij wel heel hard moeten werken. Maar allé je bent toch al naar ‘Den Drijhoek’ mogen komen."

"Zou Denise ginder met andere mannen uitgaan?" Startte Rosa de roddel.  

Clara’s oogjes fonkelden:

"Denise is nog jong, ze is maar twee jaar ouder dan Stanske, en zo een hele week zonder een man, ik zou het niet kunnen."

Nu nam Francine het woord:

"Ja, als uwe John even vinnig is in bed als op de voetbal dan zul jij je zeker niet vervelen."

De vrouwen praatten over Stanske heen die dat eigenlijk wel goed vond. Zachtjes liet ze haar kommetje los en leunde wat achterover, haar handen legde ze op de tafel.. Nu ze niet meer het gespreksonderwerp was kon ze zich wat gemakkelijker zetten.

"Jij moet niets zeggen jij,” zei Clara terwijl haar hoofd een knikbeweging maakte: “want uwe man is de meest galantste die ik ken." Even keek ze naar de tafel en wreef een plooi in het laken glad: "hij doet de deur open, serveert koffie, draagt steeds een das en is altijd schoon gekleed. Hij is een echte heer."

Francine was niet van plan haar in de hoek te laten drukken: "Ja…, en ik kom iedere keer over de streep wanneer hij het doet. Hij kent er wat van.” Met een voldane glimlach verzette ze zich in haar stoel.

            De ogen van Stanske flitsten van de ene vrouw naar de andere. Waar spraken ze toch over? Hoe kan een vrouw nu genieten van het bed. Ja met de tijd ging het wel iets beter, tenminste het deed geen pijn meer, maar genieten? Wie kan nu van zoiets genieten? Plots wou ze het weten. Ze boog lichtjes over de tafel naar de anderen toe en fluisterde: "ik vind al dat gedoe in bed toch maar een saaie boel."

"Dan moet je Corneel maar eens langs sturen dan zullen we het hem wel eens leren hoe hij dat moet aanpakken!" Schetterde Clara weer. De drie vrouwen schaterden het uit. Stanske zakte weer als een pudding op haar stoel. Ze werd weer een stukje kleiner.

            Een jonge man op een scooter kwam aangereden en stopte achter een geparkeerde Citroën. Stanske zag hoe hij met de tip van zijn linkervoet de Vespa in evenwicht hield. Francine merkte de belangstelling van Stanske, stopte haar gesprek, nipte even van haar cola en volgde dan de blik van Stanske. De jonge man stond nog steeds met zijn tip op de grond. De rode trui op de witte broek stond hem prachtig. Met één hand nam de man zijn zonnebril af en met de andere hand rolde hij handig een sigaret. Stanske keek van de man op straat naar Francine en vervolgens weer naar de jongeman. Zijn sigaret gloeide rood op. Hij gaf een knipoogje en glimlachte geheimzinnig.

            Stanske nam stilletjes haar handtas, mompelde “goede avond” en ging met een grote omweg naar huis. In gedachten herhaalde ze het gesprek. Waarom moet Corneel bij Clara eens langs komen? En wat bedoelden ze met over de streep komen? En dan die jonge man op zijn Vespa, die zal wel naar Francine gelachen hebben. Maar waarom keek hij naar mij toen hij knipoogde?

            Terug thuis ging Stanske vlug naar Annie. Ze gaf Cateau een cent en bedankte haar. Tegen haar kinderen zei ze streng:

“Zeg niet tegen papa dat jullie bij Cateau hebben mogen spelen en ook niet dat ik weg ben geweest.”

“Waarom mogen wij niets zeggen?” Vroeg Jefke.

“Omdat dat ons geheimpje is, onze pa mag niets weten. Dus goed zwijgen hé Jefke, en jij ook hé Karel.”

“Natuurlijk mam, waarom zou ik zoiets vertellen aan onze pa? Pa ziet mij ook niet staan.”

Stanske slikte de krop weer weg. De dennengeur dreigde weer op te komen. Daarom nam ze Karel eens stevig vast en zei:

“Maar je mama zal er altijd voor je zijn. Ik laat je nooit in de steek. Mijn grote jongen.” Straks doe jij je plechtige communie al en dan komen nonkel Max en tante Rosa op uw feest.

“Krijg ik dan een lange broek?”

“Natuurlijk mijn jongen. Annie heeft daarstraks toch je maten genomen. Zij gaat de mooiste broek van de straat maken en die is voor jou, Karel”

Corneel zat aan de keukentafel, een lege nog propere kop stond voor hem.

“Van waar komen jullie? Waarom zijn jullie niet thuis?”

“Och, ben je al thuis, jij ging toch naar de voetbal. Of was het afgelast? Hoe komt het dat je zo vroeg al thuis bent?”

Stanske voelde zich betrapt en ratelde daarom de ene vraag na de andere op Corneel af.

Corneel, nog kwaad op zijn voetbalploeg, was blij zijn hart te kunnen ophalen en was zijn vraag reeds vergeten.

“Ach ja, die piassen speelden zo slecht, en dat op eigen veld nog wel. Ik ben het afgetrapt. Na de eerste helft ben ik nog even in de cafetaria geweest en dan recht naar huis gekomen.”

“Papa, ik heb een geheim.”

“Ja Jefke en mag ik dat geheim eens weten?”

“Jefke zwijg. Als grote mensen spreken moeten kleine kinderen zwijgen.”

Berispte moeder haar zoon. Kordaat richtte zij zich weer tot haar man:

“Corneel wat wil je eten? De overschotten van gisteren bakken of verse patatten koken?”

“Ja maar Jefke zei…”

“Kom va zeg wat je wilt eten en ga dan het hek sluiten, dat staat nog open heb ik net gezien.”

“Kon jij dat dan niet dichtdoen?”

“Het slot is kapot, dat weet je en ik had de kinderen bij. Wat ga je nu eten? Gebakken of gekookte patatten?”

“Gebakken,” riep Corneel terwijl hij geërgerd naar buiten slofte.

 

HOPELIJK VOLGENDE NACHT ZONDER

 

Na haar ongelukkig avontuur bij ‘Crêperie den Drijhoek’, bleef Stanske op zondag weer thuis. Toch was er bij haar iets veranderd. Het was alsof haar ogen langzaam open gingen en dat zij ontwaakte uit een lange slaap. Het gesprek in de crêperie was bij haar blijven hangen. Vooral dat sommige vrouwen genoten van hun huwelijksleven stelde haar tot nadenken.

Zuchtend plofte ze op een stoel. Ze wilde een glas water inschenken maar de kan was weer leeg. Hoopvol keek ze even naar Corneel, maar omdat die niet reageerde stond ze zelf maar op en terwijl het water in de kan liep keek ze dromerig naar achter. In de zetel zat haar man de voetbaluitslagen aan het bestuderen en op tafel lag een hoop sokken die nog gestopt moesten worden. Hoe had ze het toch zo ver kunnen laten komen. Normaal kon ze het werk toch aan. Er was nog nooit zoveel verstelwerk geweest. Ze had nooit naar die crêperie mogen gaan. Ze had beter thuis gebleven en de sokken gestopt, dan lag er nu niet zo een hoop op tafel. Ze vulde nog een extra glas dat ze gulzig leegdronk alvorens terug aan het werk te gaan. De kinderen waren reeds naar bed, daar had Karel voor gezorgd. Karel was bijna dertien en een echte hulp in het huishouden. Hij hielp mee aan de afwas, kon al een beetje strijken en als hij nog op was keek hij leergierig naar het verstelwerk. Al zijn kleren werden steeds netjes opgevouwen. Zijn kamer opgeruimd. Hij heeft zelfs bloemen op zijn kamer. ‘Om wat op te vrolijken’ zei hij altijd.

“Corneel, zou jij je jas niet weghangen. Die ligt al van deze middag op deze stoel.”

“Dat is vrouwenwerk.”

“Jij helpt nooit eens in het huishouden en ik heb al zoveel te doen.”

“Ik ga naar de varkensboer, eens kijken of ze bij de Janus geen schoon biggetje hebben.”

Corneel legde zijn gazet op een stoel, trok zijn jas aan en verdween.

“Blijft weer niet hangen tot een stuk een stuk in de nacht! Corneel!”

Maar Corneel was al weg. Stanske vulde opnieuw haar glas met water. Ze had de laatste tijd toch zoveel dorst. Haar gedachten gingen weer naar Corneel: nog nooit was hij met een biggetje naar huis gekomen maar hij had altijd dezelfde smoes. Iets beter kon hij niet verzinnen. Tijdens de dag was het nog erger. Als ze pas getrouwd waren had hij een groot patattenveld. Hij huurde het voor een appel en een ei, bij “het veld van den akker” Het was groot genoeg om zelfs patatten in de winkel te verkopen, maar sinds dat het “veld van de akker”, alle braakliggende gronden aan een bouwonderneming verkocht had, was zijn groentehofje amper groot genoeg om zijn eigen groenten te kweken. Stanske dacht plots aan haar gesprek met hem van een paar dagen geleden:

“Corneel is ons hofje niet wat klein om patatten te planten? Achter de hoek ligt nog een braakliggend stuk grond. Dat is zeker vier maal zo groot, als we het aan de eigenaar vragen mogen we dat zeker bewerken en dan kunnen we toch wat groenten kweken om in de winkel te verkopen. Verse groenten verkopen toch goed.”

“Ik zal wel op de vroegmarkt groenten kopen, ze smijten er mee naar uwe kop.”

“Waarom noemen ze dat eigenlijk vroegmarkt? Het is altijd een stuk in de namiddag eer jij terug thuiskomt.” Vroeg Stanske onnozel weg.

“Wat ken jij van groenten kopen? Op de vroegmarkt, kun je de beste kopen doen. Vooral op het sluitingsuur.”

“Dat zie ik, hetgeen een ander niet meer wilt zeker? Die pierselder die jij meebrengt kan ik niet meer verkopen in de winkel. Dat geven ze nog niet aan de beesten.”

“Groenten is mijn zaak, zie maar dat het eten straks klaar is. Dat is uw zaak. “Ik ga naar de Janus, eens kijken of hij geen schoon biggetje heeft.”

Het stopgaren ging door de hiel van de sok. Stanske praatte altijd hardop als ze slecht gezind was. De naald naar boven, de naald naar onder, de naald naar boven, de naald naar onder.

‘Hij weet het allemaal beter, maar toch knaagt dat.’

De grijze sokken lagen op een hoopje op een stoel, die waren klaar. De bruine en de zondagse zwarten lagen nog te wachten. Dan mankeerde er nog een knoop aan Corneel zijn pyjama. Dat mocht ze zeker niet vergeten. Als Corneel zonder pyjama in bed moet dan is het zeker “van dat”.’ Steeds hetzelfde ritueel: kort, ruw en met veel gesteun. Daarna snurken. Een mens ligt dan nog wat op zijne rug, neemt iets voor het opkomend zuur en denkt: we zijn er weer vanaf, en als het meevalt misschien wel voor twee nachten.

Soms vraagt een mens zich af waarom God dat zo gemaakt heeft. Die mannen kunnen precies niet zonder seks, maar wat hebben wij, vrouwen? Het mocht wel eens omgedraaid gaan. Het plezier voor de vrouwen en het zuur voor de mannen, om dan nog maar te zwijgen over die bevallingen.

Het was al na elven maar Corneel was er nog niet. Ze kon gaan slapen of de keuken nog opruimen en de tafel dekken voor morgen, want het zou weer vroeg dag zijn. De winkel moet open en tussenin zou de strijk moeten gedaan worden. ‘Morgen is het vrijdag, dan moet de winkel nog gedweild worden ook, dat zou Corneel toch ook wel eens kunnen doen.’ Stanske praatte weer hardop: ‘dat hij op de vroegmarkt eens wat meer wou betalen voor serieuze groenten dan was hij misschien al om tien uur thuis in plaats van na de noen. Dan kon hij in de winkel staan terwijl dat ik de strijk deed .‘

“Gene winkel, ik kan met die kletsvrouwen niet om.”

Ze hoorde het hem al zeggen. ’t Is waar, hij heeft gelijk, wist ze. Er waren soms nogal zagers bij. Het ging dan altijd over hunne vent: hij is teveel weg, of hij is teveel thuis. Maar meestal klagen ze toch over hem in bed, alhoewel… sommigen kunnen er niet genoeg van krijgen. Pak nu Francine van hierover. Laatst zei ze nog dat de hare het wel twee keer gedaan had. Omdat ze het zelf gevraagd had, nota bene. Hij doet nooit iets als ze er zelf niet om vraagt. Beweerde Francine zelfs. Dat is nu eens een model man zie. Maar bij veel vrouwen zou ‘nooit’ iets gebeuren als de vrouw er zelf moest om vragen. Dat hoor je genoeg in de winkel. De meeste zijn blij dat het voorbij is. Toch vraag ik mij af: zou dat nu aan ons vrouwen zelf liggen? Doen wij soms iets verkeerd, of iets te weinig? Maar ja, hoe kunnen we dat te weten komen, niemand zal het ons komen vertellen. Ah, daar is Corneel. Ik hoor hem al stommelen. Hopelijk is hij weer niet te zat, want als hij aan die kleine wittekes begint weet hij van geen ophouden. Seffens weer naar bed. Het dagelijks ritueel. Tsjip, tsjip, daarna een tablet tegen het zuur en dan proberen nergens meer aan te denken. Hopelijk volgende nacht zonder.

Corneel zette zich op een stoel vóór Stanske.

“Stanske, de zaken gaan slecht. Nu de oorlog voorbij is komen de Hollanders geen sigaretten meer kopen. De mensen kopen margarine in plaats van boter en ik heb geen patattenveld meer. We hebben het er gisteren nog over gehad, over dat veld. We moeten hier weg. Ik heb vandaag met de burgemeester gesproken. Die zegt dat er in de stad nog werk is. Het huis van moeder zaliger, dat staat midden in de stad en is momenteel niet verhuurd. Kunnen wij daar niet een winkel beginnen.”

“Corneel! Naar Antwerpen? Zover weg. Opgesloten in een stinkstad tussen al die fabrieken.”

“Stanske, daar is nog toekomst. We kunnen volgende week al verhuizen als we willen.”

“En zijn daar kamers voor de kinderen?”

“Er zijn toch vier slaapkamers. Wij slapen in de grote, de jongste in de meisjeskamer en de twee andere in de jongenskamer.”

“En de vierde kamer dan?”“Logeerkamer, voor als nonkel Max blijft slapen.”

“Neen niets van, nonkel Max moet maar thuis gaan slapen. Onze Karel krijgt een eigen kamer. Die jongen is al veertien. Die moet alleen kunnen liggen.”

“Voor wat dat? Omdat hij niet van mij is, zeker?”

“Karel krijgt die vierde kamer of ik ga niet mee. Dan ga je maar alleen naar die stinkstad.”

“Oké, het is al goed. Begin morgen maar te pakken want volgende week verhuizen we.”

“En wat zegt je broer, nonkel Max daarvan?”

“Ik heb afgesproken dat we een halve huur betalen aan hem, en later kopen we hem uit. Dan is het huis van ons.”

“Och Corneel, waar begin je toch aan. Ik heb daar geen goed gevoel bij.”

“Doe maar wat ik zeg. Ik ben de man en de baas in huis. Een vrouw moet de man volgen. Ik ga naar bed, en blijf niet te lang weg, kom liever mee naar bed.”

 

18-03-2020 om 00:00 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
>> Reageer (0)
17-03-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Is mijn kind een vreemde deel 5

IS MIJN KIND EEN VREEMDE?

AUTEUR:

DAEMS BART.

 

Elke gelijkenis met bestaande personen of gebeurtenissen is louter toevallig.

  

NEGEN JAAR LATER.

 

Sinds het gezinnetje in de stad woonde kregen allen het druk. Corneel ging nog altijd naar de vroegmarkt maar kocht nu de betere groenten. Hij kocht een stootkar en in de namiddag leurde hij met bananen en appelsienen die hij goedkoop aan de dokken kocht.

De zaken gingen goed, reeds na twee jaar ging Corneel samen met zijn broer naar de notaris om het huis te laten schatten. Samen bereikten ze nogal snel een akkoord en Corneel betaalde broer Max de halve som voor het huis.

Corneel en de kinderen hadden zich goed aangepast. Jefke en Maria maakten snel vriendjes en speelden meestal in de straat. Karel daarentegen hielp zijn moeder in de winkel of in het huishouden. Hij werkte reeds van zijn veertien bij een kapper Karel was eigenlijk een huismus, ging zelden of nooit uit maar deed elke avond de afwas om daarna TV te kijken. Op maandag, zijn verlofdag, zette hij de koksmuts op en probeerde allerlei nieuwe recepten uit die hij op een kookprogramma had gezien of op de radio gehoord.

Jef was altijd weg met vrienden of klasgenoten. Hij vond altijd wel iets om niet te moeten studeren want Jef ging niet graag naar school. De strafregels stapelden zich op en omdat ze niet af waren werden ze dagelijks verdubbeld. Tegen het zomerverlof had de deugniet meer dan twintig duizend lijnen te schrijven. ‘Ik mag de klas niet storen.’ Jef dacht onder het verlof niet aan de school en op de eerste schooldag van het nieuwe schooljaar hing de verdubbeling weer boven zijn hoofd. Terwijl hij naar de school ging met Maria aan zijn hand kreeg hij een inval.

“Zeg Maria, zou jij er iets mee inzitten om naar een andere school te gaan? Ik zou willen veranderen van school.”

Daar Maria steeds opkeek naar haar grote broer en ook wel op avontuur uit was antwoordde ze:

“Oh, spannend zeg. Natuurlijk doen we dat.”

Ze dachten er niet aan hoe men thuis hierop zou reageren, het stel draaide zich prompt om en sloegen een andere straat in. In de nieuwe school aangekomen zag de directeur de twee nieuwe gezichten:

“Zijn jullie hier al ingeschreven?“

“Neen, maar wij willen hier naar school komen. Wij vinden deze school beter.” Antwoordde Jefke geslepen.

“Weten ze dat in de Bernardus school dat jullie hier zijn?”

“Neen, meneer de directeur. Moet dat?”

“Ga maar naar de klas, ik zal wel even naar de Bernardus school bellen dat jullie voortaan naar hier komen.” Zei de directeur en weer twee leerlingen bijtelde bij zijn aanwezigheidslijsten.

            De nieuwe school was geen verbetering voor Jef. De strafwerken liepen weer snel op maar het kon hem niet veel schelen want de leerplicht naderde zijn einde voor hem. Op de dag dat hij veertien werd ging hij recht naar het park klom in een hoge boom en hing zijn boekentas met al zijn schriften aan een dikke tak. De school was voor hem een afgesloten zwarte periode. Sindsdien draagt hij iedere morgen de gazet rond en helpt de brouwer op zijn ronde. De zware bakken en tonnen bier konden hem, ondanks zijn jeugdige leeftijd, niet deren, hij was klein maar fors gebouwd.

Maria was intussen tien geworden en daarom nog leerplichtig. Karel nam haar iedere morgen mee wanneer hij naar het kapsalon ging en zette haar in de katholieke school af. De pastoor van de wijk kwam iedere maandag langs om het gezinnetje te prijzen. Toevallig altijd rond etenstijd. Uit beleefdheid bleef hij dan mee eten. Omdat Karel nog geen lief had, polste de pastoor op zeker dag bij hem naar zijn bedoelingen. Hij sprak over God, roepingen en Jefke die een vaste plaats kon krijgen bij de gemeente. De pastoor keek veelbetekenend naar Stanske en dan naar Karel. Maar Karel bedankte hem vriendelijk daarvoor en omdat de pastoor geen spruiten lustte maakte Karel de volgende maandag spruiten in roomsaus. De pastoor sprak nooit meer over roepingen en dergelijke.

En Stanske… Stanske miste de buiten, de rust op straat, de bomen en de dreef. Zij miste de gewone mens, de boerengeur van koeien en paarden. De bloesem van de kastanjedreef. Stanske kon de drukte van de stad niet aan. Maar het leven ging verder. Voor de buitenwereld en de pastoor leek het alsof Stanske, Corneel en hun kinderen een ideaal gezinnetje vormden.

Dit duurde totdat Corneel een griepaanval kreeg; de koorts liep op en Stanske liet de dokter komen. Corneel klaagde aan de dokter dat hij zoveel moest gaan plassen. De dokter trok een bezorgd gezicht.

“Corneel, we moeten voorzichtig zijn en zekerheid hebben. Jij moet naar de specialist.”

“Hoe, ik voel toch niets? Ik heb enkel wat griep en koorts.”

Ja, maar het zou kunnen dat je onder het mes moet. Maar zover zijn we nog niet. Hier is een briefje voor de specialist. Ga daar maar eens langs en die kan jou beter inlichten dan ik.”

            Een week later werd bij Corneel prostaat vastgesteld:

“Dokter wat wil dat zeggen? Ik heb al zoveel verhalen gehoord van mannen die prostaat hadden, mijn mannelijkheid komt toch niet in gevaar?”

“Er zal een teelbal worden weggenomen.”

“Neen, dokter. Van mijn teelballen blijf je af. Ik wil geen os worden. Ik wil man blijven.”

“Meneer Mertens, dit is ernstig. Jij moet je laten behandelen want anders wordt je ernstig ziek. Het kan je leven kosten. Je bent nog te jong om te sterven.”

“En te jong om een gesneden os te worden.”

“Meneer Mertens denk aan je kinderen en je vrouw. Jij mag ze niet in de steek laten.”

“Mijn vrouw ja, zal ik ooit nog wel iets aan een vrouw hebben als ik niets meer kan?”

“Jij bedoelt het huwelijksleven? Lichamelijk verandert er weinig. Alleen je zal geen kinderen meer kunnen voortbrengen. Je zaad zal steriel zijn, maar aan de coïtus verandert er niets“

“Kan je dat in gewone woorden uitlegen dokter, want ik begrijp die woorden niet goed.”

“Ik wil zeggen dat je evenveel plezier kunt beleven in het bed maar dat je geen kinderen meer kunt maken.”

“Is dat echt nodig? Die operatie?”

“Als je wilt blijven leven toch.”

“Ik doe het op één voorwaarde. Zeg nooit tegen iemand, en zeker niet tegen Stanske wat er met mijn teelballen is gebeurd. Ik wil mijn waardigheid niet verliezen.”

Corneel ging naar huis maar trok zich terug en zei tegen niemand een woord. Stanske wijdde het aan de operatie, dat hij schrik had van in slaap te worden gedaan. Zij leefde met hem mee en daarom drong ze bij de dokter erop aan dat Corneel in zijn geboortedorp zou geopereerd worden.

Enkele dagen later stapten beiden uit de bus. Stanske was terug in haar vertrouwde omgeving. Hun dorp van weleer. Verschillende bomen waren wel verdwenen en rijen huizen waren bijgebouwd, maar toch herkende ze de dreef, de kerk en de tien jaar oudere Francine.

“Maar wie we daar hebben, Corneel en Stanske. Welke wind brengt jullie hier? Je komt toch niet terug hier wonen? Want er is veel veranderd. Annie is overleden en…”

“Francine, ik moet dringend naar het hospitaal.”

“Stanske, wat is er, toch niet ziek hoop ik? Wat is er toch allemaal gebeurd?”

“Nee, Corneel moet binnen. Niets ergs zei de dokter. Hij moet nogal dikwijls plassen en daar gaan ze nu iets aan doen. Ik vertel het je nog wel eens.”

“Oh, kom straks dan even langs en dan kun je meteen mee eten. Breng Corneel binnen en kom dan bij mij eten, ik schel wel een patatje meer.”

            Stanske ging recht van het hospitaal naar Francine. Ze wilde wel eens bijkletsen. Het was voor haar eeuwen geleden dat ze nog iets van het dorp gehoord had. Er werd die dag veel over en weer gepraat en na het eerste bezoek bij Francine moest Stanske beloven dagelijks langs te komen eten, zolang tenminste dat Corneel in het ziekenhuis lag. Tussen het middag en avondbezoek had zij slechts twee uren, op die tijd kon zij onmogelijk met de bus naar huis en terug. Dus kwam het goed uit om dan even langs haar vriendin te passeren.

Ondanks de pessimistische houding van Corneel verliep de ingreep zonder problemen. Hij moest wel veertien dagen in de kliniek blijven. Telkens Stanske Corneel had bezocht ging zij zoals beloofd langs haar vroegere vriendin Francine om te eten en een gezellige babbel te houden. Op zekere dag vroeg Stanske hoe het met Francine haar man was. Zij durfde Francine zelfs vragen of zij nog steeds over de streep kwam. (Zij had inmiddels achterhaald wat de betekenis van dit gezegde was.) Daarop haalde Francine een boekje uit de schuif en gaf het aan Stanske:

“Hier, dit mag je hebben. Ik ken het al van buiten en ik heb alle standjes al uitgetest. Lees dit maar eens en misschien kom jij dan ook nog eens over de streep.”

Diezelfde avond thuis nam Stanske het boekje en las: ‘DE VROUW EN HAAR GENOT’

Ze bladerde even door het boekje en walgde van de zedeloze tekeningen. Maar door nieuwsgierigheid gedreven zette ze toch door. Alles went ook de tekeningen.

Tegen dat Corneel weer naar huis mocht had Stanske het gevoel de laatste tijd veel te hebben gelezen maar ook een heleboel te hebben gemist in haar leven, en dat wilde ze nu inhalen. Ze zou het met Corneel bespreken, hem het boekje laten zien.

Ondanks al haar goede voornemens lukte het niet meer met Corneel. Hij was veranderd. Soms zat hij uren in de zetel. Gewoon te staren. En dan opvliegend voor een niemendalletje. Op een avond waren ze alleen thuis. Jefke logeerde bij nonkel Max, Maria was op kamp met de chiro en Karel was samen met zijn baas voor twee dagen naar Dusseldorf. Daar vonden de kampioenschappen van haartooi en schoonheidsverzorging plaats.

Die morgen had Stanske het boekje, dat ze van Francine gekregen had, mooi op de kast klaargelegd. Samen met Corneel zat zij in het salon. Dromerig keek ze voor zich uit. Zij stelde zich voor dat hij naakt was.

"Waaraan denk je, Stanske" vroeg hij.

"Aan niks."

Zij keken beiden naar de TV. Hun wekelijkse bezigheid van hun enige vrije avond. Vechten en schieten. Corneel maakte na zijn operatie van prostaat een depressie door. Sindsdien was het elke donderdagavond een actiefilm op TV. Het scherm was schrijnend van gillende mensen in een brandende autobus.

"Je zit ergens mee, Stanske, ik weet het."

Ze hield haar ogen gesloten en haalde haar schouders op. Ze deed geen enkele moeite om te kijken of de scène voorbij was. De laatste tien minuten was het geweld alleen maar toegenomen.

Ze stelde zich voor dat Corneel achter haar stond, sensueel haar lichaam masseerde en haar zacht begon te strelen.

"Ik merk het aan je houding in de zetel," zei hij.

"Ongelooflijk wat jij allemaal merkt," zei ze nors.

Ze zouden naar boven kunnen gaan, naar bed, waar ze ongestoord konden vrijen. Of ze kon gewoon op zijn knie gaan zitten, zoals in het boek. Een erectie laten opkomen, terwijl de filmsterren op het scherm elkander omhelsden. Er waren mogelijkheden genoeg.

"Blijf je de hele avond met zo'n gezicht zitten?" Vroeg hij.

Na het eten hadden ze een fikse ruzie gehad over het lichtje op de tv. Meestal maakten ze ruzie over dit soort futiliteiten. Zij had het lichtje uitgedaan omdat het haar stoorde. Hij had het terug aan willen doen. Het porseleinen tv lampje was een erfenis van zijn overleden moeder en aan zijn moeder mocht zij niet komen. Na veel heen en weer geschreeuw had zij toegegeven, omdat hij razend werd en dreigde haar te slaan. Natuurlijk hadden zij het daarbij niet gelaten. De hele waslijst was bovengekomen. Ze hadden zich uitgesloofd om van argumenten beledigingen te maken. Het was een gelijke strijd geweest. De verwondingen die ze elkaar hadden toegebracht waren oppervlakkig maar nog niet geheeld.

Zij forceerde een grijns. "Is het beter zo?"

Zij keek hem vluchtig aan. Hij had zware wallen onder zijn ogen en zijn lippen waren gebarsten.

Zij zou met zoete honing de kloven in zijn lippen kunnen dichten. Zij was bereid zijn hangbuik plat te masseren, letterlijk dan. Maar hij was allergisch voor haar aanrakingen.

"Geef toe," zei hij, "je zit nog altijd te piekeren over dat lampje."

"Voor mijn part hang jij je hele huis vol met nachtlampjes, zei ze. Geërgerd constateerde zij dat het lampje begon te pinken.

"Ons huis," zei hij.

Zij glimlachte. "Nee, jullie huis."

Ze hadden het huis geërfd van zijn moeder. Maar het was een vergiftigde erfenis. Zij was een permanente bezoeker die van hun gastvrijheid genoot.

"Soms vraag ik me af of je het opzettelijk doet," zei hij.

"Wat heb ik nu weer verkeerd gedaan?"

"Je zit voortdurend te vitten. Over elk pietluttig detail begin je ruzie te maken.

"Wat ik belangrijk vind, zijn voor jou details," zei zij.

Een van die details was het bankstel. Al weken drong hij erop aan om het te vervangen door het erfenisstuk van zijn moeder. Hij vond het onnodig dat ze een hoeksalon hadden. Een driezit was toch voldoende. De twee buitenste zitplaatsen werden toch nooit gebruikt.

"Ik weet waarom het lampje niet aan mag. Omdat het van mijn moeder is, daarom."

"Het stoort me. Dat is toch redelijk, of niet?" Antwoordde Stanske zonder naar hem te kijken.

"Het stoort helemaal niet. Iedereen heeft een lampje achter of boven de TV."

"Het interesseert me niets wat andere mensen op hun TV zetten."

"Stanske, je maakt me gek."

Zij hoorde aan zijn stem dat hij weer in zichzelf zou gaan keren. Zij dacht aan hoofdstuk twee in het boekje en raakte zijn knie aan, maar hij duwde de hand meteen weg. Alles wel beschouwd was ook hij een erfenis van zijn moeder. Een gecompliceerd apparaat, op afstand bestuurd door de schenker. Het aanraken van zijn knie had haar opgewonden. Zij duwde haar nagels in de lederen bekleding van de zetel.

"Zullen we de TV afzetten en naar boven gaan?" Vroeg ze.

"Waarom?"

"We gaan naar bed en we proberen het nog eens." Zij keek hem verlangend aan. Het mitrailleurvuur knalde uit de luidsprekers. Het was het moment om de TV af te zetten en warme dingen te doen.

"Idioot," zei hij.

Zij zette abrupt de TV af. Corneel keek haar verbaasd aan. Het geluid stierf weg in de woonkamer. Stanske rukte de stekker van het nachtlampje uit, deed het raam open en gooide het porseleinen ding buiten in het natte gras. Ze zette de TV weer aan de geluidssterkte op volle kracht. De luidsprekers protesteerden heftig bij de zware bassen.

"Wat doe je nu?" Riep Corneel. "Ben je gek geworden?"

Zij zei niets. Recht voor haar, op het scherm, ontplofte een benzinestation. Een vuurrode steekvlam schoot uit de grond.

"Zet dat ding af," riep hij.

Zijn stem sloeg over. Een akelig gevoel bekroop haar. De vonken zouden uit het toestel springen en het beeld zou zwart worden.

"Zet af of ik sla het in stukken!" Hij ging rechtstaan.

Zij draaide aan de knop, het geluid werd milder. Hij stormde naar buiten. Ze draaide haar hoofd achterom en zag hem lopen, onhandig op zijn muiltjes, zijn open kamerjas wapperend in de ruimte. Hij droeg die kamerjas elke donderdagavond sinds hij wist dat hij geopereerd moest worden. Hij was het blijven dragen na de behandeling. Koppig rouwend.

Een gewaagde bedscène kwam in beeld. Zij stelde zich voor dat zij een knoop op zijn broek was. Een knoop op een slap ding. Terwijl zij wachtte, vroeg zij zich af wat er zou gebeuren als zij de deur zou sluiten zonder hem in te laten. Ze veegde het stof af op de plaats waar de lamp stond. Ze keek naar het bankstel. Het was een prachtig meubel, helemaal in leder. Zij kon er nog jaren in zitten of liggen, desnoods zonder hem.

Hij kwam weer binnen zonder iets te zeggen en plaatste het lampje terug op de TV. Rakelings ging hij langs haar heen. Zij zag het natte onderhemd tegen zijn borst kleven. Haar knie raakte net zijn gulp niet. Ze keken verder, ditmaal met het lampje uit.

"Nu ben je te ver gegaan zei hij"

Zij twijfelde of zij echt te ver was gegaan. Wat zij net had gedaan was gewoon een zoveelste feit in de kroniek van beledigingen en beschadigingen. De grens van het toelaatbare was vaag.

"Ik meen het," zei hij. "Dit pik ik niet."

Zij negeerde zijn dreigement. "Laat ons eens de huisdokter bellen en horen wat die erover zegt" zei ze.

Ze waren twee weken geleden ook naar de dokter geweest. Sommige dingen waren niet helemaal uitgekomen. De toekomst was aan revisie toe.

"Voor mij hoeft het niet meer, " zei Corneel. Ik kan je nu al vertellen wat er gaat gebeuren."

Zij glimlachte. "Je gaat me verlaten, bedoel je dat?"

Natuurlijk bedoelde hij dat. Hij zong altijd hetzelfde refrein.

De volgende dag zouden de kinderen terug zijn samen met de gedwongen huiselijke sfeer.

 

KAREL

 

            Ruw trok Karel zijn stoel achteruit. De poten krasten over de stenen vloer.

"Ik voel me hier niet thuis," wierp hij eruit. Enkele lepels vielen kletterend op tafel, anderen bleven halfweg tussen bord en lip hangen. Verbaasde ogen keken vragend op. Dat waren zij niet gewoon van Karel. Hij was altijd stil, braaf en gedienstig, nu zat hij daar met een rood aangelopen hoofd en met verwilderde ogen aan tafel.

"Ik voel me bij jullie niet thuis," herhaalde hij ditmaal wat kalmer.

Corneel wilde zich laten gelden en riep hem toe:

"Eet je soep op en doe niet belachelijk," de arm van Corneel ging dreigend omhoog. Enkele druppels soep lekten op de tafel.

Karel stond recht, zijn stoel schoof krassend over de vloer:

"Dit huis past me niet, deze stad, dit land deze wereld past me niet. Begrijp me dan."

De zachte bruine ogen stonden nu als twee gitzwarte kraters onder de zware wenkbrauwen.

Corneel riep weer. Corneel riep altijd wanneer hij zich onmachtig voelde.

"Heb je één of ander sekte ontmoet, of cafépraat aan de toog. Zwijgt en eet je soep “

Stanske staarde stil naar haar zoon. Wat mankeerde hem? Wat was hier aan de hand? Dit was ernstiger, dan men op het eerste gezicht zou zeggen.

"Jullie begrijpen me niet! Niemand begrijpt mij! Ik heb geen honger, ik ga naar mijn kamer." De lepel plonsde in zijn bord, de soep spatte over de tafel, de deur sloeg dicht en het werd stil. Doodstil. De spanning overheerste het geluid.

Stanske nam de schotelvod en kuiste de gemorste soep op. De anderen aten verder. Niemand zei een woord. Stanske vulde haar glas met water en dronk het gulzig leeg. Ze had de laatste tijd steeds meer dorst. Het zal wel door de stadslucht komen, dacht ze. Zelfzeker stond ze recht:

"Maria ruim de tafel af, ik ga naar boven en Corneel jij blijft hier beneden." Zonder zich nog om hen te bekommeren ging Stanske de kamer uit en sloot vastberaden de deur achter zich. Stanskes zelfzekere blik had Corneel aan zijn stoel genageld. Met open mond had hij haar nagekeken tot zij in de gang verdwenen was.

"Karel, mag ik binnenkomen, ik ben het, je moeder."

"Moeder jij kunt beter buiten blijven. Mijn wereld is slecht."

"Karel, ik wil met je praten, geef me tenminste een kans."

"Ma, laat me met rust."

Hoorde zij niet een trilling in zijn stem. Hij heeft iemand nodig. Iemand die van hem houdt en wie houdt meer van hem dan zijn moeder, die zoveel geleden heeft eer hij op de wereld kwam.

"Laat me binnen, ik wil je spreken. Nu!" Met haar stem dwong ze Karel. Het slot knarste open.

"Je hebt het zelf gewild," zei Karel volledig toonloos.

Stanske haalde diep adem en opende behoedzaam de deur. Vooraan stond een gepolijste kleerkast die een wand vormde tussen de deur en het bed. De middelste van de drie kastdeuren omlijstte een grote spiegel. Links van haar, wat verder tegen de muur hing een grote poster van een Russisch balletdanser met daaronder een goudkleurige stoel bedekt met een zalmkleurig kussentje. Op die stoel lagen zijn kleren. Netjes opgevouwen. Dat deed hij altijd al, vanaf zijn eerste communie. Zijn onderbroek lag er ook bij. Zou hij naakt op zijn bed liggen? Voorzichtig deed zij een stap voorwaarts en keek naar de gedaante in de spiegel. Zij zag een slanke vrouw met een vrij platte buik, best toonbaar, ondanks de vele misvallen en de bevallingen die zij moest doorstaan. Een wespentaille had ooit iemand tegen haar gezegd. De diepe rimpels in haar voorhoofd verraadden echter haar bezorgdheid. Voorzichtig deed ze nog enkele stappen voorwaarts zodat zij achter de kast het bed kon zien.

"KAREL!” Een korte gil ontsnapte uit haar mond.

“Karel, waar heb jij die vrouwenkleren vandaan en waarom hebt jij die aangedaan? Karel, je LIPPEN! Ze zijn rood geverfd."

Uitdagend keek Karel haar aan. Zijn armen lagen gekruist op zijn buik. Een uitdagende glimlach lag op zijn rode lippen, maar zijn ogen lachten niet, die volgden angstig elke beweging, elke gelaatstrek van zijn moeder. Stanske zette zich naast haar zoon op de rand van het bed.

“Waarom, Karel? Waarom doe jij zoiets?”

"Moeder, ik voel me zo vreemd.”

Even bleef het stil, Karel bestudeerde zijn gelakte nagels.

Stanske keek nu ook naar zijn handen:

“Die nagels zijn goed verzorgd. Dat heb jij al meer gedaan.”

“Moeder, ik voel me zo goed in deze vrouwenkleren. Ik ben anders dan de anderen,” zijn lippen maakten een rare grimas.

“ Als kind al zag ik de verschillen. Mijn ogen zijn bruin, onze Jef en ons Maria hebben helle blauwe kijkers. Ik ben tenger en steek met kop en nek boven hen uit. Mijn broer en zus zijn struis gebouwd en klein. Net als vader.

Stanske moest slikken. Jezus, waarom had ze het hem niet eerder vertelt. Hoeveel uren, dagen, jaren heeft haar Karel zitten dubben. Welk een fantasieën heeft hij zich niet ingebeeld. Waarom heeft zij het hem al die jaren verzwegen. Nu moest ze wel de moed opbrengen en hem vertellen hoe zij op haar zestiende werd verkracht.

Zij haalde diep adem maar een scherpe dennengeur vulde haar neusgaten. Zij had haar drama nog steeds niet verwerkt:

"Ik ben verkracht door vier of vijf mannen,” hakkelde ze, “ik weet het niet juist, ik viel bewusteloos. Ik kwam weer bij en het eerste wat ik waarnam was de geur van dennennaalden. Daarom gaan wij nooit naar een dennenbos en is onze kerstboom namaak. De dennengeur doet me walgen. Eén van de verkrachters moet uw vader zijn."

Karel keek verdwaasd zijn moeder aan, met grote ogen vroeg hij:

"Ben ik…, is vader mijn pa niet?"

Even lachte hij om zijn eigen verspreking. De dennengeur verdween weer uit de kamer.

"Corneel, bood me veiligheid en geborgenheid. Hij aanvaarde je zoals zijn eigen kinderen. Jij blijft één van ons, ook al heb jij bruine ogen, en ben je slank gebouwd, groot en… anders."

"Moeder, zie mij hier zitten met een opgevulde BH en oorbellen,” de roze blossen op zijn wangen werden nu echt rood. Hij boog zijn hoofd en keek weer naar zijn nagels: “Moeder er is meer. Wat mankeert mij. Ik voel me niet aangetrokken tot vrouwen, maar wanneer een knappe man langskomt kijk ik naar zijn welgevormd achterwerk.”

Stanske keek hem machteloos aan. Hij voelt zich slecht en zondig. Hij is bang voor het leven. Ze moest ingrijpen, maar hoe dan? Deze toestand is absurd, netelig en problematisch tegelijk. Met gefronste wenkbrauwen keek ze even naar de poster tegen de muur. Het leek alsof de balletdanser uit de muur danste. Toen nam zij zijn handen:

"Als ik eerlijk ben begrijp ik er niets van, maar ik besef dat we de natuur niet mogen tegenwerken.”

“Hoelang heb jij die vrouwenkleren al?" Vroeg ze plots weer aan de praktische kant denkend.

"Vier maanden.”

“Vier maanden?!”

“Ja, zeker niet langer”

“Van wie heb je ze gekregen?”

“Gekocht op een uitverkoop.”

“Gekocht?”

“Ik heb ze niet veel betaald, ze zijn tweedehands," verantwoordde hij zich snel.

"Tweedehands?!”

“Ja, alles in één pakket. Een sterfgeval.”

“ De prijs is niet belangrijk," suste ze hem "maar die kleren moeten dringend gewassen en gestreken worden. Legt ze straks onder je hoofdkussen, ik zorg wel voor de rest.” Stanske trok haar handen terug en vouwde ze op haar schoot.

"Moeder, zeg het niet tegen va… heu Corneel en ook niets zeggen tegen de pastoor. Die mag het nooit te weten komen," zijn ogen smeekten bijna.

Stanske keek hem aan, zachtjes fluisterde ze:

“De anderen hoeven hier niets van te weten.” Nu tenminste nog niet, dacht ze in stilte, "Karel, nog iets, blijf Corneel vader noemen, heel je leven, heel je leven lang. Beloof het me. Karel, hij verdient het."

"Moeder hoe moet het nu verder met mij, ik voel me zo vreemd."

"Jij moet je zelve blijven!” Ze tikte met haar wijsvinger tegen zijn rechterwang. “Je hebt jezelf gevonden en je hebt het aan mij durven vertellen. Dit was heel moedig van je.” Zij pinkte even met haar rechteroog en hij glimlachte naar haar. Stanske keek weer mijmerend naar de Russische balletdanser, de strakke broek tekende duidelijk zijn contouren af. Wist ik maar wat ik zelf wilde, dacht ze met weemoed. Ze was gehuwd met Corneel, maar had ze wel ooit van hem gehouden? Tijd brengt raad, dacht ze, het belangrijkste is nu dat mijn zoon gelukkig wordt. Hoe moeilijk dit voor de anderen ook mag zijn. Stanske stond op van het bed, keek Karel in de ogen en zei heel langzaam, meer tot haarzelf dan tot hem:

“Jij bent de belangrijkste mens in je eigen leven. Onthoudt dat."

 

17-03-2020 om 00:00 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
>> Reageer (0)
16-03-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Is mijn kind een vreemde deel 6

IS MIJN KIND EEN VREEMDE?

AUTEUR:

DAEMS BART.

 

Elke gelijkenis met bestaande personen of gebeurtenissen is louter toevallig.

 

EEN KNIPOOGJE

 

            “Ik neem een babysit!” Zei Stanske beslist. “Ik heb er genoeg van. Corneel gaat iedere week naar de voetbal en ik kan hier maar op de kinderen letten en voor het eten zorgen. Ik stap het ook af, ik ga bij Francine en Rosa zitten en hij kan zelf voor zijn eten zorgen.”

“Ik wil ook een babysit.” Riep de vierjarige knul vanuit zijn speelhoek. Stanske pakte Jefke teder in haar armen:

“Jij krijgt een babysit, we gaan speciaal voor jou een lieve babysit uitzoeken. Is dat goed?”

“Maar mama dat is niet waar, ik zei dat zomaar voor te lachen.”

“Jij deugniet, als jij in de buurt bent is alles toch veel zonniger, kom hier dat ik je een pakkerd geef.

Stanske riep Karel naar beneden, en legde Maria in de kinderwagen. Maria was een jaar geleden geboren en was net als Jefke klein en geblokt. Met zijn vieren gingen ze naar de overburen en belden bij Annie aan.

“Zeg Annie zou jullie Cateau eens willen babysitten op de twee belhamels en op ons Maria hier. Ze heeft juist een droge luier aan en om drie uur moet ze pap hebben. De papfles zit hier in deze zak. Ik moet er eens even tussenuit en onze Corneel is weeral naar de voetbal.”

“Ja die is nooit thuis als hij…” Riep Jefke weer, maar ditmaal werd hij snel tot zwijgen geroepen door zijn moeder.

“Jefke zwijg! De grote mensen zijn aan het spreken.”

“Och er zijn tegenwoordig geen kinderen meer. Maar het is goed, ons Cateau verveeld zich toch maar en dit zal een goede leerschool zijn voor haar.”

‘En het brengt nog een centje op ook’ dacht de buurvrouw in stilte erbij.

Annie vond dit een goede leerschool voor haar dochter en het bracht nog een centje op ook.

            Stanske stond thuis voor haar kleerkast. Ze nam een paar keer een blouse uit de kast, eerst de gele met rode bollen en daarna de blauwe met fijne witte bloempjes maar besliste toch maar om haar zondagse jurk aan te doen. Zelfzeker nam ze daarna haar handtas en stapte met grote pas naar Crêperie “DEN DRIJHOEK”.

Rosa en Francine zaten in de koele schaduw van de kastanjeboom. Ze waren zo druk in gesprek dat Stanske begon te twijfelen, zou ze niet gewoon terugdraaien. Nu kon het nog. Dat is haar gewoonte toch niet, zo gaan buurten op een terras met een koffie en een stuk kriekenvlaai. ‘Die twee daar zien me niet eens staan,’ dacht ze in paniek. Toch ging Stanske het erf op. Met haar hoofd naar beneden mompelde ze een groet en zette zich beduusd naast de vrouwen die amper aandacht gaven aan haar. Hun discussie was hevig. Er waren geruchten dat Koning Leopold III troonsafstand zou doen ten gunste van zijn zoon kroonprins Boudewijn.

“Onze koning geeft nooit zijn plaats af,”

wist Rosa, maar Francine schudde zelfzeker haar hoofd:

“Hij zal wel moeten. Het volk wil hem niet meer.”

Het gesprek viel plots stil, een robuuste vrouw kwam roepend de hof op:

"Wel Stanske, heeft Corneel je vrijgelaten? Is de winkel al opgedweild of ben je gaan lopen zonder dat hij het weet?"

Haar schelle stem galmde over de hof en Stanske kromp in elkaar.

"Stanske heeft heel hard gewerkt en als beloning mag zij nu een uurtje bij de grote mensen komen zitten," zei Rosa spottend. Stanske voelde het schaamrood stijgen.

"En warm, warm dat het vandaag is," schetterde Clara haar stem opnieuw. "Voor mij een filter met een spie kriekenvla.” Ze liet zich in een stoel vallen. “Zeg, waar is Denise? Zij is zo laat vandaag. Gewoonlijk is zij hier altijd het eerst van allemaal."

"Denise is op reis naar het buitenland," antwoordde Stanske braafjes terwijl ze aan haar zakdoek friemelde.

De robuuste vrouw kruiste haar armen:

"Naar het buitenland? Ik heb haar man vanmorgen nog op het veld gezien. Dan is zij alleen weg, misschien wel met onze veldwachter, want dat is ook al een tijd geleden dat we die nog gezien hebben.”

“Die is verplaatst naar Kontich dat is nog voorbij de stad.”

“Ik weet Kontich wel liggen hoor Stanske. Dacht je ik dat daar nog nooit geweest was? Ik mag zonder mijne vent wel eens verder dan hier tot op het hoekje zulle. Maar ons Denise zeg; helemaal alleen in het buitenland! Amaai Stanske, eer dat Corneel jou zo ver alleen op reis laat gaan, zul jij wel heel hard moeten werken. Maar allé je bent toch al naar ‘Den Drijhoek’ mogen komen."

"Zou Denise ginder met andere mannen uitgaan?" Startte Rosa de roddel.  

Clara’s oogjes fonkelden:

"Denise is nog jong, ze is maar twee jaar ouder dan Stanske, en zo een hele week zonder een man, ik zou het niet kunnen."

Nu nam Francine het woord:

"Ja, als uwe John even vinnig is in bed als op de voetbal dan zul jij je zeker niet vervelen."

De vrouwen praatten over Stanske heen die dat eigenlijk wel goed vond. Zachtjes liet ze haar kommetje los en leunde wat achterover, haar handen legde ze op de tafel.. Nu ze niet meer het gespreksonderwerp was kon ze zich wat gemakkelijker zetten.

"Jij moet niets zeggen jij,” zei Clara terwijl haar hoofd een knikbeweging maakte: “want uwe man is de meest galantste die ik ken." Even keek ze naar de tafel en wreef een plooi in het laken glad: "hij doet de deur open, serveert koffie, draagt steeds een das en is altijd schoon gekleed. Hij is een echte heer."

Francine was niet van plan haar in de hoek te laten drukken: "Ja…, en ik kom iedere keer over de streep wanneer hij het doet. Hij kent er wat van.” Met een voldane glimlach verzette ze zich in haar stoel.

            De ogen van Stanske flitsten van de ene vrouw naar de andere. Waar spraken ze toch over? Hoe kan een vrouw nu genieten van het bed. Ja met de tijd ging het wel iets beter, tenminste het deed geen pijn meer, maar genieten? Wie kan nu van zoiets genieten? Plots wou ze het weten. Ze boog lichtjes over de tafel naar de anderen toe en fluisterde: "ik vind al dat gedoe in bed toch maar een saaie boel."

"Dan moet je Corneel maar eens langs sturen dan zullen we het hem wel eens leren hoe hij dat moet aanpakken!" Schetterde Clara weer. De drie vrouwen schaterden het uit. Stanske zakte weer als een pudding op haar stoel. Ze werd weer een stukje kleiner.

            Een jonge man op een scooter kwam aangereden en stopte achter een geparkeerde Citroën. Stanske zag hoe hij met de tip van zijn linkervoet de Vespa in evenwicht hield. Francine merkte de belangstelling van Stanske, stopte haar gesprek, nipte even van haar cola en volgde dan de blik van Stanske. De jonge man stond nog steeds met zijn tip op de grond. De rode trui op de witte broek stond hem prachtig. Met één hand nam de man zijn zonnebril af en met de andere hand rolde hij handig een sigaret. Stanske keek van de man op straat naar Francine en vervolgens weer naar de jongeman. Zijn sigaret gloeide rood op. Hij gaf een knipoogje en glimlachte geheimzinnig.

            Stanske nam stilletjes haar handtas, mompelde “goede avond” en ging met een grote omweg naar huis. In gedachten herhaalde ze het gesprek. Waarom moet Corneel bij Clara eens langs komen? En wat bedoelden ze met over de streep komen? En dan die jonge man op zijn Vespa, die zal wel naar Francine gelachen hebben. Maar waarom keek hij naar mij toen hij knipoogde?

            Terug thuis ging Stanske vlug naar Annie. Ze gaf Cateau een cent en bedankte haar. Tegen haar kinderen zei ze streng:

“Zeg niet tegen papa dat jullie bij Cateau hebben mogen spelen en ook niet dat ik weg ben geweest.”

“Waarom mogen wij niets zeggen?” Vroeg Jefke.

“Omdat dat ons geheimpje is, onze pa mag niets weten. Dus goed zwijgen hé Jefke, en jij ook hé Karel.”

“Natuurlijk mam, waarom zou ik zoiets vertellen aan onze pa? Pa ziet mij ook niet staan.”

Stanske slikte de krop weer weg. De dennengeur dreigde weer op te komen. Daarom nam ze Karel eens stevig vast en zei:

“Maar je mama zal er altijd voor je zijn. Ik laat je nooit in de steek. Mijn grote jongen.” Straks doe jij je plechtige communie al en dan komen nonkel Max en tante Rosa op uw feest.

“Krijg ik dan een lange broek?”

“Natuurlijk mijn jongen. Annie heeft daarstraks toch je maten genomen. Zij gaat de mooiste broek van de straat maken en die is voor jou, Karel”

Corneel zat aan de keukentafel, een lege nog propere kop stond voor hem.

“Van waar komen jullie? Waarom zijn jullie niet thuis?”

“Och, ben je al thuis, jij ging toch naar de voetbal. Of was het afgelast? Hoe komt het dat je zo vroeg al thuis bent?”

Stanske voelde zich betrapt en ratelde daarom de ene vraag na de andere op Corneel af.

Corneel, nog kwaad op zijn voetbalploeg, was blij zijn hart te kunnen ophalen en was zijn vraag reeds vergeten.

“Ach ja, die piassen speelden zo slecht, en dat op eigen veld nog wel. Ik ben het afgetrapt. Na de eerste helft ben ik nog even in de cafetaria geweest en dan recht naar huis gekomen.”

“Papa, ik heb een geheim.”

“Ja Jefke en mag ik dat geheim eens weten?”

“Jefke zwijg. Als grote mensen spreken moeten kleine kinderen zwijgen.”

Berispte moeder haar zoon. Kordaat richtte zij zich weer tot haar man:

“Corneel wat wil je eten? De overschotten van gisteren bakken of verse patatten koken?”

“Ja maar Jefke zei…”

“Kom va zeg wat je wilt eten en ga dan het hek sluiten, dat staat nog open heb ik net gezien.”

“Kon jij dat dan niet dichtdoen?”

“Het slot is kapot, dat weet je en ik had de kinderen bij. Wat ga je nu eten? Gebakken of gekookte patatten?”

“Gebakken,” riep Corneel terwijl hij geërgerd naar buiten slofte.

 

HOPELIJK VOLGENDE NACHT ZONDER

 

Na haar ongelukkig avontuur bij ‘Crêperie den Drijhoek’, bleef Stanske op zondag weer thuis. Toch was er bij haar iets veranderd. Het was alsof haar ogen langzaam open gingen en dat zij ontwaakte uit een lange slaap. Het gesprek in de crêperie was bij haar blijven hangen. Vooral dat sommige vrouwen genoten van hun huwelijksleven stelde haar tot nadenken.

Zuchtend plofte ze op een stoel. Ze wilde een glas water inschenken maar de kan was weer leeg. Hoopvol keek ze even naar Corneel, maar omdat die niet reageerde stond ze zelf maar op en terwijl het water in de kan liep keek ze dromerig naar achter. In de zetel zat haar man de voetbaluitslagen aan het bestuderen en op tafel lag een hoop sokken die nog gestopt moesten worden. Hoe had ze het toch zo ver kunnen laten komen. Normaal kon ze het werk toch aan. Er was nog nooit zoveel verstelwerk geweest. Ze had nooit naar die crêperie mogen gaan. Ze had beter thuis gebleven en de sokken gestopt, dan lag er nu niet zo een hoop op tafel. Ze vulde nog een extra glas dat ze gulzig leegdronk alvorens terug aan het werk te gaan. De kinderen waren reeds naar bed, daar had Karel voor gezorgd. Karel was bijna dertien en een echte hulp in het huishouden. Hij hielp mee aan de afwas, kon al een beetje strijken en als hij nog op was keek hij leergierig naar het verstelwerk. Al zijn kleren werden steeds netjes opgevouwen. Zijn kamer opgeruimd. Hij heeft zelfs bloemen op zijn kamer. ‘Om wat op te vrolijken’ zei hij altijd.

“Corneel, zou jij je jas niet weghangen. Die ligt al van deze middag op deze stoel.”

“Dat is vrouwenwerk.”

“Jij helpt nooit eens in het huishouden en ik heb al zoveel te doen.”

“Ik ga naar de varkensboer, eens kijken of ze bij de Janus geen schoon biggetje hebben.”

Corneel legde zijn gazet op een stoel, trok zijn jas aan en verdween.

“Blijft weer niet hangen tot een stuk een stuk in de nacht! Corneel!”

Maar Corneel was al weg. Stanske vulde opnieuw haar glas met water. Ze had de laatste tijd toch zoveel dorst. Haar gedachten gingen weer naar Corneel: nog nooit was hij met een biggetje naar huis gekomen maar hij had altijd dezelfde smoes. Iets beter kon hij niet verzinnen. Tijdens de dag was het nog erger. Als ze pas getrouwd waren had hij een groot patattenveld. Hij huurde het voor een appel en een ei, bij “het veld van den akker” Het was groot genoeg om zelfs patatten in de winkel te verkopen, maar sinds dat het “veld van de akker”, alle braakliggende gronden aan een bouwonderneming verkocht had, was zijn groentehofje amper groot genoeg om zijn eigen groenten te kweken. Stanske dacht plots aan haar gesprek met hem van een paar dagen geleden:

“Corneel is ons hofje niet wat klein om patatten te planten? Achter de hoek ligt nog een braakliggend stuk grond. Dat is zeker vier maal zo groot, als we het aan de eigenaar vragen mogen we dat zeker bewerken en dan kunnen we toch wat groenten kweken om in de winkel te verkopen. Verse groenten verkopen toch goed.”

“Ik zal wel op de vroegmarkt groenten kopen, ze smijten er mee naar uwe kop.”

“Waarom noemen ze dat eigenlijk vroegmarkt? Het is altijd een stuk in de namiddag eer jij terug thuiskomt.” Vroeg Stanske onnozel weg.

“Wat ken jij van groenten kopen? Op de vroegmarkt, kun je de beste kopen doen. Vooral op het sluitingsuur.”

“Dat zie ik, hetgeen een ander niet meer wilt zeker? Die pierselder die jij meebrengt kan ik niet meer verkopen in de winkel. Dat geven ze nog niet aan de beesten.”

“Groenten is mijn zaak, zie maar dat het eten straks klaar is. Dat is uw zaak. “Ik ga naar de Janus, eens kijken of hij geen schoon biggetje heeft.”

Het stopgaren ging door de hiel van de sok. Stanske praatte altijd hardop als ze slecht gezind was. De naald naar boven, de naald naar onder, de naald naar boven, de naald naar onder.

‘Hij weet het allemaal beter, maar toch knaagt dat.’

De grijze sokken lagen op een hoopje op een stoel, die waren klaar. De bruine en de zondagse zwarten lagen nog te wachten. Dan mankeerde er nog een knoop aan Corneel zijn pyjama. Dat mocht ze zeker niet vergeten. Als Corneel zonder pyjama in bed moet dan is het zeker “van dat”.’ Steeds hetzelfde ritueel: kort, ruw en met veel gesteun. Daarna snurken. Een mens ligt dan nog wat op zijne rug, neemt iets voor het opkomend zuur en denkt: we zijn er weer vanaf, en als het meevalt misschien wel voor twee nachten.

Soms vraagt een mens zich af waarom God dat zo gemaakt heeft. Die mannen kunnen precies niet zonder seks, maar wat hebben wij, vrouwen? Het mocht wel eens omgedraaid gaan. Het plezier voor de vrouwen en het zuur voor de mannen, om dan nog maar te zwijgen over die bevallingen.

Het was al na elven maar Corneel was er nog niet. Ze kon gaan slapen of de keuken nog opruimen en de tafel dekken voor morgen, want het zou weer vroeg dag zijn. De winkel moet open en tussenin zou de strijk moeten gedaan worden. ‘Morgen is het vrijdag, dan moet de winkel nog gedweild worden ook, dat zou Corneel toch ook wel eens kunnen doen.’ Stanske praatte weer hardop: ‘dat hij op de vroegmarkt eens wat meer wou betalen voor serieuze groenten dan was hij misschien al om tien uur thuis in plaats van na de noen. Dan kon hij in de winkel staan terwijl dat ik de strijk deed .‘

“Gene winkel, ik kan met die kletsvrouwen niet om.”

Ze hoorde het hem al zeggen. ’t Is waar, hij heeft gelijk, wist ze. Er waren soms nogal zagers bij. Het ging dan altijd over hunne vent: hij is teveel weg, of hij is teveel thuis. Maar meestal klagen ze toch over hem in bed, alhoewel… sommigen kunnen er niet genoeg van krijgen. Pak nu Francine van hierover. Laatst zei ze nog dat de hare het wel twee keer gedaan had. Omdat ze het zelf gevraagd had, nota bene. Hij doet nooit iets als ze er zelf niet om vraagt. Beweerde Francine zelfs. Dat is nu eens een model man zie. Maar bij veel vrouwen zou ‘nooit’ iets gebeuren als de vrouw er zelf moest om vragen. Dat hoor je genoeg in de winkel. De meeste zijn blij dat het voorbij is. Toch vraag ik mij af: zou dat nu aan ons vrouwen zelf liggen? Doen wij soms iets verkeerd, of iets te weinig? Maar ja, hoe kunnen we dat te weten komen, niemand zal het ons komen vertellen. Ah, daar is Corneel. Ik hoor hem al stommelen. Hopelijk is hij weer niet te zat, want als hij aan die kleine wittekes begint weet hij van geen ophouden. Seffens weer naar bed. Het dagelijks ritueel. Tsjip, tsjip, daarna een tablet tegen het zuur en dan proberen nergens meer aan te denken. Hopelijk volgende nacht zonder.

Corneel zette zich op een stoel vóór Stanske.

“Stanske, de zaken gaan slecht. Nu de oorlog voorbij is komen de Hollanders geen sigaretten meer kopen. De mensen kopen margarine in plaats van boter en ik heb geen patattenveld meer. We hebben het er gisteren nog over gehad, over dat veld. We moeten hier weg. Ik heb vandaag met de burgemeester gesproken. Die zegt dat er in de stad nog werk is. Het huis van moeder zaliger, dat staat midden in de stad en is momenteel niet verhuurd. Kunnen wij daar niet een winkel beginnen.”

“Corneel! Naar Antwerpen? Zover weg. Opgesloten in een stinkstad tussen al die fabrieken.”

“Stanske, daar is nog toekomst. We kunnen volgende week al verhuizen als we willen.”

“En zijn daar kamers voor de kinderen?”

“Er zijn toch vier slaapkamers. Wij slapen in de grote, de jongste in de meisjeskamer en de twee andere in de jongenskamer.”

“En de vierde kamer dan?” “Logeerkamer, voor als nonkel Max blijft slapen.”

“Neen niets van, nonkel Max moet maar thuis gaan slapen. Onze Karel krijgt een eigen kamer. Die jongen is al veertien. Die moet alleen kunnen liggen.”

“Voor wat dat? Omdat hij niet van mij is, zeker?”

“Karel krijgt die vierde kamer of ik ga niet mee. Dan ga je maar alleen naar die stinkstad.”

“Oké, het is al goed. Begin morgen maar te pakken want volgende week verhuizen we.”

“En wat zegt je broer, nonkel Max daarvan?”

“Ik heb afgesproken dat we een halve huur betalen aan hem, en later kopen we hem uit. Dan is het huis van ons.”

“Och Corneel, waar begin je toch aan. Ik heb daar geen goed gevoel bij.”

“Doe maar wat ik zeg. Ik ben de man en de baas in huis. Een vrouw moet de man volgen. Ik ga naar bed, en blijf niet te lang weg, kom liever mee naar bed.”

 

16-03-2020 om 00:00 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
>> Reageer (0)


Inhoud blog
  • GEDICHTENBUNDEL
  • Dromen
  • Op naar mijn pensioen
  • Alles komt goed.
  • 7 Magere jaren
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Archief per week
  • 15/02-21/02 2021
  • 02/11-08/11 2020
  • 26/10-01/11 2020
  • 28/09-04/10 2020
  • 21/09-27/09 2020
  • 14/09-20/09 2020
  • 17/08-23/08 2020
  • 03/08-09/08 2020
  • 27/07-02/08 2020
  • 20/07-26/07 2020
  • 13/07-19/07 2020
  • 25/05-31/05 2020
  • 18/05-24/05 2020
  • 11/05-17/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 06/04-12/04 2020
  • 30/03-05/04 2020
  • 16/03-22/03 2020
  • 09/03-15/03 2020

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!