Bij volgroeide planten worden zwak gegroeide (dunne) scheuten zonder meer verwijderd. Wanneer er veel oude scheuten aan de struik zitten, worden enkele daarvan op ca vijf centimeter boven de grond teruggezet. De overige oude scheuten worden tot dertig centimeter boven de grond ingekort. Snoei in dat geval het topeinde boven een naar buiten staand oog af.
Uitgebloeide en jonge scheuten worden ook tot dertig centimeter boven de grond gesnoeid en ook op een buitenoog. Uit dit oog groeien nieuwe bloeischeuten. Van een totaal verouderde struik worden alle scheuten tot vijf centimeter boven de grond weggesnoeid. Nieuwe scheuten worden dan in de loop van het jaar gevormd. Die zullen dan niet in hetzelfde jaar bloeien, maar het jaar daarop. In het voorjaar daarna worden alle uitgebloeide scheuten tot op vijf centimeter boven de grond afgeknipt. De nieuwe, jonge scheuten worden tot op dertig centimeter teruggezet. De snoeicyclus is dus voortdurend gericht op verjonging van de struik.