Teruglopend komen we langs een vijvertje met aan de
oever Lysichiton americanum en Lysichiton camtschatcensis.Deze bloeien
vanaf eind April tot en met Juni, met grote gele en witte bloemen. Het
is een aronskelkachtige, met een groene kolf: de eigenlijke bloem, de
schutbladeren zijn geel en wit. Later ontwikkelt zich het blad, dat
meer dan een meter groot kan worden. De wortels zijn lang en dik,
daarom is het een goede bescherming van de oever. Hier staat ook een
zeer mooi exemplaar van een gouden treurbeuk (Fagus sylvatica 'aurea
Pendula). Dicht erbij staat ook een mooie Rhododendron 'Purple
Splendour'. Verder door lopend komen we bij een heel bijzondere boom,
de vaantjes- of zakdoekjesboom Davidia involucrata. De bloem is een
klein bolletje met onopvallende bloempjes, het is omgeven door twee
grote witte schutbladeren, waardoor het lijkt als of er zakdoeken in de
boom hangen. Hij bloeit van Mei t/m Juni.
We lopen weer in de richting van het eikenprieel en gaan dan rechtsaf
een brug over. Daar gaan wij het Pinetum in, de coniferentuin, Hier
staan de kegeldragers (conus = kegel). Vooraan het pad staan twee grote
libanonceders (Cedrus libani). Links staat een boom, die we bij onze
eerste wandeling al hebben gezien maar dan kleiner, Sciadopytis
verticilata, de parasolden. Verderop staat aan de rechterkant -iets van
het pad af- een schijncipres met de naam Chamaecyparis Lawsoniana
'Imbricata Pendula'.
Deze boom is op verzoek van Trompenburg in Nieuw-Zeeland in 1979
ge-ent, is naar Trompenburg gekomen en daar in 1984 geplant. Het
is de moederplant van alle in Europa voorkomende bomen van deze soort.
Ongeveer aan het eind van het pad, bij de splitsing, staat de
Cunninghamia lanceolata, deze is niet helemaal winterhard, waardoor er
elk jaar wel een paar takken bevriezen en daardoor een wat slordige
indruk maakt. De boom die we nu tegen komen is de Himalayaceder (Cedrus
deodara); in 1930 geplant. In het begin van de jaren veertig verloor
deze boom al zijn naalden en enkele takken door de toen heersende
strenge winter. Daarna leek het verder goed te gaan met de boom, tot
men in 1962 ontdekte dat er zonnebrand op de stam was ontstaan. Het
hout onder de bast was voor 90% verrot. Het verrotte hout is tot op het
gezonde hout weggehaald en met houtteer behandeld. Voorts werd er
bewapening in aangebracht, en van een oude zinken dakgoot schubben
aangebracht. Daarna werd het gat volgegoten met beton. De wond is
al meer dan voor 95% dicht.