Zoeken in blog

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
einstein

31-05-2016
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.rembrandt

Rembrandt Harmenszoon van Rijn (Leiden15 juli 1606 – Amsterdam4 oktober 1669) was een Nederlandse kunstschilderetser entekenaar. Hij geldt algemeen als een van de grootste schilders en etsers in de Europese kunst, en als de belangrijkste Hollandse meester van de17e eeuw. Rembrandt vervaardigde in totaal ongeveer driehonderd schilderijen, driehonderd etsen en tweeduizend tekeningen, met als bekendste werk De Nachtwacht (1642). Zijn werk behoort tot de barok en is zichtbaar beïnvloed door het caravaggisme, alhoewel hij nooit in Italiëis geweest.

Het oeuvre van Rembrandt, die zich gedurende zijn hele leven bleef ontwikkelen, wordt door kunsthistorici in vijf periodes ingedeeld, van de Leidse periode (1625-1631) tot de laatste jaren (1657-1669). Zijn opmerkelijke beheersing van het spel met licht en donker, waarbij hij vaak scherpe contrasten (clair-obscur) gebruikte om zo de toeschouwer de voorstelling binnen te voeren, leidde tot levendige scènes vol dramatiek. Rembrandts repertoire bestond uit onder meer bijbelse taferelen, historiestukken en portretten, waaronder opmerkelijk veel zelfportretten. Hij vervaardigde in alle levensfasen door iedereen bewonderde zelfportretten. Zijn honderd geschilderde en twintig geëtste zelfportretten geven een opmerkelijk scherp beeld van zijn uiterlijk en een vermoeden van zijn gevoelens.

Behalve zijn vrouw Saskia van Uylenburgh en zijn zoon Titus van Rijn zijn ook zijn huishoudsters, vriendinnen Geertje Dircx en Hendrickje Stoffelsnadrukkelijk in zijn schilderijen aanwezig; zij hebben gefungeerd als model voor bijbelse, mythologische of historische figuren.

Rembrandt Harmenszoon van Rijn werd op 15 juli 1606 of 1607 in Leiden geboren in de Weddesteeg, als negende kind van Harmen Gerritsz van Rijn, molenaar, en Neeltgen Willemsdr. van Zuytbrouck, een welgestelde bakkersdochter. Het echtpaar kreeg in totaal tien kinderen, waarvan er drie jong stierven[1] Zijn vader was molenaar van de nu verdwenen standerdmolen De Rijn. Rembrandt bezocht de Latijnse school en werd op bijna 14-jarige leeftijd door zijn ouders ingeschreven aan de universiteit van Leiden. Waarschijnlijk bleef het daarbij, omdat Rembrandt te kennen gaf dat hij liever schilder wilde worden. Van 1619 tot 1622 was hij in de leer bij de Leidse historieschilder Jacob van Swanenburgh.

In 1625 vertrok hij naar Amsterdam om in de leer te gaan bij de toen toonaangevende schilder Pieter Lastman, van wie hij composities leerde opbouwen. Uit dat jaar dateert ook zijn vroegst gedateerde schilderij, De steniging van de Heilige Stefanus.[2][3] Vervolgens opende Rembrandt een atelier in Leiden, waar hij veel samenwerkte met zijn vriend, studiegenoot en collega Jan Lievens. In 1627 nam Rembrandt voor het eerst leerlingen aan, onder wie Gerrit Dou en Isaac de Jouderville. De eerste vermelding van Rembrandt als schilder is te vinden in de Latijnse aantekeningen die Aernout van Buchell in 1628 maakte voor een nooit verschenen schilderboek: er wordt over een Leidse molenaarszoon veel goeds verteld, maar dat is voorbarig.[4] Een van de eerste Amsterdamse kopers van zijn werk was Joan Huydecoper van Maarsseveen.[5] In 1630 kocht een neef van Buchell etsen van Rembrandt; de vroegst bekende aankoop daarvan.

Rond 1630 deelden Rembrandt en Jan Lievens waarschijnlijk een werkplaats.[7] In elk geval beschrijft Constantijn Huygens, secretaris van destadhouder en kunstkenner, hen als een duo in zijn verslag van een bezoek dat hij omstreeks 1630 aan het atelier gebracht heeft.[8] Huygens zag Rembrandt in 'trefzekerheid en levendigheid van emoties de meerdere' van Lievens en bewonderde met name Judas geeft de zilveren penningen terug. Hij stond verbaasd dat het duo het zonde van de tijd achtte om een reis naar Italië te maken, waarvoor ze ook als excuus aanvoerden dat de beste Italiaanse doeken buiten dat land te zien zouden zijn. De twee verspilden geen tijd: 'Het wonderlijkste is nog dat zelfs de onschuldigste genoegens van de jeugd door hen als tijdverlies worden afgedaan.'] - In 1631 was Rembrandt al zo bekend dat hij verschillende opdrachten kreeg, onder meer van Nicolaes Tulp

Hij verhuisde naar Amsterdam en kocht zich mogelijk in bij de kunsthandelaar Hendrick van Uylenburgh, die een academie was gestart en hem nog meer opdrachten bezorgde onder zijn doopsgezinde clientèle. Rembrandt produceerde in een viertal jaren een nooit meer geëvenaard aantal portretten, waaronder dat van de toneelschrijver en dichter Jan Harmensz. Krul en van Johannes Wtenbogaert.

In 1634 trouwde Rembrandt met Hendricks nicht Saskia van Uylenburgh; ze was geen boerin uit Waterland, zoals Arnold Houbraken veronderstelde, maar kwam uit een aanzienlijke Friese familie, zoals door door de stadsarchivaris Wopke Eekhoff werd ontdekt.[10][11] Haar vader Rombertus van Uylenburgh was burgemeester van Leeuwarden; haar zwager was de Poolse theoloog Johannes Maccovius; haar nicht Hendrickje was getrouwd met de Friese schilder Wybrand de Geest; haar nicht Aeltje was getrouwd met Johannes Silvius, de predikant van de Oude kerk en getuige bij het huwelijk. (Ook Aeltje kan Saskia, die vanwege het jong wees zijn in Sint Annaparochie woonde bij haar oudere zus Titia met Rembrandt in contact hebben gebracht.) Titia (of Tietje) was met de plaatselijke grietenijsecretaris getrouwd. Het kerkelijk huwelijk werd in de oude dorpskerk van Sint Annaparochie, op de plek waar nu de Van Harenskerk staat voltrokken, zonder de aanwezigheid van Rembrandts familie] In hetzelfde jaar werd hij toegelaten tot het schildersgilde. Voor de van Harenskerk staat een beeld van de schilder en zijn vrouw.

Het echtpaar woonde in bij Willem Boreel in een voornaam huis aan de Nieuwe Doelenstraat, genaamd De Suijkerbackerij.[13] Op 7 oktober 1637 was Rembrandt op een veiling in opdracht van Jan Jansz. den Uyl - naar het zich laat aanzien om de prijs van een bepaald schilderij op te drijven.[ Zeker is dat Rembrandt de volgende dag een schilderij kocht van Rubens, dat eerder van Jan Jansz. den Uyl was.

In 1639 verhuisden Rembrandt en Saskia naar een eigen huis in de Sint Antoniesbreestraat, een straat met veel kunstenaars, aan het begin van de Joodse buurt. Het voormalige woonhuis is nu het museum Het Rembrandthuis, aan de Jodenbreestraat. Hoewel het hen financieel voor de wind ging - Rembrandt erfde 10.000 gulden van zijn moeder - kreeg Saskia commentaar van haar familie en haar voormalige voogd dat ze haar geld erdoorheen joeg.[16] Rembrandt ging daarop met een andere kunsthandelaar in zee: Joannes de Renialme die op de Kloveniersburgwal woonde.

Rembrandt en zijn vrouw kampten met verschillende tegenslagen; driemaal moest vlak na de geboorte een kind worden begraven, maar in 1641 kregen ze een zoon die ze Titus noemden, naar Saskia's zuster Titia. Toen Saskia op 14 juni stierf - ze had Rembrandt een week eerder laten beloven dat hij nooit opnieuw zou trouwen - nam hij de weduwe Geertje Dircx uit Ransdorp als verzorgster in dienst.[17] Van het een kwam het ander, en het stel ging met ruzie en juridische processen uit elkaar; Geertje daagde Rembrandt voor de Huwelijkskrakeelkamer, waar onder andere Jacob F. Hinlopenhun zaak behandelde. Met hulp van haar broer en haar nieuwe buren kreeg Rembrandt het voor elkaar om Geertje een aantal jaren in een spinhuis inGouda te laten opsluiten. Rembrandt betaalde voor de reiskosten en was verplicht tot alimentatie.[18] Het ging hem blijkbaar niet in de koude kleren zitten, want hij produceerde in 1649 geen (gedateerde) schilderijen en etsen.[19]
Inmiddels was Hendrickje Stoffels de opvolgster van Geertje geworden. In 1654 kreeg zij een officiële berisping van de Gereformeerde kerk, omdat zij 'in hoererij' leefde met de schilder. Hendrickje werd drie keer opgeroepen om voor de kerkenraad te verschijnen.[20] Rembrandt werd niet vermaand omdat hij geen officieel lidmaat was. In datzelfde jaar kregen ze een dochter, die ze Cornelia noemden, naar Rembrandts moeder.

Rembrandt leefde in die tijd boven zijn stand. Met regelmaat kocht hij exotische voorwerpen waaronder bijzondere kledingstukken, die hij vaak in zijn schilderijen gebruikte. Arnold Houbraken had van een van Rembrandts leerlingen vernomen dat de schilder zijn leven lang door tulbandengefascineerd was.[21] Al jaren stroopte Rembrandt veilingen af om kunst te kopen, soms dure prenten van de door hem bewonderde Lucas van Leyden. In 1656 kon hij zijn verplichtingen niet meer nakomen om de leningen voor zijn huis af te betalen.[22] Burgemeester Cornelis Jan Witsen wilde vanwege de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog[23] zijn uitgeleende geld terug en vroeg Rembrandts faillissement aan ]De inventarisatie van het gehele bezit volgde en deze 363 nummers tellende lijst vormt een belangrijke bron voor inzicht in Rembrandts leven. Tegenover armetierig huisraad stond een rijkdom aan kunstvoorwerpen. Naast schilderijen en een verzameling antieke portretten, wapens e.d. moet vooral de collectie tekeningen en grafiek worden genoemd. Een belangrijk deel kwam terecht bij de schilder Jan van de Cappelle. Op een veiling onder leiding van Jacob J. Hinlopenwerden in 1658 Rembrandts huis en inboedel verkocht. De nieuwe eigenaar moest twee kachels en de schotjes overnemen die op zolder stonden opgesteld, en het pand ging drie keer onder de hamer voordat het was verkocht

Rembrandt betrok een kleinere huurwoning op de - tegenwoordige - Rozengracht 184, niet ver van de zeeschilder Jan Abrahamsz. van Beerstraten.Rembrandt moet tijdens de afwikkeling van het faillissement deskundige juridische adviseurs hebben gehad, want Titus had inmiddels zijn vader benoemd tot enig erfgenaam, en de familie Uylenburgh had het nakijken.[17] Hendrickje en Titus werden eigenaars van de schilder- en kunsthandel, zodat Rembrandt ongeplaagd door crediteuren in het atelier op de Bloemgracht kon blijven produceren. Het is niet onmogelijk dat Rembrandt in 1661 via bemiddeling van Jan J. Hinlopen opdracht kreeg voor de levering van een Claudius Civilis voor het in aanbouw zijnde stadhuis. In het volgende jaar kwam de belangrijke opdracht voor het schilderij De Staalmeesters.

Hendrickje overleed in 1663 en Titus in 1668, niet lang nadat hij zijn nicht had getrouwd. Rembrandt had in de tussentijd zijn drie laatste zelfportrettengeschilderd. Cosimo III de' Medici had in 1667 bij een bezoek tevergeefs geprobeerd een portret bij hem te kopen, wat hem bij een tweede bezoek twee jaar later wel lukte.[28] Rembrandt had een voorstudie gemaakt voor een altaar in of rond Genua. Er was flink onderhandeld over de prijs. De voorstudies zijn verscheept, maar nooit aangekomen.Rembrandt stierf op 4 oktober 1669 en werd vier dagen later begraven in een gehuurd graf in de Westerkerk. De nabestaanden betaalden 15 gulden aan de koster, een voor die tijd aanzienlijk bedrag, omdat Rembrandt geen eigen graf bezat.[30] In de schamele boedel bevond zich een helm die toebehoord zou hebben aan Gerard van Velsen.

 

























31-05-2016 om 10:06 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.REMBRANDT

Rembrandt Harmenszoon van Rijn (Leiden15 juli 1606 – Amsterdam4 oktober 1669) was een Nederlandse kunstschilderetser entekenaar. Hij geldt algemeen als een van de grootste schilders en etsers in de Europese kunst, en als de belangrijkste Hollandse meester van de17e eeuw. Rembrandt vervaardigde in totaal ongeveer driehonderd schilderijen, driehonderd etsen en tweeduizend tekeningen, met als bekendste werk De Nachtwacht (1642). Zijn werk behoort tot de barok en is zichtbaar beïnvloed door het caravaggisme, alhoewel hij nooit in Italiëis geweest.

Het oeuvre van Rembrandt, die zich gedurende zijn hele leven bleef ontwikkelen, wordt door kunsthistorici in vijf periodes ingedeeld, van de Leidse periode (1625-1631) tot de laatste jaren (1657-1669). Zijn opmerkelijke beheersing van het spel met licht en donker, waarbij hij vaak scherpe contrasten (clair-obscur) gebruikte om zo de toeschouwer de voorstelling binnen te voeren, leidde tot levendige scènes vol dramatiek. Rembrandts repertoire bestond uit onder meer bijbelse taferelen, historiestukken en portretten, waaronder opmerkelijk veel zelfportretten. Hij vervaardigde in alle levensfasen door iedereen bewonderde zelfportretten. Zijn honderd geschilderde en twintig geëtste zelfportretten geven een opmerkelijk scherp beeld van zijn uiterlijk en een vermoeden van zijn gevoelens.

Behalve zijn vrouw Saskia van Uylenburgh en zijn zoon Titus van Rijn zijn ook zijn huishoudsters, vriendinnen Geertje Dircx en Hendrickje Stoffelsnadrukkelijk in zijn schilderijen aanwezig; zij hebben gefungeerd als model voor bijbelse, mythologische of historische figuren.

Rembrandt Harmenszoon van Rijn werd op 15 juli 1606 of 1607 in Leiden geboren in de Weddesteeg, als negende kind van Harmen Gerritsz van Rijn, molenaar, en Neeltgen Willemsdr. van Zuytbrouck, een welgestelde bakkersdochter. Het echtpaar kreeg in totaal tien kinderen, waarvan er drie jong stierven[1] Zijn vader was molenaar van de nu verdwenen standerdmolen De Rijn. Rembrandt bezocht de Latijnse school en werd op bijna 14-jarige leeftijd door zijn ouders ingeschreven aan de universiteit van Leiden. Waarschijnlijk bleef het daarbij, omdat Rembrandt te kennen gaf dat hij liever schilder wilde worden. Van 1619 tot 1622 was hij in de leer bij de Leidse historieschilder Jacob van Swanenburgh.

In 1625 vertrok hij naar Amsterdam om in de leer te gaan bij de toen toonaangevende schilder Pieter Lastman, van wie hij composities leerde opbouwen. Uit dat jaar dateert ook zijn vroegst gedateerde schilderij, De steniging van de Heilige Stefanus.[2][3] Vervolgens opende Rembrandt een atelier in Leiden, waar hij veel samenwerkte met zijn vriend, studiegenoot en collega Jan Lievens. In 1627 nam Rembrandt voor het eerst leerlingen aan, onder wie Gerrit Dou en Isaac de Jouderville. De eerste vermelding van Rembrandt als schilder is te vinden in de Latijnse aantekeningen die Aernout van Buchell in 1628 maakte voor een nooit verschenen schilderboek: er wordt over een Leidse molenaarszoon veel goeds verteld, maar dat is voorbarig.[4] Een van de eerste Amsterdamse kopers van zijn werk was Joan Huydecoper van Maarsseveen.[5] In 1630 kocht een neef van Buchell etsen van Rembrandt; de vroegst bekende aankoop daarvan.

Rond 1630 deelden Rembrandt en Jan Lievens waarschijnlijk een werkplaats.[7] In elk geval beschrijft Constantijn Huygens, secretaris van destadhouder en kunstkenner, hen als een duo in zijn verslag van een bezoek dat hij omstreeks 1630 aan het atelier gebracht heeft.[8] Huygens zag Rembrandt in 'trefzekerheid en levendigheid van emoties de meerdere' van Lievens en bewonderde met name Judas geeft de zilveren penningen terug. Hij stond verbaasd dat het duo het zonde van de tijd achtte om een reis naar Italië te maken, waarvoor ze ook als excuus aanvoerden dat de beste Italiaanse doeken buiten dat land te zien zouden zijn. De twee verspilden geen tijd: 'Het wonderlijkste is nog dat zelfs de onschuldigste genoegens van de jeugd door hen als tijdverlies worden afgedaan.'] - In 1631 was Rembrandt al zo bekend dat hij verschillende opdrachten kreeg, onder meer van Nicolaes Tulp

Hij verhuisde naar Amsterdam en kocht zich mogelijk in bij de kunsthandelaar Hendrick van Uylenburgh, die een academie was gestart en hem nog meer opdrachten bezorgde onder zijn doopsgezinde clientèle. Rembrandt produceerde in een viertal jaren een nooit meer geëvenaard aantal portretten, waaronder dat van de toneelschrijver en dichter Jan Harmensz. Krul en van Johannes Wtenbogaert.

In 1634 trouwde Rembrandt met Hendricks nicht Saskia van Uylenburgh; ze was geen boerin uit Waterland, zoals Arnold Houbraken veronderstelde, maar kwam uit een aanzienlijke Friese familie, zoals door door de stadsarchivaris Wopke Eekhoff werd ontdekt.[10][11] Haar vader Rombertus van Uylenburgh was burgemeester van Leeuwarden; haar zwager was de Poolse theoloog Johannes Maccovius; haar nicht Hendrickje was getrouwd met de Friese schilder Wybrand de Geest; haar nicht Aeltje was getrouwd met Johannes Silvius, de predikant van de Oude kerk en getuige bij het huwelijk. (Ook Aeltje kan Saskia, die vanwege het jong wees zijn in Sint Annaparochie woonde bij haar oudere zus Titia met Rembrandt in contact hebben gebracht.) Titia (of Tietje) was met de plaatselijke grietenijsecretaris getrouwd. Het kerkelijk huwelijk werd in de oude dorpskerk van Sint Annaparochie, op de plek waar nu de Van Harenskerk staat voltrokken, zonder de aanwezigheid van Rembrandts familie] In hetzelfde jaar werd hij toegelaten tot het schildersgilde. Voor de van Harenskerk staat een beeld van de schilder en zijn vrouw.

Het echtpaar woonde in bij Willem Boreel in een voornaam huis aan de Nieuwe Doelenstraat, genaamd De Suijkerbackerij.[13] Op 7 oktober 1637 was Rembrandt op een veiling in opdracht van Jan Jansz. den Uyl - naar het zich laat aanzien om de prijs van een bepaald schilderij op te drijven.[ Zeker is dat Rembrandt de volgende dag een schilderij kocht van Rubens, dat eerder van Jan Jansz. den Uyl was.

In 1639 verhuisden Rembrandt en Saskia naar een eigen huis in de Sint Antoniesbreestraat, een straat met veel kunstenaars, aan het begin van de Joodse buurt. Het voormalige woonhuis is nu het museum Het Rembrandthuis, aan de Jodenbreestraat. Hoewel het hen financieel voor de wind ging - Rembrandt erfde 10.000 gulden van zijn moeder - kreeg Saskia commentaar van haar familie en haar voormalige voogd dat ze haar geld erdoorheen joeg.[16] Rembrandt ging daarop met een andere kunsthandelaar in zee: Joannes de Renialme die op de Kloveniersburgwal woonde.

Rembrandt en zijn vrouw kampten met verschillende tegenslagen; driemaal moest vlak na de geboorte een kind worden begraven, maar in 1641 kregen ze een zoon die ze Titus noemden, naar Saskia's zuster Titia. Toen Saskia op 14 juni stierf - ze had Rembrandt een week eerder laten beloven dat hij nooit opnieuw zou trouwen - nam hij de weduwe Geertje Dircx uit Ransdorp als verzorgster in dienst.[17] Van het een kwam het ander, en het stel ging met ruzie en juridische processen uit elkaar; Geertje daagde Rembrandt voor de Huwelijkskrakeelkamer, waar onder andere Jacob F. Hinlopenhun zaak behandelde. Met hulp van haar broer en haar nieuwe buren kreeg Rembrandt het voor elkaar om Geertje een aantal jaren in een spinhuis inGouda te laten opsluiten. Rembrandt betaalde voor de reiskosten en was verplicht tot alimentatie.[18] Het ging hem blijkbaar niet in de koude kleren zitten, want hij produceerde in 1649 geen (gedateerde) schilderijen en etsen.[19]
Inmiddels was Hendrickje Stoffels de opvolgster van Geertje geworden. In 1654 kreeg zij een officiële berisping van de Gereformeerde kerk, omdat zij 'in hoererij' leefde met de schilder. Hendrickje werd drie keer opgeroepen om voor de kerkenraad te verschijnen.[20] Rembrandt werd niet vermaand omdat hij geen officieel lidmaat was. In datzelfde jaar kregen ze een dochter, die ze Cornelia noemden, naar Rembrandts moeder.

Rembrandt leefde in die tijd boven zijn stand. Met regelmaat kocht hij exotische voorwerpen waaronder bijzondere kledingstukken, die hij vaak in zijn schilderijen gebruikte. Arnold Houbraken had van een van Rembrandts leerlingen vernomen dat de schilder zijn leven lang door tulbandengefascineerd was.[21] Al jaren stroopte Rembrandt veilingen af om kunst te kopen, soms dure prenten van de door hem bewonderde Lucas van Leyden. In 1656 kon hij zijn verplichtingen niet meer nakomen om de leningen voor zijn huis af te betalen.[22] Burgemeester Cornelis Jan Witsen wilde vanwege de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog[23] zijn uitgeleende geld terug en vroeg Rembrandts faillissement aan ]De inventarisatie van het gehele bezit volgde en deze 363 nummers tellende lijst vormt een belangrijke bron voor inzicht in Rembrandts leven. Tegenover armetierig huisraad stond een rijkdom aan kunstvoorwerpen. Naast schilderijen en een verzameling antieke portretten, wapens e.d. moet vooral de collectie tekeningen en grafiek worden genoemd. Een belangrijk deel kwam terecht bij de schilder Jan van de Cappelle. Op een veiling onder leiding van Jacob J. Hinlopenwerden in 1658 Rembrandts huis en inboedel verkocht. De nieuwe eigenaar moest twee kachels en de schotjes overnemen die op zolder stonden opgesteld, en het pand ging drie keer onder de hamer voordat het was verkocht

Rembrandt betrok een kleinere huurwoning op de - tegenwoordige - Rozengracht 184, niet ver van de zeeschilder Jan Abrahamsz. van Beerstraten.Rembrandt moet tijdens de afwikkeling van het faillissement deskundige juridische adviseurs hebben gehad, want Titus had inmiddels zijn vader benoemd tot enig erfgenaam, en de familie Uylenburgh had het nakijken.[17] Hendrickje en Titus werden eigenaars van de schilder- en kunsthandel, zodat Rembrandt ongeplaagd door crediteuren in het atelier op de Bloemgracht kon blijven produceren. Het is niet onmogelijk dat Rembrandt in 1661 via bemiddeling van Jan J. Hinlopen opdracht kreeg voor de levering van een Claudius Civilis voor het in aanbouw zijnde stadhuis. In het volgende jaar kwam de belangrijke opdracht voor het schilderij De Staalmeesters.

Hendrickje overleed in 1663 en Titus in 1668, niet lang nadat hij zijn nicht had getrouwd. Rembrandt had in de tussentijd zijn drie laatste zelfportrettengeschilderd. Cosimo III de' Medici had in 1667 bij een bezoek tevergeefs geprobeerd een portret bij hem te kopen, wat hem bij een tweede bezoek twee jaar later wel lukte.[28] Rembrandt had een voorstudie gemaakt voor een altaar in of rond Genua. Er was flink onderhandeld over de prijs. De voorstudies zijn verscheept, maar nooit aangekomen.Rembrandt stierf op 4 oktober 1669 en werd vier dagen later begraven in een gehuurd graf in de Westerkerk. De nabestaanden betaalden 15 gulden aan de koster, een voor die tijd aanzienlijk bedrag, omdat Rembrandt geen eigen graf bezat.[30] In de schamele boedel bevond zich een helm die toebehoord zou hebben aan Gerard van Velsen.

 

























31-05-2016 om 10:05 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.rubbens














31-05-2016 om 10:02 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.rubbens
























31-05-2016 om 10:01 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.rubbens
























31-05-2016 om 10:00 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.PETER PAUL RUBBENS

Peter Paul Rubens (Siegen (Duitsland), 28 juni 1577 – Antwerpen30 mei 1640) was een Vlaamse barokschildertekenaar en diplomaat, werkzaam in Antwerpen. Hij werd ook wel Pieter PaulPieter Pauwel of Petrus Paulus genoemd.

Rubens' vader Jan Rubens was advocaat en bekleedde van 1562 tot 1568 in Antwerpen een schepenambt. Zijn moeder was Maria Pypelinckx en kwam uit een vooraanstaande familie. In 1568 week het gezin uit naar Keulen omdat ze als Calvinisten in hun thuisland vervolging vreesden.[1]Nadat Peter Pauls vader werd aangesteld als juridisch adviseur van Anna van Saksen, de tweede vrouw van Willem van Oranje, verhuisde het gezin Rubens in 1570 naar Siegen waar haar hof gevestigd was. Jan Rubens had vervolgens een affaire met Anna van Saksen die tot een zwangerschap leidde. Jan Rubens werd hiervoor opgesloten en liep het risico ter dood veroordeeld te worden. Dankzij de smeekbeden van zijn vrouw kon Jan Rubens na twee jaar de gevangenis verlaten. Na zijn vrijlating werd Jan Rubens een tijd lang verboden het beroep van advocaat uit te oefenen. Dit legde een zware druk op het gezin die pas verlicht werd toen in 1577 het beroepsverbod werd opgegeven na de dood van Anna van Saksen. In deze moeilijke situatie werd in 1574 Philip Rubens geboren, gevolgd in 1577 door zijn broer Peter Paul. In 1578 verhuisde het gezin Rubens naar Keulen waar vader Jan Rubens in 1587 overleed. De weduwe Maria Pypelinckx keerde in 1590 met haar gezin terug naar Antwerpen, waar ze zich opnieuw tot het katholicisme bekeerde.

Rubens en zijn oudere broer Philip Rubens kregen een humanistische opvoeding in Keulen, en daarna in Antwerpen. Ze studeerden aan de Latijnse school van Rombout Verdonck in Antwerpen, waar ze de Latijnse klassieken leerden kennen. In 1590 dienden de broers om financiële redenen hun scholing af te breken, meer bepaald om een bruidsschat te voorzien voor hun zuster Baldina. Peter Paul ging dan eerst als page dienen bij de hertogin Margaretha de Ligne-Arenberg, wiens schoonvader de gouverneur-generaal van de Spaanse Nederlanden was geweest. Hij wilde echter een artistieke opleiding volgen en zijn moeder zorgde er dus voor dat hij in de leer kon bij Tobias Verhaecht, die verre familie van haar was.[3]

Na een jaar bij Tobias Verhaecht in de leer te zijn geweest, studeerde hij twee jaar onder Adam van Noort om ten slotte zijn leer te beëindigen bijOtto van Veen (Otto Venius), een van de leidende schilders van Antwerpen. Hij werd in 1598 opgenomen als meester in het Antwerpse Sint-Lucasgilde.[3] Behalve een in 1597 gedateerd classicistisch portret, dat zich te New York bevindt, kent men alleen onzekere toeschrijvingen van jeugdwerk van voor 1600.

Op 9 mei 1600 vertrok hij naar Italië, waar hij beïnvloed werd door de kunst van de Oudheid. In Venetië trad hij, op uitnodiging van een Mantuaans edelman, in dienst van de hertog van Mantua, Vincenzo I Gonzaga tot 1608. In deze periode leerde hij veel van de werken van de kunstschilder Caravaggio kennen. In 1601 reisde hij naar Florence en Rome. Hij maakte er kennis met de Griekse en Romeinse kunst en kopieerde er werken van de Italiaanse meesters. In Rome schilderde hij zijn eerste altaarstuk voor het Santa Helena altaar in de kerk van het Heilig Kruis.

Van 1603 tot 1604 verbleef hij in Spanje. Hij ging er op diplomatieke missie in opdracht van de hertog van Mantua. Aan het hof van koning Filips III leverde hij verschillende geschenken. Hij beleefde er de confrontatie van de Spaanse kunst met de Venetiaanse werken van Titiaan in Madrid. In opdracht van de Hertog van Lerma schilderde hij de dertiendelige reeks der Apostelen en een Christusfiguur, alsook een schilderij van zijn opdrachtgever gezeten op zijn paard.

In oktober 1608 keerde hij terug naar de Spaanse Nederlanden en werd er benoemd als hofschilder van de aartshertogen Albrecht van Oostenrijk en Isabella van Spanje, in 1609. Hij bleef in Antwerpen wonen en trouwde er op 3 oktober van datzelfde jaar met Isabella Brant. In 1611 werd zijn eerste dochter geboren, Clara Serena, die jong overleed in 1623. In 1614 werd zijn zoon Albert geboren en in 1618 kreeg hij een tweede zoon, Nicolaas.[4]

Als gevolg van het Twaalfjarig Bestand in de Nederlanden tijdens de periode 1609-1621 steeg de welvaart in Antwerpen, waardoor Rubens snel verschillende opdrachten kreeg. In 1610 richtte hij het grote pand aan de Wapper, dat nu nog altijd het Rubenshuis heet, in als atelier met een aantal knapen en leerjongens. De meester zelf schilderde vaak bij portretten alleen het gezicht en de handen; de rest was na een grove schets voor de knapen, zo kon de meester aan hoog tempo vele opdrachten aanvaarden. Afbeeldingen van dieren liet hij over aan Frans Snyders die in Rubens' atelier werkte, maar ook op zelfstandige basis opdrachten mocht aanvaarden. De productiviteit van de meester was verbazingwekkend. Rubens schilderde tussen 1621 en 1625 24 schilderijen voor het Palais du Luxembourg, zijn grootste opdracht ooit, die historisch-allegorisch de levensloop van koningin Maria de' Medici uitbeelden.

In 1626 overleed zijn vrouw Isabella Brant. In een brief aan de geleerde Pierre Dupuy gaf hij datzelfde jaar uiting aan zijn gevoelens: Ik heb werkelijk een uitmuntende gezellin verloren, die men met recht en rede kon, ja moest liefhebben, omdat zij geen enkele vrouwelijke ondeugd bezat; zij was niet grillig of zwak, maar zo goed en zo oprecht. Tijdens haar leven was zij om haar deugden bemind en na haar dood beweend door iedereen. Een dergelijk verlies kost immens veel verdriet. Alleen de tijd kan deze wonde helen. [5] Rubens genoot het volste vertrouwen van de landvoogdes Isabella en kreeg meerdere diplomatieke opdrachten en missies te verwerken. Aldus kwam hij weer in Spanje en Engelandterecht. De werken van Titiaan en de bewondering van de Hertog van Buckingham stimuleerden de kunstenaar.[bron?]

Hij was 53 jaar toen hij, terug uit Engeland, in 1630 hertrouwde met zijn 16-jarige nicht Hélène Fourment. Naar aanleiding van zijn tweede huwelijk met Helena Fourment schreef Rubens in 1634 het volgende aan de Franse geleerde Nicolas-Claude Fabri de PeirescIk besloot te trouwen omdat ik vaststelde dat ik nog niet geschikt was voor het celibaat. Ik koos een jonge vrouw uit een fantsoenlijke, maar burgerlijke familie, hoewel iedereen mij aanraadde een vrouw van adel te nemen. Maar ik vreesde de hoogmoed, de algemene kwaal van de adel, zeker bij vrouwen. Daarom koos ik een meisje dat niet zou blozen wanneer zij me mijn penselen zag nemen. Om eerlijk te zijn, leek het me hard om de kostbare schat van de vrijheid te verliezen in ruil voor de omhelzingen van een oude vrouw.
[6] In 1632 werd zijn dochter Clara Johanna geboren, in 1633 zijn zoon Frans. In 1635 kreeg hij nog een dochter, Isabella Helena, en in datzelfde jaar kocht hij Kasteel Het Steen in Elewijt. Het gelukkige gezinsleven op het platteland begunstigden zijn kunst als landschapsschilder. In 1636 werd zijn zoon Peter Paul geboren.

Lijdend aan jicht stierf hij, in het Rubenshuis te Antwerpen, op 30 mei 1640. Zes weken voor zijn dood schreef Rubens het volgende aan de beeldhouwer Frans DuquesnoyIndien mijn leeftijd en jicht me er niet van weerhielden, zou ik naar Rome reizen om met eigen ogen van dit werk te genieten en de volmaaktheid ervan te bewonderen. Ik hoop niettemin u weer tussen ons te zien, zodat ons geliefde land op een dag zal schitteren door uw prachtige werken.[7]
Rubens ligt begraven in de Sint-Jacobskerk te Antwerpen. Boven zijn graf prijkt een beeld van Maria van de hand van zijn leerling Lucas Faydherbe (Faydherbe), Mechels beeldhouwer en architect en gedurende de laatste drie jaren van Rubens leven woonachtig en werkzaam in Rubens' atelier aan de Wapper, waar hij uitgroeide tot zijn vertrouweling.

De stijl van Rubens behoort tot de Antwerpse School uit de vroege 17e eeuw. Rubens' oeuvre wordt gekenmerkt door de triomfalistischecontrareformatorische barok. Rubens is waarschijnlijk de belangrijkste vertegenwoordiger van de Vlaamse barok, alhoewel hij duidelijk een Italiaanse invloed onderging.[bron?] Sommige van zijn portretten hebben trekjes van het absolutisme, maar veel ex-voto's blijven toch trouw aan hun Vlaamse aard.

Rubens genoot een goede opleiding bij zijn leermeester en kende de knepen van het vak. Alles werd tot in detail voorbereid, veel studies en tekeningen getuigen hiervan. Uit de gedetailleerde schetsen die nog bewaard zijn gebleven kan worden geconcludeerd dat schilderijen in fasen werden afgewerkt.

.

de Kindermoord van Bethlehem werd in 2002 voor 76 miljoen dollar geveild en behoort daarmee tot de duurste schilderijen ter wereld.

Het hierboven getoonde schilderij van de allegorie van De Vereniging van Water en Aarde heeft een driehoekige compositie, die vooral wordt versterkt door de drie gezichten aan de bovenkant van het schilderij (de drie hoofden). De basis van de driehoek is echter breder dan het schilderij zelf. Deze wordt gevonden door vanaf het hoofd van de Aarde over de rug van de tijger naar beneden te gaan, en van de knie van Neptunus aan de andere kant.

Verder zijn er in het schilderij allerlei richtingen zichtbaar. De kijkrichtingen tussen de verschillende personen, de richting van de drietand, het stromende water naar beneden, en de omhoog klauterende tijger aan de linker kant. Verder is de Aarde afgebeeld als naakte Rubensvrouw, naar waarschijnlijk de mode van die tijd, relatief kleine borsten, maar verder goed gevuld met brede heupen. De mannen zijn gespierd, met daarbij de techniek van de verkorting toegepast om diepte en beweging in het schilderij te suggereren.

De meeste schilderijen werden vooraf gegaan door een kleine olieschets, zo had de meester een idee van de compositie en de kleuren.

Tussen 1610 en 1620 ontstaan de meesterstukken, die nog altijd in de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwe kathedraal te bewonderen zijn: de twee drieluiken de Kruisoprichting en de Kruisafneming, met de opmerkelijke stijlwisseling. In 1626 schildert hij De Hemelvaart van Maria voor het hoogaltaar in de O.L.V.-kathedraal, zowel qua compositie als door de technische uitvoering ervan een uitermate gelukkige interpretatie van het thema. In 1612 schildert hij het schilderij de verrijzenis van Christus dat zich ook in de O.L.V.-Kathedraal in Antwerpen bevindt.

Uit de samenwerking met Jan Bruegel ontstaan kostbare kabinetstukken.

In Spanje laat hij het monumentale Ruiterportret van Hertog Lerma na en te Rome het altaarstuk van S. Maria de Vallicella een monument van de vroeg-barokke kunst.

In 1628 maakt hij zijn omvangrijkste altaarstuk De Madonna met Heiligen in de Antwerpse Augustijnenkerk.

In 1624 ontstaat het grote altaarstuk De Aanbidding door de Koningen (Sint-Michielsabdij), een voorbeeld van barok pathos.

Na 1630 ontstaan nieuwe groepen en dwarrelende massa's in dramatische scènes: De Roof der Sabijnse MaagdenDe KindermoordHet Venusfeest. Van de Spaanse koning Filips IV kreeg hij de opdracht tot het schilderen van Het Oordeel van Paris. Naast deze eerder allegorische taferelen creëert Rubens grandioze landschappen van een stralende glans en innerlijke bewogenheid.[bron?]

 

























31-05-2016 om 09:59 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.jan van eyck










31-05-2016 om 09:56 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.JAN VAN EYCK

Jan van Eyck (Maaseik?, ca. 1390 - Brugge9 juli 1441) was een kunstschilder uit de Bourgondische Nederlanden en naast Rogier van der Weyden de voornaamste vertegenwoordiger van de Vlaamse Primitieven. Jan van Eyck was tijdens zijn leven wellicht de beroemdste schilder van Europa en stond al vroeg te boek als de "uitvinder" van de olieverfschilderkunst Dit laatste werd in de 20e eeuw als een legende ontmaskerd, maar het staat vast dat Jan van Eyck in de ontwikkeling van deze techniek een doorslaggevende rol heeft gespeeld. Jan van Eyck introduceerde in de schilderkunst een nooit eerder gezien naturalisme dat zijn wortels heeft bij eerdere ontwikkelingen in de miniatuurkunst. De verfijnde olieverftechniek en de op waarneming gebaseerde weergave van de zichtbare werkelijkheid waren de belangrijkste elementen van de Eyckiaanse kunst die spoedig in heel Europa navolging zouden krijgen. De innovaties van Jan van Eyck lopen verbazingwekkend parallel met ontwikkelingen in de Florentijnse schilderkunst van het quattrocento. Over de banden tussen Van Eyck en zijn Italiaanse collega's (MasaccioDomenico Veneziano e.a.) is door kunsthistorici al veel gespeculeerd, maar alsnog ontbreken tastbare bewijzen of documenten die deze verbanden kunnen concretiseren. Jan van Eyck verpersoonlijkt ook de overgang van de schilder als een naamloos en bescheiden ambachtsman naar een zelfbewust, geleerd en beroemd individu. Jan van Eyck signeerde en dateerde veel van zijn werken op de lijst of verborgen in het schilderij. Op sommige lijsten is ook zijn devies "Als ich can" aangebracht. Deze elementen wijzen op Jan van Eycks trotse en zelfbewuste houding, een attitude die in de toekomst typerend zal worden voor de kunstenaars van de renaissance.

Er blijft onzekerheid omtrent de geboorteplaats van Jan van Eyck. De familienaam "Van Eyck" zou verwijzen naar de Belgische stad Maaseik. Algemeen wordt aangenomen dat deze stad inderdaad de geboorteplaats is geweest van Jan van Eyck en zijn enigmatische broer Hubert van Eyck. Enkele geschriften uit de 16e eeuw, dus ruim een eeuw na Van Eycks dood ontstaan, bevestigen deze veronderstelling. De 16e-eeuwse kroniekschrijver Marcus van Vaernewijck beschrijft het als volgt: "maer hy was van nativiteyt uut dat ruydt Kempenlant van een verworpen stedekin gheleghen by de Rivier van der Mase... dit stedekin is ghenoemt naer die zelve Riviere Maseyck waarnaer hy ende zijn broeder toeghenoemt waren van Eyck". Ook de Gentse kunstschilder en rederijker Lucas d'Heere schrijft: "Van Maesheyc gheboren den Vlaemschen Apelles" en verder "Die uut dat onnosel [in de toenmalige betekenis van 'onooglijk'] Maesheyc is becleven". De hypothese wordt verder door nog wat secundaire elementen ondersteund die haar toch een grote geloofwaardigheid verlenen. Zo zijn er de studies naar het "dialect" van Jan van Eyck. Deze zijn op twee bronnen gebaseerd; de (naar men aanneemt eigenhandig) geschreven indicaties op de getekende studie (Dresden, Kupferstichkabinett) voor het portret van kardinaal Niccolo Albergati, en op het devies "Als ich can" dat op vele van de originele lijsten van Jans bewaarde werken voorkomt. Deze studies wijzen eenzijdig naar een Maaslands dialect. Een tweede element is het feit dat Jans dochter Livina in 1448 in Maaseik in het klooster trad. Dit wijst er op dat de banden tussen de familie Van Eyck en hun streek van herkomst nog levendig moeten zijn geweest, zelfs na de dood van Jan.

Sinds enige tijd werpt de Kempense gemeente Arendonk in het oude hertogdom Brabant zich op als alternatieve "geboorteplaats" van Jan van Eyck. Vanuit de kunsthistorische wereld heeft deze hypothese weinig aandacht gekregen, omdat de exacte geboorteplaats of herkomst van een schilder - veel minder dan bijvoorbeeld de plaats waar iemand zijn opleiding genoot - niet zo veel uitmaakt voor de interpretatie van diens werk. Toch zijn de claims van Arendonk niet geheel uit de lucht gegrepen en hoeven zij ook de Maaseikse herkomst van Van Eyck niet geheel tegen te spreken. Zo bleek uit de kwartierstaat van Jan van Eyck die door Elisabeth Dhanens werd herontdekt dat "het vaderlijke blazoen, in goud, drie molenijzers van lazuur, was eigen aan het kwartier van Peelland in de meierij van 's-Hertogenbosch; eigen aan veel Brabantse families. Het moederlijk blazoen, in goud, een slangenkoppenkruis van keel, is afgeleid van het wapen van Sittard; men vindt het veel bij Maaslandse families. Mogelijk was grootvader of vader Van Eyck, uit Brabant herkomstig, gehuwd met een vrouw uit de streek die we thans Limburg noemen, en te Maaseik gevestigd".[2] In een werk van Jan Goris ("geheim van Het Lam Gods ontsluierd" d.d. 1971), een Arendonkse historicus, komen toch sterke bewijzen naar voor om de herkomst van Jan van Eyck in Arendonk te situeren. Hij vermeldt onder andere een citaat van prof.dr. V. Denis: "Il faut admettre que jamais encore on n'a réussi, ni en faveur de Maaseik, ni en faveur d'aucun autre lieu de naissance "possible" de Jean Van Eyck, un faisceau aussi impressionnant et aussi convergent de témoignages, de coïncidentes et de reflexions.Que faire dès lors, si ce n'est pas retenir, ne fût qu'à titre provisoire, la commune d'Arendonk comme berceau du grand artiste". Meerdere geschiedkundige documenten, geput uit een eigentijds schepenregister te Arendonk, hebben vorige gegevens bekrachtigd. Daar komt nog bij dat je op schilderwerken van Jan Van Eyck een honderdtal boeken vindt. De meeste zijn gesloten afgebeeld, enkele zijn geopend en laten een tekst zien. Op het middenpaneel van Het Lam Gods heeft de eerste links geknielde profeet een boek open in de handen met volgende tekst: ISTE ERAT ELECTUS ALIOS ELIGI NEC LICET TESTIS DEEST ET EIS ESTO TESTIS EST IGITUR JAN VAN DER MOELNERE EX ARENDONCA CIVITATE... Dit eigenhandig geschrift van Jan van Eyck vermeldt ook de bijnaam Van der Moelen, aan het molenaarsbedrijf ontleend, zoals hij te Arendonk in de schepenakten voorkomt, samen met de herkomst en de handtekening van de schilder.

Ook over de geboortedatum van Jan van Eyck bestaat heel wat controverse. Er zijn geen authentieke bronnen bekend en alles hangt dus af van interpretaties van de wel gedocumenteerde gebeurtenissen uit het leven van Jan van Eyck. Karel van Mander schreef in zijn Schilder-boeck uit 1604 dat Hubert van Eyck omstreeks 1366 was geboren en dat zijn broer Jan aanzienlijk jonger was. Lucas d'Heere en Marcus van Vaernewijck beweerden in de 16e eeuw dat Jan van Eyck jong was gestorven. Dit komt niet overeen met de geboortedatum rond 1390 die vandaag algemeen door kunsthistorici wordt gehanteerd en die gebaseerd is op de gedocumenteerde elementen van Jans loopbaan, zijn stilistische evolutie en de verhouding daarvan tot de algemene kunsthistorische evolutie. De 51 jaren die Jan van Eyck in dat geval moet hebben bereikt waren een relatief hoge leeftijd in een tijd waarin de gemiddelde levensverwachting waarschijnlijk nog geen veertig jaar bedroeg.

Waarschijnlijk geïnspireerd door de zogenaamde "kwatrijn" (een tekst aangebracht op de lijst van Het Lam Gods, zie verder) gingen De Heere en Van Vaernewijck er beiden van uit dat Jan door zijn oudere broer Hubert werd opgeleid. Deze bewering werd door de meeste andere oude schrijvers overgenomen, onder meer bij Lampsonius en in het Schilder-boeck van Karel van Mander. Deze bewering kan niet worden bevestigd noch ontkracht, aangezien haast alle historische gegevens aangaande Hubert van Eyck ontbreken of moeilijk zijn te interpreteren. ReedsPietro Summonte (1524) beweerde dat Jan van Eyck als "verluchter" van handschriften begon, wat ook blijkt uit de zorgvuldige en verfijnde techniek en de gedetailleerde stijl die het werk van Jan kenmerken. Volgens een bron die is verloren gegaan of die tot nog toe niet meer kon worden opgespoord, zou Jan van Eyck in 1439 zijn betaald door Filips de Goede voor het verluchten van initialen in een handschrift.

Uit de vroegste documenten in verband met Jan van Eyck blijkt dat hij in 1422 een gerespecteerd schilder was. Hij wordt vernoemd als "Meester" en werkt met een assistent in dienst van Jan van Beierengraaf van Holland in Den Haag. Over het algemeen wordt aangenomen dat Jan van Eyck door Jan van Beieren werd ontdekt toen deze laatste nog prins-bisschop van Luik(1389-1418) was, waarvan Maaseik en het Maasland toen deel uitmaakten. Deze stad met vele rijke kapittels, kerken en kloosters en het luisterrijke prins-bisschoppelijke hof waren dan ook heel aantrekkelijk voor jonge kunstenaars en ambachtslieden. Aan het hof in Den Haag werd Jan tot officiële hofschilder benoemd. In 1423 kreeg hij er een tweede assistent bij en hij ontving een vast salaris tot bij de dood van de graaf in januari 1425.

De vroege werken uit de Hollandse periode zijn slechts onrechtstreeks bekend uit tekeningen en kopieën. Een "Aanbidding der koningen" is bekend door een tekening in Berlijn (Kupferstichkabinett) en komt ook voor in verscheidene verluchte handschriften van Hollandse herkomst. De kleren van de figuren verwijzen naar de mode van voor circa 1420. De uiterst verfijnde en uitgelengde figuren staan in een uitgebreid landschap dat zeer opmerkelijk is voor die tijd. Een tekening in Parijs (Louvre) is de neerslag van een compositie die wellicht in de vorm van een verloren monumentale wandschildering of een wandtapijt was uitgewerkt. Het toont een adellijk gezelschap dat aan het hengelen is rond een vijver of een stroom in een park. De figuren zijn te identificeren als Jan van Beieren en zijn vrouw Elisabeth van Görlitz. De compositie vertoont nog tal van raakpunten met de hoofse stijl van de zogenaamde "internationale gotiek" en met name met het werk van de gebroeders Van Limburg. De figuren zijn lang en uitgelengd en dragen elegante kleren.

Felomstreden zijn de miniaturen in het beroemde en deels verloren gegane "Turijn-Milaan-Getijdenboek" (Turijn, Museo Civico, Ms. 47). Hierin zijn miniaturen opgenomen die duidelijk verwijzen naar een oorspronkelijk ontstaan aan het hof van de graven van Holland en die ook naar de latere stijl van Jan van Eyck vooruitwijzen. Hieronder bevinden zich werken die getuigen van de vaardigheid waarmee Van Eyck landschappen, binnenruimtes en atmosferische effecten wist weer te geven. Moderne vorsers hebben echter ontdekt dat de miniaturen door verschillende "handen" gemaakt zijn en dat ze waarschijnlijk uit de jaren 1440 (dus na de dood van Jan van Eyck) dateren. Vandaag wordt er meestal van uitgegaan dat Brugse navolgers van Jan van Eyck modellen hebben gekopieerd die Jan van Eyck zelf in zijn Hollandse periode had gecreëerd.

Na de dood van Jan van Beieren verhuisde Jan van Eyck naar Brugge. Op 19 mei 1425 staat hij geregistreerd als hofschilder en kamerdienaar van hertog Filips de Goede. Uit de archieven blijkt dat Jan bijzonder in de gunst van deze machtige vorst moet hebben gestaan. Hieruit blijkt de bijzonder geprivilegieerde status die Jan van Eyck genoot en die voor een kunstenaar in die tijd zeer ongewoon was.

Welke werken Jan van Eyck in deze periode schiep is niet geheel duidelijk. Geen enkel werk uit deze periode is in het origineel overgeleverd en men kan alleen maar vermoeden dat twee kopieën van een "Kalvarie" (VenetiëCa' d'Oro en een miniatuur [fol. 48v°] uit het Turijns-Milanees getijdenboek) een verloren werk van Jan van Eyck uit deze tijd weerspiegelen. Dit vermiste werk van Jan van Eyck was baanbrekend in de ontwikkeling van de landschapschilderkunst. Van Eyck stelde het kruis en de figuren daaromheen op de voorgrond, op een soort van natuurlijke verheffing in het landschap. Deze heuvel op de voorgrond verbergt het middenplan dat wel door een diepte tussen voor- en achtergrond wordt gesuggereerd. De achtergrond bestaat uit een zicht op het hemelse Jeruzalem waarachter zich in de diepte een weids berglandschap uitstrekt. Jan van Eyck paste hier het "atmosferisch perspectief" toe dat reeds tevoren door de Boucicaut-meester in de miniatuurkunst was geïntroduceerd en dat Jan op paneel tot nooit geziene hoogten zou voeren. Deze techniek om diepte in een landschap weer te geven bestaat erin de kleuren te doen vervagen naarmate een plek verder van de beschouwer verwijderd is. Het groen van het landschap wordt blauwer en uiteindelijk bleek, naarmate het de einder nadert. Ook de kleur van de lucht verbleekt en lost uiteindelijk aan de horizon op in de kleur van het landschap.

Waarom Jan van Eyck in deze periode minder actief was, was wellicht omdat hij geregeld in opdracht van Filips de Goede verre reizen diende te ondernemen. Uit de archieven blijkt dat aan Jan grote sommen werden betaald voor het maken van reizen waarbij meestal niet duidelijk wordt gepreciseerd waartoe die reizen dienden en waarheen ze hebben geleid. Jan maakte een pelgrimstocht in opdracht van de Hertog, en men is er wel eens van uit gegaan dat die hem tot in het Heilig Land heeft gebracht. Jan werd ook betaald voor het maken van "geheime" reizen. Wellicht ging het om diplomatieke missies, waarbij Jan onder meer de taak zou hebben gehad onderweg tekeningen en aantekeningen te maken die dienst konden doen voor toekomstige militaire campagnes van de hertog. Men mag niet vergeten dat Europa op dat moment nog niet in kaart was gebracht. Kennis over de ligging van wegen, rivieren, passen, bergketens, bronnen, steden en fortificaties waren erg waardevol voor het plannen van militaire operaties. Jans meetkundige en cartografische kennis blijkt ook uit de verloren "Mappemonde" (wereldkaart) die hij nog voor de hertog zal maken (zie verder). Het is aannemelijk dat Jan tijdens deze tochten ook Italië bezocht. Hier kan hij in contact zijn gekomen met de nieuwste ontwikkelingen in de schilderkunst van het Quattrocento, die ook zijn eigen werk duidelijk hebben beïnvloed. De Alpijnse landschappen, onder meer in de hierboven genoemde Kruisiging, maar bijvoorbeeld ook in de Rolin-madonna, getuigen wellicht van zijn tocht door de Alpen.

In 1426 en 1427 was Jan van Eyck in Rijsel aan het werk. Mogelijk werkte hij er aan de decoratie van de muren van de hertogelijke residentie, het zogenaamdePalais Rihour. Wellicht was Jan van Eyck de "Johannes Peintre" die op het feest van Sint-Lucas (patroon van de schilders) in 1427 in Doornik werd ontvangen door het stadsbestuur en er erewijn kreeg aangeboden. Dit zou tevens de vroege contacten kunnen bevestigen tussen hem en de Doornikse schilders (Robert CampinJacques DaretRogier van der Weyden).

In 1432 kocht de schilder een Brugs huis in de Nieuwstraat, parochie Sint-Gillis (nu Gouden-Handstraat nr. 6). In datzelfde jaar ontving hij er de Brugse raadslieden in zijn atelier. De huur bedroeg dertig schellingen en werd ook na zijn dood verder betaald door zijn weduwe Margaretha (tot 1444). Van Eyck werd begraven in het kerkhof van de Sint-Donaaskerk. Een jaar later bekwam zijn broer Lambert zelfs van het kapittel dat Jans lichaam naar het koor werd overgebracht (notitie van 21 maart 1442).

Van Eycks beroemdste werk is het retabel Het Lam Gods, dat oorspronkelijk hing in de Vijdkapel van de Sint-Baafskathedraal te Gent, en sinds 1986 in de Villakapel aldaar. Het werk werd begonnen door zijn broer Hubert, op bestelling van Joos Vijd. Jan werkte het af, waarna het werd ingehuldigd op 6 mei 1432. Het werk is sindsdien altijd veel bewonderd geweest, en kreeg nog extra bekendheid door de diefstal in 1934 van twee panelen, het paneel met St-Jan De Doper, dat vrij vlug werd terugbezorgd, en het paneel van De rechtvaardige rechters, dat tot op heden nog steeds niet is teruggevonden.

Op 1 oktober 2012 werd bekend dat een tekening van Van Eyck was ontdekt die van 13 oktober 2012 tot 10 februari 2013 in het Rotterdamse Museum Boijmans Van Beuningen werd tentoongesteld in de expositie De weg naar Van Eyck.

Slechts een relatief klein aantal van de werken van Jan van Eyck is bewaard gebleven en wordt in diverse beroemde musea tentoongesteld. Andere werken zijn soms gedocumenteerd, maar zijn in de loop van de geschiedenis verloren gegaan. Vandaag worden de werken in de lijst hieronder algemeen als authentieke werken van Jan van Eyck aanvaard. Werken die als kopieën of als werken van navolgers worden beschouwd, zijn hier niet opgenomen. Authentieke werken van Jan van Eyck zijn dus uiterst zeldzaam en komen ook niet meer op de kunstmarkt voor. Sommige werken bestaan wel uit meerdere panelen. Het grootste bewaarde werk van Jan van Eyck is Het Lam Gods (24 panelen) dat nog steeds in de kerk wordt bewaard waarvoor het werd geschilderd:

 

























31-05-2016 om 09:55 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
30-05-2016
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.boten
















30-05-2016 om 09:33 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOTEN

Het onderscheid tussen 'boot' en 'schip' is onscherp. Tegenwoordig gebruikt men de term boot veelal voor een vaartuig dat vanwege het formaat meestal voor het plezier gebruikt wordt; een schip komt vaker voor in de beroepsvaart. Maar dat is geen wet van Meden en Perzen. Veel vissers verdienen hun brood met een relatief kleine vissersboot, mensen wonen of houden kantoor op een woonboot en voormalige beroepsvaartschepen worden - zeker in Nederland - nog vaak recreatief gebruikt.

De verwarring tussen 'boot' en 'schip' is al terug te vinden in 19e-eeuws Nederlands, met de invoering van de stoomboot, eerst kleine scheepjes met aan boord een stoommachine als drijvende kracht. Toen deze stoomaandrijving werd aangebracht in wat nog steeds gedeeltelijk zeilschepenwaren, vervaagde het begrip en werden deze vaartuigen soms 'stoomschip' of soms 'stoomboot' genoemd. Uit deze eeuw immers stamt de "Hollandse Stoomboot Maatschappij", een onderneming met zeeschepen in de grote vaart.

Het woord 'bodem' (in het Engels 'bottom') betekende een zeeschip, zowel voor de handel als oorlogvoering en in zekere mate is deze betekenis overgegaan op 'schip'. In het Engels wordt het eveneens onscherpe onderscheid tussen 'boot' en 'schip' nog wel aangeduid met de frase: een schip kan een boot aan boord nemen, maar een boot kan geen schip aan boord nemen. Grosso modo zou je kunnen zeggen dat elk schip een boot is, maar niet elke boot een schip.

Een open vaartuig van geringe afmetingen. Een halfgedekte boot is een boot met een vast voordek. Een gedekte boot is een boot met gangboorden en een voor- en achterdek. Een boot van redelijke afmetingen, als zelfstandig vaartuig voor het uitoefenen van beroep of bedrijf gebruikt, noemt men een schuit of in sommige gevallen een praam.

























30-05-2016 om 09:32 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.paardensport
















30-05-2016 om 09:30 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.PAARDENSPORT

Paardensport, of hippische sport is een verzamelnaam voor internationaal hoog aangeschreven vormen van sport, waarbij een of meerpaarden gebruikt worden. De internationale paardensport wordt geregeld door de sportfederatie Fédération Equestre Internationale en inNederland door de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie. In België wordt de paardensport geregeld door de Koninklijke Belgische Ruitersportfederatie, waarbij langs de Nederlandstalige kant de Vlaamse Liga Paardensport de paardensport organiseert.

Er zijn vele verschillende manieren om facetten van de paardensport te beoefenen:

  • Buzkashi - Afghaanse ruitersport om het karkas van een geit.
  • Carrouselrijden - showrijden met meerdere ruiters en amazones. De ruiters rijden naast elkaar en maken synchrone figuren.
  • Chileense rodeo - Chileense variant van de rodeo, met veedrijvers en rundvee
  • Drafsport - draverijen: snelheidssport met sulky's: draf
  • Dressuur - gehoorzaamheids- en bewegingstraining.
  • Endurance een uithoudingsproef/ marathon voor paarden.
  • Eventing - gecombineerde wedstrijden in de natuur.
  • Fantasia groepen Berberruiters voeren een charge uit en lossen een salvo uit hun geweren dat moet klinken als één schot.
  • Gangenwedstrijdengangenpaarden moeten hier hun drie basisgangen en de andere gangen (tölt, telgang, walk) zo mooi mogelijk laten zien.
  • Gymkhana - behendigheidsparcours te paard
  • Hogeschool dressuur - dressuur voor gevorderde ruiters en paarden
  • Horse and dog trail - paard, hond en ruiter leggen als drietallig team een parcours af
  • Horseball - teamsport met een grote bal
  • Mennen - recreatief aangespannen rijden met een koets
  • Mensport - gecombineerde wedstrijden: marathon, hindernisrijden, dressuur- en behendigheidsproeven
  • Military - de oude benaming van eventing; met een cross-country over het platte land
  • Natural horsemanship (natuurlijk paardrijden) - opleiden en trainen van paarden door kennis van hun instinct en communicatie
  • Polo - hockey te paard.
  • Polocrosse - teamsport te paard. Een mengvorm van lacrosse en polo.
  • Reining - westernrijden met snelle stops
  • Rensport - snelheidssport: galoppade en steeplechase - meestal bereden paardenrennen
  • Ringsteken - sport waarbij het de bedoeling is om te paard met een lans door een opgehangen ring te steken
  • Rodeo - sport voor bereden veedrijvers met rundvee
  • Springen - hindernisparcours met snelheidswedstrijd
  • Tentpegging - een combinatie van vaardigheden in het zadel met sabel, lans en revolver. In vliegende galop werden met de lans houten tentharingen (tentpegs) uit de grond gewipt en meegevoerd.
  • TREC: Techniques de Randonnée Équestre de Compétition; een afgeleide van de test voor het Franse ruiterbewijs in competitievorm. Een wedstrijd bestaat uit drie onderdelen: de POR; een oriëntatierit, de MA; de beheersing van de gangen (men moet 150 meter afleggen in een zo traag mogelijke galop en terug in een zo snel mogelijke stap) en de PTV; een hindernissenparcours opgebouwd uit hindernissen welke men tijdens een trektocht zou kunnen tegenkomen. Een wedstrijd kan één of twee dagen duren.
  • Voltige - gymnastische oefeningen en acrobatiek te paard
  • Vossenjacht - jacht met honden, de imitatie hiervan wordt "sleepjacht" genoemd
  • Westernrijden - rijden en opzadelen in de traditie van de cowboys

Benamingen van verschillende soorten wedstrijden:

Een ruiter die deelneemt aan springwedstrijden noemt men een springruiter. Een ruiter die aan dressuurwedstrijden deelneemt wordt een dressuurruiter genoemd. Een vrouwelijke ruiter wordt soms ook amazone genoemd. Een beoefenaar van de mensport noemt men een koetsier. Iemand die bij paardenrennen een renpaard berijdt noemt men een jockey. Een trainer van dravers en de bestuurder van een sulky noemt men een pikeur.

Recreatief paardrijden houdt in dat een ruiter of amazone een rit maakt op een paard ter vermaak. Dat heet een buitenrit, en gebeurt vaak in het bos of op het strand. Er bestaan speciale maneges die vooral gericht zijn op recreatief paardrijden, men kan daar geen rijles krijgen maar wel een buitenrit maken.

Een bericht op de website van de regering meldde in juli 2006 als statistisch gegeven dat er in Nederland ongeveer 400.000 paarden waren, waarop ruiters en amazones jaarlijks ongeveer zeventien miljoen keer een recreatieve buitenrit maakten.

























30-05-2016 om 09:29 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
29-05-2016
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.auto
























29-05-2016 om 09:45 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.AUTO

Voordat de automobiel bestond (en nog lange tijd erna) verplaatste men zich door middel van paard en kar. Stap per stap is men van deze getrokken kar tot een zichzelf voortbewegende (auto-mobiel) auto gekomen. De eerste voorloper van de auto was wellicht de zeilwagen. Die zou, volgens sommige bronnen, al rond de 1830 voor Christus bestaan hebben. In de 18e eeuw was hij in gebruik in Europa. Later hadden de Chinezen voertuigen die werden aangedreven door buskruit, maar hiermee konden geen lange afstanden worden afgelegd. Een missionaris inChina, de jezuïet Pater Verbiest, bouwde in 1678 een stoomvoertuig voor de Chinese keizer Kangxi.[1] Over dit voertuig is niets bekend buiten het feit dat het bestaan heeft. Omdat de stoommotor pas in 1705 werd uitgevonden wordt verondersteld dat het om een schaalmodel ging.

Rond 1897 werd door een Amerikaanse uitvinder in Philadelphia een motor ontwikkeld die werkte op buskruit. De motor werd op een fiets gemonteerd waarmee men zo'n 160 km kon rijden. Volgens een artikel in een magazine uit die tijd verspreidde de motor weinig rook en geur doordat weinig buskruit tegelijkertijd tot ontploffing werd gebracht. Er werden experimenten met motoren op buskruit uitgevoerd, maar uiteindelijk werd er vanaf gestapt.

De eerste kar die autonoom kon rijden werd op het einde van de 18e eeuw ontworpen door de Franse officier Nicolas-Joseph Cugnot en gerealiseerd door M. Brezin in 1769. Cugnot begon in 1765 te experimenteren met stoom-aangedreven voertuigen om zware kanonnen te kunnen trekken. Zijn driewieler zou 4 ton hebben kunnen trekken aan 4 km/u. De boiler moest wel elke 15 minuten worden bijgevuld. In 1771 veroorzaakte hij het allereerste automobielongeval ooit door met zijn voertuig op een stenen muur te rijden. Dit soort wagens bleek enkel geschikt te zijn om op een stevig en vlak terrein te rijden. Daarop bouwde men voor deze voertuigen wegen die bestonden uit 2 metalen rails. De stoomwagens werden groter en zwaarder en waren in staat om een aantal andere wagens te trekken. Hiermee werd de stoomtrein een feit.

In 1860 patenteerde Etienne Lenoir een motor die op turfgas draaide. Die werkte echter niet goed en hij verving het turfgas door petroleumgas. Dat was de eerste motor die door aardolie werd aangedreven. De motor had een behoorlijk succes en werd onder andere gebruikt om elektrische stroom op te wekken voor de Parijse straatverlichting. Lenoir installeerde zijn motor op een koets en maakte een rit van 11 km, waar hij 3 uur over deed. Te voet was hij dus sneller geweest. Hierna stopte hij met voertuigen bouwen.

In 1862 ontdekte Alphonse Beau de Rochas hoe hij het brandstofmengsel in een motor kon comprimeren in dezelfde cilinder als waarin het tot ontploffing werd gebracht. De cyclus met 4 stappen die aldus werd uitgevonden (gasmengsel inbrengen, samendrukken, tot ontploffing brengen en uitlaatgassen uitstoten) werd later door Nicolaus Otto gepatenteerd omdat de Rochas dit had nagelaten. De Duitser Nicolaus Otto ontwierp in 1862 een motor met deze 4 slagen. Die ottomotor of viertaktmotor stond mee aan de basis van de uitvinding van de automobiel. Carl Benz en Gottlieb Daimler doorbraken later het patent ten behoeve van hun uitvindingen omdat de Rochas de eigenlijke uitvinder van het concept was.

Ook in Groot-Brittannië werd gewerkt aan de ontwikkeling van de automobiel. In 1801 bouwde de Britse ingenieur Richard Trevithick een driewieler stoomwagen met achterwielaandrijving. Er werd echter een wet van kracht die de verplichting oplegde dat een automobiel op de openbare weg moest worden voorafgegaan door een persoon te voet die met een rode vlag moest zwaaien ('s nachts moest dat een rode lantaarn zijn) en op een hoorn blazen. Daardoor viel de auto-ontwikkeling daar stil en ging men zich in Groot-Brittannië op de ontwikkeling vanspoorweglocomotieven richten.

Siegfried Marcus bouwde naar verluidt in 1868 een wagen die hij op een tentoonstelling in Wenen toonde en die later Strassenwagen werd genoemd. Hiervan bouwde hij 2 types waarvan er een in het Weense Technisch Museum staat die nog steeds zelfstandig kan rijden. Deze auto, echter, is waarschijnlijk veel later gebouwd en de Oostenrijkse autobond heeft deze claim ook afgedaan als mythe.

Hoewel de eerste proeven met elektrische auto's al in de jaren 1830 werden gedaan (o.a. door Sibrandus Stratingh), kwamen rond 1890 de eerste elektrische auto's op de markt. Deze voertuigen, die een batterij hadden die met netstroom moest worden opgeladen, hadden het voordeel erg stil te werken en weinig onderhoud te vragen. Ze genoten ook enigszins aanzien omdat enkel gegoede mensen in die tijd netstroom hadden en de auto opladen als stijlvoller werd beschouwd dan hem voltanken met benzine. Omdat elektrische voertuigen ook nog eenvoudig in gebruik waren werden ze het populairste vervoermiddel, vooral voor vrouwen.

 

























29-05-2016 om 09:44 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.fietsen












29-05-2016 om 09:43 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DE VELO

Een fiets is een voertuig dat door spierkracht wordt aangedreven. De snelheid kan variëren aangezien de gebruiker zelf kan bepalen hoeveel energie hij/zij in het aandrijven steekt. De hedendaagse fiets bestaat uit ten minste twee wielen, een frame, een zadel, een stuur en een trapasmet pedalen. Sommige fietsen hebben een (hulp)motor. Fietsen met een elektrische motor als aandrijving worden ook wel "e-bikes" genoemd. Tot 1966 was de wettelijke term in Nederland rijwiel. In Vlaanderen wordt ook het Franse vélo gebruikt.

Het grootste deel van de fietsen heeft een kettingaandrijving, hoewel een asaandrijving of riemaandrijving ook mogelijk zijn.

Van de fiets zijn andere vervoermiddelen afgeleid, zoals de vooral in Azië populaire riksja en becak, en enkele gemotoriseerde varianten die als uitvindingen een "eigen" leven zijn gaan leiden: de bromfietssnorfietsscooter en motorfiets.

De herkomst van het Nederlandse woord 'fiets' is onduidelijk. Het artikel in het Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT), geschreven in 1919, geeft twee etymologieën. Ten eerste zou het woord afgeleid zijn van de naam van een volgens deze bron Wageningse wagenmaker, E.C. Viets, die rond 1880 rijwielen maakte. Deze voor de hand liggende verklaring werd in eerste instantie van de hand gewezen, toen bleek dat het woord sinds 1870-1879 in Nederland voorkwam (hoewel het toen niet gebruikelijk was). Het Etymologisch woordenboek van Van Dale zei hierover: "Het is in geen geval afgeleid van de Apeldoornse rijwielhandelaar E.C. Viets (1847-1921), zoals vaak is gesuggereerd: onder kostschooljongens in de buurt werd fiets als gebruikt voordat Viets zijn handel begon." Aan de eerdere verklaring werd toch weer wat meer geloof gehecht toen Brouwer in 2012 aantoonde dat Viets in 1870 weliswaar nog geen rijwielen produceerde, maar wel leverde, onder meer naar Leeuwarden.

Een tweede verklaring van het WNT is dat het een verbastering is van het wat lange en lastig uit te spreken Franse 'vélocipède'. Tussenvormen als 'fielsepee' kwamen bijvoorbeeld in Twente voor.

Van Dale noemt als mogelijke herkomst "het oudere dialectwoord vietsen [zich snel verplaatsen]".

Volgens een hypothese uit 2012 van onder anderen Gunnar de Boel, hoogleraar vergelijkende taalkunde aan de universiteit van Gent, is het woord fiets ontstaan uit het Duitse woord Vize-Pferd. Dat was destijds de Duitse naam voor dit nieuwe tweewielige vervoermiddel en betekent letterlijk vicepaard ofwel "vervangpaard". Vize-Pferd werd meestal tot 'viez' verkort, wat uitgesproken wordt als 'fiets'.[3] Later werd in Duitsland dit woord officieel door 'Fahrrad' verdrongen.

Andere verklaringen zijn gezocht, zoals een verbastering van het Franse 'vitesse' (met betekenis 'snel' of 'snelheid'), maar voor deze geldt watEwoud Sanders indertijd schreef: "De herkomst van het woord fiets laat zich in twee woorden samenvatten: 'etymologie onbekend'."

In bijna alle andere talen gebruikt men afleidingen van het Franse 'vélocipède' of het Engelse 'bicycle'. In het Frans zijn zowel 'vélo' als 'bicyclette' bekend. Het Nederlandse 'fiets' is ook bekend in het Afrikaans en (informeel) in het noorden van Duitsland; in het Fries is het 'fyts'. In de Poolse taal wordt 'Rower' gebruikt naar de door John Kemp Stanley in 1885 gebouwde 'Rover' met kettingaandrijving. In Nederland was 'rijwiel' aanvankelijk de officiële term, waarschijnlijk een rechtstreekse vertaling van het Duitse 'Fahrrad'. Het IJslands kent 'reiðhjól', wat ook letterlijk rijwiel betekent.

In de 19e eeuw gold het woord 'fiets' als enigszins onfatsoenlijk, vergelijkbaar met hedendaagse woorden als 'maffen' en 'bikken'. In de wetgeving werd 'rijwiel' gebruikt, maar 'fiets' was in het begin van de 20e eeuw het normale woord in de volksmond. In 1966 werd in Nederland het woord 'rijwiel' in de wetgeving vervangen door 'fiets'. Niemand zal tegenwoordig nog het woord 'rijwiel' gebruiken, maar in combinaties als 'rijwielpad' en 'rijwielstalling' komt het oude woord nog vaak voor. Een rijwiel is echter niet precies hetzelfde als een fiets: de wetgeving kende tot 1966 rijwielen met en zonder hulpmotor, bromfietsen en fietsen dus, terwijl een fiets nooit een motor heeft, behalve dan de elektrische fiets.

In de Belgische wegcode (Algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg) is nog wel sprake van het woord 'rijwiel' en wordt het onderscheid gemaakt tussen een rijwiel en een fiets, waarbij de fiets een tweewielige vorm van het rijwiel betreft. Rijwiel wordt in deze wegcode omschreven als: "elk voertuig met twee of meer wielen, dat wordt voortbewogen door middel van pedalen of van handgrepen door één of meer van de gebruikers en niet met een motor is uitgerust, zoals een fiets, een driewieler of een vierwieler. De bevestiging van een elektrische hulpmotor met een nominaal continu vermogen van maximaal 0,25 kW, waarvan de aandrijfkracht geleidelijk vermindert en ten slotte wordt onderbroken wanneer het voertuig een snelheid van 25 km/u bereikt, of eerder, indien de bestuurder ophoudt met trappen, brengt geen wijziging in de classificatie als rijwiel."

Baron Karl von Drais bedacht een zogeheten loopfiets. Deze bestond uit een houten frame, houten wielen met een smeedijzeren velg, een zeer eenvoudig zadel, een nog niet goed ontwikkeld stuur en een soort rem op het achterwiel. De loopfiets had geen trappers; de berijder bewoog zich voort door zich af te zetten tegen de grond. Het eerste exemplaar ontstond in 1817. Von Drais noemde zijn toestel velocipede[6]. Later (ca 1830) ontwikkelde hij ook een handkar die op het spoor gebruikt kan worden. Men noemde zo'n wagentje een draisine naar Von Drais. 

Hoewel de berijder van de draisine de voeten op de grond hield, was toch heel wat balanceerkunst nodig. Dit werd vervelend gevonden, en decennialang werden daarom driewielers en vierwielers gebouwd. Ze werden aangedreven op de manier waarop een spinnewiel of scharensliepwordt aangedreven, met een trapplank en een stangenstelsel.

Pas in 1865 ontstond een toestel dat op onze fiets leek. Het was een tweewieler, gebouwd door de Fransman Pierre Michaux en zijn zoonErnest. Hun vélocipède (snelle voet, van Latijn: velox, snel en pes, voet) had een ijzeren frame en ijzeren wielen. Aan de voorwielen waren trappers gemonteerd; deze voorloper van onze fiets kende nog geen kettingaandrijving.

Door het ontbreken van een kettingaandrijving was er ook geen overbrengingsverhouding. De snelheid van de fiets kon alleen maar worden opgevoerd door het wiel waarop de trappers waren gemonteerd steeds groter te maken. Zo ontstond rond 1870 de hoge bi (bi van bicyclette, tweewieler), een fiets met een zeer groot voorwiel en een klein achterwiel. Het balanceren op zo'n hoge fiets was niet gemakkelijk en bij obstakels op de weg schoot de berijder over zijn voorwiel. De Hoge Bi die gezien wordt als de start van het Hoge Bi tijdperk was de Ariel, gebouwd door James Starley in 1871. Het was een stalen fiets (geen houten wielen) met radiaal geplaatste spaken, die op spanning gebracht werden door een ingenieus mechanisme dat de spaken in een keer allemaal aanspande.

In 1868 werd de eerste fiets met een kettingaandrijving gebouwd. De trappers zaten nu niet meer aan het wiel, maar aan het frame. Aanvankelijk werd deze aandrijving op driewielers toegepast. In 1885bouwde John Kemp Starley de Rover, een fiets met een kettingaandrijving, en een frame uit stalen buizen. De beide wielen waren vrijwel even groot. Dit type fiets werd safety genoemd, omdat het fietsen erop veel veiliger was dan op de hoge bi.

In 1888 vroeg John Dunlop patent aan op luchtgevulde fietsbanden, die de banden van massief rubber vervingen. Daarmee was de ontwikkeling van de fiets vrijwel voltooid. Het patent moest hij later weer intrekken, omdat Thomson hem in 1845 al voor was geweest. Hij behield het patent op het ventiel.

Sindsdien is er aan het ontwerp van de fiets niet zoveel meer veranderd. Wel worden tegenwoordig andere materialen toegepast. De frames worden thans vooral gemaakt van aluminium ofstaal, maar voor duurdere sportfietsen worden ook wel (lichtgewicht) metalen als magnesium en titanium gebruikt. Ook kunnen (delen van) frames gemaakt worden van glas- of koolstofvezel. Ook voor de wielen en banden worden soms andere materialen gebruikt en er bestaan fietsen met asaandrijving in plaats van kettingaandrijving. Maar de meeste fietsen lijken nog sterk op de Rover uit 1885. Grote uitzondering daarop zijn de ligfietsen.

Het werelduurrecord fietsen (de afgelegde afstand na 1 uur fietsen) op een UCI-goedgekeurde fiets is 54,526 km, sinds juni 2015 en staat op naam van Bradley Wiggins uit het Verenigd Koninkrijk. Op een gestroomlijnde ligfiets kan het nog harder: op 2 augustus 2011 bereikte de Zwitser Francesco Russo een afstand van 91,556 km.[9] Het uurrecord op een ligfiets zonder stroomlijn is in mei 2012 door Aurelien Bonneteau op een M5 carbon high racer gesteld op 56,597 km.

Op 14 september 2013 bereikte de Nederlander Sebastiaan Bowier over tweehonderd meter, met vliegende start, een snelheid van 133,78 kilometer per uur. Dit deed hij in de VeloX 3, een aerodynamische ligfiets ontwikkeld door het Human Power Team Delft & Amsterdam.[11] De hoogste snelheid ooit op een fiets achter een auto steekt daar nog met kop en schouders bovenuit, 268,8 km/h door Fred Rompelberg op 3 oktober 1995 op de zoutvlaktes van Bonville vlak bij Salt Lake City in de Amerikaanse staat Utah.

 

























29-05-2016 om 09:42 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
28-05-2016
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.roma
















28-05-2016 om 09:32 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ZIGEUNERS

De Roma (meervoud van Rom), in het dagelijks taalgebruik ook vaak zigeuners genoemd, zijn een van oorsprong nomadisch volk.

De bekendste groep in Europa zijn de Sinti. De term Roma kan zowel op het gehele volk als op een van de groepen slaan. Vooral op de Balkanen in westelijk Anatolië trekken nog Romavolkeren rond. In andere delen van de wereld is hun nomadische levenswijze al geruime tijd verboden, en leven zij vaak in woonwagenkampen of in achterstandswijken. De taal van de Roma is het Romani, alhoewel dit eigenlijk niet één taal is maar een verzamelnaam voor meerdere talen. Met name in Spanje wordt ook Caló gesproken.

Wereldwijd leven er naar schatting ongeveer 8 tot 10 miljoen Roma (het kunnen er enkele miljoenen meer zijn want geen enkel land heeft een correcte telling). Verreweg de meeste wonen op de Balkan. Ook in de rest van de wereld zijn Roma te vinden, vooral in Amerika, de voormaligeSovjet-UnieWest-Europa, het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Roma dienen te worden onderscheiden van woonwagenbewoners of zogenoemde reizigers.

Het Romavolk is opgedeeld in verschillende groepen, vooral gebaseerd op hun woonplaats, hun gewoontes en hun dialect. De belangrijkste vijf groepen zijn:Erlides (of ook Arlije), een groep die zich vooral in Zuidoost-Europa (onder meer Macedonië, voornamelijk in Shutka in Skopje (het grootste Romagetto van de wereld) en in Kosovo) en Turkije bevindt.Kale (letterlijk "zwart", verwant aan het Hindi-woord kala met dezelfde betekenis, zie ook Ashkalije, de Zwarten) of Gitanos, een groep die vooral op het Iberisch Schiereiland, in Zuid-Frankrijk en in Noord-Afrika leeft. Net als de Sinti, waren de Kale traditioneel werkzaam in de vermaaksindustrie.Kalderari (ook Kalderash), veruit de grootste groep, die vooral op de Balkan leeft. Velen van hen vertrokken naar Centraal-Europa en Noord-Amerika.Romnichal, een groep die vooral in Groot-Brittannië en Noord-Amerika leeft.Sinti. Alhoewel de meeste Sinti zich als aparte etnische groep zien, zijn ze Roma. Het onderscheid is er eerder gekomen doordat de Roma in verschillende fasen in West-Europa terechtkwamen. De Sinti onderscheiden zich van andere Roma doordat ze zich bij wijze van spreken 'beter' voelen, gezien ze langer in het Westen zitten en het materieel beter hebben. De meeste Sinti wonen in FrankrijkDuitsland en deBenelux. Het beeld dat velen in West-Europa vroeger en nog steeds van de Roma hebben, komt waarschijnlijk van deze groep. De Sinti hadden vroeger de gewoonte veel rond te reizen en met circussen en kermissen op te treden. In België en Frankrijk noemen de Sinti zichManush, dat in het Frans Manouche geworden is. In Nederland en België wonen er enkele duizenden. In Nederland wonen ze vooral verspreid over Noord-Brabant en Limburg. Ook in Nieuwegein leeft een grote gemeenschap.

Het woord zigeuner heeft voor velen een negatieve bijklank en wordt door veel Roma als discriminerend ervaren. Een etymologisch gedateerde bron is syngainder (1575) en zigeyner (1595), sinds 1840 als zigeuner geschreven.[1] Sommigen denken dat het woord afkomstig is van het Hongaarse cigány of het Latijnse secanus.[1] Een andere uitleg is dat zigeuner via tsiganafgeleid is van atsinganoi of athiganoi, Georgisch of Grieks voor "tovenaar". Dit zou verband houden met een oude sekte in Klein-Azië. De term Tsigan werd al in de 14e eeuw in het Roemeens gebruikt, terwijl de eerste Roma pas in de 15e eeuw in Duitsland aankwamen.

Overigens denkt men in Roemenië anders over het woord Roma: in Roemenië moeten Roma als het aan de regering ligt net als vroeger weer zigeuners worden genoemd. De Servische krantPolitika meldde begin december 2010 dat er vanuit de Roemeense hoofdstad Boekarest een wetsvoorstel bij het parlement was ingediend. De Roemeense president Traian Bsescu zei dat er jaren eerder een grote fout was gemaakt door zigeuners Roma te noemen. Daar Roemenen vaak worden verward met de naam Roma geeft dat elders in Europa veel spraakverwarring.

Interessant is de herkomst van de Engelse naam gypsy en de Spaanse naam gitano, die elk van "Egyptisch" zijn afgeleid. Veel Roma verklaarden dat ze uit Egypte kwamen. Dit kan heel goed zijn oorsprong hebben in de verhalen van de Roma die ze elkaar vertelden. Hierin zitten veel raakvlakken met het joodse slavenvolk dat na zijn vlucht uit Egypte in de woestijn ronddoolde. Ook wordt verondersteld dat ze tot de mammelukken behoorden die van 1250 tot 1811 in Egypte regeerden, alhoewel dit meer dan twijfelachtig te noemen is (zo niet onwaar).

Een andere benaming voor de Roma is het Franse bohémiens. Kennelijk hebben door Frankrijk trekkende Roma de Fransen verteld dat ze uit Bohemen kwamen, wat ook deels klopte.

De geschreven bronnen over oorsprong en verspreiding van de Roma zijn schaars. Hoewel de schriftelijk overgeleverde kennis inmiddels is aangevuld met kennis uit taalkundig en genetisch onderzoek, staan de feiten nog steeds niet helemaal vast.

Wel is men het erover eens dat het oervolk van de Roma leefde in Noordwest-India, bij de grens met het huidige Pakistan. Voorheen gingen historici ervan uit dat het zwervende bestaan van de Roma onvrijwillig werd ingezet door aanvallen van de Afghaanse heerser Mahmoud van Ghazna rond het jaar 1000. Hij drong vaak Noord-India binnen en nam dan jongens en mannen als slaven mee en jonge meisjes als dienaressen. Van Ghazna komt het woord gaucho, een vreemdeling voor wie je moet opletten. Recent genetisch onderzoek komt daarentegen tot de conclusie dat de migratie van de Roma richting Europa al vijf eeuwen eerder, dus rond het jaar 500, moet zijn begonnen. Toen deze slavenvolken hun vrijheid verwierven, hadden ze geen territorium waar ze zich konden vestigen. De groepen trokken naar het westen en verdienden hun geld met handel, diverse ambachten en vermaak met muziek en dans. Het waren vaak kundige vaklieden, stammend uit de laagste kasten, de onaanraakbaren, met specialisaties zoals metaalbewerking of paardentemmerij. Het is bekend dat zij niet onbemiddeld waren. In Europa aangekomen, vestigden de Roma zich eerst in de Balkan, waarna zij zich verder over Europa verspreidden.

Hun gemeenschappelijke taal is verwant aan het Sanskriet en het Hindi. De aanwezigheid van veel Griekse elementen in de Roma-taal is te verklaren uit het feit dat de Roma later enkele eeuwen in het Byzantijnse Rijk hebben verbleven, waar Grieks de overheersende taal was.

Rond 1400 begon de stigmatisering van deze groepen, die door de Kerk en overheid als heidenen werden beschouwd. Recent onderzoek heeft aangetoond dat pas na deze periode hun welvaart enorm afnam. Uiteindelijk heeft dit geleid tot de neerwaartse spiraal van armoede waarin dit volk is terechtgekomen.

Tijdens het Romacongres van 1971 in Londen bepaalde deze groep dat zij voortaan Roma zouden heten. Benamingen als zigeunergipsy en gitano kwamen hiermee te vervallen. De Roma introduceerden een volkslied, een wapen en een vlag en werden zo één (landloos) volk. De Sinti blijven er desondanks de voorkeur aan geven om van Roma en Sinti te spreken.

De meeste Roma hebben de dominante religie van het land of de regio waar zij verblijven aangenomen. Toch namen zij niet alle gebruiken over en hielden zij ook aan enkele van hun eigen gewoontes en gebruiken vast. In Oost-Europa zijn de meeste Roma Rooms-katholiekorthodox of islamitisch, in Turkije en Egypte islamitisch en in West-Europa katholiek of protestant.

Kenmerkend voor de religie onder de Roma is het geloof in het bovennatuurlijke. Veel van deze gebruiken kennen hun oorsprong in India en behoren ook tot het geloof van de Hindoes.

In veel landen hebben de Roma hun eigen kerken opgericht, met eigen gebruiken maar vaak wel behorend tot het christendom. Een andere ontwikkeling onder de Roma is dat ze zich niet langer protestant maar evangelicaal noemen en niet graag met het protestantisme worden geassocieerd. Inmiddels zijn er duizenden geloofsgemeenschappen. Er bestaat niet één Romakerk. Vaak hebben ze zich bij bestaande kerken gevoegd. Zo zijn er in Roemenië en Chili groepen die zich bij de zevendedagsadventisten hebben gevoegd.

Het bieden van volksvermaak was voor Roma altijd een acceptabele manier om aan de kost te komen. Een stereotiep voorbeeld is de oude vrouw die op de kermis als waarzegster met eenkristallen bol optreedt. Ook het hand- en kaartlezen wordt veel uitgevoerd. Een ander stereotype is dat van de zigeuner als virtuoos en bevlogen muzikant, viool of gitaar spelend in eenzigeunerorkest. Heel wat Roma-muzikanten hebben via deze weg nationale of internationale roem verworven. Zo wordt Django Reinhardt als een van de beste jazzgitaristen beschouwd.





















28-05-2016 om 09:31 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.TOREADOR
















28-05-2016 om 09:29 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FLAMENGO

Flamenco is een muziekgenre en een bijbehorende dans afkomstig uit de zuidelijke provincies van Spanje. Kenmerkend voor deze muziekvorm zijn de soms Arabisch aandoende klanken, de uitbundige muzikale versieringen rondom het thema en het sterke ritme binnen een twaalftels-systeem.

Etymologisch stamt het woord 'flamenco' mogelijk uit het Arabisch en is het een samenstelling van 'falaah' (landbouwer) en 'mankoeb' (rondzwervend).

De basis van de flamenco vormt de cante flamenco, de flamencozang. In de meest basale uitvoering wordt de cante vaak met een ritmisch geklop (al golpe; golpear = kloppen, tikken) begeleid door te kloppen met de knokkels op tafels, te tikken met een stok op de grond (cano roto), door het knippen in de vingers (pitas) of met klappen in de handen (palmas). Tegenwoordig wordt hij meestal begeleid door de Spaanse gitaar en palmas, soms aangevuld met een tinaja (vaas, in Afrika een udu) en sinds de jaren 70 van de twintigste eeuw de cajón. Ofschoon cante en baile uiteindelijk door veel klassieke instrumenten als fluit, piano, viool en cello kunnen worden begeleid, blijft dit in de praktijk meestal de flamencogitaar. Cante flamencokan (ook ritmisch) worden ondersteund door de baile flamenco, de expressief-ingetogen flamenco-dansstijl die zich kenmerkt door krachtige gratie en vaak ingewikkelde handbewegingen en voetenwerk (taconeo).

De flamenco wordt beschouwd als deel van de algemene Spaanse cultuur en is gedurende de tweede helft van de 19e eeuw ontstaan in het gebied dat ongeveer overeenkomt met de regio Andalusië. Ook andere gebieden, in het bijzonder Extremadura, Murcia en Huelva, hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van verschillende muzikale subvormen (palos). In de loop van de tijd droegen alle Spaanse regio's uiteindelijk wel wat bij aan de ontwikkeling, maar hun aandeel is veel kleiner dan dat van genoemde provincies. Ook zijn veel bekende flamenco-artiesten in andere delen van Spanje geboren. Tegenwoordig is de flamenco Spanjes belangrijkste culturele exportproduct.

De muziek van de flamenco wordt doorgaans niet genoteerd, maar net als veel volksmuziek oraal en via overlevering aan de volgende generatie doorgegeven. Kenmerkend is dat iedere generatie de muziek verrijkt door er nieuwe elementen aan toe te voegen. De (nog jonge) cultuurwetenschappelijke tak die zich met onderzoek naar alles wat met flamenco te maken heeft bezighoudt is de flamencologie.

 



















28-05-2016 om 09:28 geschreven door carlo


>> Reageer (0)


Inhoud blog
  • ACHT EN TWINTIG
  • ACHT EN TWINTIG
  • VIJFENTWINTIG
  • VIJFENTWINTIG
  • DRIE EN TWINTIG
  • DRIE EN TWINTIG
  • TWEEENTWINTIGSTE
  • TWEEENTWINTIGSTE
  • 21ste
  • 21ste
  • DE TWINTIGSTE
  • DE TWINTIGSTE
  • DE NEGENTIENDE
  • DE NEGENTIENDE
  • DE ACHTIENDE
  • DE ACHTIENDE
  • DE ZEVENTIENDE
  • DE ZEVENTIENDE
  • KUBISME2
  • KUBISME2
  • KUBISME2
  • STRANDEN
  • STRANDEN
  • STRANDEN
  • STRANDEN
  • SCHAATSERS
  • SCHAATSERS
  • SCHAATSERS
  • KLUCHT
  • KLUCHT
  • NAAKTEN
  • NAAKTEN
  • NAAKTEN
  • 20e EEUW
  • 20e EEUW
  • 20e EEUW
  • BELGISCHE LANDSCHAPPEN
  • BELGISCHE LANDSCHAPPEN
  • BELGISCHE LANDSCHAPPEN
  • BELGISCHE LANDSCHAPPEN
  • ARMAND RASSENFOSSE
  • ARMAND RASSENFOSSE
  • ARMAND RASSENFOSSE
  • ERNST FUCHS
  • ERNST FUCHS
  • ERNST FUCHS
  • SPORT
  • SPORT
  • ERO
  • ERO
  • VERWARD
  • VERWARD
  • VERWARD
  • VERWARD
  • BALLET
  • BALLET
  • BALLET
  • BALLET
  • CLOWN
  • CLOWN
  • ONBEKENDE
  • ONBEKENDE
  • ONBEKENDE
  • NAIEVE
  • NAIEVE
  • NAIEVE
  • NAIEVE
  • ROMANTIEK II
  • ROMANTIEK II
  • ROMANTIEK II
  • EXTRAVAGANTE
  • EXTRAVAGANTE
  • EXTRAVAGANTE
  • BIJZONDERE
  • BIJZONDERE
  • BIJZONDERE
  • INDIA
  • INDIA
  • BIJBELSE KUNST V
  • BIJBELSE KUNST V
  • ART NATURE
  • ART NATURE
  • ART NATURE
  • EXTREEM
  • EXTREEM
  • EXTREEM
  • POSTMODERNISME
  • POSTMODERNISME
  • POSTMODERNISME
  • FRANZ VON STUCK
  • FRANZ VON STUCK
  • BIJBELSE KUNST IV
  • BIJBELSE KUNST IV
  • BIJBELSE KUNST IV
  • BIJBELSE KUNST III
  • BIJBELSE KUNST III
  • BIJBELSE KUNST II
  • BIJBELSE KUNST II
  • BIJBELSE KUNST II
  • BIJBELSE KUNST
  • BIJBELSE KUNST
  • BIJBELSE KUNSTWERKEN
  • BIJBELSE KUNSTWERKEN
  • COMPONISTEN
  • COMPONISTEN
  • UNKNOWN ARTIST
  • UNKNOWN ARTIST
  • UNKNOWN ARTIST
  • COLORS
  • COLORS
  • COLORS
  • EGON SCHIELE
  • EGON SCHIELE
  • ROME
  • ROME
  • NEW YORK
  • NEW YORK
  • NEW YORK
  • PARIS
  • PARIS
  • EROTISCH
  • EROTISCH
  • EROTISCH
  • BALINESE SCHILDERKUNST
  • BALINESE SCHILDERKUNST
  • BALINESE SCHILDERKUNST
  • POINTILLISME
  • POINTILLISME
  • BLOEMEN
  • BLOEMEN
  • AMAZING FANTASY
  • AMAZING FANTASY
  • JAN VAN DER SMISSEN
  • JAN VAN DER SMISSEN
  • SAM DRUKKER
  • SAM DRUKKER
  • PRENTKAARTEN
  • PRENTKAARTEN
  • PRENTKAARTEN
  • PRENTKAARTEN
  • LOVE
  • LOVE
  • CARICATUREN
  • CARICATUREN
  • CARICATUREN
  • CARICATUREN
  • CARICATUREN
  • CARICATUREN
  • FRESCO
  • FRESCO
  • FRESCO
  • INDIAN PAINTING
  • ITALIE
  • HINDELOOPER
  • HINDELOOPER
  • SAINTE MARIE
  • EROTIEK
  • EROTIEK
  • STILLEVEN
  • STILLEVEN
  • VREDE
  • VREDE
  • OORLOG
  • OORLOG
  • OORLOG
  • OORLOG
  • NAAKT
  • NAAKT
  • GRAFITI
  • GRAFITI
  • GRAFITI
  • GRIEKS
  • GRIEKS
  • GRIEKS
  • CHINA
  • AUSTRALIE
  • AUSTRALIE
  • ZUID AMERIKA
  • ZUID AMERIKA
  • CONGOLEES
  • CONGOLEES
  • CONGOLEES
  • ETSEN
  • ETSEN
  • HOUTSKOOL
  • HOUTSKOOL
  • AQUARELLEN
  • AQUARELLEN
  • AQUARELLEN
  • klik op onderstaande foto voor " LEONARDO DA VINCI "
  • PENTEKENINGEN
  • PENTEKENINGEN
  • ABSTRACT
  • ABSTRACT
  • RELIEFSCHILDERIJEN
  • RELIEFSCHILDERIJEN
  • klik op onderstaande foto voor " BLANKENBERGSSTADSBEELD "
  • klik op onderstaande foto voor " STORM AAN HET MEER "
  • klik op onderstaande foto voor " ABC VAN HET DONKMEER "
  • JOZEF ISRAELS

    Startpagina !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!