Zoeken in blog

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
einstein

01-06-2016
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.*




01-06-2016 om 09:14 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.van gogh

Van Goghs broer Theo trouwde in april te Amsterdam met Johanna Gesina Bonger. Het ging weer minder goed met Vincent en hij laat zich vrijwillig opnemen te Saint-Rémy-de-Provence, in de instelling Saint-Paul-de-Mausole aan de voet van de Alpilles. Men richtte er zelfs een klein atelier in, waarin hij kon schilderen tijdens de steeds zeldzamer momenten zonder zenuwcrisis. In dat jaar maakte hij er ongeveer 150 schilderijen. Het was de tijd van de Irissen, de Seringen, gele korenvelden, olijfbomen en cipressen.

De zenuwinzinkingen volgden elkaar op. Tijdens een crisis in augustus 1889 had hij giftige verf ingeslikt. Toch bleef Van Gogh doorwerken, zij het in deze korte periode uitsluitend met tekeningen. Omdat hij op bepaalde momenten niet meer naar buiten wilde, uit vrees voor een nieuwe crisis, maakte hij, vanaf oktober 1889, enkele kopieën naar werken van Rembrandt (Deopwekking van Lazarus), Delacroix (De barmhartige Samaritaan), Millet (De houthakkerAvondTwee spittende boerenDe zaaierMiddagdutje), Honoré Daumier (De drinkers) en Gustave Doré (De gevangenisbinnenplaats).

In april 1890 toonde Theo tien werken van zijn broer op de "Salon des Indépendants" in Parijs, waaronder Sterrennacht boven de Rhône.

De naam Van Gogh was intussen doorgedrongen tot België en in januari 1890 werd hij uitgenodigd op de expositie van Les XX te Brussel. Hij nam eraan deel met zes schilderijen. Hij kreeg er gunstige reacties en op deze tentoonstelling werd De rode wijngaard gekocht door Anna Boch.

Vincent verliet de instelling van Saint-Rémy-de-Provence in mei 1890 en reisde naar Auvers-sur-Oise, in de buurt van Parijs, waar dokter Gachet woonde. Op doorreis bezocht hij Theo en diens vrouw in Parijs.

In mei kwam Van Gogh in Auvers aan en huurde er een zolderkamer in de herberg van Ravoux. Weer schilderde hij portretten, onder meer het bekende portret van dokter Gachet. De eindeloze gele korenvelden met de donkerblauwe, vaak wervelende hemels rond Auvers werden nu zijn herhaalde motieven.

Broer Theo en zijn vrouw Jo kwamen nog eens een dag doorbrengen bij hem, in juni en in juli liep hij zelf nog eens naar Parijs om bij hen op bezoek te gaan.

Lange tijd was niet bekend welk schilderij Van Gogh als laatste maakte. Aanvankelijk werd gedacht aan Korenveld met kraaien. Uit de donkere onweerslucht en opvliegende kraaien concludeerde men dat dat schilderij mogelijk een aankondiging van de schilder zou zijn geweest van zijn aanstaande zelfmoord. Deze stelling werd niettemin weerlegd door brieven van Van Gogh, waaruit bleek dat het schilderij al aan het begin van de maand juli was geschilderd terwijl hij op 29 juli overleed.[10]

In 2012 bracht een onderzoek door Louis van Tilborgh (Van Gogh Museum) en Bert Maes (ecoloog) aan het licht, dat Boomwortels Van Goghs laatste schilderij moet zijn geweest. Dit abstract ogende schilderij is enerzijds niet afgemaakt, terwijl van Van Gogh bekend is dat hij een ambachtsman was die een eenmaal begonnen schilderij altijd afmaakte. Dat het dit schilderij moet zijn geweest, en niet een ander schilderij dat hij niet had afgemaakt, bleek uit een briefje van de zwager van Theo van Gogh, waarin hij dit schilderij beschreef waaraan Vincent de dag voor zijn dood was begonnen.

Algemeen wordt aangenomen dat Van Gogh zichzelf op 27 juli 1890, 37 jaar oud, in de borst verwondde met een pistool. Hij wilde zichzelf door het hart schieten, maar maakte een klassieke fout door te denken dat het hart zich ter hoogte van de linkertepel bevindt. Daardoor stierf hij pas op 29 juli aan inwendige bloedingen, met Theo aan zijn zijde.

De Amerikaanse kunstkenners Steven Naifeh en Gregory White Smith, die tien jaar onderzoek naar de schilder hebben gedaan, concluderen echter in hun biografie Van Gogh: The Life[11](oktober 2011) dat Van Gogh mogelijk geen suïcide heeft gepleegd, maar dat het dodelijke schot kan zijn gelost tijdens een onduidelijk voorval waarbij twee jongens betrokken waren. Zij wijzen er in dit verband op dat het vuurwapen nooit is gevonden. Alhoewel vooralsnog nog steeds wordt uitgegaan van zelfdoding, kan het nieuwe scenario uit de biografie ook niet worden uitgesloten, omdat de omstandigheden die tot Van Goghs dood leidden nooit helemaal zijn opgehelderd.

Een half jaar later overleed ook Theo. Deze liet een zoon achter, Vincent Willem, de grootvader van de bekende cineast en columnist Theo van Gogh. Vincent en zijn broer Theo liggen begraven op de begraafplaats van Auvers-sur-Oise.

 

In Nederland zijn vele van zijn werken te bezichtigen in het Van Gogh Museum in Amsterdam. Ook het Kröller-Müller Museum in het Nationaal Park De Hoge Veluwe in Otterlo bezit een behoorlijke collectie Van Goghs.

Op 21 juli 1962 werd een overeenkomst ondertekend tussen de Staat der Nederlanden en de Vincent van Gogh Stichting. De familie Van Gogh droeg voor 15 miljoen gulden de resterende verzameling, bestaande uit 200 schilderijen van Vincent van Gogh en Paul Gauguin, 400 tekeningen, en alle brieven van Vincent, over aan de staat. Hiermee werd de grondslag gelegd voor het Amsterdamse Van Gogh Museum, dat op 2 juni 1973 werd geopend.

Na de dood van haar zwager Vincent van Gogh op 29 juli 1890 en haar echtgenoot Theo van Gogh in 1891 keerde Johanna van Gogh-Bonger met haar zoontjeVincent Willem van Gogh en een groot aantal als waardeloos beschouwde schilderijen van Vincent van Gogh definitief terug naar Nederland. Ze vestigde zich inBussum. Om in haar levensonderhoud te voorzien begon zij daar een pension en maakte een begin aan de verkoop van het werk van haar zwager.

Haar beste klanten waren de kunsthandel van Paul Cassirer in Berlijn en kunsthandel J.H. de Bois (voorheen C.M. van Gogh) in Amsterdam waaraan ieder 55 schilderijen of tekeningen werden geleverd. Alles werd door Johanna keurig bijgehouden in haar kasboek, ofschoon er van de verkoop van een klein aantal werken van Vincent geen aantekening werd gehouden. Ook werd een gering aantal werken geschonken aan familie of zeer goede relaties.

Behalve het grote aantal werken dat Johanna van Gogh bezat, hadden de volgende familieleden van Vincent werk in hun bezit: E.H. Du Quesne-van Gogh tien stuks, Willemien van Gogh zeven stuks, Cornelia van Gogh-Carbentus één, Anna van Gogh-Carbentus drie en Andries Bonger (broer van Johanna) vijf stuks. Tussen 1890 en 1923 werden door haar 247 schilderijen en tekeningen van Vincent van Gogh op de markt gebracht.

















01-06-2016 om 09:12 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vincent v g

Rond kerstmis 1885 was Vincent zwaar neerslachtig en zocht hij troost in cafés en bordelen en vervloekte iedereen die hem had afgewezen. In januari 1886 vroeg Theo aan Vincent om Antwerpen te verlaten, maar Vincent weigerde koppig.

Op 18 januari 1886 liet hij, in tegenspraak met zijn vroegere voornemens, zich inschrijven aan de prestigieuze Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen. Hij was toen 32 jaar. Hij wilde er nieuwe vrienden maken zodat hij zich kon bevrijden uit zijn artistieke eenzaamheid, maar hij hield het er geen drie maanden vol.

Hij kreeg ruzie met zijn docent Karel Verlat die een avondtekenklas "Antiek" gaf. Hoewel hij het tekenen naar gipsen afgietsels van antieke sculpturen verafschuwde, gedroeg hij zich aanvankelijk voorbeeldig. Dit resulteerde onder andere in Gipsen torsoDe discuswerper en Gipsbeeldje van een paard (alle in het Van Goghmuseum, Amsterdam). Verlat liet hem echter niet schilderen en hij mocht evenmin werken met levende modellen, de hoofdreden waarvoor Van Gogh naar de Academie gekomen was. Toch probeerde Van Gogh dit in het schildersatelier, maar hij werd door de leraar minachtend teruggestuurd naar de tekenklas. Deze klas "Antiek" werd gegeven door Frans Vinck. Van Gogh schreef nadien in voor een tweede tekenklas, 's middags gegeven door Eugène Siberdt, een leraar van de cursus "Tekening figuur naar het leven". Siberdt was een soort drilsergeant, iemand die streefde naar klassieke perfectie. Een botsing met de rusteloze aard en koortsachtige werkmethode van Van Gogh was onvermijdelijk. Van Gogh noemde, in het bijzijn van de leerlingen, de methodes van Siberdt volstrekt verkeerd. Hij tekende een gipsen afgietsel van een Griekse godin als een stevig gebouwde naakte Vlaamse matrone, tot afschuw van zijn leraar. Dit was het begin van het einde van zijn opleiding aan de Academie. Toen hij een tekening als eindwerk instuurde, verwachtte hij er al niet veel van, maar hij werd zelfs vernederd door de jury; hij moest terug naar een cursus op beginnersniveau bij leerlingen van tien jaar. Van Gogh verliet verbitterd de Academie. Pas een maand later beslisten de leraren dat Van Gogh zijn jaar moest overdoen. In tegenstelling tot hardnekkige beweringen in de literatuur, werd hij dus niet door Siberdt weggestuurd: hij was al vertrokken.[6]

Nadien sloot hij zich nog even aan bij een chaotische tekenclub in een café op de Grote Markt van Antwerpen. Deze bestond uit studenten van de Academie, die zich hier beter konden uitleven. Zij konden hier naakte modellen tekenen en vrouwen werden hiertoe luidruchtig aangemoedigd. Ook hier werd Van Gogh met zijn vreemde tekeningen en schilderijen door hen bespot en afgewezen. Hij bleef er nog even hangen als eenzaat en maakte vluchtige tekeningen met potlood en krijt. Hij poseerde er zelfs voor een vluchtig aquarelportret door de jonge Engelsman Horace Mann-Livens (1862-1936).

In Antwerpen was Vincent ziek geworden. Bovendien was er syfilis bij hem geconstateerd. Dit, het armoedig leven, slechte voeding en te veel roken bezorgden hem koorts, kuchhoesten, maagkrampen en mondpijn. Zijn tanden begonnen te rotten en af te breken. Eind februari 1886 liet hij, ten einde raad, een derde van zijn tanden uittrekken door een tandarts, en dit zonder verdoving, behalve wat sterkedrank. Hij stuurde nog steeds geruststellende brieven naar zijn broer Theo, maar in feite waren zijn fantasieën over het Antwerpse leven aan het instorten. Hij geraakte uitgeput en overwerkt en had doodsgedachten.

Uit die tijd stammen enkele schilderijen van naaktmodellen, gezichten vanuit zijn raam op achterhuizen en vooral de olieverfschilderij Kop van een skelet met brandende sigaret (februari 1886), in het Van Gogh Museum, Amsterdam. Dit is in feite zijn eerste zelfportret, want zo zag hij zichzelf toen.

Hij verlangde meer en meer naar Parijs en probeerde een uitnodiging van zijn broer uit te lokken. Zijn smeekbrieven werden beantwoord met uitvluchten en verzoeken om terug te keren naar Nederland. Toen Theo ten slotte weigerde, stapte Vincent resoluut op de nachttrein naar Parijs, zonder zijn schulden in Antwerpen (huur, verf, tandarts) te betalen.

Het korte verblijf in Antwerpen had wel een beslissende en bevrijdende invloed op zijn latere kunstrichting. Het was een breuk met de calvinistische strengheid in Nederland, die resulteerde in een zwaarmoedige en duistere weergave van zijn omgeving. Nu kon hij experimenteren en zijn eigen artistieke mogelijkheden ontdekken.

In maart 1886 verliet Van Gogh onverwachts België. Hij ging inwonen bij Theo in Parijs, Rue Lepic 54 in Montmartre, waar hij een eigen atelier kreeg. Hier werkte hij verder aan zijn artistieke doorbraak. Hij raakte bevriend met Henri de Toulouse-Lautrec en met Emile Bernard, terwijl hij bewondering had voor de bloemstillevens van Adolphe Monticelli, de romantische Eugène Delacroix en de allegorische Pierre Puvis de Chavannes.

Belangrijker nog was zijn contact met het Franse impressionisme, tien jaar na het ontstaan. De reeks "Salons des Impressionistes" waren voorbij enPaul Signac, met wie hij vaak ging schilderen in Asnières, worstelde als post-impressionist met het divisionismeGeorges SeuratPaul Gauguin,Camille Pissarro en Armand Guillaumin behoorden tot zijn kennissen.

De relatie tussen Vincent en Theo kwam enige tijd onder druk te staan toen bleek dat Vincent voortdurend met Jan en alleman ruzie maakte. Pas tegen het eind van Vincents verblijf knapte de relatie weer op en kregen de broers weer een zeer innige band. Ook gedurende deze periode werkte Vincent onvermoeibaar hard, ten koste van zijn gezondheid.

Het Parijse leven was erg druk voor de zwakker wordende Van Gogh, en vaak ook grauw en koud. Hij was 34 jaar oud toen hij Parijs verliet in februari 1888. Hij ging naar Arles in het zuiden van Frankrijk in de Camargue. Het was er echter al even koud: het vroor er en er lag sneeuw. In mei 1888 betrok Van Gogh vier kamers in een huurhuis, in het rechterdeel van een huis aan de Place Lamartine in Arles. Op het schilderij hetgeen hij van dit plein maakte, is zijn woning herkenbaar aan de groene luiken. Eindelijk had hij een plek gevonden waar hij niet alleen kon schilderen maar ook vrienden kon laten logeren. Hij wilde van dit gele hoekpand een kunstenaarshuis maken, waar schilders samen konden wonen en werken.

Vlak nadat Van Gogh in het ‘gele huis’ was getrokken, stuurde hij Theo een beschrijving en een schets van zijn schilderij van het huis ‘onder een zwavelkleurige zon, onder een lucht van zuiver kobalt. Het motief is zo moeilijk! Maar juist daarom wil ik het onder de knie krijgen. Want het is ontzagwekkend, die gele huizen in de zon en dan de onvergelijkelijke helderheid van het blauw.’ Die indrukken vertaalde hij in zijn atelier treffend naar deze compositie in contrasterende kleuren.

Van Gogh heeft in dit schilderij, dat hij zelf ‘De straat’ noemde, zijn naaste omgeving weergegeven. Links is het restaurant te zien waar hij vaak ging eten. Het huis van zijn vriend, de postbode Joseph Roulin lag voorbij de tweede spoorbrug. sneeuw. Het was zijn droom hier een kunstenaarsgemeenschap op te richten, maar uiteindelijk kwam alleen Paul Gauguin erop af. Deze relatie duurde slechts enkele maanden en eindigde op een klinkende ruzie waarbij Van Gogh zijn linkeroorlel afsneed.

Onder de Franse zuiderzon maakte Van Gogh zijn meest opzienbarende werken in een koortsachtig tempo, soms meerdere op een dag. Het werden echter zijn laatste twee levensjaren, met dramatische crises. Hij werd gekweld door, wat hijzelf noemde, "de stem van de verschrikkelijke luciditeit". Hij behaalde in die periode zijn grootste artistieke triomfen door de intense weergave van het licht van het zuiden in door hitte geteisterde doeken. Zijn beroemdste werken dateren uit deze periode. Het is een hoogtepunt in zijn korte loopbaan. De Twaalf zonnebloemen in een vaas (augustus 1888; Neue Pinakothek, München) werd (zoals de Mona Lisa van Leonardo da Vinci) een der meest populaire schilderijen in de kunstgeschiedenis.

Hij wilde de Middellandse Zee ontdekken en trok voor een vijftal dagen naar het nabijgelegen Saintes-Maries-de-la-Mer, waar hij onophoudelijk schetsen en tekeningen maakte van de omgeving. Terug in Arles zette hij zijn bekende Vissersboten op het strand op het doek.

Ook zijn kenschetsende portretten ontstonden in deze periode, zoals van de twee schilderijen van de zoeaaf (juni 1888), van Roulin en Eugène Boch. In 2013 werd in Noorwegen een verloren gewaand werk gevonden: Zonsondergang bij Montmajour (juli 1888), waarvan er enkele pentekeningen bestonden.

Van Gogh huurde het "gele huis", schilderde het indrukwekkende Nachtcafé en verwerkte uitzonderlijke motieven van oogst, wijngaard en cipressen. Op 23 oktober 1888 kwam Paul Gauguin bij hem logeren, maar nauwelijks twee maanden later volgde de breuk, tijdens een hoog oplopende ruzie over de plaatselijke cafébazin. Bovendien waren ze verliefd op haar zodat ze haar al vele malen geschilderd hadden. Van Gogh haalde met zijn scheermes uit naar Gauguin, die zich nog net kon verweren, maar Van Gogh sneed per ongeluk zijn eigen oorlel af. Anderen beweren dat hij zelf uit eigen kracht een stuk van zijn oor sneed en dat de tinnitus waaraan hij leed hier de aanleiding toe was.

De Duitse kunsthistorici Hans Kaufmann en Rita Wildegans onderzochten gedurende tien jaar politierapporten, getuigenverklaringen en brieven van de beide schilders. Volgens hen zou Paul Gauguin van plan zijn geweest het gele huis in Arles na een verblijf van twee maanden te verlaten. Van Gogh zou hem boos achterna de straat op zijn gelopen, waarop een ruzie zou zijn ontstaan en Gauguin uithaalde met zijn degen en daarmee een deel van Van Goghs oor afhieuw.

Daarna zouden ze hebben afgesproken hierover te zwijgen: Gauguin om strafvervolging wegens het toebrengen van letsel te ontlopen en Van Gogh om de vriendschap te behouden. Vervolgens zou Van Gogh zijn oorlel aan een prostituee hebben gegeven en terug naar huis zijn gegaan.

De Duitse kunstwetenschappers vinden steun voor hun stelling in de laatste brief van Van Gogh aan Gauguin. Daarin schreef hij: "Jij bent stil, ik zal het ook zijn." Ook in brieven aan zijn broer Theo menen zij impliciete verwijzingen naar het incident te kunnen herkennen. In 2008 publiceerden zij hun bevindingen in een boek (zie onder Literatuur).[7] Curator Leo Jansen van het Van Gogh Museum wijst hun conclusie af. De aangevoerde bewijzen zijn voor een groot deel uit hun verband getrokken.[8]

In januari 1889 was Van Gogh hersteld en ging hij opnieuw driftig aan het werk aan herhaalde versies van La Berceuse, waarvoor Madame Roulin model zat. Verder schilderde hij nieuwe variaties Zonnebloemen. De buurtbewoners maakten zich echter zorgen om de "vagebond" in het gele huis.



















01-06-2016 om 09:11 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VAN GOGH

Vincent Willem van Gogh (Zundert30 maart 1853 – Auvers-sur-Oise29 juli 1890) was een Nederlands kunstschilder. Zijn werk valt onder hetpostimpressionisme, een kunststroming die het negentiende-eeuwse impressionisme opvolgde. Van Goghs invloed op het expressionisme, hetfauvisme en de vroege abstractie was enorm en kan worden gezien in vele andere aspecten van de twintigste-eeuwse kunst. Het Van Gogh Museum in Amsterdam is gewijd aan het werk van Van Gogh en zijn tijdgenoten.

Van Gogh wordt tegenwoordig gezien als een van de grote schilders van de 19e eeuw. Deze erkenning kwam echter pas laat. Tijdens zijn leven werd er waarschijnlijk maar één schilderij verkocht: De rode wijngaard (Poesjkinmuseum in Moskou). Anna Boch, een Belgische kunstenares en zus van zijn vriend dokter Eugène Boch kocht het voor 400 frank op de expositie van de Brusselse Les XX in 1890, een paar maanden voor Van Goghs dood.[1] Voordien had de Belgische mecenas Henri Van Cutsem (1839-1904) twee tekeningen gekocht van Vincent van Gogh, waaronderOlijfbomen in Montmajour (door hem geschonken aan het Museum voor Schone Kunsten in Doornik), een der eerste tekeningen gemaakt door Van Gogh in de Provence.

Er verliepen maar drie jaar tussen zijn zwaarmoedige De aardappeleters (1885) en de kleurenexplosie in het zuidelijke Arles (1888). Van Gogh produceerde al zijn werk in slechts tien jaar, voordat hij begon te lijden aan een zenuwziekte en, naar men algemeen aanneemt, zelfmoordpleegde. Zijn roem groeide na zijn dood snel.

Van Gogh werd geboren in het Brabantse Zundert, een dorpje vlak bij de Belgische grens, als zoon van de predikant Theodorus van Gogh en Anna Cornelia Carbentus. Precies een jaar voor zijn geboorte hadden zij ook al een zoon gekregen die zij Vincent noemden, hoewel hij doodgeboren was. In totaal kreeg het echtpaar drie meisjes en drie jongens, onder wie Theo, die vier jaar na Vincent geboren werd. Als kind was Vincent een zwijgzame, enigszins in zichzelf gekeerde jongen. Op zijn achtste ging hij naar de dorpsschool, maar het jaar daarop werd hij al weer van school gehaald. In plaats daarvan kreeg hij thuisonderwijs. Per 1 oktober 1864 ging Vincent naar de kostschool van Jan Provily in Zevenbergen waar hij twee jaar verbleef. Hij leerde er Frans, Engels en Duits. Op 15 september 1866 werd hij ingeschreven aan de Rijks HBS Koning Willem II te Tilburg gevestigd in het voormalige paleis van Koning Willem II en het huidige Paleis-Raadhuis van Tilburg. In het tweede jaar werd hij van school gehaald, mogelijk omdat zijn vader de school niet kon betalen.

Op zijn zestiende werd Vincent jongste bediende bij het Haagse filiaal van de internationale kunsthandel Goupil & Cie op de Plaats. Oorspronkelijk was dit de kunsthandel van zijn oom Vincent van Gogh, die vervolgens partner was geworden van de kunsthandel Goupil in Parijs. In 1872 begon Vincent te corresponderen met zijn jongere broer Theo. Deze correspondentie zou hij zijn hele leven volhouden en vormt een bron van informatie over Van Goghs leven en zijn artistieke ontwikkeling. Op voorspraak van zijn oom kwam Theo per 1 januari 1873 ook in dienst van Goupil & Cie, in het filiaal teBrussel. In juni van dat jaar werd Vincent in het filiaal te Londen geplaatst. Hij werd verliefd op de dochter van zijn hospita, maar ze was al verloofd met een andere kostganger en Vincent maakte een depressieve periode door.

In 1873 was hij korte tijd werkzaam op het hoofdkantoor in Parijs, en vervolgens weer op het filiaal te Londen. In 1874 werkte Vincent nogmaals korte tijd op het hoofdkantoor. Hij bezocht in Parijs musea en kunstgalerijen en maakt er kennis met de poëtische boerentaferelen van Jean-François Milleten de realistische plattelandstaferelen van Jules Breton. Zijn depressie hield aan, zijn belangstelling voor de kunsthandel verflauwde en per 1 april 1876 werd hij ontslagen. Zijn oom Vincent was diep teleurgesteld in zijn neef en trok zijn handen van hem af. Vincent werd onderwijzer in Ramsgate en vervolgens onderwijzer aan een kostschool en hulpprediker in Isleworth. Op 4 november hield hij zijn eerste preek.

Vanaf januari 1877 was hij weer in Nederland. Hij werkte korte tijd in een boekhandel te Dordrecht en in mei verhuisde hij naar Amsterdam om zich voor te bereiden op het staatsexamen, dat hem toegang zou verschaffen tot de studie theologie. Hij logeerde bij zijn oom Johannes van Gogh, die commandant was van de Amsterdamse marinewerf. Vincent haakte in 1878 af, zonder staatsexamen te hebben gedaan, onder meer te wijten aan zijn desinteresse in de Latijnse en Griekse taal. Hij volgde een korte opleiding op een zendelingenschool te Laken bij Brussel.

In december 1878 werd Van Gogh naar Petit-Wasmes in de Borinage gestuurd, waar hij op 1 februari 1879 aan een proefperiode als lekenprediker tussen de mijnwerkers begon. Hij werkte er in bittere armoede en was depressief. Deze crisissen zouden het verder verloop van zijn leven bepalen. Hij woonde in een barak en sliep op stro. Hij voelde de ontberingen van de mijnwerkers diep aan. Hij wilde zich met hen vereenzelvigen, en in april 1879 daalde hij zelfs af in een kolenmijn van de Charbonnage de Marcasse tot op 700 meter diepte.[2] Toch bleef hij, zelfs al had hij slachtoffers van een mijngasontploffing verpleegd, voor hen maar een buitenstaander, een vreemde eend in de bijt.

In de zomer van 1879 kreeg hij een waterverfdoos opgestuurd door zijn vroegere overste bij Goupil & Co in Den Haag. Hiermee bewerkte hij een eerdere potloodtekening over de cokesfabriek in Flénu waarop hij de kleuren met potlood had aangeduid.

Hij werd ook, na zes maanden, in 1879 afgewezen als lekenpredikant door de protestantse gemeenschap in Petit-Wasmes wegens te fanatiek en te moeilijk in de omgang. Hij ging in augustus 1879 te voet naar Brussel om raad te vragen aan dominee Pieterson. Daarna probeerde hij het als bijbelcolpolteur in Pâturages en legde hij ziekenbezoeken af in Wasmes.

Ten slotte was hij ten einde raad en zijn familie was diep teleurgesteld in hem. Het idee begon te rijpen dat hij zijn zoektocht naar kennis van God kon ombuigen in een zoektocht naar zelfkennis. Hij voelde dat hij toch ergens goed voor was en wilde ontsnappen uit deze ellendige periode. Hij las veel in het Frans, onder meer Les temps difficiles (Parijs, 1869) door Charles DickensL'Imitation de Jésus Christ van Thomas a KempisWilliam Shakespeare (Parijs, 1864) door Victor Hugo; in het Engels las hij The Pilgrim's Progress (Londen, 1877) door John Bunyan en Uncle Tom's Cabin(Londen, 1852) door Harriet Beecher Stowe. Dergelijke lectuur toont duidelijk aan dat hij intellectueel op een hoog peil stond.

Tijdens de periode in de Borinage voelde hij dat hij een kunstenaarsroeping kon hebben. Hij leerde, als autodidact, het tekenen aan de hand van handboeken over perspectief en anatomie, zoals die van Armand Cassagne (Traité d'Aquarelle (1875), Traité pratique de perspective (1866) enEléments de perspective) en twee tekencursussen door Charles Bargue. Hij maakte veel expressieve en eigenzinnige, maar toch wat stuntelige, schetsen en tekeningen van het buitenleven, mijnwerkers en mensen van eenvoudige komaf. Hierbij liet hij zich ook inspireren door meesters alsRembrandt en Millet, van wie hij tijdschriften met kopieën had gekregen van zijn broer Theo, zoals "De maaier met sikkel" (1880) (collectie van museum in Japan).

In de zomer van 1880 maakte hij een voettocht van 70 kilometer van Cuesmes naar het Noord-Franse Courrières. Hij wilde er de barbizonschilderJules Breton ontmoeten om er zijn tekeningen te tonen, maar toen hij voor zijn deur stond durfde hij niet aankloppen. Op de terugweg zag hij mooie "weversdorpen", een motief dat later vaak zou terugkomen in zijn werken. Hierna beschouwde hij de meeste van zijn tekeningen als mislukt en gooide ze weg. Hierdoor zijn er niet veel werken uit deze periode overgebleven. "De Spitters (naar Millet)" (collectie van de stad Bergen) is een van de weinige tekeningen die uit die tijd bewaard zijn gebleven. Een ander werk is de houtskooltekening "Maison Magros", geschonken aan zijn Charles Decrucq, zijn huisbaas in Cuesmes bij wij hij drie maanden woonde (nu in het National Gallery of Art, Washington).

Op aanraden van zijn broer Theo vertrok hij hierna naar Brussel met het voornemen kunstenaar te worden.

In oktober 1880 verhuisde Van Gogh naar een atelier in Brussel. In november schreef hij zich in aan de Académie Royale des Beaux Arts voor de studie "tekenen naar gipsen afgietsels van antieke beelden" van de historie- en genreschilder Joseph van Severdonck, maar het werd een onbevredigde ervaring. In december nam hij deel aan een examen, maar werd als laatste gerangschikt. Mogelijk werd hij niet verder toegelaten of hield hij er spoedig mee op. In elk geval nam hij niet meer deel aan het volgend examen, in februari 1881. Hij had heel slechte herinneringen aan deze leraar. Hij achtte hem en Joseph Stallaert (een andere leraar) "geen dubbeltje waard" en hij wilde over deze hele academie "geen syllabe meer horen of zeggen".[3] Toch had deze opleiding gevolgen voor zijn verdere vorming; hij had nu een bepaald idee hoe het er in de kunstwereld aan toegaat. Zelf begon hij zichzelf als avant-gardist te beschouwen en hij hield een wrang gevoel over de Academie, het kunstonderwijs en kunst in het algemeen.

Door een introductie van zijn jongere broer Theo raakte hij bevriend met de jonge schilder Anthon van Rappard, die al een opleiding had gekregen aan de Rijksacademie in Amsterdam, aan de kunstacademie van Brussel en in het atelier van Jean-Léon Gérôme in Parijs. Zij werkten tezamen in Rappards atelier in Sint-Joost-ten-Node en maakten schetsen in de omgeving. Hoewel Van Gogh veel van Rappard opstak, kan men toch niet spreken van een meester-leerlingrelatie. Toch zou het gebruik van de vele streepjes in het werk van Van Rappard in het latere werk van Van Gogh doorslaggevend zijn. Uiteindelijk hadden ze bittere uiteenzettingen over de academische techniek. Toch zouden ze nog vele jaren bevriend blijven. Van Gogh kreeg nu ook geld van Theo. Hij volgde begin 1881 korte tijd lessen in perspectief. Hoewel Van Gogh de naam van zijn leraar niet vermeldt, neemt men aan dat het de Nederlands-Belgische schilder Adriaan-Jan Madiol betreft. In elk geval, Van Gogh kende deze kunstenaar en had waardering voor zijn werk. Hij vroeg zelfs aan zijn broer Theo om deze schilder aan te bevelen bij het Salon van Brussel. In een van zijn brieven is hij lovend over een schilderij dat hij bij Madiol thuis gezien had.[4][5]

Van Goghs explosief karakter maakte hem spoedig tot een "persona non grata" in zijn omgeving.

Nu eerst begon zijn explosieve maar dramatische odyssee, die nauwelijks tien jaar zou duren. Aan de vriendschap met Van Rappard kwam na een ongelukkig misverstand tijdelijk een eind, waarna Vincent nog een half jaar in Brussel verbleef.

Na terugkeer in Nederland woonde Van Gogh aanvankelijk in bij zijn ouders, die inmiddels via Helvoirt naar Etten waren verhuisd. Hij bleef zich in deze periode toeleggen op de kunst en maakte talloze – steeds beter uitgevoerde – tekeningen en schilderijen. Aanvankelijk werd hij nog erg getrokken door het plan om voor tijdschriften te tekenen en op die manier zijn geld te verdienen en het duurde lang voordat hij dit ideaal losliet.

Vervolgens woonde hij zelfstandig in Den Haag en in Nuenen. In Den Haag worstelde hij met een problematische relatie met 'Sien', die in werkelijkheid Christine Hoornik heette. Het was een arme vrouw met een alcoholprobleem en een verleden als prostituee. Zij baarde in 1882 een zoon, maar er zijn nooit bewijzen gevonden dat Van Gogh de vader was. De relatie verslechterde spoedig en Sien pakte haar oude beroep van prostituee weer op.

Van Gogh ging eind 1881 op 28-jarige leeftijd voor ongeveer drie weken bij zijn aangetrouwde neef Anton Mauve (die getrouwd was met zijn nicht Jet Carbentus) in diens Haagse atelier werken. Via hem kwam hij in contact met het werk van onder anderen Jacob en Matthijs MarisWeissenbruchMesdagBreitner en Israëls. Mauve gaf Vincent schilderles. Zijn invloed op Vincent was groter dan doorgaans wordt aangenomen. Thema’s als spitters, aardappeleters en houtverkopers heeft hij van Mauve overgenomen.

Door zijn relatie met Sien Hoornik kwam Vincent in conflict met Mauve en Tersteeg, zijn vroegere chef bij Goupil. Toen Anton Mauve op 5 februari 1888 op nog geen vijftigjarige leeftijd plotseling te Arnhem overleed, droeg Vincent in Arles zijn Souvenir de Mauve, roze bloeiende perzikbomen, aan hem op.

In 1883 verbrak Van Gogh de relatie met Sien en vertrok vanuit Den Haag naar Drenthe, waar hij op 11 september arriveerde te Hoogeveen. Deze keuze was ingegeven door zijn broer Theo die op de Parijse Salon van 1882 een landschapsschilderij van de Duitse schilder Max Liebermann zag. Liebermann bezocht elk jaar gedurende de zomer Drenthe (Zweeloo) om daar te schilderen. Ook Anton Mauve (getrouwd met een nichtje van zijn moeder) en zijn schilder- en studievriend Anthon van Rappard adviseerden hem Drenthe te bezoeken. Theo financierde de reis per trein van stationHollands Spoor (Den Haag) naar Hoogeveen. Van Gogh verbleef 18 dagen bij logementhouder Albertus Hartsuiker te Hoogeveen. In deze periode maakte hij uitstapjes in de omgeving en legde zich toe op het schilderen van landschappen en figuren.

Op 2 oktober van dat jaar vertrok hij per trekschuit naar Nieuw-Amsterdam. Daar nam hij zijn intrek in het logement van Hendrik Scholte. 

Op 4 december 1883 vertrok Van Gogh weer naar Hoogeveen om de volgende dag de trein te nemen naar zijn ouders in Nuenen. In zijn schilderijen uit deze tijd legde Vincent vaak het hardvochtige boerenleven vast; aan deze tijd herinneren onder andere Het WeefgetouwTwee boerinnen, spittend, zeven afbeeldingen van windmolen De Roosdonck en vier van de Genneper Watermolen in Eindhoven. In Eindhoven gaf hij ook les aan enkele kunstenaars, onder wie Antoon Kerssemakers. Eind april 1885, een maand na het onverwachte overlijden van zijn vader, schiep hij zijn eerste, sombere, maar uitermate expressieve meesterwerk De aardappeleters. In november van datzelfde jaar vertrok Van Gogh naar Antwerpen. Verschillende tekeningen en schilderijen die hij bij zijn familie achterliet, zijn verloren gegaan toen zijn moeder en zuster Willemien begin 1886 naar Breda verhuisden.

Na zijn verbitterd en onplezierig vertrek in november 1885 uit Nuenen naar Antwerpen, betrok Van Gogh aldaar een kleine kamer aan de Lange Beeldekensstraat, dat hij inrichtte als atelier. Gedurende zijn kort verblijf in Antwerpen kwam Van Gogh onder de indruk van de Japanse prenten en houtsneden, die hij zag bij antiquairs en in boekhandels. Hij begon gretig ze te verzamelen en hing de goedkope Japanse kleurenprenten langs de muren van zijn verblijf. Hij werd geboeid door de decoratieve kleurigheid van deze prenten en dit zou dan ook een invloed hebben op zijn latere werken.

Hij voelde zich spoedig thuis in deze levendige stad met zeemanscafés, kroegen en bordelen. Eerst probeerde hij tekeningen en schilderijen te maken met romantische stadsgezichten en pittoreske straattaferelen en die te slijten als souvenirs voor toeristen, maar hij verkocht er geen enkele (Kasteel Het SteenOnze-Lieve-VrouwekerkDe Grote Markt, Rijksmuseum Vincent van Gogh, Amsterdam). In feite had hij echter maar een doel: zoektocht naar vrouwelijk schoon. Hij bezocht de musea en kerken in Antwerpen, waar meesterwerken van grote Vlaamse Meesters hingen, maar was slechts geïnteresseerd in hoe zij vrouwen uitbeeldden. Hij beschreef dit "vrouwelijk vlees" in onbedekte wulpse termen in brieven aan zijn broer Theo.

Niet meer gehinderd door de preutsheid in zijn vorig verblijf, zocht hij gedreven naar modellen die naakt wilden poseren. Hij ging hiervoor naar variététheaters, danscafés en bordelen, maar vond, bij gebrek aan geld, bijna niemand die hieraan wilde meewerken. Hij moest zich meestal beperken, gezeten aan een bar, tot vluchtige notities in een schetsblokje van zakformaat op zijn schoot (Dansende vrouwen (december 1885), zwart en gekleurd krijt op velijnpapier; Rijksmuseum Vincent van Gogh, Amsterdam). In zijn eerste maand in Antwerpen kreeg hij slechts enkele bezoekers op zijn atelier. Dit resulteerde in de schilderijen Kop van een oude man en Kop van een vrouw (december 1885, beide in Van Goghmuseum, Amsterdam). In december wilde er toch een vrouw voor hem poseren, dankzij wat extra geld dat Theo had opgestuurd. Het werd een schilderij met felle kleuren, een stijlbreuk met zijn voorgaande donkere werken: Portret van een vrouw met rode haarband (verzameling Alfred Wyler, New York).



















01-06-2016 om 09:09 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
31-05-2016
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.rembrandt




















31-05-2016 om 10:07 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.rembrandt

Rembrandt Harmenszoon van Rijn (Leiden15 juli 1606 – Amsterdam4 oktober 1669) was een Nederlandse kunstschilderetser entekenaar. Hij geldt algemeen als een van de grootste schilders en etsers in de Europese kunst, en als de belangrijkste Hollandse meester van de17e eeuw. Rembrandt vervaardigde in totaal ongeveer driehonderd schilderijen, driehonderd etsen en tweeduizend tekeningen, met als bekendste werk De Nachtwacht (1642). Zijn werk behoort tot de barok en is zichtbaar beïnvloed door het caravaggisme, alhoewel hij nooit in Italiëis geweest.

Het oeuvre van Rembrandt, die zich gedurende zijn hele leven bleef ontwikkelen, wordt door kunsthistorici in vijf periodes ingedeeld, van de Leidse periode (1625-1631) tot de laatste jaren (1657-1669). Zijn opmerkelijke beheersing van het spel met licht en donker, waarbij hij vaak scherpe contrasten (clair-obscur) gebruikte om zo de toeschouwer de voorstelling binnen te voeren, leidde tot levendige scènes vol dramatiek. Rembrandts repertoire bestond uit onder meer bijbelse taferelen, historiestukken en portretten, waaronder opmerkelijk veel zelfportretten. Hij vervaardigde in alle levensfasen door iedereen bewonderde zelfportretten. Zijn honderd geschilderde en twintig geëtste zelfportretten geven een opmerkelijk scherp beeld van zijn uiterlijk en een vermoeden van zijn gevoelens.

Behalve zijn vrouw Saskia van Uylenburgh en zijn zoon Titus van Rijn zijn ook zijn huishoudsters, vriendinnen Geertje Dircx en Hendrickje Stoffelsnadrukkelijk in zijn schilderijen aanwezig; zij hebben gefungeerd als model voor bijbelse, mythologische of historische figuren.

Rembrandt Harmenszoon van Rijn werd op 15 juli 1606 of 1607 in Leiden geboren in de Weddesteeg, als negende kind van Harmen Gerritsz van Rijn, molenaar, en Neeltgen Willemsdr. van Zuytbrouck, een welgestelde bakkersdochter. Het echtpaar kreeg in totaal tien kinderen, waarvan er drie jong stierven[1] Zijn vader was molenaar van de nu verdwenen standerdmolen De Rijn. Rembrandt bezocht de Latijnse school en werd op bijna 14-jarige leeftijd door zijn ouders ingeschreven aan de universiteit van Leiden. Waarschijnlijk bleef het daarbij, omdat Rembrandt te kennen gaf dat hij liever schilder wilde worden. Van 1619 tot 1622 was hij in de leer bij de Leidse historieschilder Jacob van Swanenburgh.

In 1625 vertrok hij naar Amsterdam om in de leer te gaan bij de toen toonaangevende schilder Pieter Lastman, van wie hij composities leerde opbouwen. Uit dat jaar dateert ook zijn vroegst gedateerde schilderij, De steniging van de Heilige Stefanus.[2][3] Vervolgens opende Rembrandt een atelier in Leiden, waar hij veel samenwerkte met zijn vriend, studiegenoot en collega Jan Lievens. In 1627 nam Rembrandt voor het eerst leerlingen aan, onder wie Gerrit Dou en Isaac de Jouderville. De eerste vermelding van Rembrandt als schilder is te vinden in de Latijnse aantekeningen die Aernout van Buchell in 1628 maakte voor een nooit verschenen schilderboek: er wordt over een Leidse molenaarszoon veel goeds verteld, maar dat is voorbarig.[4] Een van de eerste Amsterdamse kopers van zijn werk was Joan Huydecoper van Maarsseveen.[5] In 1630 kocht een neef van Buchell etsen van Rembrandt; de vroegst bekende aankoop daarvan.

Rond 1630 deelden Rembrandt en Jan Lievens waarschijnlijk een werkplaats.[7] In elk geval beschrijft Constantijn Huygens, secretaris van destadhouder en kunstkenner, hen als een duo in zijn verslag van een bezoek dat hij omstreeks 1630 aan het atelier gebracht heeft.[8] Huygens zag Rembrandt in 'trefzekerheid en levendigheid van emoties de meerdere' van Lievens en bewonderde met name Judas geeft de zilveren penningen terug. Hij stond verbaasd dat het duo het zonde van de tijd achtte om een reis naar Italië te maken, waarvoor ze ook als excuus aanvoerden dat de beste Italiaanse doeken buiten dat land te zien zouden zijn. De twee verspilden geen tijd: 'Het wonderlijkste is nog dat zelfs de onschuldigste genoegens van de jeugd door hen als tijdverlies worden afgedaan.'] - In 1631 was Rembrandt al zo bekend dat hij verschillende opdrachten kreeg, onder meer van Nicolaes Tulp

Hij verhuisde naar Amsterdam en kocht zich mogelijk in bij de kunsthandelaar Hendrick van Uylenburgh, die een academie was gestart en hem nog meer opdrachten bezorgde onder zijn doopsgezinde clientèle. Rembrandt produceerde in een viertal jaren een nooit meer geëvenaard aantal portretten, waaronder dat van de toneelschrijver en dichter Jan Harmensz. Krul en van Johannes Wtenbogaert.

In 1634 trouwde Rembrandt met Hendricks nicht Saskia van Uylenburgh; ze was geen boerin uit Waterland, zoals Arnold Houbraken veronderstelde, maar kwam uit een aanzienlijke Friese familie, zoals door door de stadsarchivaris Wopke Eekhoff werd ontdekt.[10][11] Haar vader Rombertus van Uylenburgh was burgemeester van Leeuwarden; haar zwager was de Poolse theoloog Johannes Maccovius; haar nicht Hendrickje was getrouwd met de Friese schilder Wybrand de Geest; haar nicht Aeltje was getrouwd met Johannes Silvius, de predikant van de Oude kerk en getuige bij het huwelijk. (Ook Aeltje kan Saskia, die vanwege het jong wees zijn in Sint Annaparochie woonde bij haar oudere zus Titia met Rembrandt in contact hebben gebracht.) Titia (of Tietje) was met de plaatselijke grietenijsecretaris getrouwd. Het kerkelijk huwelijk werd in de oude dorpskerk van Sint Annaparochie, op de plek waar nu de Van Harenskerk staat voltrokken, zonder de aanwezigheid van Rembrandts familie] In hetzelfde jaar werd hij toegelaten tot het schildersgilde. Voor de van Harenskerk staat een beeld van de schilder en zijn vrouw.

Het echtpaar woonde in bij Willem Boreel in een voornaam huis aan de Nieuwe Doelenstraat, genaamd De Suijkerbackerij.[13] Op 7 oktober 1637 was Rembrandt op een veiling in opdracht van Jan Jansz. den Uyl - naar het zich laat aanzien om de prijs van een bepaald schilderij op te drijven.[ Zeker is dat Rembrandt de volgende dag een schilderij kocht van Rubens, dat eerder van Jan Jansz. den Uyl was.

In 1639 verhuisden Rembrandt en Saskia naar een eigen huis in de Sint Antoniesbreestraat, een straat met veel kunstenaars, aan het begin van de Joodse buurt. Het voormalige woonhuis is nu het museum Het Rembrandthuis, aan de Jodenbreestraat. Hoewel het hen financieel voor de wind ging - Rembrandt erfde 10.000 gulden van zijn moeder - kreeg Saskia commentaar van haar familie en haar voormalige voogd dat ze haar geld erdoorheen joeg.[16] Rembrandt ging daarop met een andere kunsthandelaar in zee: Joannes de Renialme die op de Kloveniersburgwal woonde.

Rembrandt en zijn vrouw kampten met verschillende tegenslagen; driemaal moest vlak na de geboorte een kind worden begraven, maar in 1641 kregen ze een zoon die ze Titus noemden, naar Saskia's zuster Titia. Toen Saskia op 14 juni stierf - ze had Rembrandt een week eerder laten beloven dat hij nooit opnieuw zou trouwen - nam hij de weduwe Geertje Dircx uit Ransdorp als verzorgster in dienst.[17] Van het een kwam het ander, en het stel ging met ruzie en juridische processen uit elkaar; Geertje daagde Rembrandt voor de Huwelijkskrakeelkamer, waar onder andere Jacob F. Hinlopenhun zaak behandelde. Met hulp van haar broer en haar nieuwe buren kreeg Rembrandt het voor elkaar om Geertje een aantal jaren in een spinhuis inGouda te laten opsluiten. Rembrandt betaalde voor de reiskosten en was verplicht tot alimentatie.[18] Het ging hem blijkbaar niet in de koude kleren zitten, want hij produceerde in 1649 geen (gedateerde) schilderijen en etsen.[19]
Inmiddels was Hendrickje Stoffels de opvolgster van Geertje geworden. In 1654 kreeg zij een officiële berisping van de Gereformeerde kerk, omdat zij 'in hoererij' leefde met de schilder. Hendrickje werd drie keer opgeroepen om voor de kerkenraad te verschijnen.[20] Rembrandt werd niet vermaand omdat hij geen officieel lidmaat was. In datzelfde jaar kregen ze een dochter, die ze Cornelia noemden, naar Rembrandts moeder.

Rembrandt leefde in die tijd boven zijn stand. Met regelmaat kocht hij exotische voorwerpen waaronder bijzondere kledingstukken, die hij vaak in zijn schilderijen gebruikte. Arnold Houbraken had van een van Rembrandts leerlingen vernomen dat de schilder zijn leven lang door tulbandengefascineerd was.[21] Al jaren stroopte Rembrandt veilingen af om kunst te kopen, soms dure prenten van de door hem bewonderde Lucas van Leyden. In 1656 kon hij zijn verplichtingen niet meer nakomen om de leningen voor zijn huis af te betalen.[22] Burgemeester Cornelis Jan Witsen wilde vanwege de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog[23] zijn uitgeleende geld terug en vroeg Rembrandts faillissement aan ]De inventarisatie van het gehele bezit volgde en deze 363 nummers tellende lijst vormt een belangrijke bron voor inzicht in Rembrandts leven. Tegenover armetierig huisraad stond een rijkdom aan kunstvoorwerpen. Naast schilderijen en een verzameling antieke portretten, wapens e.d. moet vooral de collectie tekeningen en grafiek worden genoemd. Een belangrijk deel kwam terecht bij de schilder Jan van de Cappelle. Op een veiling onder leiding van Jacob J. Hinlopenwerden in 1658 Rembrandts huis en inboedel verkocht. De nieuwe eigenaar moest twee kachels en de schotjes overnemen die op zolder stonden opgesteld, en het pand ging drie keer onder de hamer voordat het was verkocht

Rembrandt betrok een kleinere huurwoning op de - tegenwoordige - Rozengracht 184, niet ver van de zeeschilder Jan Abrahamsz. van Beerstraten.Rembrandt moet tijdens de afwikkeling van het faillissement deskundige juridische adviseurs hebben gehad, want Titus had inmiddels zijn vader benoemd tot enig erfgenaam, en de familie Uylenburgh had het nakijken.[17] Hendrickje en Titus werden eigenaars van de schilder- en kunsthandel, zodat Rembrandt ongeplaagd door crediteuren in het atelier op de Bloemgracht kon blijven produceren. Het is niet onmogelijk dat Rembrandt in 1661 via bemiddeling van Jan J. Hinlopen opdracht kreeg voor de levering van een Claudius Civilis voor het in aanbouw zijnde stadhuis. In het volgende jaar kwam de belangrijke opdracht voor het schilderij De Staalmeesters.

Hendrickje overleed in 1663 en Titus in 1668, niet lang nadat hij zijn nicht had getrouwd. Rembrandt had in de tussentijd zijn drie laatste zelfportrettengeschilderd. Cosimo III de' Medici had in 1667 bij een bezoek tevergeefs geprobeerd een portret bij hem te kopen, wat hem bij een tweede bezoek twee jaar later wel lukte.[28] Rembrandt had een voorstudie gemaakt voor een altaar in of rond Genua. Er was flink onderhandeld over de prijs. De voorstudies zijn verscheept, maar nooit aangekomen.Rembrandt stierf op 4 oktober 1669 en werd vier dagen later begraven in een gehuurd graf in de Westerkerk. De nabestaanden betaalden 15 gulden aan de koster, een voor die tijd aanzienlijk bedrag, omdat Rembrandt geen eigen graf bezat.[30] In de schamele boedel bevond zich een helm die toebehoord zou hebben aan Gerard van Velsen.

 

























31-05-2016 om 10:06 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.REMBRANDT

Rembrandt Harmenszoon van Rijn (Leiden15 juli 1606 – Amsterdam4 oktober 1669) was een Nederlandse kunstschilderetser entekenaar. Hij geldt algemeen als een van de grootste schilders en etsers in de Europese kunst, en als de belangrijkste Hollandse meester van de17e eeuw. Rembrandt vervaardigde in totaal ongeveer driehonderd schilderijen, driehonderd etsen en tweeduizend tekeningen, met als bekendste werk De Nachtwacht (1642). Zijn werk behoort tot de barok en is zichtbaar beïnvloed door het caravaggisme, alhoewel hij nooit in Italiëis geweest.

Het oeuvre van Rembrandt, die zich gedurende zijn hele leven bleef ontwikkelen, wordt door kunsthistorici in vijf periodes ingedeeld, van de Leidse periode (1625-1631) tot de laatste jaren (1657-1669). Zijn opmerkelijke beheersing van het spel met licht en donker, waarbij hij vaak scherpe contrasten (clair-obscur) gebruikte om zo de toeschouwer de voorstelling binnen te voeren, leidde tot levendige scènes vol dramatiek. Rembrandts repertoire bestond uit onder meer bijbelse taferelen, historiestukken en portretten, waaronder opmerkelijk veel zelfportretten. Hij vervaardigde in alle levensfasen door iedereen bewonderde zelfportretten. Zijn honderd geschilderde en twintig geëtste zelfportretten geven een opmerkelijk scherp beeld van zijn uiterlijk en een vermoeden van zijn gevoelens.

Behalve zijn vrouw Saskia van Uylenburgh en zijn zoon Titus van Rijn zijn ook zijn huishoudsters, vriendinnen Geertje Dircx en Hendrickje Stoffelsnadrukkelijk in zijn schilderijen aanwezig; zij hebben gefungeerd als model voor bijbelse, mythologische of historische figuren.

Rembrandt Harmenszoon van Rijn werd op 15 juli 1606 of 1607 in Leiden geboren in de Weddesteeg, als negende kind van Harmen Gerritsz van Rijn, molenaar, en Neeltgen Willemsdr. van Zuytbrouck, een welgestelde bakkersdochter. Het echtpaar kreeg in totaal tien kinderen, waarvan er drie jong stierven[1] Zijn vader was molenaar van de nu verdwenen standerdmolen De Rijn. Rembrandt bezocht de Latijnse school en werd op bijna 14-jarige leeftijd door zijn ouders ingeschreven aan de universiteit van Leiden. Waarschijnlijk bleef het daarbij, omdat Rembrandt te kennen gaf dat hij liever schilder wilde worden. Van 1619 tot 1622 was hij in de leer bij de Leidse historieschilder Jacob van Swanenburgh.

In 1625 vertrok hij naar Amsterdam om in de leer te gaan bij de toen toonaangevende schilder Pieter Lastman, van wie hij composities leerde opbouwen. Uit dat jaar dateert ook zijn vroegst gedateerde schilderij, De steniging van de Heilige Stefanus.[2][3] Vervolgens opende Rembrandt een atelier in Leiden, waar hij veel samenwerkte met zijn vriend, studiegenoot en collega Jan Lievens. In 1627 nam Rembrandt voor het eerst leerlingen aan, onder wie Gerrit Dou en Isaac de Jouderville. De eerste vermelding van Rembrandt als schilder is te vinden in de Latijnse aantekeningen die Aernout van Buchell in 1628 maakte voor een nooit verschenen schilderboek: er wordt over een Leidse molenaarszoon veel goeds verteld, maar dat is voorbarig.[4] Een van de eerste Amsterdamse kopers van zijn werk was Joan Huydecoper van Maarsseveen.[5] In 1630 kocht een neef van Buchell etsen van Rembrandt; de vroegst bekende aankoop daarvan.

Rond 1630 deelden Rembrandt en Jan Lievens waarschijnlijk een werkplaats.[7] In elk geval beschrijft Constantijn Huygens, secretaris van destadhouder en kunstkenner, hen als een duo in zijn verslag van een bezoek dat hij omstreeks 1630 aan het atelier gebracht heeft.[8] Huygens zag Rembrandt in 'trefzekerheid en levendigheid van emoties de meerdere' van Lievens en bewonderde met name Judas geeft de zilveren penningen terug. Hij stond verbaasd dat het duo het zonde van de tijd achtte om een reis naar Italië te maken, waarvoor ze ook als excuus aanvoerden dat de beste Italiaanse doeken buiten dat land te zien zouden zijn. De twee verspilden geen tijd: 'Het wonderlijkste is nog dat zelfs de onschuldigste genoegens van de jeugd door hen als tijdverlies worden afgedaan.'] - In 1631 was Rembrandt al zo bekend dat hij verschillende opdrachten kreeg, onder meer van Nicolaes Tulp

Hij verhuisde naar Amsterdam en kocht zich mogelijk in bij de kunsthandelaar Hendrick van Uylenburgh, die een academie was gestart en hem nog meer opdrachten bezorgde onder zijn doopsgezinde clientèle. Rembrandt produceerde in een viertal jaren een nooit meer geëvenaard aantal portretten, waaronder dat van de toneelschrijver en dichter Jan Harmensz. Krul en van Johannes Wtenbogaert.

In 1634 trouwde Rembrandt met Hendricks nicht Saskia van Uylenburgh; ze was geen boerin uit Waterland, zoals Arnold Houbraken veronderstelde, maar kwam uit een aanzienlijke Friese familie, zoals door door de stadsarchivaris Wopke Eekhoff werd ontdekt.[10][11] Haar vader Rombertus van Uylenburgh was burgemeester van Leeuwarden; haar zwager was de Poolse theoloog Johannes Maccovius; haar nicht Hendrickje was getrouwd met de Friese schilder Wybrand de Geest; haar nicht Aeltje was getrouwd met Johannes Silvius, de predikant van de Oude kerk en getuige bij het huwelijk. (Ook Aeltje kan Saskia, die vanwege het jong wees zijn in Sint Annaparochie woonde bij haar oudere zus Titia met Rembrandt in contact hebben gebracht.) Titia (of Tietje) was met de plaatselijke grietenijsecretaris getrouwd. Het kerkelijk huwelijk werd in de oude dorpskerk van Sint Annaparochie, op de plek waar nu de Van Harenskerk staat voltrokken, zonder de aanwezigheid van Rembrandts familie] In hetzelfde jaar werd hij toegelaten tot het schildersgilde. Voor de van Harenskerk staat een beeld van de schilder en zijn vrouw.

Het echtpaar woonde in bij Willem Boreel in een voornaam huis aan de Nieuwe Doelenstraat, genaamd De Suijkerbackerij.[13] Op 7 oktober 1637 was Rembrandt op een veiling in opdracht van Jan Jansz. den Uyl - naar het zich laat aanzien om de prijs van een bepaald schilderij op te drijven.[ Zeker is dat Rembrandt de volgende dag een schilderij kocht van Rubens, dat eerder van Jan Jansz. den Uyl was.

In 1639 verhuisden Rembrandt en Saskia naar een eigen huis in de Sint Antoniesbreestraat, een straat met veel kunstenaars, aan het begin van de Joodse buurt. Het voormalige woonhuis is nu het museum Het Rembrandthuis, aan de Jodenbreestraat. Hoewel het hen financieel voor de wind ging - Rembrandt erfde 10.000 gulden van zijn moeder - kreeg Saskia commentaar van haar familie en haar voormalige voogd dat ze haar geld erdoorheen joeg.[16] Rembrandt ging daarop met een andere kunsthandelaar in zee: Joannes de Renialme die op de Kloveniersburgwal woonde.

Rembrandt en zijn vrouw kampten met verschillende tegenslagen; driemaal moest vlak na de geboorte een kind worden begraven, maar in 1641 kregen ze een zoon die ze Titus noemden, naar Saskia's zuster Titia. Toen Saskia op 14 juni stierf - ze had Rembrandt een week eerder laten beloven dat hij nooit opnieuw zou trouwen - nam hij de weduwe Geertje Dircx uit Ransdorp als verzorgster in dienst.[17] Van het een kwam het ander, en het stel ging met ruzie en juridische processen uit elkaar; Geertje daagde Rembrandt voor de Huwelijkskrakeelkamer, waar onder andere Jacob F. Hinlopenhun zaak behandelde. Met hulp van haar broer en haar nieuwe buren kreeg Rembrandt het voor elkaar om Geertje een aantal jaren in een spinhuis inGouda te laten opsluiten. Rembrandt betaalde voor de reiskosten en was verplicht tot alimentatie.[18] Het ging hem blijkbaar niet in de koude kleren zitten, want hij produceerde in 1649 geen (gedateerde) schilderijen en etsen.[19]
Inmiddels was Hendrickje Stoffels de opvolgster van Geertje geworden. In 1654 kreeg zij een officiële berisping van de Gereformeerde kerk, omdat zij 'in hoererij' leefde met de schilder. Hendrickje werd drie keer opgeroepen om voor de kerkenraad te verschijnen.[20] Rembrandt werd niet vermaand omdat hij geen officieel lidmaat was. In datzelfde jaar kregen ze een dochter, die ze Cornelia noemden, naar Rembrandts moeder.

Rembrandt leefde in die tijd boven zijn stand. Met regelmaat kocht hij exotische voorwerpen waaronder bijzondere kledingstukken, die hij vaak in zijn schilderijen gebruikte. Arnold Houbraken had van een van Rembrandts leerlingen vernomen dat de schilder zijn leven lang door tulbandengefascineerd was.[21] Al jaren stroopte Rembrandt veilingen af om kunst te kopen, soms dure prenten van de door hem bewonderde Lucas van Leyden. In 1656 kon hij zijn verplichtingen niet meer nakomen om de leningen voor zijn huis af te betalen.[22] Burgemeester Cornelis Jan Witsen wilde vanwege de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog[23] zijn uitgeleende geld terug en vroeg Rembrandts faillissement aan ]De inventarisatie van het gehele bezit volgde en deze 363 nummers tellende lijst vormt een belangrijke bron voor inzicht in Rembrandts leven. Tegenover armetierig huisraad stond een rijkdom aan kunstvoorwerpen. Naast schilderijen en een verzameling antieke portretten, wapens e.d. moet vooral de collectie tekeningen en grafiek worden genoemd. Een belangrijk deel kwam terecht bij de schilder Jan van de Cappelle. Op een veiling onder leiding van Jacob J. Hinlopenwerden in 1658 Rembrandts huis en inboedel verkocht. De nieuwe eigenaar moest twee kachels en de schotjes overnemen die op zolder stonden opgesteld, en het pand ging drie keer onder de hamer voordat het was verkocht

Rembrandt betrok een kleinere huurwoning op de - tegenwoordige - Rozengracht 184, niet ver van de zeeschilder Jan Abrahamsz. van Beerstraten.Rembrandt moet tijdens de afwikkeling van het faillissement deskundige juridische adviseurs hebben gehad, want Titus had inmiddels zijn vader benoemd tot enig erfgenaam, en de familie Uylenburgh had het nakijken.[17] Hendrickje en Titus werden eigenaars van de schilder- en kunsthandel, zodat Rembrandt ongeplaagd door crediteuren in het atelier op de Bloemgracht kon blijven produceren. Het is niet onmogelijk dat Rembrandt in 1661 via bemiddeling van Jan J. Hinlopen opdracht kreeg voor de levering van een Claudius Civilis voor het in aanbouw zijnde stadhuis. In het volgende jaar kwam de belangrijke opdracht voor het schilderij De Staalmeesters.

Hendrickje overleed in 1663 en Titus in 1668, niet lang nadat hij zijn nicht had getrouwd. Rembrandt had in de tussentijd zijn drie laatste zelfportrettengeschilderd. Cosimo III de' Medici had in 1667 bij een bezoek tevergeefs geprobeerd een portret bij hem te kopen, wat hem bij een tweede bezoek twee jaar later wel lukte.[28] Rembrandt had een voorstudie gemaakt voor een altaar in of rond Genua. Er was flink onderhandeld over de prijs. De voorstudies zijn verscheept, maar nooit aangekomen.Rembrandt stierf op 4 oktober 1669 en werd vier dagen later begraven in een gehuurd graf in de Westerkerk. De nabestaanden betaalden 15 gulden aan de koster, een voor die tijd aanzienlijk bedrag, omdat Rembrandt geen eigen graf bezat.[30] In de schamele boedel bevond zich een helm die toebehoord zou hebben aan Gerard van Velsen.

 

























31-05-2016 om 10:05 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.rubbens














31-05-2016 om 10:02 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.rubbens
























31-05-2016 om 10:01 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.rubbens
























31-05-2016 om 10:00 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.PETER PAUL RUBBENS

Peter Paul Rubens (Siegen (Duitsland), 28 juni 1577 – Antwerpen30 mei 1640) was een Vlaamse barokschildertekenaar en diplomaat, werkzaam in Antwerpen. Hij werd ook wel Pieter PaulPieter Pauwel of Petrus Paulus genoemd.

Rubens' vader Jan Rubens was advocaat en bekleedde van 1562 tot 1568 in Antwerpen een schepenambt. Zijn moeder was Maria Pypelinckx en kwam uit een vooraanstaande familie. In 1568 week het gezin uit naar Keulen omdat ze als Calvinisten in hun thuisland vervolging vreesden.[1]Nadat Peter Pauls vader werd aangesteld als juridisch adviseur van Anna van Saksen, de tweede vrouw van Willem van Oranje, verhuisde het gezin Rubens in 1570 naar Siegen waar haar hof gevestigd was. Jan Rubens had vervolgens een affaire met Anna van Saksen die tot een zwangerschap leidde. Jan Rubens werd hiervoor opgesloten en liep het risico ter dood veroordeeld te worden. Dankzij de smeekbeden van zijn vrouw kon Jan Rubens na twee jaar de gevangenis verlaten. Na zijn vrijlating werd Jan Rubens een tijd lang verboden het beroep van advocaat uit te oefenen. Dit legde een zware druk op het gezin die pas verlicht werd toen in 1577 het beroepsverbod werd opgegeven na de dood van Anna van Saksen. In deze moeilijke situatie werd in 1574 Philip Rubens geboren, gevolgd in 1577 door zijn broer Peter Paul. In 1578 verhuisde het gezin Rubens naar Keulen waar vader Jan Rubens in 1587 overleed. De weduwe Maria Pypelinckx keerde in 1590 met haar gezin terug naar Antwerpen, waar ze zich opnieuw tot het katholicisme bekeerde.

Rubens en zijn oudere broer Philip Rubens kregen een humanistische opvoeding in Keulen, en daarna in Antwerpen. Ze studeerden aan de Latijnse school van Rombout Verdonck in Antwerpen, waar ze de Latijnse klassieken leerden kennen. In 1590 dienden de broers om financiële redenen hun scholing af te breken, meer bepaald om een bruidsschat te voorzien voor hun zuster Baldina. Peter Paul ging dan eerst als page dienen bij de hertogin Margaretha de Ligne-Arenberg, wiens schoonvader de gouverneur-generaal van de Spaanse Nederlanden was geweest. Hij wilde echter een artistieke opleiding volgen en zijn moeder zorgde er dus voor dat hij in de leer kon bij Tobias Verhaecht, die verre familie van haar was.[3]

Na een jaar bij Tobias Verhaecht in de leer te zijn geweest, studeerde hij twee jaar onder Adam van Noort om ten slotte zijn leer te beëindigen bijOtto van Veen (Otto Venius), een van de leidende schilders van Antwerpen. Hij werd in 1598 opgenomen als meester in het Antwerpse Sint-Lucasgilde.[3] Behalve een in 1597 gedateerd classicistisch portret, dat zich te New York bevindt, kent men alleen onzekere toeschrijvingen van jeugdwerk van voor 1600.

Op 9 mei 1600 vertrok hij naar Italië, waar hij beïnvloed werd door de kunst van de Oudheid. In Venetië trad hij, op uitnodiging van een Mantuaans edelman, in dienst van de hertog van Mantua, Vincenzo I Gonzaga tot 1608. In deze periode leerde hij veel van de werken van de kunstschilder Caravaggio kennen. In 1601 reisde hij naar Florence en Rome. Hij maakte er kennis met de Griekse en Romeinse kunst en kopieerde er werken van de Italiaanse meesters. In Rome schilderde hij zijn eerste altaarstuk voor het Santa Helena altaar in de kerk van het Heilig Kruis.

Van 1603 tot 1604 verbleef hij in Spanje. Hij ging er op diplomatieke missie in opdracht van de hertog van Mantua. Aan het hof van koning Filips III leverde hij verschillende geschenken. Hij beleefde er de confrontatie van de Spaanse kunst met de Venetiaanse werken van Titiaan in Madrid. In opdracht van de Hertog van Lerma schilderde hij de dertiendelige reeks der Apostelen en een Christusfiguur, alsook een schilderij van zijn opdrachtgever gezeten op zijn paard.

In oktober 1608 keerde hij terug naar de Spaanse Nederlanden en werd er benoemd als hofschilder van de aartshertogen Albrecht van Oostenrijk en Isabella van Spanje, in 1609. Hij bleef in Antwerpen wonen en trouwde er op 3 oktober van datzelfde jaar met Isabella Brant. In 1611 werd zijn eerste dochter geboren, Clara Serena, die jong overleed in 1623. In 1614 werd zijn zoon Albert geboren en in 1618 kreeg hij een tweede zoon, Nicolaas.[4]

Als gevolg van het Twaalfjarig Bestand in de Nederlanden tijdens de periode 1609-1621 steeg de welvaart in Antwerpen, waardoor Rubens snel verschillende opdrachten kreeg. In 1610 richtte hij het grote pand aan de Wapper, dat nu nog altijd het Rubenshuis heet, in als atelier met een aantal knapen en leerjongens. De meester zelf schilderde vaak bij portretten alleen het gezicht en de handen; de rest was na een grove schets voor de knapen, zo kon de meester aan hoog tempo vele opdrachten aanvaarden. Afbeeldingen van dieren liet hij over aan Frans Snyders die in Rubens' atelier werkte, maar ook op zelfstandige basis opdrachten mocht aanvaarden. De productiviteit van de meester was verbazingwekkend. Rubens schilderde tussen 1621 en 1625 24 schilderijen voor het Palais du Luxembourg, zijn grootste opdracht ooit, die historisch-allegorisch de levensloop van koningin Maria de' Medici uitbeelden.

In 1626 overleed zijn vrouw Isabella Brant. In een brief aan de geleerde Pierre Dupuy gaf hij datzelfde jaar uiting aan zijn gevoelens: Ik heb werkelijk een uitmuntende gezellin verloren, die men met recht en rede kon, ja moest liefhebben, omdat zij geen enkele vrouwelijke ondeugd bezat; zij was niet grillig of zwak, maar zo goed en zo oprecht. Tijdens haar leven was zij om haar deugden bemind en na haar dood beweend door iedereen. Een dergelijk verlies kost immens veel verdriet. Alleen de tijd kan deze wonde helen. [5] Rubens genoot het volste vertrouwen van de landvoogdes Isabella en kreeg meerdere diplomatieke opdrachten en missies te verwerken. Aldus kwam hij weer in Spanje en Engelandterecht. De werken van Titiaan en de bewondering van de Hertog van Buckingham stimuleerden de kunstenaar.[bron?]

Hij was 53 jaar toen hij, terug uit Engeland, in 1630 hertrouwde met zijn 16-jarige nicht Hélène Fourment. Naar aanleiding van zijn tweede huwelijk met Helena Fourment schreef Rubens in 1634 het volgende aan de Franse geleerde Nicolas-Claude Fabri de PeirescIk besloot te trouwen omdat ik vaststelde dat ik nog niet geschikt was voor het celibaat. Ik koos een jonge vrouw uit een fantsoenlijke, maar burgerlijke familie, hoewel iedereen mij aanraadde een vrouw van adel te nemen. Maar ik vreesde de hoogmoed, de algemene kwaal van de adel, zeker bij vrouwen. Daarom koos ik een meisje dat niet zou blozen wanneer zij me mijn penselen zag nemen. Om eerlijk te zijn, leek het me hard om de kostbare schat van de vrijheid te verliezen in ruil voor de omhelzingen van een oude vrouw.
[6] In 1632 werd zijn dochter Clara Johanna geboren, in 1633 zijn zoon Frans. In 1635 kreeg hij nog een dochter, Isabella Helena, en in datzelfde jaar kocht hij Kasteel Het Steen in Elewijt. Het gelukkige gezinsleven op het platteland begunstigden zijn kunst als landschapsschilder. In 1636 werd zijn zoon Peter Paul geboren.

Lijdend aan jicht stierf hij, in het Rubenshuis te Antwerpen, op 30 mei 1640. Zes weken voor zijn dood schreef Rubens het volgende aan de beeldhouwer Frans DuquesnoyIndien mijn leeftijd en jicht me er niet van weerhielden, zou ik naar Rome reizen om met eigen ogen van dit werk te genieten en de volmaaktheid ervan te bewonderen. Ik hoop niettemin u weer tussen ons te zien, zodat ons geliefde land op een dag zal schitteren door uw prachtige werken.[7]
Rubens ligt begraven in de Sint-Jacobskerk te Antwerpen. Boven zijn graf prijkt een beeld van Maria van de hand van zijn leerling Lucas Faydherbe (Faydherbe), Mechels beeldhouwer en architect en gedurende de laatste drie jaren van Rubens leven woonachtig en werkzaam in Rubens' atelier aan de Wapper, waar hij uitgroeide tot zijn vertrouweling.

De stijl van Rubens behoort tot de Antwerpse School uit de vroege 17e eeuw. Rubens' oeuvre wordt gekenmerkt door de triomfalistischecontrareformatorische barok. Rubens is waarschijnlijk de belangrijkste vertegenwoordiger van de Vlaamse barok, alhoewel hij duidelijk een Italiaanse invloed onderging.[bron?] Sommige van zijn portretten hebben trekjes van het absolutisme, maar veel ex-voto's blijven toch trouw aan hun Vlaamse aard.

Rubens genoot een goede opleiding bij zijn leermeester en kende de knepen van het vak. Alles werd tot in detail voorbereid, veel studies en tekeningen getuigen hiervan. Uit de gedetailleerde schetsen die nog bewaard zijn gebleven kan worden geconcludeerd dat schilderijen in fasen werden afgewerkt.

.

de Kindermoord van Bethlehem werd in 2002 voor 76 miljoen dollar geveild en behoort daarmee tot de duurste schilderijen ter wereld.

Het hierboven getoonde schilderij van de allegorie van De Vereniging van Water en Aarde heeft een driehoekige compositie, die vooral wordt versterkt door de drie gezichten aan de bovenkant van het schilderij (de drie hoofden). De basis van de driehoek is echter breder dan het schilderij zelf. Deze wordt gevonden door vanaf het hoofd van de Aarde over de rug van de tijger naar beneden te gaan, en van de knie van Neptunus aan de andere kant.

Verder zijn er in het schilderij allerlei richtingen zichtbaar. De kijkrichtingen tussen de verschillende personen, de richting van de drietand, het stromende water naar beneden, en de omhoog klauterende tijger aan de linker kant. Verder is de Aarde afgebeeld als naakte Rubensvrouw, naar waarschijnlijk de mode van die tijd, relatief kleine borsten, maar verder goed gevuld met brede heupen. De mannen zijn gespierd, met daarbij de techniek van de verkorting toegepast om diepte en beweging in het schilderij te suggereren.

De meeste schilderijen werden vooraf gegaan door een kleine olieschets, zo had de meester een idee van de compositie en de kleuren.

Tussen 1610 en 1620 ontstaan de meesterstukken, die nog altijd in de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwe kathedraal te bewonderen zijn: de twee drieluiken de Kruisoprichting en de Kruisafneming, met de opmerkelijke stijlwisseling. In 1626 schildert hij De Hemelvaart van Maria voor het hoogaltaar in de O.L.V.-kathedraal, zowel qua compositie als door de technische uitvoering ervan een uitermate gelukkige interpretatie van het thema. In 1612 schildert hij het schilderij de verrijzenis van Christus dat zich ook in de O.L.V.-Kathedraal in Antwerpen bevindt.

Uit de samenwerking met Jan Bruegel ontstaan kostbare kabinetstukken.

In Spanje laat hij het monumentale Ruiterportret van Hertog Lerma na en te Rome het altaarstuk van S. Maria de Vallicella een monument van de vroeg-barokke kunst.

In 1628 maakt hij zijn omvangrijkste altaarstuk De Madonna met Heiligen in de Antwerpse Augustijnenkerk.

In 1624 ontstaat het grote altaarstuk De Aanbidding door de Koningen (Sint-Michielsabdij), een voorbeeld van barok pathos.

Na 1630 ontstaan nieuwe groepen en dwarrelende massa's in dramatische scènes: De Roof der Sabijnse MaagdenDe KindermoordHet Venusfeest. Van de Spaanse koning Filips IV kreeg hij de opdracht tot het schilderen van Het Oordeel van Paris. Naast deze eerder allegorische taferelen creëert Rubens grandioze landschappen van een stralende glans en innerlijke bewogenheid.[bron?]

 

























31-05-2016 om 09:59 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.jan van eyck










31-05-2016 om 09:56 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.JAN VAN EYCK

Jan van Eyck (Maaseik?, ca. 1390 - Brugge9 juli 1441) was een kunstschilder uit de Bourgondische Nederlanden en naast Rogier van der Weyden de voornaamste vertegenwoordiger van de Vlaamse Primitieven. Jan van Eyck was tijdens zijn leven wellicht de beroemdste schilder van Europa en stond al vroeg te boek als de "uitvinder" van de olieverfschilderkunst Dit laatste werd in de 20e eeuw als een legende ontmaskerd, maar het staat vast dat Jan van Eyck in de ontwikkeling van deze techniek een doorslaggevende rol heeft gespeeld. Jan van Eyck introduceerde in de schilderkunst een nooit eerder gezien naturalisme dat zijn wortels heeft bij eerdere ontwikkelingen in de miniatuurkunst. De verfijnde olieverftechniek en de op waarneming gebaseerde weergave van de zichtbare werkelijkheid waren de belangrijkste elementen van de Eyckiaanse kunst die spoedig in heel Europa navolging zouden krijgen. De innovaties van Jan van Eyck lopen verbazingwekkend parallel met ontwikkelingen in de Florentijnse schilderkunst van het quattrocento. Over de banden tussen Van Eyck en zijn Italiaanse collega's (MasaccioDomenico Veneziano e.a.) is door kunsthistorici al veel gespeculeerd, maar alsnog ontbreken tastbare bewijzen of documenten die deze verbanden kunnen concretiseren. Jan van Eyck verpersoonlijkt ook de overgang van de schilder als een naamloos en bescheiden ambachtsman naar een zelfbewust, geleerd en beroemd individu. Jan van Eyck signeerde en dateerde veel van zijn werken op de lijst of verborgen in het schilderij. Op sommige lijsten is ook zijn devies "Als ich can" aangebracht. Deze elementen wijzen op Jan van Eycks trotse en zelfbewuste houding, een attitude die in de toekomst typerend zal worden voor de kunstenaars van de renaissance.

Er blijft onzekerheid omtrent de geboorteplaats van Jan van Eyck. De familienaam "Van Eyck" zou verwijzen naar de Belgische stad Maaseik. Algemeen wordt aangenomen dat deze stad inderdaad de geboorteplaats is geweest van Jan van Eyck en zijn enigmatische broer Hubert van Eyck. Enkele geschriften uit de 16e eeuw, dus ruim een eeuw na Van Eycks dood ontstaan, bevestigen deze veronderstelling. De 16e-eeuwse kroniekschrijver Marcus van Vaernewijck beschrijft het als volgt: "maer hy was van nativiteyt uut dat ruydt Kempenlant van een verworpen stedekin gheleghen by de Rivier van der Mase... dit stedekin is ghenoemt naer die zelve Riviere Maseyck waarnaer hy ende zijn broeder toeghenoemt waren van Eyck". Ook de Gentse kunstschilder en rederijker Lucas d'Heere schrijft: "Van Maesheyc gheboren den Vlaemschen Apelles" en verder "Die uut dat onnosel [in de toenmalige betekenis van 'onooglijk'] Maesheyc is becleven". De hypothese wordt verder door nog wat secundaire elementen ondersteund die haar toch een grote geloofwaardigheid verlenen. Zo zijn er de studies naar het "dialect" van Jan van Eyck. Deze zijn op twee bronnen gebaseerd; de (naar men aanneemt eigenhandig) geschreven indicaties op de getekende studie (Dresden, Kupferstichkabinett) voor het portret van kardinaal Niccolo Albergati, en op het devies "Als ich can" dat op vele van de originele lijsten van Jans bewaarde werken voorkomt. Deze studies wijzen eenzijdig naar een Maaslands dialect. Een tweede element is het feit dat Jans dochter Livina in 1448 in Maaseik in het klooster trad. Dit wijst er op dat de banden tussen de familie Van Eyck en hun streek van herkomst nog levendig moeten zijn geweest, zelfs na de dood van Jan.

Sinds enige tijd werpt de Kempense gemeente Arendonk in het oude hertogdom Brabant zich op als alternatieve "geboorteplaats" van Jan van Eyck. Vanuit de kunsthistorische wereld heeft deze hypothese weinig aandacht gekregen, omdat de exacte geboorteplaats of herkomst van een schilder - veel minder dan bijvoorbeeld de plaats waar iemand zijn opleiding genoot - niet zo veel uitmaakt voor de interpretatie van diens werk. Toch zijn de claims van Arendonk niet geheel uit de lucht gegrepen en hoeven zij ook de Maaseikse herkomst van Van Eyck niet geheel tegen te spreken. Zo bleek uit de kwartierstaat van Jan van Eyck die door Elisabeth Dhanens werd herontdekt dat "het vaderlijke blazoen, in goud, drie molenijzers van lazuur, was eigen aan het kwartier van Peelland in de meierij van 's-Hertogenbosch; eigen aan veel Brabantse families. Het moederlijk blazoen, in goud, een slangenkoppenkruis van keel, is afgeleid van het wapen van Sittard; men vindt het veel bij Maaslandse families. Mogelijk was grootvader of vader Van Eyck, uit Brabant herkomstig, gehuwd met een vrouw uit de streek die we thans Limburg noemen, en te Maaseik gevestigd".[2] In een werk van Jan Goris ("geheim van Het Lam Gods ontsluierd" d.d. 1971), een Arendonkse historicus, komen toch sterke bewijzen naar voor om de herkomst van Jan van Eyck in Arendonk te situeren. Hij vermeldt onder andere een citaat van prof.dr. V. Denis: "Il faut admettre que jamais encore on n'a réussi, ni en faveur de Maaseik, ni en faveur d'aucun autre lieu de naissance "possible" de Jean Van Eyck, un faisceau aussi impressionnant et aussi convergent de témoignages, de coïncidentes et de reflexions.Que faire dès lors, si ce n'est pas retenir, ne fût qu'à titre provisoire, la commune d'Arendonk comme berceau du grand artiste". Meerdere geschiedkundige documenten, geput uit een eigentijds schepenregister te Arendonk, hebben vorige gegevens bekrachtigd. Daar komt nog bij dat je op schilderwerken van Jan Van Eyck een honderdtal boeken vindt. De meeste zijn gesloten afgebeeld, enkele zijn geopend en laten een tekst zien. Op het middenpaneel van Het Lam Gods heeft de eerste links geknielde profeet een boek open in de handen met volgende tekst: ISTE ERAT ELECTUS ALIOS ELIGI NEC LICET TESTIS DEEST ET EIS ESTO TESTIS EST IGITUR JAN VAN DER MOELNERE EX ARENDONCA CIVITATE... Dit eigenhandig geschrift van Jan van Eyck vermeldt ook de bijnaam Van der Moelen, aan het molenaarsbedrijf ontleend, zoals hij te Arendonk in de schepenakten voorkomt, samen met de herkomst en de handtekening van de schilder.

Ook over de geboortedatum van Jan van Eyck bestaat heel wat controverse. Er zijn geen authentieke bronnen bekend en alles hangt dus af van interpretaties van de wel gedocumenteerde gebeurtenissen uit het leven van Jan van Eyck. Karel van Mander schreef in zijn Schilder-boeck uit 1604 dat Hubert van Eyck omstreeks 1366 was geboren en dat zijn broer Jan aanzienlijk jonger was. Lucas d'Heere en Marcus van Vaernewijck beweerden in de 16e eeuw dat Jan van Eyck jong was gestorven. Dit komt niet overeen met de geboortedatum rond 1390 die vandaag algemeen door kunsthistorici wordt gehanteerd en die gebaseerd is op de gedocumenteerde elementen van Jans loopbaan, zijn stilistische evolutie en de verhouding daarvan tot de algemene kunsthistorische evolutie. De 51 jaren die Jan van Eyck in dat geval moet hebben bereikt waren een relatief hoge leeftijd in een tijd waarin de gemiddelde levensverwachting waarschijnlijk nog geen veertig jaar bedroeg.

Waarschijnlijk geïnspireerd door de zogenaamde "kwatrijn" (een tekst aangebracht op de lijst van Het Lam Gods, zie verder) gingen De Heere en Van Vaernewijck er beiden van uit dat Jan door zijn oudere broer Hubert werd opgeleid. Deze bewering werd door de meeste andere oude schrijvers overgenomen, onder meer bij Lampsonius en in het Schilder-boeck van Karel van Mander. Deze bewering kan niet worden bevestigd noch ontkracht, aangezien haast alle historische gegevens aangaande Hubert van Eyck ontbreken of moeilijk zijn te interpreteren. ReedsPietro Summonte (1524) beweerde dat Jan van Eyck als "verluchter" van handschriften begon, wat ook blijkt uit de zorgvuldige en verfijnde techniek en de gedetailleerde stijl die het werk van Jan kenmerken. Volgens een bron die is verloren gegaan of die tot nog toe niet meer kon worden opgespoord, zou Jan van Eyck in 1439 zijn betaald door Filips de Goede voor het verluchten van initialen in een handschrift.

Uit de vroegste documenten in verband met Jan van Eyck blijkt dat hij in 1422 een gerespecteerd schilder was. Hij wordt vernoemd als "Meester" en werkt met een assistent in dienst van Jan van Beierengraaf van Holland in Den Haag. Over het algemeen wordt aangenomen dat Jan van Eyck door Jan van Beieren werd ontdekt toen deze laatste nog prins-bisschop van Luik(1389-1418) was, waarvan Maaseik en het Maasland toen deel uitmaakten. Deze stad met vele rijke kapittels, kerken en kloosters en het luisterrijke prins-bisschoppelijke hof waren dan ook heel aantrekkelijk voor jonge kunstenaars en ambachtslieden. Aan het hof in Den Haag werd Jan tot officiële hofschilder benoemd. In 1423 kreeg hij er een tweede assistent bij en hij ontving een vast salaris tot bij de dood van de graaf in januari 1425.

De vroege werken uit de Hollandse periode zijn slechts onrechtstreeks bekend uit tekeningen en kopieën. Een "Aanbidding der koningen" is bekend door een tekening in Berlijn (Kupferstichkabinett) en komt ook voor in verscheidene verluchte handschriften van Hollandse herkomst. De kleren van de figuren verwijzen naar de mode van voor circa 1420. De uiterst verfijnde en uitgelengde figuren staan in een uitgebreid landschap dat zeer opmerkelijk is voor die tijd. Een tekening in Parijs (Louvre) is de neerslag van een compositie die wellicht in de vorm van een verloren monumentale wandschildering of een wandtapijt was uitgewerkt. Het toont een adellijk gezelschap dat aan het hengelen is rond een vijver of een stroom in een park. De figuren zijn te identificeren als Jan van Beieren en zijn vrouw Elisabeth van Görlitz. De compositie vertoont nog tal van raakpunten met de hoofse stijl van de zogenaamde "internationale gotiek" en met name met het werk van de gebroeders Van Limburg. De figuren zijn lang en uitgelengd en dragen elegante kleren.

Felomstreden zijn de miniaturen in het beroemde en deels verloren gegane "Turijn-Milaan-Getijdenboek" (Turijn, Museo Civico, Ms. 47). Hierin zijn miniaturen opgenomen die duidelijk verwijzen naar een oorspronkelijk ontstaan aan het hof van de graven van Holland en die ook naar de latere stijl van Jan van Eyck vooruitwijzen. Hieronder bevinden zich werken die getuigen van de vaardigheid waarmee Van Eyck landschappen, binnenruimtes en atmosferische effecten wist weer te geven. Moderne vorsers hebben echter ontdekt dat de miniaturen door verschillende "handen" gemaakt zijn en dat ze waarschijnlijk uit de jaren 1440 (dus na de dood van Jan van Eyck) dateren. Vandaag wordt er meestal van uitgegaan dat Brugse navolgers van Jan van Eyck modellen hebben gekopieerd die Jan van Eyck zelf in zijn Hollandse periode had gecreëerd.

Na de dood van Jan van Beieren verhuisde Jan van Eyck naar Brugge. Op 19 mei 1425 staat hij geregistreerd als hofschilder en kamerdienaar van hertog Filips de Goede. Uit de archieven blijkt dat Jan bijzonder in de gunst van deze machtige vorst moet hebben gestaan. Hieruit blijkt de bijzonder geprivilegieerde status die Jan van Eyck genoot en die voor een kunstenaar in die tijd zeer ongewoon was.

Welke werken Jan van Eyck in deze periode schiep is niet geheel duidelijk. Geen enkel werk uit deze periode is in het origineel overgeleverd en men kan alleen maar vermoeden dat twee kopieën van een "Kalvarie" (VenetiëCa' d'Oro en een miniatuur [fol. 48v°] uit het Turijns-Milanees getijdenboek) een verloren werk van Jan van Eyck uit deze tijd weerspiegelen. Dit vermiste werk van Jan van Eyck was baanbrekend in de ontwikkeling van de landschapschilderkunst. Van Eyck stelde het kruis en de figuren daaromheen op de voorgrond, op een soort van natuurlijke verheffing in het landschap. Deze heuvel op de voorgrond verbergt het middenplan dat wel door een diepte tussen voor- en achtergrond wordt gesuggereerd. De achtergrond bestaat uit een zicht op het hemelse Jeruzalem waarachter zich in de diepte een weids berglandschap uitstrekt. Jan van Eyck paste hier het "atmosferisch perspectief" toe dat reeds tevoren door de Boucicaut-meester in de miniatuurkunst was geïntroduceerd en dat Jan op paneel tot nooit geziene hoogten zou voeren. Deze techniek om diepte in een landschap weer te geven bestaat erin de kleuren te doen vervagen naarmate een plek verder van de beschouwer verwijderd is. Het groen van het landschap wordt blauwer en uiteindelijk bleek, naarmate het de einder nadert. Ook de kleur van de lucht verbleekt en lost uiteindelijk aan de horizon op in de kleur van het landschap.

Waarom Jan van Eyck in deze periode minder actief was, was wellicht omdat hij geregeld in opdracht van Filips de Goede verre reizen diende te ondernemen. Uit de archieven blijkt dat aan Jan grote sommen werden betaald voor het maken van reizen waarbij meestal niet duidelijk wordt gepreciseerd waartoe die reizen dienden en waarheen ze hebben geleid. Jan maakte een pelgrimstocht in opdracht van de Hertog, en men is er wel eens van uit gegaan dat die hem tot in het Heilig Land heeft gebracht. Jan werd ook betaald voor het maken van "geheime" reizen. Wellicht ging het om diplomatieke missies, waarbij Jan onder meer de taak zou hebben gehad onderweg tekeningen en aantekeningen te maken die dienst konden doen voor toekomstige militaire campagnes van de hertog. Men mag niet vergeten dat Europa op dat moment nog niet in kaart was gebracht. Kennis over de ligging van wegen, rivieren, passen, bergketens, bronnen, steden en fortificaties waren erg waardevol voor het plannen van militaire operaties. Jans meetkundige en cartografische kennis blijkt ook uit de verloren "Mappemonde" (wereldkaart) die hij nog voor de hertog zal maken (zie verder). Het is aannemelijk dat Jan tijdens deze tochten ook Italië bezocht. Hier kan hij in contact zijn gekomen met de nieuwste ontwikkelingen in de schilderkunst van het Quattrocento, die ook zijn eigen werk duidelijk hebben beïnvloed. De Alpijnse landschappen, onder meer in de hierboven genoemde Kruisiging, maar bijvoorbeeld ook in de Rolin-madonna, getuigen wellicht van zijn tocht door de Alpen.

In 1426 en 1427 was Jan van Eyck in Rijsel aan het werk. Mogelijk werkte hij er aan de decoratie van de muren van de hertogelijke residentie, het zogenaamdePalais Rihour. Wellicht was Jan van Eyck de "Johannes Peintre" die op het feest van Sint-Lucas (patroon van de schilders) in 1427 in Doornik werd ontvangen door het stadsbestuur en er erewijn kreeg aangeboden. Dit zou tevens de vroege contacten kunnen bevestigen tussen hem en de Doornikse schilders (Robert CampinJacques DaretRogier van der Weyden).

In 1432 kocht de schilder een Brugs huis in de Nieuwstraat, parochie Sint-Gillis (nu Gouden-Handstraat nr. 6). In datzelfde jaar ontving hij er de Brugse raadslieden in zijn atelier. De huur bedroeg dertig schellingen en werd ook na zijn dood verder betaald door zijn weduwe Margaretha (tot 1444). Van Eyck werd begraven in het kerkhof van de Sint-Donaaskerk. Een jaar later bekwam zijn broer Lambert zelfs van het kapittel dat Jans lichaam naar het koor werd overgebracht (notitie van 21 maart 1442).

Van Eycks beroemdste werk is het retabel Het Lam Gods, dat oorspronkelijk hing in de Vijdkapel van de Sint-Baafskathedraal te Gent, en sinds 1986 in de Villakapel aldaar. Het werk werd begonnen door zijn broer Hubert, op bestelling van Joos Vijd. Jan werkte het af, waarna het werd ingehuldigd op 6 mei 1432. Het werk is sindsdien altijd veel bewonderd geweest, en kreeg nog extra bekendheid door de diefstal in 1934 van twee panelen, het paneel met St-Jan De Doper, dat vrij vlug werd terugbezorgd, en het paneel van De rechtvaardige rechters, dat tot op heden nog steeds niet is teruggevonden.

Op 1 oktober 2012 werd bekend dat een tekening van Van Eyck was ontdekt die van 13 oktober 2012 tot 10 februari 2013 in het Rotterdamse Museum Boijmans Van Beuningen werd tentoongesteld in de expositie De weg naar Van Eyck.

Slechts een relatief klein aantal van de werken van Jan van Eyck is bewaard gebleven en wordt in diverse beroemde musea tentoongesteld. Andere werken zijn soms gedocumenteerd, maar zijn in de loop van de geschiedenis verloren gegaan. Vandaag worden de werken in de lijst hieronder algemeen als authentieke werken van Jan van Eyck aanvaard. Werken die als kopieën of als werken van navolgers worden beschouwd, zijn hier niet opgenomen. Authentieke werken van Jan van Eyck zijn dus uiterst zeldzaam en komen ook niet meer op de kunstmarkt voor. Sommige werken bestaan wel uit meerdere panelen. Het grootste bewaarde werk van Jan van Eyck is Het Lam Gods (24 panelen) dat nog steeds in de kerk wordt bewaard waarvoor het werd geschilderd:

 

























31-05-2016 om 09:55 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
30-05-2016
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.boten
















30-05-2016 om 09:33 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOTEN

Het onderscheid tussen 'boot' en 'schip' is onscherp. Tegenwoordig gebruikt men de term boot veelal voor een vaartuig dat vanwege het formaat meestal voor het plezier gebruikt wordt; een schip komt vaker voor in de beroepsvaart. Maar dat is geen wet van Meden en Perzen. Veel vissers verdienen hun brood met een relatief kleine vissersboot, mensen wonen of houden kantoor op een woonboot en voormalige beroepsvaartschepen worden - zeker in Nederland - nog vaak recreatief gebruikt.

De verwarring tussen 'boot' en 'schip' is al terug te vinden in 19e-eeuws Nederlands, met de invoering van de stoomboot, eerst kleine scheepjes met aan boord een stoommachine als drijvende kracht. Toen deze stoomaandrijving werd aangebracht in wat nog steeds gedeeltelijk zeilschepenwaren, vervaagde het begrip en werden deze vaartuigen soms 'stoomschip' of soms 'stoomboot' genoemd. Uit deze eeuw immers stamt de "Hollandse Stoomboot Maatschappij", een onderneming met zeeschepen in de grote vaart.

Het woord 'bodem' (in het Engels 'bottom') betekende een zeeschip, zowel voor de handel als oorlogvoering en in zekere mate is deze betekenis overgegaan op 'schip'. In het Engels wordt het eveneens onscherpe onderscheid tussen 'boot' en 'schip' nog wel aangeduid met de frase: een schip kan een boot aan boord nemen, maar een boot kan geen schip aan boord nemen. Grosso modo zou je kunnen zeggen dat elk schip een boot is, maar niet elke boot een schip.

Een open vaartuig van geringe afmetingen. Een halfgedekte boot is een boot met een vast voordek. Een gedekte boot is een boot met gangboorden en een voor- en achterdek. Een boot van redelijke afmetingen, als zelfstandig vaartuig voor het uitoefenen van beroep of bedrijf gebruikt, noemt men een schuit of in sommige gevallen een praam.

























30-05-2016 om 09:32 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.paardensport
















30-05-2016 om 09:30 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.PAARDENSPORT

Paardensport, of hippische sport is een verzamelnaam voor internationaal hoog aangeschreven vormen van sport, waarbij een of meerpaarden gebruikt worden. De internationale paardensport wordt geregeld door de sportfederatie Fédération Equestre Internationale en inNederland door de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie. In België wordt de paardensport geregeld door de Koninklijke Belgische Ruitersportfederatie, waarbij langs de Nederlandstalige kant de Vlaamse Liga Paardensport de paardensport organiseert.

Er zijn vele verschillende manieren om facetten van de paardensport te beoefenen:

  • Buzkashi - Afghaanse ruitersport om het karkas van een geit.
  • Carrouselrijden - showrijden met meerdere ruiters en amazones. De ruiters rijden naast elkaar en maken synchrone figuren.
  • Chileense rodeo - Chileense variant van de rodeo, met veedrijvers en rundvee
  • Drafsport - draverijen: snelheidssport met sulky's: draf
  • Dressuur - gehoorzaamheids- en bewegingstraining.
  • Endurance een uithoudingsproef/ marathon voor paarden.
  • Eventing - gecombineerde wedstrijden in de natuur.
  • Fantasia groepen Berberruiters voeren een charge uit en lossen een salvo uit hun geweren dat moet klinken als één schot.
  • Gangenwedstrijdengangenpaarden moeten hier hun drie basisgangen en de andere gangen (tölt, telgang, walk) zo mooi mogelijk laten zien.
  • Gymkhana - behendigheidsparcours te paard
  • Hogeschool dressuur - dressuur voor gevorderde ruiters en paarden
  • Horse and dog trail - paard, hond en ruiter leggen als drietallig team een parcours af
  • Horseball - teamsport met een grote bal
  • Mennen - recreatief aangespannen rijden met een koets
  • Mensport - gecombineerde wedstrijden: marathon, hindernisrijden, dressuur- en behendigheidsproeven
  • Military - de oude benaming van eventing; met een cross-country over het platte land
  • Natural horsemanship (natuurlijk paardrijden) - opleiden en trainen van paarden door kennis van hun instinct en communicatie
  • Polo - hockey te paard.
  • Polocrosse - teamsport te paard. Een mengvorm van lacrosse en polo.
  • Reining - westernrijden met snelle stops
  • Rensport - snelheidssport: galoppade en steeplechase - meestal bereden paardenrennen
  • Ringsteken - sport waarbij het de bedoeling is om te paard met een lans door een opgehangen ring te steken
  • Rodeo - sport voor bereden veedrijvers met rundvee
  • Springen - hindernisparcours met snelheidswedstrijd
  • Tentpegging - een combinatie van vaardigheden in het zadel met sabel, lans en revolver. In vliegende galop werden met de lans houten tentharingen (tentpegs) uit de grond gewipt en meegevoerd.
  • TREC: Techniques de Randonnée Équestre de Compétition; een afgeleide van de test voor het Franse ruiterbewijs in competitievorm. Een wedstrijd bestaat uit drie onderdelen: de POR; een oriëntatierit, de MA; de beheersing van de gangen (men moet 150 meter afleggen in een zo traag mogelijke galop en terug in een zo snel mogelijke stap) en de PTV; een hindernissenparcours opgebouwd uit hindernissen welke men tijdens een trektocht zou kunnen tegenkomen. Een wedstrijd kan één of twee dagen duren.
  • Voltige - gymnastische oefeningen en acrobatiek te paard
  • Vossenjacht - jacht met honden, de imitatie hiervan wordt "sleepjacht" genoemd
  • Westernrijden - rijden en opzadelen in de traditie van de cowboys

Benamingen van verschillende soorten wedstrijden:

Een ruiter die deelneemt aan springwedstrijden noemt men een springruiter. Een ruiter die aan dressuurwedstrijden deelneemt wordt een dressuurruiter genoemd. Een vrouwelijke ruiter wordt soms ook amazone genoemd. Een beoefenaar van de mensport noemt men een koetsier. Iemand die bij paardenrennen een renpaard berijdt noemt men een jockey. Een trainer van dravers en de bestuurder van een sulky noemt men een pikeur.

Recreatief paardrijden houdt in dat een ruiter of amazone een rit maakt op een paard ter vermaak. Dat heet een buitenrit, en gebeurt vaak in het bos of op het strand. Er bestaan speciale maneges die vooral gericht zijn op recreatief paardrijden, men kan daar geen rijles krijgen maar wel een buitenrit maken.

Een bericht op de website van de regering meldde in juli 2006 als statistisch gegeven dat er in Nederland ongeveer 400.000 paarden waren, waarop ruiters en amazones jaarlijks ongeveer zeventien miljoen keer een recreatieve buitenrit maakten.

























30-05-2016 om 09:29 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
29-05-2016
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.auto
























29-05-2016 om 09:45 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.AUTO

Voordat de automobiel bestond (en nog lange tijd erna) verplaatste men zich door middel van paard en kar. Stap per stap is men van deze getrokken kar tot een zichzelf voortbewegende (auto-mobiel) auto gekomen. De eerste voorloper van de auto was wellicht de zeilwagen. Die zou, volgens sommige bronnen, al rond de 1830 voor Christus bestaan hebben. In de 18e eeuw was hij in gebruik in Europa. Later hadden de Chinezen voertuigen die werden aangedreven door buskruit, maar hiermee konden geen lange afstanden worden afgelegd. Een missionaris inChina, de jezuïet Pater Verbiest, bouwde in 1678 een stoomvoertuig voor de Chinese keizer Kangxi.[1] Over dit voertuig is niets bekend buiten het feit dat het bestaan heeft. Omdat de stoommotor pas in 1705 werd uitgevonden wordt verondersteld dat het om een schaalmodel ging.

Rond 1897 werd door een Amerikaanse uitvinder in Philadelphia een motor ontwikkeld die werkte op buskruit. De motor werd op een fiets gemonteerd waarmee men zo'n 160 km kon rijden. Volgens een artikel in een magazine uit die tijd verspreidde de motor weinig rook en geur doordat weinig buskruit tegelijkertijd tot ontploffing werd gebracht. Er werden experimenten met motoren op buskruit uitgevoerd, maar uiteindelijk werd er vanaf gestapt.

De eerste kar die autonoom kon rijden werd op het einde van de 18e eeuw ontworpen door de Franse officier Nicolas-Joseph Cugnot en gerealiseerd door M. Brezin in 1769. Cugnot begon in 1765 te experimenteren met stoom-aangedreven voertuigen om zware kanonnen te kunnen trekken. Zijn driewieler zou 4 ton hebben kunnen trekken aan 4 km/u. De boiler moest wel elke 15 minuten worden bijgevuld. In 1771 veroorzaakte hij het allereerste automobielongeval ooit door met zijn voertuig op een stenen muur te rijden. Dit soort wagens bleek enkel geschikt te zijn om op een stevig en vlak terrein te rijden. Daarop bouwde men voor deze voertuigen wegen die bestonden uit 2 metalen rails. De stoomwagens werden groter en zwaarder en waren in staat om een aantal andere wagens te trekken. Hiermee werd de stoomtrein een feit.

In 1860 patenteerde Etienne Lenoir een motor die op turfgas draaide. Die werkte echter niet goed en hij verving het turfgas door petroleumgas. Dat was de eerste motor die door aardolie werd aangedreven. De motor had een behoorlijk succes en werd onder andere gebruikt om elektrische stroom op te wekken voor de Parijse straatverlichting. Lenoir installeerde zijn motor op een koets en maakte een rit van 11 km, waar hij 3 uur over deed. Te voet was hij dus sneller geweest. Hierna stopte hij met voertuigen bouwen.

In 1862 ontdekte Alphonse Beau de Rochas hoe hij het brandstofmengsel in een motor kon comprimeren in dezelfde cilinder als waarin het tot ontploffing werd gebracht. De cyclus met 4 stappen die aldus werd uitgevonden (gasmengsel inbrengen, samendrukken, tot ontploffing brengen en uitlaatgassen uitstoten) werd later door Nicolaus Otto gepatenteerd omdat de Rochas dit had nagelaten. De Duitser Nicolaus Otto ontwierp in 1862 een motor met deze 4 slagen. Die ottomotor of viertaktmotor stond mee aan de basis van de uitvinding van de automobiel. Carl Benz en Gottlieb Daimler doorbraken later het patent ten behoeve van hun uitvindingen omdat de Rochas de eigenlijke uitvinder van het concept was.

Ook in Groot-Brittannië werd gewerkt aan de ontwikkeling van de automobiel. In 1801 bouwde de Britse ingenieur Richard Trevithick een driewieler stoomwagen met achterwielaandrijving. Er werd echter een wet van kracht die de verplichting oplegde dat een automobiel op de openbare weg moest worden voorafgegaan door een persoon te voet die met een rode vlag moest zwaaien ('s nachts moest dat een rode lantaarn zijn) en op een hoorn blazen. Daardoor viel de auto-ontwikkeling daar stil en ging men zich in Groot-Brittannië op de ontwikkeling vanspoorweglocomotieven richten.

Siegfried Marcus bouwde naar verluidt in 1868 een wagen die hij op een tentoonstelling in Wenen toonde en die later Strassenwagen werd genoemd. Hiervan bouwde hij 2 types waarvan er een in het Weense Technisch Museum staat die nog steeds zelfstandig kan rijden. Deze auto, echter, is waarschijnlijk veel later gebouwd en de Oostenrijkse autobond heeft deze claim ook afgedaan als mythe.

Hoewel de eerste proeven met elektrische auto's al in de jaren 1830 werden gedaan (o.a. door Sibrandus Stratingh), kwamen rond 1890 de eerste elektrische auto's op de markt. Deze voertuigen, die een batterij hadden die met netstroom moest worden opgeladen, hadden het voordeel erg stil te werken en weinig onderhoud te vragen. Ze genoten ook enigszins aanzien omdat enkel gegoede mensen in die tijd netstroom hadden en de auto opladen als stijlvoller werd beschouwd dan hem voltanken met benzine. Omdat elektrische voertuigen ook nog eenvoudig in gebruik waren werden ze het populairste vervoermiddel, vooral voor vrouwen.

 

























29-05-2016 om 09:44 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.fietsen












29-05-2016 om 09:43 geschreven door carlo


>> Reageer (0)


Inhoud blog
  • ACHT EN TWINTIG
  • ACHT EN TWINTIG
  • VIJFENTWINTIG
  • VIJFENTWINTIG
  • DRIE EN TWINTIG
  • DRIE EN TWINTIG
  • TWEEENTWINTIGSTE
  • TWEEENTWINTIGSTE
  • 21ste
  • 21ste
  • DE TWINTIGSTE
  • DE TWINTIGSTE
  • DE NEGENTIENDE
  • DE NEGENTIENDE
  • DE ACHTIENDE
  • DE ACHTIENDE
  • DE ZEVENTIENDE
  • DE ZEVENTIENDE
  • KUBISME2
  • KUBISME2
  • KUBISME2
  • STRANDEN
  • STRANDEN
  • STRANDEN
  • STRANDEN
  • SCHAATSERS
  • SCHAATSERS
  • SCHAATSERS
  • KLUCHT
  • KLUCHT
  • NAAKTEN
  • NAAKTEN
  • NAAKTEN
  • 20e EEUW
  • 20e EEUW
  • 20e EEUW
  • BELGISCHE LANDSCHAPPEN
  • BELGISCHE LANDSCHAPPEN
  • BELGISCHE LANDSCHAPPEN
  • BELGISCHE LANDSCHAPPEN
  • ARMAND RASSENFOSSE
  • ARMAND RASSENFOSSE
  • ARMAND RASSENFOSSE
  • ERNST FUCHS
  • ERNST FUCHS
  • ERNST FUCHS
  • SPORT
  • SPORT
  • ERO
  • ERO
  • VERWARD
  • VERWARD
  • VERWARD
  • VERWARD
  • BALLET
  • BALLET
  • BALLET
  • BALLET
  • CLOWN
  • CLOWN
  • ONBEKENDE
  • ONBEKENDE
  • ONBEKENDE
  • NAIEVE
  • NAIEVE
  • NAIEVE
  • NAIEVE
  • ROMANTIEK II
  • ROMANTIEK II
  • ROMANTIEK II
  • EXTRAVAGANTE
  • EXTRAVAGANTE
  • EXTRAVAGANTE
  • BIJZONDERE
  • BIJZONDERE
  • BIJZONDERE
  • INDIA
  • INDIA
  • BIJBELSE KUNST V
  • BIJBELSE KUNST V
  • ART NATURE
  • ART NATURE
  • ART NATURE
  • EXTREEM
  • EXTREEM
  • EXTREEM
  • POSTMODERNISME
  • POSTMODERNISME
  • POSTMODERNISME
  • FRANZ VON STUCK
  • FRANZ VON STUCK
  • BIJBELSE KUNST IV
  • BIJBELSE KUNST IV
  • BIJBELSE KUNST IV
  • BIJBELSE KUNST III
  • BIJBELSE KUNST III
  • BIJBELSE KUNST II
  • BIJBELSE KUNST II
  • BIJBELSE KUNST II
  • BIJBELSE KUNST
  • BIJBELSE KUNST
  • BIJBELSE KUNSTWERKEN
  • BIJBELSE KUNSTWERKEN
  • COMPONISTEN
  • COMPONISTEN
  • UNKNOWN ARTIST
  • UNKNOWN ARTIST
  • UNKNOWN ARTIST
  • COLORS
  • COLORS
  • COLORS
  • EGON SCHIELE
  • EGON SCHIELE
  • ROME
  • ROME
  • NEW YORK
  • NEW YORK
  • NEW YORK
  • PARIS
  • PARIS
  • EROTISCH
  • EROTISCH
  • EROTISCH
  • BALINESE SCHILDERKUNST
  • BALINESE SCHILDERKUNST
  • BALINESE SCHILDERKUNST
  • POINTILLISME
  • POINTILLISME
  • BLOEMEN
  • BLOEMEN
  • AMAZING FANTASY
  • AMAZING FANTASY
  • JAN VAN DER SMISSEN
  • JAN VAN DER SMISSEN
  • SAM DRUKKER
  • SAM DRUKKER
  • PRENTKAARTEN
  • PRENTKAARTEN
  • PRENTKAARTEN
  • PRENTKAARTEN
  • LOVE
  • LOVE
  • CARICATUREN
  • CARICATUREN
  • CARICATUREN
  • CARICATUREN
  • CARICATUREN
  • CARICATUREN
  • FRESCO
  • FRESCO
  • FRESCO
  • INDIAN PAINTING
  • ITALIE
  • HINDELOOPER
  • HINDELOOPER
  • SAINTE MARIE
  • EROTIEK
  • EROTIEK
  • STILLEVEN
  • STILLEVEN
  • VREDE
  • VREDE
  • OORLOG
  • OORLOG
  • OORLOG
  • OORLOG
  • NAAKT
  • NAAKT
  • GRAFITI
  • GRAFITI
  • GRAFITI
  • GRIEKS
  • GRIEKS
  • GRIEKS
  • CHINA
  • AUSTRALIE
  • AUSTRALIE
  • ZUID AMERIKA
  • ZUID AMERIKA
  • CONGOLEES
  • CONGOLEES
  • CONGOLEES
  • ETSEN
  • ETSEN
  • HOUTSKOOL
  • HOUTSKOOL
  • AQUARELLEN
  • AQUARELLEN
  • AQUARELLEN
  • klik op onderstaande foto voor " LEONARDO DA VINCI "
  • PENTEKENINGEN
  • PENTEKENINGEN
  • ABSTRACT
  • ABSTRACT
  • RELIEFSCHILDERIJEN
  • RELIEFSCHILDERIJEN
  • klik op onderstaande foto voor " BLANKENBERGSSTADSBEELD "
  • klik op onderstaande foto voor " STORM AAN HET MEER "
  • klik op onderstaande foto voor " ABC VAN HET DONKMEER "
  • JOZEF ISRAELS

    Startpagina !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!