Zoeken in blog

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
einstein

06-06-2016
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.KEITH HARING

Keith Haring (Reading (Pennsylvania)4 mei 1958 – New York16 februari 1990) was een Amerikaans kunstenaar. De kunst die Keith Haring maakte wordt soms (onterecht) popart genoemd, maar ook de termen graffiti-art en moderne kunst worden gebruikt. Zijn cartoonachtige schilderingen en tekeningen gingen onder andere over aids, seks, drugs en apartheid.

Keith is de oudste van vier kinderen. Al op jonge leeftijd was zijn liefde voor tekenen duidelijk. Zijn vader, die ook een soort stripverhalen tekende, bleek een belangrijke bron van inspiratie. Door boeken en musea maakte hij kennis met moderne kunst en het werk van Andy Warhol beïnvloedde hem.

Hij studeerde aan de Ivy School of Professional Art in Pittsburgh, maar het commerciële aspect van de opleiding sprak hem niet aan. Hij verliet daarom de school. In 1976 had hij in Pittsburgh zijn eerste belangrijke tentoonstelling. Rond deze tijd werd ook zijn stijl duidelijk: abstracte figuren die oneindig in elkaar vallen, en die enorme ruimtes kunnen vullen. Naast Warhol werd hij beïnvloed door Pierre AlechinskyChristo en Jean Dubuffet. Vooral Christo's houding tegenover kunst sprak hem aan: kunst is voor iedereen en niet alleen voor de elite.

In 1978, op 19-jarige leeftijd, nam hij een volgende stap. Hij verhuisde naar New York en kreeg een beurs voor een studie aan The School of Visual Arts. In de metro ontdekte hij kunst in degraffiti die hij daar zag. Hij werkte hard op school en ontwikkelde een geheel eigen stijl van visuele communicatie door schilderijen, geluid en film. Hij maakte krijttekeningen op lege billboardsin de metro, maakte tekeningen op straat en kreeg steeds meer bekendheid. Omdat hij het idee van niet-commerciële 'kunst voor iedereen' omhelsde was het niet goed meer mogelijk zijn eigen werk te verkopen.

Hij exposeerde in 1982 met schilderijen, beelden, beschilderde stukken doek en on-site werk, in Galerie Shafrazi. De belangstelling was groot. In de jaren hierna exposeerde hij wereldwijd. Haring maakte ook veel decoratieve kunst, bijvoorbeeld op vazen en T-shirts. Betaalbare producten voor een brede doelgroep verkocht hij in zijn eigen winkel in New York City en Tokyo: The Pop Shop. In 1985 versierde hij het lichaam van zangeres Grace Jones en werkte mee aan haar video 'I'm Not Perfect'.

In 1988 kreeg hij te horen dat hij aids had. In die periode gebruikte hij dat veel als onderwerp van zijn kunst en werd hij deel van de ACT UP campagne in New York City. Keith Haring overleed in 1990 aan de gevolgen van zijn ziekte.

In 2008 maakte Christina Clausen de documentaire The Universe of Keith Haring over zijn leven, waarin archiefbeelden werden getoond van Haring, evenals interviews met familie, vrienden en collega's, waaronder Kenny Scharf en Yoko Ono.

The Pop Shop bleef tot 2005 als winkel bestaan in New York City. Sindsdien bestaat ze enkel online, er worden nog regelmatig nieuwe producten uitgebracht. Het interieur en de producten van The Pop Shop zijn later onder meer tentoongesteld in museum Tate Modern in Londen.

In Amsterdam bevindt zich op een depotgebouw van het Stedelijk Museum een van Harings overgebleven muurschilderingen. Deze bracht hij aan tijdens zijn solotentoonstelling in het Stedelijk in 1986. De muurschildering gaat sinds lang verscholen achter een aluminiumwand, die later werd geplaatst ter isolatie van het gebouw. Wegens dreigende sloop waren er plannen om de muur te verplaatsen naar het Museumplein, iets wat technisch onmogelijk bleek. Er wordt daarom gezocht naar een herbestemming voor het pand. Voor dezelfde tentoonstelling beschilderde Haring een enorm transparant doek dat in het trappenhuis bij de centrale hal van het Stedelijk hing. Het is daarna in de collectie van het Stedelijk opgenomen. Ook maakte Haring in die periode een schildering op de liftdeuren van de kunstacademie in Utrecht, na een lezing die hij daar voor studenten gaf.

Andere muurschilderingen van Haring zijn te vinden in het casino van Knokke, op het Necker Kinderziekenhuis in Parijs, de blinde zijmuur van een kerk in Pisa en bij een basketbalveld in New York City.

Kort voor de dood van Haring richtte hij een stichting op. Deze Keith Haring Foundation zorgt sindsdien voor het erfgoed, onder meer door een eigen collectie internationaal tentoon te stellen, een (online) archief te beheren, controleert de authenticiteit van Harings werk en verkoopt de producten van The Pop Shop. Ook financiert deze foundation projecten voor onderwijs, AIDS bestrijding en restauraties van Harings werk.

In 2008 en 2009 maakte Madonna een eerbetoon aan Keith Haring, met wie ze bevriend was, door zijn afbeeldingen in de Sticky & Sweet Tour te gebruiken tijdens Into The Groove.

In 2013 was de grote overzichtstentoonstelling Keith Haring: The Political Line, te zien in Musée d'Art Moderne de la Ville de Paris, waarin de focus lag op zijn politieke uitingen in de kunst. De tentoonstelling zal eind 2014 te zien zijn in San Francisco en in 2015 doorreizen naar München en Rotterdam.

















06-06-2016 om 10:31 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.frazetta














06-06-2016 om 10:29 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FRANK FRAZETTA

Frank Frazetta (Brooklyn (New York), 9 februari 1928  10 mei 2010) was een Amerikaans illustrator van fantasy en sciencefiction, bekend om zijn boekomslagen, strips, schilderijen, posters en platenhoezen.[2] In 2003 werd er een documentaire over hem gemaakt.

Frazetta werd ingehuldigd in de Will Eisner Comic Book Hall of Fame in 1995 en in de Jack Kirby Hall of Fame in 1999 vanwege zijn bijdragen aan de stripverhalenindustrie.



















06-06-2016 om 10:28 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
05-06-2016
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.kiro urdin














05-06-2016 om 10:04 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.KIRO URDIN

Kiro Urdin (Strumica, Macedonië 1945), is een beeldend kunstenaar en filmregisseur. Hij wordt de onbetwiste mentor van het Planetarisme genoemd.
Aanvankelijk zag het ernaar uit dat hij jurist zou worden. Hij behaalde een graad in de rechten aan deUniversiteit van Belgrado in 1969. Van 1971 tot 1973 werkte hij als journalist en in oktober van dat jaar vestigde hij zich in Parijs op Montmartre. Hij liet zich er inschrijven aan de Académie des Arts Plastiques.
In 1977 gradueerde hij als regisseur aan de Parijse filmacademie.
In 1988 verliet hij Parijs en trok hij, samen met zijn manager Michael naar New York en Hollywood, waar zijn filmambitie aan bod kon komen. Hij regisseerde er een viertal films, waaronder The Art of Kiro Urdin.
Sedert 1986 exposeerde Urdin zijn abstraherende kunst over de hele wereld, van Yokohama, Los Angeles en Londen tot in Stockholm.

















05-06-2016 om 10:03 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.paul klee


















05-06-2016 om 10:01 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.PAUL KLEE

Paul Klee (Münchenbuchsee18 december 1879 – Muralto29 juni 1940) was een Duits-Zwitserse kunstschilder die figuratieve schilderijen maakte met een uitgebalanceerde kleurtechniek. Zijn werk behoort tot de moderne kunst.

De vader van Paul Klee (Hans Klee, 1849-1940) was een musicus die zongpianoorgel en viool speelde. Zijn moeder, Ida Frick (1855-1921) was zangeres. Paul Klee had één zuster, Mathilde, geboren in 1876. Paul groeide op in Bern, Zwitserland, maar had, net als zijn vader, de Duitse nationaliteit. Hij speelde zeer goed viool, maar koos - ondanks weerstand van zijn ouders - voor de schilderkunst.

Klee schreef zich in 1898 in bij de kunstacademie in München, maar werd daar afgewezen. Hij begon daarom met privélessen bij Heinrich Knirr (1875 - 1944). In die tijd ging hij diverse relaties aan met vrouwen en verwekte bij een van hen een kind, dat echter slechts enkele weken leefde. In 1900 ging Klee alsnog naar de kunstacademie, waar hij veel spijbelde en weinig leerde. Hij kreeg onder andere les van de symbolist Franz von Stuck. In de zomer van 1901 verliet hij München en ondernam hij een reis naar RomeNapels en Florence. De vroegchristelijke en byzantijnse kunst maakten daar veel indruk op hem. Daarna keerde hij terug naar zijn ouders in Bern, en ontwikkelde zich verder als autodidact.

In 1906 trouwde Paul Klee met Lily Stumpf, pianiste. In 1907 kregen zij een zoon, Felix, die voornamelijk door zijn vader werd verzorgd en opgevoed. Klee hoefde in de Eerste Wereldoorlog niet naar het front, zoals Franz Marc die daar sneuvelde. In dienst beschilderde Paul Klee vliegtuigen. In die tijd kreeg hij ook steeds meer succes met zijn kunst. In 1920 werd Klee benoemd tot docent aan het Staatliches Bauhaus in Weimar. Daarmee kreeg hij een gegarandeerd inkomen. Hij bleef echter vaak weg van zijn werk en werd daarvoor op zijn vingers getikt, waar hij zich vrij weinig van aantrok. In april 1931 eindigde zijn contract als docent aan het Bauhaus en in oktober werd hij benoemd aan de Kunstacademie van Düsseldorf.

In 1933 kwam een ommekeer. Paul Klee werd vrij snel nadat de nationaalsocialisten aan de macht gekomen waren, op staande voet ontslagen. Eerst werd hij ervan 'beschuldigd' Jood te zijn, maar zijn ontslag hing ook samen met zijn vermeende linkse politieke activiteiten. Op grond daarvan konden mensen naar willekeur door de nazi's worden ontslagen. Klee emigreerde, met zijn Duitse nationaliteit, samen met zijn gezin naar zijn geboortestad Bern. Ondanks dit alles was Klee in 1933 zeer productief geweest, met 182 kunstwerken, onder meer een donker zelfportret getiteld Van de lijst geschrapt, dat Klee met een grote vetgeschilderde X afkruiste.

In Bern moest Klee vijf jaar wachten op naturalisatie tot Zwitser. Daarbij hoorde bovendien nog een vernederende ondervraging door de politie. Hij moest verwijten aanhoren dat zijn kunst links en 'ontaard' zou zijn, maar uiteindelijk verkreeg hij de Zwitserse nationaliteit. Na zijn naturalisatie moest hij ook nog de burgerrechten voor het kanton Bern aanvragen. Zijn werk was in die tijd vaak bedroefd, en Klee was ook minder productief dan in andere jaren.

In 1937 namen de nazi's in Duitsland 102 werken van Klee in beslag, waarvan er zeventien op de tentoonstelling Entartete Kunst werden getoond.

In 1935 bleek Klee te lijden aan een ernstige, ongeneeslijke ziekte: progressieve sclerodermie. Dit weerhield hem er niet van om steeds meer te schilderen; zijn werk werd zelfs vrolijker en humoristischer. In 1939 ging Paul Klee naar Ticino om daar voor zijn ziekte een kuur te ondergaan. Hij werd op 8 juni opgenomen in een ziekenhuis in Locarno, waar hij op 29 juni op zestigjarige leeftijd stierf. Op zijn grafsteen in Bern staat een uitspraak van hem (zie hierna bij citaten).

Klee liet meer dan 9000 kunstwerken na, evenals vele geschriften: essays, dagboeken, evenals vele brieven.

Klee bestudeerde het Impressionisme van het eind van de 19e eeuw, maar paste het niet direct toe in zijn werk. In 1911 ontmoette hij August MackeWassily Kandinsky en Franz Marc. Hij liet zich beïnvloeden door etnografische (primitieve) kunst (zoals Afrikaanse maskers), door kindertekeningen (zie ook: Karel Appel) en tekeningen van personen met een verstandelijke beperking. In de tweede en laatste tentoonstelling van Der Blaue Reiter in 1912 was Klee met 17 werken vertegenwoordigd. Hij maakte daar kennis met werk van BraquePicasso enMalevitsj. Hij bracht een bezoek aan Robert Delaunay in Parijs, die kleur het belangrijkste element in de schilderkunst vond. Tijdens een reis van 14 dagen naar Tunis in 1914 met Macke enLouis Moilliet kwam er een doorbraak in het kleurgebruik van Klee. Hij ging steeds kleurrijker schilderen, en maakte ook een stap in de richting van het abstracte. Klee werd ook beïnvloed door zijn collega bij Bauhaus, Johannes Itten, die een invloedrijk werk over kleurenleer heeft geschreven.

Na zijn reis naar Tunesië ontplooide Klee zich ten volle. Zijn werk werd abstracter, met een geraffineerd gebruik van kleur. Zijn thema's zijn zeer veelzijdig: landschappen, sterk vereenvoudigde portretten, dieren (de beroemde goudvis), mythologie, geheimzinnige machines. Klee gebruikt veel combinaties van abstracte en figuratieve vormen.

Klee heeft een zeer individuele stijl ontwikkeld om de onderbewuste geest en de fantasie uit te drukken.

Klee experimenteerde veel. Met aquarel op ondergronden van textiel, met combinaties van olieverf en aquarel, met spuittechniek, en met allerlei papieren of textiele ondergronden. Maar hij werkte ook vaak met een conventionele schildertechniek zoals olieverf op doek. De meeste werken van Klee zijn op klein formaat gemaakt. Een zeer bekend voorbeeld hiervan is "Park bei Luzern", geschilderd in 1914.

Op het werk van Klee is geen eenvoudig stempel te drukken. Surrealismekubismeabstractie zijn termen van de Europese kunststromingen die op zijn schilderkunst van toepassing kunnen zijn.

Hij wordt ingedeeld bij het expressionisme.

Zijn werk is vaak humoristisch. Klee gebruikt veel verwijzingen naar dromen, muziek, poëzie en mythologie.

Klee heeft veel invloed gehad op de moderne kunst. Zijn boek Figuratieve vormleer verscheen echter pas in 1979. Vooral de Cobra-kunst is door het werk en door de ideeën van Klee beïnvloed.

  • Kunst geeft niet het zichtbare weer, maar maakt zichtbaar (Schoepferische Konfession, 1920).
  • Grafschrift: In het aardse leven ben ik niet te begrijpen, want ik woon net zo graag bij de doden als bij de nog niet geborenen. Een beetje dichter bij het hart van de schepping dan de meeste mensen, maar nog lang niet dichtbij genoeg.

 



















05-06-2016 om 10:01 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
04-06-2016
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOKSEN

Boksen is een tactische vechtsport waarbij ringinzicht, de coördinatie van voetenogen en handen, en conditie centraal staan.

Twee tegenstanders proberen punten te scoren door elkaar op de juiste trefvlakken te raken, of te winnen op bijvoorbeeld een knock-out (KO). Dat kan door enkele stoten of combinatie van verschillende stoten; de directe stoot, de opstoot en de hoek. Kracht is evenveel nodig als pure snelheid om een tegenstander zowel snel en hard te kunnen raken. Naast het traditionele mannenboksen worden ook bokskampioenschappen voor vrouwen gehouden.

Slechts slagen of stoten met de gesloten vuist boven de gordel zijn toegestaan. Verder is verboden: bukken beneden de gordel van de tegenstander, vasthouden, worstelen, slingeren, vasthouden aan de ringtouwen, beentje lichten, trappen of schoppen, kopstoot geven, bijten, het geven van een knietje en het aanvallen van een tegenstander die 'neer' is.

Een bokswedstrijd verloopt over meerdere ronden van enkele minuten. De hoeveelheid ronden en minuten is afhankelijk van het type wedstrijd (amateur, professioneel en/of kampioenschap). Elke wedstrijd wordt geleid door een scheidsrechter, die met de deelnemers in de ring staat. Een jury kent punten toe; wie de tegenstander knock-out (KO) slaat of de meeste punten verzamelt, is de winnaar.

Bij het olympisch boksen is het tijdsverloop van de wedstrijden als volgt:

  • N-klasse: 3x2 minuten
  • C-klasse: 3x2 minuten
  • B-klasse: 3x3 minuten
  • A-klasse: 3x3 minuten

Er zijn 15 rondes die moeten worden uitgevochten bij professionele vechters. Er wordt tijdens de meeste amateurbokswedstrijden gewerkt met de "box-pointer". De boxpointer is een computersysteem dat de punten telt wanneer de jury-leden op hun kastje drukken voor een bepaalde bokser (rode of blauwe hoek). Wanneer er meerdere juryleden, 3 van de 5 of meer, op hetzelfde moment drukken wordt er een punt toegekend. Wanneer het puntenverschil voor de laatste ronde oploopt tot groter dan 20 bij de mannen of groter dan 15 bij de vrouwen, wordt de wedstrijd gestaakt en is de bokser die achter staat "overclassed".

De amateurwedstrijdboksers worden onderverdeeld in elf gewichtsklassen, te weten:

  1. lichtvlieggewicht: t/m 48 kg
  2. vlieggewicht: t/m 51 kg
  3. bantamgewicht: t/m 54 kg
  4. vedergewicht: t/m 57 kg
  5. lichtgewicht: t/m 60 kg
  6. lichtweltergewicht: t/m 64 kg
  7. weltergewicht: t/m 69 kg
  8. middengewicht: t/m 75 kg
  9. halfzwaargewicht: t/m 81 kg
  10. zwaargewicht: t/m 91 kg
  11. superzwaargewicht: 91+ kg

Daarnaast zijn wedstrijdboksers ook onderverdeeld in klassen. Seniorboksers zijn als volgt onderverdeeld:

  • Senior N(nieuwelingen)-klasse; zijn de senioren, die nog geen 3 wedstrijden hebben gewonnen;
  • Senior C-klasse; zijn de senioren, die 3 t/m 7 wedstrijden hebben gewonnen;
  • Senior B-klasse; zijn de senioren, die 8 t/m 12 wedstrijden hebben gewonnen;
  • Senior A-klasse; zijn de senioren, die 13 of meer wedstrijden hebben gewonnen.

Elke klasse heeft in elke gewichtscategorie een eigen kampioen.

Profboksers worden ingedeeld in de volgende gewichtsklassen:

  1. Super Fly: 115 lbs, 52,16 kg
  2. Bantam: 118 lbs, 53,52 kg
  3. Super Bantam: 122 lbs, 55,34 kg
  4. Feather: 126 lbs, 57,15 kg
  5. Super Feather: 130 lbs, 58,97 kg
  6. Light: 135 lbs, 61,23 kg
  7. Super Light: 140 lbs, 63,50 kg
  8. Welter: 147 lbs, 66,68 kg
  9. Super Welter: 154 lbs, 69,85 kg
  10. Middle: 160 lbs, 72,57 kg
  11. Super Middle: 168 lbs, 76,20 kg
  12. Light Heavy: 175 lbs, 79,38 kg
  13. Cruiser: 200 lbs, 90,7 kg
  14. Heavy: +200 lbs, +90,7 kg

Ook bij de professionals heeft elke gewichtsklasse een eigen kampioen.

Boksers zijn verplicht bokshandschoenen te dragen en ook de overige kleding is aan voorschriften onderworpen. Voor amateurboksers is een bokshelm verplicht. Bij wedstrijden in het olympisch boksen is het dragen van een hoofdbeschermer en handschoen die door de AIBA (Association Internationale de Boxe Amateur) zijn goedgekeurd verplicht, deze zijn voorzien van een AIBA stempel. Ook zijn boksers verplicht om een bitje in te doen. Dit beschermt de kaken en de tanden. Ook wordt meestal het gebruik van bandage aangeraden. Dit is voor de versteviging van de polsen en voor de bescherming van belangrijke botjes in de hand. Op een zak moeten speciale handschoenen worden gebruikt, de zogenaamde zakhandschoenen. Voor gevechten worden stoothandschoenen gebruikt, die iets groter en sterker zijn. Meestal worden er in een wedstrijd stoothandschoenen gebruikt met veters. Hierdoor blijft de handschoen op zijn plaats en kan hij beter worden aangetrokken. Het gewicht van de wedstrijdhandschoenen is 10 oz, dat staat gelijk aan 0,284 kg. Handschoenen die tijdens de training gebruikt worden wegen meestal 14 of 16 oz, dat is 0,397 of 0,455 kg. Ook zijn speciale boksschoenen verplicht voor wedstrijdboksers, ze beschermen je enkels.

Bij boksers kan door het veelvuldig incasseren van klappen tegen het hoofd permanente schade aan de hersenen ontstaan.[1] Een lichte of zware hersenschudding wordt veroorzaakt door een plotseling snelheidsverschil tussen de hersenen en de schedel, bijvoorbeeld door een klap of val op het hoofd. Een hersenschudding veroorzaakt geen blijvend letsel en is met alleen rust te genezen. Een hersenkneuzing heeft dezelfde oorzaak, maar hierbij is er wel minimale schade aan de hersenen zichtbaar, onder andere op een MRI-scan. Bij beroepsboksers bestaat het risico op blijvend letsel door een groot aantal opeenvolgende hersenkneuzingen. Een periode van bewusteloosheid "knock out" of verwarring na de wedstrijd is een indicatie van een lichte of zwaardere hersenbeschadiging

De organisatie van Amerikaanse artsen, de "American Medical Association" en hun Britse collega's in de "British Medical Association", hebben beiden opgeroepen tot een verbod op boksen. Zij onderbouwden deze oproep met statistieken over hersenletsel bij professionele boksers.[2] De "American Academy of Neurology" heeft in zijn 59e "Annual Meeting" aangetoond dat ook amateurboksers kans op hersenletsel lopen.

















04-06-2016 om 10:06 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
03-06-2016
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vermeer












03-06-2016 om 10:48 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VERMEER

Johannes ]Vermeer (gedoopt te Delft31 oktober 1632 – begraven aldaar, 15 december 1675) is een van de beroemdste Nederlandsekunstschilders en leefde in de Gouden Eeuw. Vermeer had een voorkeur voor tijdloze, ingetogen momenten. Hij blijft raadselachtig vanwege de onnavolgbare kleurstelling en het verbijsterende lichtgehalte. Vermeers schilderijen, meestal genrestukken en een paar historiestukken,allegorieën en stadsgezichten, onderscheiden zich door een subtiel kleurgebruik en een ideale compositie. Hij gebruikte soms dure pigmenten en had een grote voorkeur voor ultramarijn en loodtingeel

Johannes Vermeer werd op 31 oktober 1632 in de Nederduits-gereformeerde Nieuwe Kerk in Delft gedoopt als Johannis. Zijn exacte geboortedag is niet bekend, maar ligt naar alle waarschijnlijkheid een paar dagen eerder. Zijn moeder heette Dingenum Baltens en zijn vader, een satijnwever, heette Reynier Jansz Vos. Vanaf 1631 combineerde Reynier Jansz de beroepen herbergier en kunsthandelaar. In 1641 verhuisde Vermeer met zijn ouders en oudere zus Geertrui van de Voldersgracht naar de herberg Mechelen aan de Markt in Delft.

Bij wie Vermeer in de leer ging is nog steeds onduidelijk. Hij lijkt te zijn beïnvloed door het werk vanUtrechtse Caravaggisten. Omdat zijn vroegste werken groot opgezette historiestukken zijn - een genre dat in die tijd in veel hoger aanzien stond dan portretten en landschappen - lijkt het waarschijnlijk dat hij werd opgeleid door een schilder van dergelijk werk. Onder de mogelijke leermeesters bevindt zich Abraham Bloemaert die in Utrecht werkte. Men vermoedt dat Vermeers kleurenpalet invloed ondergaan heeft vanHendrick ter Brugghen. Of Vermeer als onderdeel van zijn opleiding ook een reis naar Italië ondernam, wat destijds niet ongebruikelijk was, is onduidelijk. Ook Delftse schilders als Carel FabritiusLeonard Bramer, getuige en onderhandelaar bij zijn huwelijk, en Christiaen van Couwenbergh zijn genoemd als mogelijke leermeesters. Hun stijl is echter anders en Vermeer lijkt zijn eigen weg te zijn gegaan.

Op 20 april 1653 trouwde Vermeer met Catharina Bolnes in Schipluiden. Vermeer was waarschijnlijk calvinistisch opgevoed, hoewel de familie geen lidmaat van de gereformeerde, publieke kerk van de Republiek was. Om met Catharina te kunnen trouwen ging Vermeer over tot het rooms-katholieke geloof. Zijn vrome en overtuigd katholieke schoonmoeder, Maria Thins, afkomstig uit een rijke Goudse familie van handelaren in bakstenen, ging met het huwelijk akkoord na bemiddeling door de schilder Leonard Bramer.[

In december 1653 werd Vermeer lid van het Sint Lucasgilde, waarvan hij vier maal hoofdman zou worden (1662/1663 en 1670/1671). Net als zijn vader en veel collega's handelde Vermeer in schilderijen, maar hij beschouwde zichzelf vooral als schilder. Vermeer trok rond 1660 in bij zijn schoonmoeder aan de Oude Langendijk, die een pand naast een katholieke schuilkerk bewoonde met elf kamers. Daar werkte Vermeer in zijn atelier op de eerste verdieping. Toen de kunstliefhebber Balthasar de Monconys hem in augustus 1663 opzocht, in de hoop zijn atelier en werk te zien, werd hij naar de bakker op de hoek gestuurd, waarschijnlijk Hendrick van Buyten, aan wie de kunstenaar drie werken in bewaring had gegeven in ruil voor brood.[6] Het feit dat Vermeer geen werk in voorraad had, wordt gezien als bewijs van het werken in opdracht.[bron?]

In tijden van crisis steunde Maria Thins haar dochter en schoonzoon, maar Vermeer klopte ook aan bij de Delftse verzamelaar Pieter Claesz van Ruijven, die hem in 1657 200 gulden leende. Montias veronderstelde dat Van Ruijven het werk van Vermeer opkocht en mogelijk zijn mecenas is geweest. In 1664 werd Vermeer lid van de schutterij, maar onduidelijk is welke functie hij daar kreeg. Hij zal geen officiersfunctie hebben bekleed, omdat deze voor katholieken verboden was.

In het rampjaar 1672 stortte ook de kunstmarkt in; scholen en winkels waren gesloten vanwege de Hollandse oorlog. Maria Thins, die huizen en landerijen bezat bij Schoonhoven, had eveneens minder inkomsten, omdat dit gebied als onderdeel van de Hollandse Waterlinie onder water was gezet. Vermeer die voor zijn inkomsten afhankelijk was van de verkoop van schilderijen, verkocht in deze periode weinig. Hij verviel in somberheid en in december 1675 stortte Vermeer in.[7] Het is niet duidelijk wat er precies aan de hand was, maar hij overleed anderhalve dag later. Vermeer liet elf kinderen na, van wie er nog tien minderjarig waren. Zijn oudste zoon Johannes jr. zou priester worden.[8] De lijst van bezittingen die na zijn dood werd opgesteld, maakt melding van schilderijen, stoelen, wiegen en bedden, verspreid over het hele huis.[9] Twee jaar na zijn begrafenis in de Oude Kerkverklaarde de weduwe dat zijn dood haars inziens te maken had met de malaise in de verkoop.[10]

"… Dientengevolge en ook vanwege de belasting van zijn kinderen, terwijl hij van zichzelf geheel niet over middelen beschikte, raakte hij zozeer in razernij en verval, dat hij in één of anderhalve dag van een gezonde toestand overging in de dood.

Veel details uit het leven van Vermeer zijn voor het voetlicht gebracht door de Amerikaanse econoom John Michael Montias, die justitieboeken en notariële akten ontcijferde.[

Vermoedelijk maakte Vermeer in totaal zo'n vijfenveertig schilderijen, waarvan er vijfendertig bewaard zijn gebleven. Dit betekent dat hij maar twee à drie doeken per jaar schilderde. Montias vermoedde dat hij voornamelijk in opdracht werkte, mogelijk voor de eerder genoemde Delftse verzamelaar Pieter van Ruijven, wiens schoonzoon Jacob Dissius bij zijn dood in 1695 maar liefst 26 Vermeers naliet.

Na Vermeers dood bleef zijn werk lang ondergewaardeerd. Door zijn beperkte oeuvre was hij zelfs vrijwel vergeten. Dit veranderde in 1866, toen de Franse criticus Théophile Thoré-Bürger (1807-1869), pseudoniem van Étienne-Joseph Théophile Thoré, een monografie aan hem wijdde. Bürger, tevens journalist, was een radicale republikein en had felle kritiek op de Franse schilderkunst van zijn tijd. Hij vond dat men vaker eigentijdse onderwerpen moest afbeelden, niet uitsluitend mythologische en religieuze, die hij associeerde met onderdrukking door Kerk en monarchie. In dat verband stelde hij bijvoorbeeld het werk van Millet en Courbet op prijs, maar ook dat van Vermeer, die veel "burgerlijke", intieme taferelen afbeeldde.

Bürger presenteerde Vermeer als een onbekend en miskend genie en doopte hem "De Sfinx van Delft" ("sfinx" omdat er over Vermeers leven zo weinig bekend is). Onder zijn invloed ontstond er in de 19e eeuw een ware jacht op het werk van Vermeer, dat zich tot die tijd vrijwel geheel in Nederland had bevonden. Vooral buitenlandse politici en ondernemers wisten veel van de schaarse schilderijen te bemachtigen, reden waarom Victor de Stuers in 1873 zijn beroemde aanklacht Holland op zijn Smalst publiceerde. De aankoop van Het Melkmeisje werd zelfs in de Tweede Kamerbesproken.

Niet alle aan Vermeer toegeschreven werken zijn gesigneerd en slechts drie zijn gedateerd (zie onder), waardoor er ook nu nog wel enige controverse is over de echtheid van bepaalde werken.[13] Dit liet in het verleden ook ruimte voor vervalsers, die de enorme populariteit van Vermeers werk probeerden uit te buiten.

Vermeers vroegste werk omvat een paar schilderijen met religieuze en mythologische onderwerpen, waaronder Christus in het huis van Martha en Maria en Diana en haar Nimfen, beide groots opgezette werken. Rond 1656 veranderde Vermeer van onderwerp. De meeste van zijn schilderijen beelden dan intieme, serene en "goedburgerlijke" taferelen af, waarop de afgebeelde personen met dagelijkse activiteiten bezig zijn en min of meer door de schilder "betrapt" lijken. Op zestien schilderijen komt een jonge dame, een Juffer voor; op zes schilderijen leest, of schrijft zij een brief [14] of een gedicht. Vermeer bande het pijproken en het triktrak- en kaartspelen uit. Drank of muziekmaken speelt daarentegen een belangrijke rol. Volgens Blankert past alles precies bij de door Gerard de Lairesse's geformuleerde 'classicistische' ideeën over de noodzaak in de schilderkunst strikt de regels van fatsoen en 'decorum' in acht te nemen.[15]

Slechts twee belangrijke Vermeers zijn geen interieurs, te weten Gezicht op Delft en Het straatje, maar dit zijn zeker niet zijn minste schilderijen. Twee schilderijen die lastig zijn te duiden, staan bekend als allegorieën, te weten Allegorie op de schilderkunst en Allegorie op het geloof.

Opvallend is het aantal doeken waarop het licht via een links afgebeeld venster binnenvalt. Ook markant is dat Vermeer relatief weinig mannen, en zelden kinderen, oude mensen, bloemen, honden of planten afbeeldde. In 1696 werd melding gemaakt van een zelfportret van Vermeer, waarmee waarschijnlijk De astronoom werd bedoeld.[16] Het is overigens niet zeker of de afgebeelde man Vermeer is.

De astronoom en de De geograaf nemen een enigszins aparte plaats binnen Vermeers oeuvre in, in die zin dat er geen huishoudelijke, maar beroepsmatige activiteiten worden afgebeeld. Op beide doeken staat dezelfde persoon, van wie sommigen menen dat het Vermeers tijdgenoot Antoni van Leeuwenhoek is, die vier dagen na Vermeer in dezelfde kerk werd gedoopt en later hielp de nalatenschap van de kunstenaar te ordenen. Op grond van andere afbeeldingen van Van Leeuwenhoek en informatie over diens karakter en werkwijze vinden anderen deze theorie niet aannemelijk.[17] De beide werken waren tot 1713 in het bezit van de Rotterdamse magistraatAdriaen Paets.

Tekeningen of etsen van zijn hand zijn niet bekend. Zijn schoonmoeder Maria Thins bezat een schilderij van Dirck van Baburen De koppelaarster dat door Vermeer in Zittende virginaalspeelster en Het concert op de achtergrond is afgebeeld als schilderij op een schilderij.

Om de dieptewerking op het schilderij te versterken, maakte Vermeer vaak gebruik van een repoussoir, een stoel of een gordijn. Vermeer had (net als De Lairesse) een theoretische belangstelling voor schilderkunst en een opvallende interesse in landkaarten.

Diverse wetenschappers verdedigen de opvatting dat Vermeer bij het maken van zijn schilderijen gebruik heeft gemaakt van een camera obscura. Als argumenten voeren zij aan: een feilloos ruimtelijk perspectief in Vermeers schilderijen en het ontbreken van hulplijnen onder de verflaag; onscherpe, soft-focusachtige elementen die slechts door het gebruik van een lens kunnen zijn ontstaan.[18]

Vermeer ontleende zijn thema's aan voorgangers en tijdgenoten.[19] Hij wedijverde met de Delftse architectuurschilder Gerard HouckgeestEmanuel de WitteHendrick van Vliet ofgenreschilders zoals Gerard ter BorchFrans van Mieris de OudereJan SteenNicolaes MaesGabriël Metsu en Pieter de Hoogh in een verzadigde markt

In Marcel Prousts befaamde romancyclus À la recherche du temps perdu speelt Vermeers werk een belangrijke rol. Proust, die Vermeer de grootste schilder aller tijden vond, bezocht in 1921 de tentoonstelling Hollandse meesters, waar ook werk van Vermeer hing, in Salle du Jeu de Paume (Jardin des Tuileries) (thans de Galerie nationale du Jeu de Paume).[20] Dit bezoek werd de toen ernstige zieke Proust bijna fataal.

Tracy Chevalier schreef in 1998 de roman Girl with a Pearl Earring over het ontstaan van het gelijknamige schilderij. Hoewel het verhaal fictief is, baseert ze het boek op bekende feiten rond Vermeer en zijn tijd. Het verhaal is in 2003 verfilmd (Girl with a Pearl Earring).

Susan Vreeland voerde Vermeer ook op in haar Meisje in hyacintblauw (1999). In acht verhalen volgt ze de weg van een fictief schilderij van Vermeer doorheen de tijd, een procedé dat voorheen door Annie E. Proulx in haar Accordeonmisdaden (1996) werd ontwikkeld en waarop de film The Red Violin (1998) is gebaseerd. Een belangrijk verschil is echter dat in de roman de schrijfster in omgekeerde chronologische richting gaat: ze start in de twintigste eeuw bij de zoon van een nazi die het schilderij van zijn vader geërfd heeft om uit te komen in de zeventiende eeuw bij de zogenaamde conceptie van het werk.

De historicus Timothy Brook gebruikt in zijn boek De hoed van Vermeer (2010) details uit de schilderijen van Vermeer als kapstok voor een beschrijving van de wereldeconomie in de zeventiende eeuw.

In de loop der eeuwen zijn er veel vervalsingen naar Vermeer gemaakt. Ook zijn er schilderijen van andere oude meesters van een valse signatuur van Vermeer voorzien. Dit laatste gebeurde zelfs met schilderijen van vooraanstaande meesters, zoals die van Pieter de Hooch. De meest opzienbarende vervalsingen waren echter van Han van Meegeren, een Nederlandse schilder die in de trant van de Hollandse meesters schilderde. Zijn grootste succes behaalde hij met het schilderij De Emmaüsgangers dat in 1937 als het mooiste werk van Johannes Vermeer werd binnengehaald en in 1938 een ereplaats in museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam kreeg.

Van Meegerens bekentenis in 1945 schokte de kunstwereld. Een golf van zelfkritiek trok door de kunstmusea waar menige ‘oude meester’ door de mand viel.

Vermeer maakte vrijwel geen tekeningen of ontwerpen, had een snelle penseelvoering, werkte met effen kleuren in grote, dik opgebrachte vlakken. Hij was zorgvuldig bij het aanbrengen van lagen pigment en vernis, die zijn schilderijen de kenmerkende glans en frisheid geven. Hij kan niet tot de fijnschilders worden gerekend, sinds de beschrijving van de restauratie van twee schilderijen in het Mauritshuis in 1996.[22]

Alle werken zijn vervaardigd in olieverf op doek, met uitzondering van Meisje met de rode hoed en Meisje met de fluit, die beide op hout zijn geschilderd. Sinds de 20e eeuw worden er ongeveer 34 werken aan Vermeer toegeschreven. Hiervan zijn er 21 gesigneerd, maar mogelijk zijn niet alle handtekeningen authentiek. Van de vier dateringen is waarschijnlijk alleen die op De koppelaarster van zijn eigen hand. Ook hedendaagse deskundigen zoals A.K. Wheelock en A. Blankert hanteren uiteenlopende chronologieën. Het Meisje met de fluit werd vermoedelijk voltooid of gerestaureerd door een latere schilder. Sint Praxedis is een omstreden werk en mogelijk een kopie van een schilderij van Felice Ficherelli.[23]

Het werk van Vermeer is verspreid over zeven landen: Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk, Ierland en de Verenigde Staten. Opvallend genoeg is er niet een Vermeer meer in Delft.

Vermeers werk wordt vanaf de twintigste eeuw zeer gewaardeerd. Zijn werk geeft een beeld van wat de stedelijke elite bezighield na het midden van de 17e eeuw. De tentoonstelling over zijn werk in het Metropolitan Museum of Art (2000) trok een recordaantal bezoekers.

 

























03-06-2016 om 10:47 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.brueghel




















03-06-2016 om 10:45 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BRUEGHEL

Pieter Bruegel de Oude (mogelijk Breda of Breugel, tussen 1525 en 1530 – Brussel9 september 1569) was een Brabantse kunstschilder. Hij was de vader van Pieter Brueghel de Jonge en van Jan Brueghel de Oude. Zelf schreef hij zijn naam en tekende hij zijn werken van 1559 tot aan zijn dood als Bruegel (zonder "h" dus), maar zijn zoons tekenden met Brueghel wat voor hem dan soms ook gebruikt wordt. Hij wordt in de literatuur soms ook de "Boeren-Bruegel" genoemd, omdat er in zijn oeuvre een aantal schilderijen voorkomen die scènes uit het boerenleven afbeelden.

De oudste vermelding van Pieter Bruegel stamt uit 1551, toen hij als meestersschilder werd ingeschreven in de liggeren, het register van hetAntwerpse Sint-Lucasgilde.[1] Hij staat daar genoteerd als Peeter Bruegels, schilder. Omdat schilders in die tijd meestal tussen hun 21e en hun 25e levensjaar als meester tot het gilde toetraden,[2][3] wordt er doorgaans van uitgegaan dat Pieter Bruegel ergens tussen 1525 en 1530geboren werd.

De geboorteplaats van Pieter Bruegel is niet bekend. De plaatsen die het meest genoemd worden zijn Breda en Breugel in Noord-Brabant. Breda wordt als geboorteplaats genoemd in de beschrijving van de Lage Landen van Lodovico Guicciardini[4], die nog tijdens Bruegels leven verscheen. Breugel wordt genoemd in Karel van Manders Schilder-boeck uit 1604, zowel in de titel van de bijdrage over Pieter Bruegel (Pieter Brueghel, uytnemende Schilder van Brueghel) als in de tekst van de bijdrage zelf: den welcken is geboren niet wijt van Breda, op een Dorp geheeten Brueghel, welcks naem hy met hem ghedraghen heeft, en zijn naecomelinghen ghelaten.[5] Naast Breugel en Breda wordt ook welGrote-Brogel bij Bree (Latijn: Breda) als mogelijke geboorteplaats genoemd, maar dit wordt minder waarschijnlijk geacht, aangezien deze plaats in het prinsbisdom Luik lag en niet in het hertogdom Brabant, waar Bruegel volgens Van Mander vandaan kwam.[6]

Bruegel zou steeds volgens Karel van Mander in diens Schilderboeck rond 1545 als leerling zijn opgenomen in het atelier van Pieter Coecke van Aelst, hoewel hiervan niets is terug te vinden in de liggeren. De kunsthistorici merken hier trouwens meestal bij op dat de kunst van Pieter Bruegel diametraal staat op de stijl van Pieter Coecke. Coeckes werk is sterk beïnvloed door de Italiaanse kunst waar Bruegels werk veeleer kan gezien worden als een reactie tegen deze Italianisering.[2] Dat neemt niet weg dat Pieter Bruegel wel degelijk zijn opleiding kan gehad hebben bij Pieter Coecke, maar dat hij niet de stijl van zijn meester zou hebben overgenomen.

Men kan aantonen dat Pieter Bruegel in 1550/1551 in Mechelen werkzaam was in het atelier van de kunstmakelaar Claude Dorizi en er werkte aan de buitenpanelen van een triptiek die besteld was door de handschoenmakersgilde samen met Peeter Baltens. Die laatste verzorgde de binnenzijde van het drieluik en Pieter Bruegel schilderde de Sint Gommarus en Sint Rombout op de buitenzijde van de zijluiken, zoals gebruikelijk in grisaille.[7] Dit kadert in het verhaal van Karel van Mander over de opleiding bij Pieter Coecke want die stierf in 1550 en Coeckes vrouw, die van Mechelen afkomstig was, bracht Bruegel misschien in contact met Dorizi.[8]

Bruegel maakte van 1552 tot 1554 een reis naar Italië.[2] Hij reisde via Lyon en Monte Rosa en van daar waarschijnlijk via Napels tot de straat van Messina. Zijn gravure over de Zeeslag in de Straat van Messina hoewel pas gepubliceerd in 1561 is waarschijnlijk gebaseerd op schetsen die hij toen maakte.[9][10] In 1553 verbleef hij in Rome waar hij onder meer contacten had met Giulio Clovio die voor Alessandro Farnese werkte. Ook van zijn verblijf in Rome zijn tekeningen bewaard gebleven onder meer de tekening van de Ripa Grande. In een inventaris van de nalatenschap van Clovio uit 1577 waren vijf werken van Bruegel opgenomen, die ondertussen verloren zijn gegaan. In 1557 keert hij via Venetië terug naar Antwerpen.[10][9]

Terug in de Nederlanden vestigde hij zich waarschijnlijk in Antwerpen en begon te werken voor Hieronymus Cock. Die had in 1548 zijn uitgevershuis In de Vier Winden opgericht en engageerde de beste graveurs die hij kon vinden om de meesterwerken van Italiaanse meesters beschikbaar te maken als prent. Voor Bruegel die, pas terug van Italië zeker nog geen gevestigd schilder was, betekende dit een constante stroom aan inkomsten. Uit de periode voor 1562 zijn er nauwelijks geschilderde werken van Bruegel overgebleven. Bruegel tekende in de periode van 1554 tot 1561 meer dan veertig ontwerpen voor gravures. Het resultaat van zijn werk voor Cock was dat hij stilaan bekend raakte en dat hij vanaf de jaren zestig blijkbaar voldoende opdrachten als schilder krijgt aangeboden zodat het tekenen meer en meer op de achtergrond raakt. Zijn tekening van de Twee Apen gedateerd op 1562, nu in de Gemäldegalerie van de Staatliche Museen zu Berlin, toont op de achtergrond nog een zicht op Antwerpen. Hieruit blijkt dat hij in 1562 waarschijnlijk nog in Antwerpen woonde.

De etsen en gravures naar tekeningen van Bruegel bleven tot lang na zijn dood populair. In de late zestiende eeuw publiceerden Joris Hoefnagel (1542-1600), Pieter Perret en Philipp Galle de tekeningen van Bruegel op grote schaal en ook in de zeventiende eeuw gingen Lucas Vorsterman (1595-1675) en Hendrik Hondius (1573-1649) hier nog mee door.[11] Dankzij de verspreiding van die prenten naar het werk van Bruegel werd hij bekend en beroemd in het ganse toenmalige Europa.

 

Rond 1563 verhuisde Bruegel van Antwerpen naar Brussel, waar hij trouwde met Mayken, dochter van Coecke en Mayken Verhulst. Volgens de akte van ondertrouw in de huwelijksregisters van de kathedraal van Antwerpen, vond de ondertrouw plaats op 25 juli 1563. Het huwelijk zelf werd volgens de huwelijksakte ingezegend in de Kapellekerk te Brussel in 1563, maar de akte vermeldt geen exacte datum.[12] Volgens sommigen zou hij zich gevestigd hebben in de Hoogstraat in de Marollen maar ook dit kan niet documentair gestaafd worden.

Het echtpaar had zeker drie kinderen, een oudste zoon Pieter, geboren in 1564 of 1565, een dochter Maria die gedoopt werd in 1566 en een tweede zoon Jan, geboren in 1568. Mogelijk was er nog een tweede dochter Katharina, maar daarover zijn de archieven niet duidelijk, het zou kunnen gaan over de dochter van een chirurg Pieter van Bruegel die toen eveneens in Brussel woonde.[13] De zoons werden allebei schilder en zijn respectievelijk gekend als Pieter Brueghel de Jonge of de Helse Brueghel en Jan Brueghel de Oude of de Fluwelen Brueghel. Beiden waren te jong bij het overlijden van hun vader om van hem hun opleiding gekregen te hebben , maar het zou de grootmoeder Mayken Verhulst geweest zijn , de vrouw van Pieter Coecke , die de twee zonen van Bruegel hun schildersopleiding gaf . Vooral Pieter Bruegel de Jonge zou later een ganse reeks variaties op het werk van zijn vader schilderen.

Pieter Bruegel lag hiermee aan de basis van een heus schildersgeslacht dat zou doorlopen tot het einde van de zeventiende eeuw.

Het was vanaf 1562 dat Bruegel volop begon te schilderen. In de laatste zeven jaar van zijn leven maakt hij de meeste van de veertig schilderijen die van hem zijn bewaard gebleven. De meeste van die werken zijn grote panelen bedoeld om opgehangen te worden in een kunstenkabinet. Zijn klanten waren rijke burgers, kunstverzamelaars uit Antwerpen en Brussel zoals onder meer Kardinaal Antoine Perrenot de Granvelle, de Antwerpse patriciër Nicolaes Jongelinck, die zestien werken van Bruegel bezat, en Abraham Ortelius, de cartograaf, die trouwens een goede vriend van Bruegel was.

Gedurende zijn Brusselse periode gebruikte Bruegel verschillende landschappen uit het nabijgelegen Pajottenland, zoals het kerkje van Sint-Anna-Pede (gemeente Dilbeek) als achtergrond voor de "Parabel van de blinden". Een grote reproductie daarvan staat sinds 2004 bij dat kerkje. In de laatste jaren van zijn leven, onder het terreurbewind van de hertog van Alva, worden de werken van Bruegel grimmiger en somberder.

Pieter Bruegel stierf in Brussel in 1569 en werd er begraven in de Kapellekerk. Zijn vrouw Mayken overleefde hem negen jaar. Enkele jaren na haar dood richtte zoon Jan Breugel een grafmonument op in de Kapellekerk ter nagedachtenis van zijn ouders

Onder invloed van Karel van Mander ging Pieter Bruegel de geschiedenis in als een schilder van dorpstaferelen en boertige feesten. Van Mander verhaalt over verkleedpartijen die Pieter organiseerde samen met zijn vriend Hans Frankert om dan als boeren uitgedost naar de dorpen in de omgeving van Antwerpen te trekken en daar deel te nemen aan de kermissen en feesten.[5]We weten uit andere beschrijvingen van Karel van Mander dat die zijn tekst graag opleukte met een sappig verhaal en dat dit vaak eeuwen doorwerkte (zie het verhaal over Den sotten Cleef). Uit dezelfde bron komt Peer den drol[14] dat men vandaag nog bezwaarlijk als een bijnaam voor Pieter Bruegel kan citeren. Pieter Bruegel was kort na zijn overlijden reeds beroemd en bekend in zowat heel Europa als een uitzonderlijk tekenaar en schilder[15]. Er waren beroemde verzamelaars zoals Keizer Rudolf II van het Heilige Roomse Rijk die tegen het eind van de zestiende eeuw al een ganse verzameling van Bruegels werken had aangelegd.[16] Hij werd vooral bekend van de prenten die naar zijn tekeningen werden gepubliceerd en geëxporteerd naar de vier windstreken. Dat bezorgde hem de bijnaam van 'de nieuwe Jheronimus Bosch'. Dominicus Lampsonius heeft met zijn prenten van bekende schilders uit de Nederlanden hier zeker een steentje aan bijgedragen.

In de achttiende eeuw raakte Bruegel stilaan vergeten. In het Biographisch woordenboek der Nederlanden van 1855 kan men lezen: “Om zijne voorstelling van boerentafereelen als: Bruiloften, Kroegen, Kermissen enz., werd hij de Boeren Breugel genoemd; terwijl anderen hem ter onderscheiding van de latere Breugels ook wel den Ouden Bruegel noemen. Weinige stukken zijn er van hem voorhanden, welke men zonder lagchen beschouwen kan, of die ten minste de stemmigsten en stuurschsten niet doen meesmuilen en grimlagchen”.[17]

Als in het begin van de twintigste eeuw Bruegel opnieuw in de aandacht komt, blijft vooral het populaire beeld van de Boeren-Bruegel bekend, zoals bij Felix Timmermans, die in 1928 zijn boek Pieter Bruegel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken publiceerde, waar dat stereotiepe beeld van Bruegel verder wordt beklemtoond en Timmermans van Bruegel een voorvader van zijn Pallieter maakt.

Bijna alle kunsthistorici zijn het er tegenwoordig over eens dat Pieter Bruegel niet de lolbroek en Vlaamse-kermisfiguur was zoals het grote publiek hem vaak ziet. Pieter bracht het grootste gedeelte van zijn leven door in Antwerpen, toen een bruisende handelsstad en het centrum van de boekproductie in de Nederlanden, een omgeving waarin het humanisme en de renaissance hoogtij vierden. Bruegel maakte deel uit van de humanistische kringen rond de cartograaf Abraham Ortelius, Christoffel Plantijn en Dirck Coornhert de schrijver. Zijn werk bestond uit veel meer dan de Boerenbruiloft, zijn tekeningen en prenten zijn in vele opzichten baanbrekend en zijn schilderijen waren bij de hogere klassen gegeerd. Hij kende zijn volk en hun manier van leven en feesten en heeft dat op meesterlijke wijze in beeld gebracht. Bruegel beschrijft zijn tijd en kadert daarmee perfect in de rij van grote onderzoekers uit het humanisme die gedreven door de furor animi gegevens verzamelen over alles om zich heen om hun kennis uit te breiden, maar hij was daarnaast een geniaal kunstenaar die zijn onderzoek en observaties op een uitzonderlijke manier gestalte wist te geven. Pieter Bruegel werd door Abraham Ortelius in zijn Album amicorum dat werd samengesteld tussen 1574 en 1596 geprezen als een groot kunstenaar,[19] die hem “de beste schilder van zijn tijd” noemde.[20] Walther Vanbeselaere, voormalig hoofdconservator van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen zette hem op één lijn met Jan Van Eyck, Jeroen Bosch enPeter Paul Rubens.[

Onder invloed van Pieter Coecke schilderde Bruegel met veel allegorieën, bijvoorbeeld in scènes uit het boerenleven. Later schilderde hij ook taferelen geïnspireerd op de klassieke oudheid en Bijbelse taferelen. Zo zijn er twee schilderijen van de Toren van Babel. Eén hangt in Wenen, het andere in Rotterdam in het Museum Boijmans Van Beuningen.

Over Bruegel doen allerlei verhalen de ronde. Zo zou hij volgens Karel van Mander vaak incognito het platteland hebben bezocht om het boerenleven gade te slaan; vandaar ook zijn bijnaam 'Boerenbruegel'. Andere bronnen menen dat hij wel eens ketterse sympathieën zou gehad hebben, wat hij op verborgen wijze in zijn schilderijen zou verwerkt hebben. Noch het eerste, noch het tweede is bewezen. Feit is dat het oeuvre van Bruegel, weliswaar voortbouwend op tradities à la Jeroen Bosch, uniek is.

Bruegel is ongetwijfeld de meest volledige landschapsschilder van zijn tijd; niemand anders schilderde de natuur, in de loop van de seizoenen, zo natuurlijk, krachtig, precies en veelzijdig. Hij maakte geen "foto", geen realistische nabootsing, maar "componeerde" een landschap en vreemde elementen (rotsen, water) tot een universeel of kosmisch tafereel. Maar details waren wel fotografisch juist: hedendaagse oogartsen herkennen bijvoorbeeld nog de verschillende oogziekten waaraan zijn "blinden" leden. Alle werktuigen aan de twee Torens van Babel zijn perfect nauwkeurig.

Nu wordt algemeen aangenomen dat Bruegel erg getroffen was door het armoedige en harde bestaan van de plattelandsbevolking; een bijnaam "volkse Bruegel" zou juister zijn dan "Boerenbruegel". Opvallend is dat zelfs op zijn "boerenbruiloft" en "boerendansen" niemand lacht. Hij was zeker katholiek maar ook humanist en ongenadig bekritiseerde hij de geloofsvervolging in vele werken o.a. door galgen in het landschap op te stellen en daar vaak eksters (roddelaars, verraders) aan toe te voegen.

Bruegel heeft amper 10 jaar intensief geschilderd en men vermoedt dat hij maar een vijftigtal werken heeft geschilderd, alle van uitzonderlijke kwaliteit. De machthebbers van toen hebben dat blijkbaar goed begrepen. Vooral na zijn dood steeg zijn faam pijlsnel: de machtigste kringen wedijverden met elkaar om werken te bemachtigen. Op die manier zijn ze over de wereld verspreid geraakt; in eigen land zijn er slechts enkele gebleven.

Van het schilderij "De moord op de Onnozele Kinderen te Bethlehem" beweert naast het hieronder vermelde museum in Wenen, ook het Brukenthal-museum in SibiuRoemenië dit in zijn collectie te hebben.

 

 

























03-06-2016 om 10:44 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
02-06-2016
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.mondriaan

bekendheid te krijgen, vaak aanwezig op openingen, waardoor hij al snel de bijnaam 'Piet-zie-je-me-niet' kreeg.

Hij stortte zich vol overgave in het kubistische avontuur. Braque en Picasso fragmenteerden in hun werk de zichtbare werkelijkheid en waren van mening dat de tekening belangrijker was dan kleur. Mondriaan volgde hen in die zin na door te schilderen met zwartelijnen, vrijwel zonder kleur, in vooral bruin en grijs.[27] Een belangrijk verschil tussen Mondriaan en de kubisten was echter dat hij deze gefragmenteerde 'werkelijkheid' verbond aan zijn theosofische opvattingen. Dit blijkt uit zuiver theosofische notities afkomstig uit zijn schetsboek, dat hij tussen 1912 en 1915 gebruikte, zoals: "Men ziet in de kunst de langzame groei naar 't geestel.[ijke], terwijl de makers onbewust er van zijn. De bewuste weg der leering lijdt in de kunst meest tot verbastering derzelve. Gaan deze twee wegen samen, d.w.z. dat de maker op de trap der evolutie is waar de bewuste geestel.[ijke] direkte werkdadigheid mogelijk is, dan heeft men de [...] [ideale] kunst."

Hij schilderde in Parijs vooral bomen en boomgaarden, waarbij zijn werk steeds minder naturalistisch werd. Hij gaf zijn schilderijen titels als Compositie 9. Maar nog altijd liet Mondriaan zich door de werkelijkheid inspireren, bijvoorbeeld door een blinde muur vlak bij zijn atelier, of door de zee. Maar ook in zijn latere leven zou hij zichzelf als realist zien: 'abstract-realist'. In 1914 schreef hij de invloedrijke kunstpedagoog H.P. Bremmer een verhelderende brief: 'ik construeer op een plat vlak lijnen en kleurcombinaties met 't doel algemeene schoonheid zoo bewust mogelijk uit te beelden. [...] ik wil de waarheid zoo dicht mogelijk benaderen en daarom alles abstraheeren tot ik kom tot het fundament [...] der dingen. [...] Ik vermeen dat 't mogelijk is door horizontale en verticale lijnen, geconstrueerd bewust maar niet berekenend [...] zoonodig aangevuld door andere richtingslijnen of gebogen lijnen, desnoods, te komen is tot een kunstwerk even sterk als waar'.

Toen Mondriaan in 1914 zijn zieke vader in Nederland bezocht, brak de Eerste Wereldoorlog uit, waardoor hij niet kon terugkeren naar Parijs. Hij ging daarom een tijdje werken in Domburg waar hij onder meer contact had met de schilder Jan Toorop. Hij begon met schetsen van het kerkje en de zee die uiteindelijk uitmondden in zijn eerste abstracte werken, waaronder de serie Pier en Oceaan. Die werken werden later aangekocht doorHelene Kröller-Müller, van wie hij, op advies van Bremmer, een toelage ontving. Deze werken exposeerde hij vanaf 3 oktober 1915 op de tentoonstelling 'Moderne Kunst' in het Stedelijk Museum in Amsterdam.

Mondriaan vestigde zich in de 'kunstenaarskolonie' Laren. In januari 1915 ging hij wonen op de Oude Naarderweg 12 in het pension vanCatharine Hannaert. In juli 1915 verhuisde hij naar de Pijlsteeg (nu Groene Gerritsweg 17), waar hij samen met de componist Jacob van Domselaer ging wonen. Van Domselaer schreef onder invloed van Mondriaan zijn compositie 'Proeven van Stijlkunst': de enige verwezenlijking van Mondriaans ideeën in muzikale vorm.

De oorlogsjaren waren voor Mondriaan zeer inspirerend. Hij vond nieuwe klanten, zoals de kunsthandelaar Sal Slijper, gaf les op een school in Amsterdam en kopieerde eerder werk als zijn gezichten op het Gein en Duivendrecht. In Laren werkte hij ook zijn kunstopvattingen uit. Hij werd hierin gestimuleerd door de eveneens in Laren wonende schilder Bart van der Leck en de kunstenaar-recensent Theo van Doesburg, die eerder een lovende recensie over Mondriaan schreef in het tijdschrift Eenheid, waarna een briefwisseling tussen de twee ontstond, en ze elkaar op 6 februari 1916 ontmoetten.[30] Omstreeks 1916 leerde hij ook de schilder Vilmos Huszár kennen. Mondriaan had grote bewondering voor Van Doesburg als onvermoeibaar organisator en schrijver, terwijl Van der Leck vooral een artistiek klankbord voor Mondriaan was. De wisselwerking tussen deze vier kunstenaars leidde tot een radicalisering van de beeldingsmiddelen kleur, vlak en lijn en een 'onsentimentele' verfbehandeling.[31]

Vanaf 1917 verdween elk naturalisme uit het werk van Mondriaan, en langzamerhand ook elke beweging en diepte. Zo maakte hij in 1917 een serie schilderijen van 'dansende', ritmisch geordende kleurvlakjes. Om elke associatie met de 'natuur', de waarneembare werkelijkheid, te voorkomen paste hij voortaan alleen nog de 'primaire kleurenroodblauw en geel toe, aangevuld met niet-kleuren als grijswit en zwart. Soms werden de roden en blauwen nog wat afgezwakt met extra wit, maar dit werd steeds minder. Bovendien rangschikte hij vlakken en/of lijnen sindsdien volgens een orthogonaal systeem en liet hij iedere andere richtingslijnen dan de horizontale en verticale los. Mondriaan werd hierop geschrapt van de lijst van te ondersteunen kunstenaars door Bremmer.

Samen met Van DoesburgVan der Leck en Huszár richtte Mondriaan in 1916 de groep 'bewust abstracten' of 'werkelijk anderen' op. In 1917 vroeg Van Doesburg hem bij te dragen aan een voor deze groep op te richten tijdschrift, dat De Stijl zou gaan heten. Mondriaans eerste bijdrage tot dit tijdschrift was de artikelenreeks 'De Nieuwe Beelding in de Schilderkunst' (ziePublicaties). Omdat Mondriaan niet zo'n begiftigd schrijver was, ontleende hij hierin veel begrippen en ideeën aan de theosoof Mathieu Schoenmakers, schrijver van boeken als Het Nieuwe Wereldbeeld (1915) en Beginselen der Beeldende Wiskunde (1916). Met deze artikelen wilde Mondriaan aantonen dat de kunstenaar niet afbeeldt, maar weerbeeldt. "Men moet de natuurlijke verschijning veranderen, om de natuur meer zuiver te doen zien". De kunstenaar treedt bovendien op als tussenpersoon tussen toeschouwer en een hogere, onzichtbare, kosmische werkelijkheid.[33] In november 1918 onderschreef hij, naast Theo van Doesburg, Robert van 't HoffVilmos HuszárAntony KokGeorges Vantongerloo en Jan Wils, ook het Eerste Manifest van De Stijl.[34] Zijn werk voor De Stijl leidde uiteindelijk in 1921 tot de uitgifte van het boekje Le Néo-Plasticisme.

Vrijwel onbekend zijn de literaire aspiraties van Mondriaan. In het inmiddels opgeheven weekblad De Nieuwe Groene publiceert hij in 1920 een kort verhaal dat hij 'futuristisch' noemt. Datzelfde jaar stuurt hij eveneens een verhaal naar Lodewijk van Deyssel die deel uitmaakt van de redactie van De Nieuwe Gids. Uit de reactie van Van Deyssel spreekt waardering, maar hij kan Mondriaans verhaal wegens ruimtegebrek pas twee jaar later publiceren. Aangezien Mondriaan dit te lang vindt, vraagt hij zijn kopij echter terug. Doordat zijn beeldend werk uiteindelijk de overhand krijgt, laat hij zijn literaire ambities varen. De erfenis van zijn literaire uitstapje is zodoende gebleven bij twee verhalen, 'De Groote Boulevards' en 'Klein Restaurant – Palmzondag', die pas in 1987 in boekvorm, onder de titel Twee verhalen, worden gepubliceerd

In juni 1919 keerde Mondriaan terug naar zijn oude Parijse atelier aan de Rue du Départ. In november verhuisde hij naar Rue de Coulmiers, vlak bijstation Montparnasse, maar in 1921 keerde hij terug naar zijn oude atelier. Hij merkte echter teleurgesteld dat de kubisten niet dezelfde weg waren gegaan als hijzelf, maar dat zij nog steeds realistische elementen in hun werk bleven opnemen. Wel bouwde hij een nieuwe kennissenkring vandadaïsten en surrealisten op, die sporadisch werk van hem kochten en hem interviews en tentoonstellingen in zowel Europa als Amerika opleverden. In deze periode schilderde Mondriaan, op verzoek, vooral uit Nederland, ook af en toe bloemvoorstellingen in tere kleuren. Daarbij greep hij terug naar bloemsoorten die hij in de periode 1908-1911 schilderde.[35] Ook schilderde hij reproducties van eigen werken uit zijn figuratieve periode. In 1921 overleed Mondriaans vader. In 1922 hield het Stedelijk Museum in Amsterdam ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag een overzichtstentoonstelling van zijn werk.

Ondertussen vervolmaakte Mondriaan zijn werkwijze. Hij gebruikte hooguit nog maar één primaire kleurvlak per schilderij. De grijze lijnen maakten plaats voor dikke zwarte lijnen. Hij verschoof de kleurvlakken naar de rand, waardoor een soort repoussoir ontstond en zijn grijswaarden werden zo subtiel dat ze nauwelijks nog van wit te onderscheiden zijn.[36]

Het schilderen van de zo eenvoudig en vanzelfsprekend lijkende werken van Mondriaan was een langdurig proces, waarbij hij moest zoeken naar de juiste plaats van lijnen en vlakken. Hierbij werden vele verflagen over elkaar heen aangebracht. Omdat olieverf een erg lange droogtijd heeft, gebruikte Mondriaan het onwenselijke petroleum als droogmiddel. Dit had tot gevolg dat de verf flinke barsten ging vertonen. De doeken van Mondriaan zien er hierdoor in musea veel minder strak uit dan ze ongetwijfeld bedoeld zijn geweest en zoals ze in reproducties vaak afgebeeld worden.

Mondriaan richtte zijn Parijse atelier in volgens de principes van De Stijl en liet het atelier ook vaak fotograferen, echter zonder dat hij zelf daarbij wilde poseren. De kunst stond centraal in zijn leven, en in zijn werkwijze had hij dan ook wel wat weg van een kluizenaar. Desondanks begaf hij zich vaak in het openbare leven en socialiseerde hij (voornamelijk) met de Nederlandse kunstenaars die ook in Parijs verbleven.

Begin jaren twintig ontstond een geleidelijke verwijdering tussen Mondriaan en Van Doesburg. Mondriaan vond zijn werk niet 'absoluut' genoeg en was bovendien tegen een vermenging van schilderkunst en architectuur, want in architectuur kan hiërarchie, centraliteit en het "particuliere" niet worden afgeschaft. Ook kan architectuur niet streven naar abstractie, omdat het van zichzelf al niet-mimetisch is. Van Doesburg was op zijn beurt tegen Mondriaans 'rigide' theosofische opvattingen. Toen Van Doesburg in 1924 de diagonaal als beeldingsmiddel (her)introduceerde, en zich zo in zekere zin afzette tegen Mondriaan, was de breuk compleet. Mondriaan was van mening dat door wat Van Doesburg als dynamisch beschouwde (het invoeren van diagonalen), een gevoel van fysiek equilibrium onmogelijk werd, wat volgens hem (in een interview in 1943) noodzakelijk was "for the enjoyment of a work of art". Pas in 1929 bezochten de beide kunstenaars elkaar weer.

Om aan te tonen dat zijn 'rigide' theosofische opvattingen juist heel dynamisch waren, schilderde Mondriaan begin jaren dertig een aantal ruitvormige composities. Zijn in opdracht gemaakteCompositie met twee lijnen uit 1931, is in dat opzicht een belangrijk sleutelwerk. Het diagonaal opgehangen vierkante schilderij bevat - als vaker bij werk in opdracht - geen kleur, slechts twee elkaar kruisende zwarte lijnen op een verder wit doek. De lijnen zijn uiterst zorgvuldig geplaatst en geven een indruk van stabiliteit bij de toch instabiele ruitvorm van de lijst. De bewoners vanHilversum beviel het schilderij, dat was opgehangen in het door Willem Dudok ontworpen stadhuis, echter niet. De gemeente Hilversum wilde het schilderij verkopen en met de opbrengst een pand restaureren. Er ontstond een rel omdat het doek aan de gemeente was geschonken. Uiteindelijk werd het schilderij verkocht aan de gemeente Amsterdam, waar het nu is opgenomen in de collectie van het Stedelijk Museum. Het eveneens ruitvormige schilderij Compositie met gele lijnen uit 1933 is belangrijk binnen Mondriaans oeuvre, omdat hij daarop voor het eerst gebruikmaakt van gekleurde lijnen.

Vanaf 1932 raakte Mondriaan, onder invloed van zijn discipel Marlow Moss, geobsedeerd door de dubbele lijn als compositie-element. "Ik ben druk bezig aan nieuw schilderkunstig onderzoek met dubbele lijnen. Zo schakel ik het zwart een beetje uit, waar ik steeds minder van houd", schreef hij aan de architect Alfred Roth. Aan de schilder Jean Gorin schreef hij: "In mijn laatste dingen wordt de dubbele lijn verbreed tot een vlak en toch is ze eerder een lijn. Maar hoe dat ook zij, ik geloof dat dit een van die kwesties is die buiten de theorie vallen en die zo subtiel zijn dat die uiteindelijk onder mijn mysterie van "de kunst" vallen. Dat is me echter nog niet helemaal duidelijk!"

In 1932 probeerde hij lid te worden van de vrijmetselarij, maar werd daar vanwege zijn lidmaatschap van de Theosofische Vereniging afgewezen. Dit betekent echter niet dat Mondriaan vanaf dat moment geen lid meer was; nog in 1939 liet hij zich als lid van de Theosofische Vereniging van Parijs naar Londen overschrijven. In 1936 verhuisde hij naar Boulevard Raspail 278.

In 1938 vertrok Mondriaan, als gevolg van de steeds toenemende internationale spanningen, naar Londen, waar zijn vriend Ben Nicholson hem aan woonruimte hielp.[40] Toen zijn huis tijdens de Blitz echter ternauwernood aan een bominslag ontkwam, pakte hij opnieuw zijn biezen en vertrok op 23 september 1940 vanuit Birmingham naar New York, waar hij op 3 oktober 1940 aankwam. In New York werd hij opgevangen door Harry Holtzman, die hem niet alleen aan een atelier op 353 East 56th Street hielp, maar ook meubilair en een platenspeler voor hem kocht en hem bekend maakte met deboogiewoogie- en bluesmuziek. Ook werd Mondriaan onmiddellijk opgenomen in de New Yorkse avant-garde.

In New York zocht hij weer naar vernieuwing en vond hij een geheel nieuwe werkwijze binnen het neoplasticisme. Hij maakte op een veel speelsere manier gebruik van kleur en uit sommige doeken verdwenen de zwarte lijnen zelfs geheel. Een technische vernieuwing was dat Mondriaan plakstroken papier ging gebruiken als hulpmiddel. Het bij zijn dood nog onvoltooide schilderij Victory Boogie Woogie laat zien dat Mondriaan bezig was met vernieuwing, en aansluiting zocht met de muziek door er (in eigen woorden) "wat boogie woogie in te doen". Bovendien werd de lijn in dit schilderij opgelost in kleine kleurvlakjes. Zodoende kwam Mondriaan vlak voor zijn dood in 1944 tot de conclusie dat de lijn eigenlijk ook een vlak is. "Nu pas (1943) word ik me er van bewust dat mijn werk in zwart, wit en kleine kleurvlakken alleen maar 'tekenen' in olieverf is geweest. Bij het tekenen zijn de lijnen de voornaamste uitdrukkingsmiddelen. [...] In de schilderkunst echter worden de lijnen geabstraheerd door kleurvlakken, de begrenzingen van de vlakken vertonen zich als lijnen en behouden hun grote waarde", schreef hij aan kunstcriticus James Sweeney.[41] Mondriaan overleed op 71-jarige leeftijd aan longontsteking en werd begraven op de Cypress Hill Cemetery in New York.

Opvallend is dat Mondriaan slechts wat persoonlijke documenten, zijn schilderspullen en enkele boeken naliet, waaronder de werken van de theosofe Helena Blavatsky. Mondriaan had de gewoonte ontvangen correspondentie na lezing te vernietigen en hechtte kennelijk niet aan materiële zaken. Mondriaans eigen brieven, voor zover die bewaard zijn gebleven, vormen een belangrijke bron voor wetenschappelijk onderzoek naar zijn leven en werk.

In 2008 werd door het televisieprogramma Andere Tijden het enige bekende filmmateriaal met Mondriaan ontdekt.[42] De ontdekking van het filmmateriaal viel samen met de afsluiting van een twee jaar durend onderzoek naar de Victory Boogie Woogie.





















02-06-2016 om 09:44 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MONDRIAAN

Pieter Cornelis (Piet) Mondriaan (Amersfoort7 maart 1872 – New York1 februari 1944) was een Nederlandse kunstschilder en kunsttheoreticus, die op latere leeftijd in het buitenland woonde en werkte. Mondriaan wordt algemeen gezien als een pionier van de abstracte en non-figuratieve kunst. Vooral zijn latere geometrisch-abstracte werk, met de kenmerkende horizontale en verticale zwarte lijnen en primaire kleuren, is wereldberoemd en dient als inspiratiebron voor vele architecten en ontwerpers van toegepaste kunst. Hij was een van de belangrijkste medewerkers van het tijdschrift De Stijl en ontwikkelde een eigen kunsttheorie, die hij Nieuwe Beelding of neoplasticisme noemde. Hij is in het buitenland beter bekend als Mondrian, een wijziging die hij zelf invoerde nadat hij in Parijs was gaan wonen

Mondriaan werd op  maart 1872 aan de Kortegracht in Amersfoort geboren[1] als zoon van de christelijke hoofdonderwijzerPieter Cornelis Mondriaan en zijn vrouw Johanna Christina de Kok.[2] Hij werd gedoopt in de Nederlandse Hervormde Kerk en werd christelijk opgevoed. Omdat zijn moeder vaak ziek was, voerde zijn zus Christien op nog geen achtjarige leeftijd het huishouden.[3] Zijn vader was naast hoofdonderwijzer ook tekenleraar en leerde hem al vroeg tekenen. In april 1880 verhuisde het gezin Mondriaan naar Winterswijk, waar Mondriaans vader hoofd werd van de School voor Christelijk Nationaal Onderwijs.

In juli 1884 voltooide Mondriaan de lagere school en voldeed aan de leerplichtwet door twee jaar aanvullend lager onderwijs te volgen. Vanaf 1886 werkte hij onder leiding van zijn vader aan het halen van de Akte Lager Onderwijs Handtekenen. Hierbij kreeg hij af en toe hulp van zijn oom, de kunstschilder Frits Mondriaan. Op 11 december 1889 haalde hij de akte, die hem in staat stelde les te geven aan zijn vaders lagere school. In de hierop volgende periode werkte hij aan het halen van de Akte Middelbaar Onderwijs Handtekenen en Perspectief, om ook op het voortgezet onderwijs les te geven en eventueel aan de Academie te studeren. Hiervoor volgde hij lessen in tekenen, schilderen en kunstgeschiedenis bij de schilderpedagoogJan Braet von Überfeldt, die zich na zijn pensionering in de buurt van Doetinchem vestigde. Mei-juni 1890 werd voor het eerst werk van Mondriaan tentoongesteld in Den Haag (zie Exposities van Piet Mondriaan), dat goed ontvangen werd. In februari 1892 kreeg hij een studiebeurs van Koningin Emma en in april stelde hij werk ten toon bij Genootschap Kunstliefde in Utrecht, waar hij inmiddels ook lid van was. In september van datzelfde jaar behaalde hij de Akte Middelbaar Onderwijs[6] en verhuisde direct naar Amsterdam, waar hij zich in oktober inschreef aan de Rijksakademie van Beeldende Kunsten voor de dagopleiding schilderkunst. Hier kreeg hij les van directeur August AllebéNicolaas van der Waay (schilderen) en C.L. Dake (tekenen)

Op 7 november 1892 nam hij zijn intrek bij een vriend van zijn vader, J.A. Wormser, die een boekhandel voor christelijke lectuur aan de Kalverstraatbezat en net als Mondriaans vader een aanhanger van Kuyper was.[8] Wormer betaalde waarschijnlijk ook zijn studiegeld.[9] Om in zijn verdere onderhoud te voorzien had hij diverse baantjes.[10] Hierover schreef hij: 'Op mijn 22e begon [1894/1895] een zeer moeilijke tijd voor mij. Om in mijn levensonderhoud te voorzien deed ik allerlei soorten werk: bacteriologische tekeningen maken, schilderijen kopiëren in Musea, ook gaf ik les. Toen begon ik landschappen te verkopen en ik was blij dat ik net genoeg geld kon verdienen om te doen wat ik wilde doen'.[1] Een van de 'musea' waarvan hij spreekt was het Rijksmuseum. Ook beschilderde hij tegels, ontwierp hij ex-librissen en maakte hij in opdracht portretten.[7] In 1893 deed Mondriaan in Amsterdam belijdenis voor de Gereformeerde Kerk. In oktober 1893 en 1894 schreef hij zich opnieuw in aan de Academie, alleen het laatste jaar voor de avondopleiding tekenen.[7] Ook werd hij in 1894 lid van kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae, waarmee hij toegang kreeg tot het officiële expositiecircuit. In oktober van het jaar 1895 schreef hij zich in voor een avondcursus tekenen om zich te bekwamen in het etsen, waar hij in 1896 nog een extra jaar aan vast plakte. Waarschijnlijk kwam hij via zijn studiegenoten in contact met de bohème van Amsterdam, die hun uitvalsbasis hadden in de 'molen zonder wieken' aan de Tolstraat, aan de rand van de stad. Van daaruit maakte hij zijn eerste tochtjes door het omliggende rivier- en polderlandschap.

 

Mondriaans Nederlandse periode werd gekarakteriseerd door hard werken om in zijn onderhoud te kunnen voorzien. Hij verhuisde van zijn aankomst in Amsterdam in 1892 tot aan zijn vertrek naar Parijs in 1912 tien keer. Achtereenvolgens Kalverstraat 154 te Amsterdam (1892–1895), Ruysdaelkade 75 te Amsterdam (1895); 1e Oosterparkstraat 180 III te Amsterdam (1895–1897), Watergraafsmeer (1897), Stadhouderskade 5 te Amsterdam (1897–1898), Albert Cuypstraat 158 IIII te Amsterdam (1898–1901), Watergraafsmeer (1902–1903), Uden in Noord-Brabant (1904 bij Albert van den Briel), Watergraafsmeer (1904–1905), boven St. Lucas aan het Rembrandtplein 10 te Amsterdam (1905–1906), Albert Cuypstraat 272 III (1906–1907), Oele in Twente (1907 tijdelijk verblijf bij kunstschilder Hulshoff Poll), Sarphatipark 42 I (1908-1911). [11]. Daarnaast was hij vaak weg in de zomermaanden. Zo is hij vaak bij zijn ouders in Winterswijk (zomer 1893, 1898, 1899), maakt een reis naar Cornwall met Miss Crabb (1900), een reis naar Spanje met Simon Maris (1901), Uden (1903), Domburg (1908, 1909, 1910), Veere (1911). De vraagprijs voor zijn schilderijen nam in deze periode gestaag toe. Zo vroeg hij voor olieverfschilderij met daarop een stilleven met twee vissen in 1893 50 gulden. In 1910 vraagt hij voor een schilderij al 1000 gulden. Toch neemt hij nog allerlei nevenopdrachten aan om in zijn onderhoud te kunnen voorzien.

In 1897 werd hij lid van Kunstenaarsvereniging Sint Lucas om zijn expositiemogelijkheden te vergroten. In 1898 schreef hij zich in voor het toelatingsexamen van de Prix de Rome, maar zakte op het onderdeel anatomie. In september 1898 kreeg hij de opdracht vier houten reliëfpanelen te beschilderen voor de preekstoel in deEngelse Kerk. Vanaf omstreeks 1898 gaf hij privélessen aan vrouwen uit de betere, gereformeerde kringen.[12]Van het najaar van 1898 tot de zomer van 1899 woonde Mondriaan bij zijn ouders om te herstellen van eenlongontsteking, die hij op vakantie met een van zijn leerlinges opliep.[13] In 1899 maakte hij in de woning van dr. Abraham van de Velde opKeizersgracht 608 een grote plafondschildering met een allegorische figuur en putti, die de vier jaargetijden symboliseren. Zijn vrije werk uit deze periode bestaat uit religieuze en geïdealiseerde scènes uit het platteland. Ook maakte hij enkele (zelf)portretten en het meisjesportret Kindje (zieSchilderijen), dat geïnspireerd lijkt op devotieprentjes uit die tijd.[14] In 1900 raakte hij bevriend met de schilders Arnold Gorter (1866–1933) en Simon Maris. Via Maris kwam Mondriaan in de chiquere avant-garde kunstkringen van Amsterdam terecht, waartoe ook de Amsterdamse Joffers behoorden. Ook keek hij rond deze periode naar beroemde voorgangers als Breitner en Isaac Israëls, en ontdekte hij het symbolisme, wat goed te zien is in zijn stillevens met chrysanten, een verwijzing naar de oosterse (Japanse) wereld.[15] Zomer 1900 ging hij met Hannah Crabb op vakantie naar Cornwall, maar liep daar longontsteking op en ging na terugkomst in Nederland naar Winterswijk om te herstellen. In september dat jaar ontmoette hij de studentbosbouw en latere houtvesterAlbert van den Briel (1881–1971), met wie hij een blijvende vriendschap opbouwde. In februari 1901 maakte hij net als zijn vader een plaat ter herinnering aan het huwelijk van koningin Wilhelmina en prins Hendrik.

Toen hij in 1901 voor een tweede keer deelnam aan de prestigieuze Prix de Rome, zakte hij opnieuw op het onderdeel anatomie, waardoor hij zich vanaf toen vooral op de landschapschilderkunst richtte. Gedesillusioneerd doordat hij daarnaast vrijwel niets verkocht, verkeerde Mondriaan in 1902–1903 in links-radicale kringen. Hij zou, volgens Van den Briel, zelfs betrokken zijn geweest bij een 'anarchistisch complot'. Ook zou hij omstreeks die tijd een identiteits- of levenscrisis gehad hebben. Na de bloedig eindigende spoorwegstaking in 1903 verliet hij in 1904 Amsterdam, op aanraden van Van den Briel[17] en vestigde zich in het Noord-Brabantse Uden. In zijn Udense periode schilderde hij veel van wat hij in zijn directe omgeving aantrof: landschappen met koeien, boerderijen, zonsondergangen, molens, en een stalinterieur. In een poging toch iets te verkopen, schilderde hij ook bloemstillevens.[18] In Uden zou hij voor het eerst ook explicieter over abstracte compositieprincipes gesproken hebben. 'Dat komt niet in de natuur voor, maar het is toch geschapen. Het is als wij erover denken', aldus Mondriaan. In juli 1904 werd hij bibliothecaris van St. Lucas. Op 27 januari 1905 schreef hij zich in op een bovenwoning op Albert Cuypstraat 272. Hij zou tot zijn vertrek naar Parijs in de Pijp blijven wonen, met een korte onderbreking van februari 1905 tot juni 1906 toen hij op de zolder boven kunstenaarsvereniging St. Lucas op het Rembrandtplein 10 woonde.[19] Hij bracht vervolgens de hele winter van 1906 door in een boerderij, idyllisch gelegen aan de rand van een bos, en trok in 1907 en 1908 diverse malen naar de heidegebieden

Van circa 1905–1907 schilderde hij veel landschappen rond Amsterdam (Duivendrecht, de Kromme Vaart, boerderij Landzicht, het Gein) en de Oostzijdse Molen). In 1906 vond in Nederland een grote Van Gogh-tentoonstelling plaats, die Mondriaan aanzette tot het schilderen van meer gestileerde landschappen bij nacht (vergelijk bijvoorbeeld Mondriaans Landschap bij nacht (1907-1908; privéverzameling) met Van GoghsDe sterrennacht (1889; Museum of Modern Art)).[21] Dit deed hij om de 'tragiek van de natuur' weer te geven.[22] Hierna werkte hij zijn nachttaferelen steeds verder uit, waarbij hij de werkelijkheid (het realisme) steeds meer losliet. Door het kopiëren van het spiritueel-romantische werk van Caspar David Friedrich, die 100 jaar voor hem actief was, kwam Mondriaan tot de conclusie dat het schilderij alleen nog naar andere schilderijen kon verwijzen en dat de beleving van het schilderij belangrijker was dan de techniek waarmee het gemaakt is.[23]

In 1908 ging Mondriaan, na kennismaking met Jan Sluijters en Leo Gestel, meer 'luministisch' en expressief schilderen, en begon hij weer portretten te schilderen. Ook schilderde hij bloemen in verschillende stadia van verval, een verwijzing naar de evolutie van het leven. In 1908 trad hij toe tot de 'ingewijden' van de Theosofische Vereniging, ook Borr genoemd, en leerde hij yoga. In de zomer van dat jaar woonde hij in het Zeeuwse Domburg, waar Charley Toorop hem op het strand wel eens in 'Boeddha-houding' zag. In Domburg schilderde hij nieuwe thema's, zoals duinen, zeegezichten en kerktorens. Hij schilderde dan korte tijd in pointillistische stijl. In alles toont hij zich een zoekend kunstenaar die de vele stromingen in die tijd onderzocht naar mogelijkheden. In dat jaar maakte hij onder de invloed van het Franse neo-impressionisme en fauvisme ook opvallend kleurrijke, bijna agressieve doeken, zoals Molen bij zonlicht. Hoewel het werk nog steeds figuratief is, worden de afbeeldingen hoekiger. Dit werk maakte hem in1909 in één klap beroemd in Nederland, waar hij hét symbool van de avant-garde werd. Op 14 mei 1909 meldde hij zich aan als lid van de Amsterdamse loge van de Theosofische Vereniging en op 25 mei werd hij officieel ingeschreven in de ledenregisters in India

De zomer van 1909 bracht hij opnieuw door aan de kust in Zeeland, waar hij talloze schilderijen in deze nieuwe stijl maakte. Hij wist ook een groot aantal schilderijen te verkopen en gesterkt door dit succes, verloofde hij zich in 1909 met Greet Heybroek. Dat jaar overleed echter onverwacht Mondriaans moeder, wat hem danig in de war bracht en hem aanzette tot zelfdestructief gedrag.

Mondriaans werk uit 1910/1911 is in twee groepen te verdelen. Enerzijds maakte hij werk vol theosofische symboliek, het meest expliciet in de triptiekEvolutie (1910–1911), dat een vrouw in verschillende stadia van spirituele ontwaking voorstelt. Anderzijds doet zijn werk uit deze periode denken aan dat van de Haagse School en de Amsterdamse impressionisten, maar met een mystiek-symbolistische inslag die ook te vinden is bij tijdgenoten alsMatthijs MarisFloris Verster en de Friese kunstenaar Jan Mankes. In deze periode schilderde hij portretten en nog steeds bloemen. Grote invloed ondervond hij in die tijd ook van Jan Toorop. Op 28 november 1910 richtte hij met Spoor, Toorop en Kickert de Moderne Kunstkring op, een kunstenaarsvereniging voor progressieve Nederlandse kunstenaars.

In juni 1911 was Mondriaan in Parijs, waar hij voor het eerst met het kubisme geconfronteerd werd. In oktober 1911 vond in het Stedelijk Museum de eerste tentoonstelling van de Moderne Kunstkring plaats, waar Mondriaan met zes schilderijen aan deelnam.[25] waaronder de triptiek Evolutie. De critici waarderen dit werk niet en noemen het 'koud en leeg'.[26] Op deze tentoonstelling is ook werk van Franse en Nederlandse expressionistische en pre-kubistische kunstenaars te zien. Mogelijk was dit weerzien van zijn nieuwe voorbeelden aanleiding om naar Parijs te vertrekken (20 december 1911). Hij verbrak in die tijd ook zijn verloving met Heijbroek.

 

n Parijs veranderde Mondriaan vrijwel onmiddellijk zijn achternaam in Mondrian. Na een verblijf op het hoofdkantoor van de Franse afdeling van de Theosofische Vereniging en het atelier van de Nederlandse schilder Peter Alma betrok hij in mei 1912 een atelier aan Rue du Départ 26, waar later ook Kickert enLeo Schelfhout gingen wonen. In Parijs leerde hij Henri le FauconnierFernand Léger en Gino Severinikennen, die allen in expressionistisch-kubistische stijl schilderden. Het lukte hem niet Picasso en Braquete ontmoeten; wel was hij, om toch wat



















02-06-2016 om 09:43 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.monet
















02-06-2016 om 09:40 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MONET

Oscar-Claude Monet (Parijs14 november 1840 – Giverny5 december 1926) was een Frans impressionistisch kunstschilder.

Monet verhuisde toen hij ongeveer vijf jaar oud was met zijn familie naar Le Havre. Hij zat in de jaren 1861-1862 in militaire dienst in Algerije, hetgeen zijn latere keus om vooral landschappen te schilderen beïnvloed kan hebben.

Monet begon met schilderen bij Charles Gleyre in Parijs. In 1867 woonde hij met Renoir bij Frédéric Bazille. In de jaren daarna deelde hij een atelier in Parijs met Bazille. Vanaf waarschijnlijk 1865 had Monet een relatie met Camille Doncieux. In 1867 werd hun eerste zoon, Jean, geboren in Parijs. Het paar trouwde in de zomer van 1870. Hun huwelijksreis brachten ze door in Trouville, maar vanwege de oorlog tussen Frankrijk enPruisen vluchtten ze naar Londen. Via Nederland, waarvan vier maanden in Zaandam en een kort verblijf in Amsterdam, kwamen ze terug naar Frankrijk, om zich in 1871 te vestigen in Argenteuil. Deze plaats was gemakkelijk bereikbaar vanuit het Parijse station Saint-Lazare, waarvan Monet diverse werken heeft geschilderd. In deze periode werd Monet kortstondig welvarend, omdat zijn schilderijen goed verkochten.

Hij was bevriend met Frédéric BazillePierre-Auguste RenoirAlfred SisleyEdgar DegasPaul Cézanne en Édouard Manet.

In 1878 werd de tweede zoon geboren, Michel, kort voordat de familie Monet naar Vétheuil verhuisde. In 1879 overleed Camille. Inmiddels leefde Monet ook samen met Alice Hoschedé en haar echtgenoot Ernest. Deze in die tijd ongebruikelijke verhouding leidde tot veel geruchten en tot verwijdering van Monet van zijn collega-schilders. In 1883 verhuisde dit huishouden met hun acht kinderen naar Giverny. In 1891 overleed Ernest, waarna Monet en Alice konden trouwen. Vanaf dat moment ontstond een welvarend huishouden. In 1911 overleed Alice, gevolgd in 1914 door Monets oudste zoon Jean. Jean was getrouwd met de tweede dochter van Alice, Blanche. Blanche zorgde als weduwe voor de ouder wordende schilder, die de grijze staar begon te ontwikkelen, waardoor Monet een rode waas ging zien.[1] Het is mogelijk dat Monet door een operatie voor zijn grijze staar sommige ultraviolette lichtgolven kon zien die normaal gesproken worden tegengehouden door de ooglens.[2]

Op 86-jarige leeftijd overleed Monet aan longkanker en liet zijn bezittingen na aan zijn zoon, Michel. Het huis, de tuin en de waterlelievijver die Michel van Claude Monet had geërfd werden in 1966 door Monet's zoon geschonken aan de Académie des beaux-arts. In 1980 werden het huis en de tuin voor het publiek geopend.

Na eerst vooral karikatuurtekeningen gemaakt te hebben, begon Monet op 24-jarige leeftijd met het schilderen van landschappen in de buitenlucht, op aanraden van de Normandischeschilder Eugène Boudin.

Monet schilderde vooral de landschappen uit de omgeving waar hij woonde. In Argenteuil het beroemde veld met klaprozen, en in Giverny scènes uit de beroemde tuin van Monet, die later een toeristische trekpleister is geworden.

Camille of De vrouw in de groene jurk uit 1866 was het eerste (en laatste) schilderij waarmee Monet op de Salon succes oogstte.

Het schilderij Impression, soleil levant uit 1872 werd oorspronkelijk geridiculiseerd door de kunstkritiek en door het publiek, en gaf aanleiding tot het begrip 'impressionisme'. Dit werk was tentoongesteld in de op last van Napoleon III geopende 'Salon des Refusés', waar toen nog andere dergelijke werken hingen die geweigerd waren voor de toonaangevende 'Salon de Paris'. Het publiek kwam in grotere aantallen naar deze salon van de 'geweigerden' dan naar de officiële salon, al was het maar om de spot te drijven met deze nieuwlichters, maar uiteindelijk zouden de geweigerden algemene erkenning krijgen.

Het is vrijwel onmogelijk om uit het enorme oeuvre van Monet een keuze te maken. Hij was zeer gefascineerd door de Japanse houten brug in zijn tuin, die hij meerdere malen geschilderd heeft (hieronder een versie uit 1899). De verschillende dieptelagen in het schilderij, bestaande uit de brug, de waterlelies, de bomen achter de brug, de weerspiegeling van die bomen en de brug in het water, met soms ook nog de weerspiegeling van de wolken, laat zien wat een meester Monet was in het weergeven op doek van wat hij zag. Hiermee is Monet geslaagd in wat de impressionisten wilden doen: vastleggen van het visuele aspect van de alledaagse werkelijkheid, zonder gepsychologiseer of verwijzing naar de klassieke oudheid of andere historische thema's.

Monet heeft ook veel geschilderd buiten Frankrijk. In Nederland heeft hij vooral in de Zaanstreek meerdere werken gemaakt, met als onderwerp o.a. molens en typisch Zaanse huizen. Ook in Amsterdam heeft hij schilderijen gemaakt, bijvoorbeeld De Montelbaanstoren, Amsterdam (circa 1874).

De werken van Monet behoren tot het impressionisme. Monet probeerde vooral een weergave van een bepaald moment te maken. Hij schilderde landschappen, onder andere in Normandië.

Vanaf de jaren 1880 begon hij met het maken van series van schilderijen van hetzelfde onderwerp onder verschillende licht- en weersomstandigheden. Voorbeelden van dergelijke series zijn die van hooibergen, de kathedraal van Rouen en de bekende waterlelies. Monet werkte dikwijls tegelijkertijd aan meerdere schilderijen uit een serie, omdat het licht van de dag steeds veranderde.

Monet kan als grondlegger en trouwste vertegenwoordiger van het impressionisme beschouwd worden.

 

























02-06-2016 om 09:40 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
01-06-2016
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.*




01-06-2016 om 09:14 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.van gogh

Van Goghs broer Theo trouwde in april te Amsterdam met Johanna Gesina Bonger. Het ging weer minder goed met Vincent en hij laat zich vrijwillig opnemen te Saint-Rémy-de-Provence, in de instelling Saint-Paul-de-Mausole aan de voet van de Alpilles. Men richtte er zelfs een klein atelier in, waarin hij kon schilderen tijdens de steeds zeldzamer momenten zonder zenuwcrisis. In dat jaar maakte hij er ongeveer 150 schilderijen. Het was de tijd van de Irissen, de Seringen, gele korenvelden, olijfbomen en cipressen.

De zenuwinzinkingen volgden elkaar op. Tijdens een crisis in augustus 1889 had hij giftige verf ingeslikt. Toch bleef Van Gogh doorwerken, zij het in deze korte periode uitsluitend met tekeningen. Omdat hij op bepaalde momenten niet meer naar buiten wilde, uit vrees voor een nieuwe crisis, maakte hij, vanaf oktober 1889, enkele kopieën naar werken van Rembrandt (Deopwekking van Lazarus), Delacroix (De barmhartige Samaritaan), Millet (De houthakkerAvondTwee spittende boerenDe zaaierMiddagdutje), Honoré Daumier (De drinkers) en Gustave Doré (De gevangenisbinnenplaats).

In april 1890 toonde Theo tien werken van zijn broer op de "Salon des Indépendants" in Parijs, waaronder Sterrennacht boven de Rhône.

De naam Van Gogh was intussen doorgedrongen tot België en in januari 1890 werd hij uitgenodigd op de expositie van Les XX te Brussel. Hij nam eraan deel met zes schilderijen. Hij kreeg er gunstige reacties en op deze tentoonstelling werd De rode wijngaard gekocht door Anna Boch.

Vincent verliet de instelling van Saint-Rémy-de-Provence in mei 1890 en reisde naar Auvers-sur-Oise, in de buurt van Parijs, waar dokter Gachet woonde. Op doorreis bezocht hij Theo en diens vrouw in Parijs.

In mei kwam Van Gogh in Auvers aan en huurde er een zolderkamer in de herberg van Ravoux. Weer schilderde hij portretten, onder meer het bekende portret van dokter Gachet. De eindeloze gele korenvelden met de donkerblauwe, vaak wervelende hemels rond Auvers werden nu zijn herhaalde motieven.

Broer Theo en zijn vrouw Jo kwamen nog eens een dag doorbrengen bij hem, in juni en in juli liep hij zelf nog eens naar Parijs om bij hen op bezoek te gaan.

Lange tijd was niet bekend welk schilderij Van Gogh als laatste maakte. Aanvankelijk werd gedacht aan Korenveld met kraaien. Uit de donkere onweerslucht en opvliegende kraaien concludeerde men dat dat schilderij mogelijk een aankondiging van de schilder zou zijn geweest van zijn aanstaande zelfmoord. Deze stelling werd niettemin weerlegd door brieven van Van Gogh, waaruit bleek dat het schilderij al aan het begin van de maand juli was geschilderd terwijl hij op 29 juli overleed.[10]

In 2012 bracht een onderzoek door Louis van Tilborgh (Van Gogh Museum) en Bert Maes (ecoloog) aan het licht, dat Boomwortels Van Goghs laatste schilderij moet zijn geweest. Dit abstract ogende schilderij is enerzijds niet afgemaakt, terwijl van Van Gogh bekend is dat hij een ambachtsman was die een eenmaal begonnen schilderij altijd afmaakte. Dat het dit schilderij moet zijn geweest, en niet een ander schilderij dat hij niet had afgemaakt, bleek uit een briefje van de zwager van Theo van Gogh, waarin hij dit schilderij beschreef waaraan Vincent de dag voor zijn dood was begonnen.

Algemeen wordt aangenomen dat Van Gogh zichzelf op 27 juli 1890, 37 jaar oud, in de borst verwondde met een pistool. Hij wilde zichzelf door het hart schieten, maar maakte een klassieke fout door te denken dat het hart zich ter hoogte van de linkertepel bevindt. Daardoor stierf hij pas op 29 juli aan inwendige bloedingen, met Theo aan zijn zijde.

De Amerikaanse kunstkenners Steven Naifeh en Gregory White Smith, die tien jaar onderzoek naar de schilder hebben gedaan, concluderen echter in hun biografie Van Gogh: The Life[11](oktober 2011) dat Van Gogh mogelijk geen suïcide heeft gepleegd, maar dat het dodelijke schot kan zijn gelost tijdens een onduidelijk voorval waarbij twee jongens betrokken waren. Zij wijzen er in dit verband op dat het vuurwapen nooit is gevonden. Alhoewel vooralsnog nog steeds wordt uitgegaan van zelfdoding, kan het nieuwe scenario uit de biografie ook niet worden uitgesloten, omdat de omstandigheden die tot Van Goghs dood leidden nooit helemaal zijn opgehelderd.

Een half jaar later overleed ook Theo. Deze liet een zoon achter, Vincent Willem, de grootvader van de bekende cineast en columnist Theo van Gogh. Vincent en zijn broer Theo liggen begraven op de begraafplaats van Auvers-sur-Oise.

 

In Nederland zijn vele van zijn werken te bezichtigen in het Van Gogh Museum in Amsterdam. Ook het Kröller-Müller Museum in het Nationaal Park De Hoge Veluwe in Otterlo bezit een behoorlijke collectie Van Goghs.

Op 21 juli 1962 werd een overeenkomst ondertekend tussen de Staat der Nederlanden en de Vincent van Gogh Stichting. De familie Van Gogh droeg voor 15 miljoen gulden de resterende verzameling, bestaande uit 200 schilderijen van Vincent van Gogh en Paul Gauguin, 400 tekeningen, en alle brieven van Vincent, over aan de staat. Hiermee werd de grondslag gelegd voor het Amsterdamse Van Gogh Museum, dat op 2 juni 1973 werd geopend.

Na de dood van haar zwager Vincent van Gogh op 29 juli 1890 en haar echtgenoot Theo van Gogh in 1891 keerde Johanna van Gogh-Bonger met haar zoontjeVincent Willem van Gogh en een groot aantal als waardeloos beschouwde schilderijen van Vincent van Gogh definitief terug naar Nederland. Ze vestigde zich inBussum. Om in haar levensonderhoud te voorzien begon zij daar een pension en maakte een begin aan de verkoop van het werk van haar zwager.

Haar beste klanten waren de kunsthandel van Paul Cassirer in Berlijn en kunsthandel J.H. de Bois (voorheen C.M. van Gogh) in Amsterdam waaraan ieder 55 schilderijen of tekeningen werden geleverd. Alles werd door Johanna keurig bijgehouden in haar kasboek, ofschoon er van de verkoop van een klein aantal werken van Vincent geen aantekening werd gehouden. Ook werd een gering aantal werken geschonken aan familie of zeer goede relaties.

Behalve het grote aantal werken dat Johanna van Gogh bezat, hadden de volgende familieleden van Vincent werk in hun bezit: E.H. Du Quesne-van Gogh tien stuks, Willemien van Gogh zeven stuks, Cornelia van Gogh-Carbentus één, Anna van Gogh-Carbentus drie en Andries Bonger (broer van Johanna) vijf stuks. Tussen 1890 en 1923 werden door haar 247 schilderijen en tekeningen van Vincent van Gogh op de markt gebracht.

















01-06-2016 om 09:12 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vincent v g

Rond kerstmis 1885 was Vincent zwaar neerslachtig en zocht hij troost in cafés en bordelen en vervloekte iedereen die hem had afgewezen. In januari 1886 vroeg Theo aan Vincent om Antwerpen te verlaten, maar Vincent weigerde koppig.

Op 18 januari 1886 liet hij, in tegenspraak met zijn vroegere voornemens, zich inschrijven aan de prestigieuze Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen. Hij was toen 32 jaar. Hij wilde er nieuwe vrienden maken zodat hij zich kon bevrijden uit zijn artistieke eenzaamheid, maar hij hield het er geen drie maanden vol.

Hij kreeg ruzie met zijn docent Karel Verlat die een avondtekenklas "Antiek" gaf. Hoewel hij het tekenen naar gipsen afgietsels van antieke sculpturen verafschuwde, gedroeg hij zich aanvankelijk voorbeeldig. Dit resulteerde onder andere in Gipsen torsoDe discuswerper en Gipsbeeldje van een paard (alle in het Van Goghmuseum, Amsterdam). Verlat liet hem echter niet schilderen en hij mocht evenmin werken met levende modellen, de hoofdreden waarvoor Van Gogh naar de Academie gekomen was. Toch probeerde Van Gogh dit in het schildersatelier, maar hij werd door de leraar minachtend teruggestuurd naar de tekenklas. Deze klas "Antiek" werd gegeven door Frans Vinck. Van Gogh schreef nadien in voor een tweede tekenklas, 's middags gegeven door Eugène Siberdt, een leraar van de cursus "Tekening figuur naar het leven". Siberdt was een soort drilsergeant, iemand die streefde naar klassieke perfectie. Een botsing met de rusteloze aard en koortsachtige werkmethode van Van Gogh was onvermijdelijk. Van Gogh noemde, in het bijzijn van de leerlingen, de methodes van Siberdt volstrekt verkeerd. Hij tekende een gipsen afgietsel van een Griekse godin als een stevig gebouwde naakte Vlaamse matrone, tot afschuw van zijn leraar. Dit was het begin van het einde van zijn opleiding aan de Academie. Toen hij een tekening als eindwerk instuurde, verwachtte hij er al niet veel van, maar hij werd zelfs vernederd door de jury; hij moest terug naar een cursus op beginnersniveau bij leerlingen van tien jaar. Van Gogh verliet verbitterd de Academie. Pas een maand later beslisten de leraren dat Van Gogh zijn jaar moest overdoen. In tegenstelling tot hardnekkige beweringen in de literatuur, werd hij dus niet door Siberdt weggestuurd: hij was al vertrokken.[6]

Nadien sloot hij zich nog even aan bij een chaotische tekenclub in een café op de Grote Markt van Antwerpen. Deze bestond uit studenten van de Academie, die zich hier beter konden uitleven. Zij konden hier naakte modellen tekenen en vrouwen werden hiertoe luidruchtig aangemoedigd. Ook hier werd Van Gogh met zijn vreemde tekeningen en schilderijen door hen bespot en afgewezen. Hij bleef er nog even hangen als eenzaat en maakte vluchtige tekeningen met potlood en krijt. Hij poseerde er zelfs voor een vluchtig aquarelportret door de jonge Engelsman Horace Mann-Livens (1862-1936).

In Antwerpen was Vincent ziek geworden. Bovendien was er syfilis bij hem geconstateerd. Dit, het armoedig leven, slechte voeding en te veel roken bezorgden hem koorts, kuchhoesten, maagkrampen en mondpijn. Zijn tanden begonnen te rotten en af te breken. Eind februari 1886 liet hij, ten einde raad, een derde van zijn tanden uittrekken door een tandarts, en dit zonder verdoving, behalve wat sterkedrank. Hij stuurde nog steeds geruststellende brieven naar zijn broer Theo, maar in feite waren zijn fantasieën over het Antwerpse leven aan het instorten. Hij geraakte uitgeput en overwerkt en had doodsgedachten.

Uit die tijd stammen enkele schilderijen van naaktmodellen, gezichten vanuit zijn raam op achterhuizen en vooral de olieverfschilderij Kop van een skelet met brandende sigaret (februari 1886), in het Van Gogh Museum, Amsterdam. Dit is in feite zijn eerste zelfportret, want zo zag hij zichzelf toen.

Hij verlangde meer en meer naar Parijs en probeerde een uitnodiging van zijn broer uit te lokken. Zijn smeekbrieven werden beantwoord met uitvluchten en verzoeken om terug te keren naar Nederland. Toen Theo ten slotte weigerde, stapte Vincent resoluut op de nachttrein naar Parijs, zonder zijn schulden in Antwerpen (huur, verf, tandarts) te betalen.

Het korte verblijf in Antwerpen had wel een beslissende en bevrijdende invloed op zijn latere kunstrichting. Het was een breuk met de calvinistische strengheid in Nederland, die resulteerde in een zwaarmoedige en duistere weergave van zijn omgeving. Nu kon hij experimenteren en zijn eigen artistieke mogelijkheden ontdekken.

In maart 1886 verliet Van Gogh onverwachts België. Hij ging inwonen bij Theo in Parijs, Rue Lepic 54 in Montmartre, waar hij een eigen atelier kreeg. Hier werkte hij verder aan zijn artistieke doorbraak. Hij raakte bevriend met Henri de Toulouse-Lautrec en met Emile Bernard, terwijl hij bewondering had voor de bloemstillevens van Adolphe Monticelli, de romantische Eugène Delacroix en de allegorische Pierre Puvis de Chavannes.

Belangrijker nog was zijn contact met het Franse impressionisme, tien jaar na het ontstaan. De reeks "Salons des Impressionistes" waren voorbij enPaul Signac, met wie hij vaak ging schilderen in Asnières, worstelde als post-impressionist met het divisionismeGeorges SeuratPaul Gauguin,Camille Pissarro en Armand Guillaumin behoorden tot zijn kennissen.

De relatie tussen Vincent en Theo kwam enige tijd onder druk te staan toen bleek dat Vincent voortdurend met Jan en alleman ruzie maakte. Pas tegen het eind van Vincents verblijf knapte de relatie weer op en kregen de broers weer een zeer innige band. Ook gedurende deze periode werkte Vincent onvermoeibaar hard, ten koste van zijn gezondheid.

Het Parijse leven was erg druk voor de zwakker wordende Van Gogh, en vaak ook grauw en koud. Hij was 34 jaar oud toen hij Parijs verliet in februari 1888. Hij ging naar Arles in het zuiden van Frankrijk in de Camargue. Het was er echter al even koud: het vroor er en er lag sneeuw. In mei 1888 betrok Van Gogh vier kamers in een huurhuis, in het rechterdeel van een huis aan de Place Lamartine in Arles. Op het schilderij hetgeen hij van dit plein maakte, is zijn woning herkenbaar aan de groene luiken. Eindelijk had hij een plek gevonden waar hij niet alleen kon schilderen maar ook vrienden kon laten logeren. Hij wilde van dit gele hoekpand een kunstenaarshuis maken, waar schilders samen konden wonen en werken.

Vlak nadat Van Gogh in het ‘gele huis’ was getrokken, stuurde hij Theo een beschrijving en een schets van zijn schilderij van het huis ‘onder een zwavelkleurige zon, onder een lucht van zuiver kobalt. Het motief is zo moeilijk! Maar juist daarom wil ik het onder de knie krijgen. Want het is ontzagwekkend, die gele huizen in de zon en dan de onvergelijkelijke helderheid van het blauw.’ Die indrukken vertaalde hij in zijn atelier treffend naar deze compositie in contrasterende kleuren.

Van Gogh heeft in dit schilderij, dat hij zelf ‘De straat’ noemde, zijn naaste omgeving weergegeven. Links is het restaurant te zien waar hij vaak ging eten. Het huis van zijn vriend, de postbode Joseph Roulin lag voorbij de tweede spoorbrug. sneeuw. Het was zijn droom hier een kunstenaarsgemeenschap op te richten, maar uiteindelijk kwam alleen Paul Gauguin erop af. Deze relatie duurde slechts enkele maanden en eindigde op een klinkende ruzie waarbij Van Gogh zijn linkeroorlel afsneed.

Onder de Franse zuiderzon maakte Van Gogh zijn meest opzienbarende werken in een koortsachtig tempo, soms meerdere op een dag. Het werden echter zijn laatste twee levensjaren, met dramatische crises. Hij werd gekweld door, wat hijzelf noemde, "de stem van de verschrikkelijke luciditeit". Hij behaalde in die periode zijn grootste artistieke triomfen door de intense weergave van het licht van het zuiden in door hitte geteisterde doeken. Zijn beroemdste werken dateren uit deze periode. Het is een hoogtepunt in zijn korte loopbaan. De Twaalf zonnebloemen in een vaas (augustus 1888; Neue Pinakothek, München) werd (zoals de Mona Lisa van Leonardo da Vinci) een der meest populaire schilderijen in de kunstgeschiedenis.

Hij wilde de Middellandse Zee ontdekken en trok voor een vijftal dagen naar het nabijgelegen Saintes-Maries-de-la-Mer, waar hij onophoudelijk schetsen en tekeningen maakte van de omgeving. Terug in Arles zette hij zijn bekende Vissersboten op het strand op het doek.

Ook zijn kenschetsende portretten ontstonden in deze periode, zoals van de twee schilderijen van de zoeaaf (juni 1888), van Roulin en Eugène Boch. In 2013 werd in Noorwegen een verloren gewaand werk gevonden: Zonsondergang bij Montmajour (juli 1888), waarvan er enkele pentekeningen bestonden.

Van Gogh huurde het "gele huis", schilderde het indrukwekkende Nachtcafé en verwerkte uitzonderlijke motieven van oogst, wijngaard en cipressen. Op 23 oktober 1888 kwam Paul Gauguin bij hem logeren, maar nauwelijks twee maanden later volgde de breuk, tijdens een hoog oplopende ruzie over de plaatselijke cafébazin. Bovendien waren ze verliefd op haar zodat ze haar al vele malen geschilderd hadden. Van Gogh haalde met zijn scheermes uit naar Gauguin, die zich nog net kon verweren, maar Van Gogh sneed per ongeluk zijn eigen oorlel af. Anderen beweren dat hij zelf uit eigen kracht een stuk van zijn oor sneed en dat de tinnitus waaraan hij leed hier de aanleiding toe was.

De Duitse kunsthistorici Hans Kaufmann en Rita Wildegans onderzochten gedurende tien jaar politierapporten, getuigenverklaringen en brieven van de beide schilders. Volgens hen zou Paul Gauguin van plan zijn geweest het gele huis in Arles na een verblijf van twee maanden te verlaten. Van Gogh zou hem boos achterna de straat op zijn gelopen, waarop een ruzie zou zijn ontstaan en Gauguin uithaalde met zijn degen en daarmee een deel van Van Goghs oor afhieuw.

Daarna zouden ze hebben afgesproken hierover te zwijgen: Gauguin om strafvervolging wegens het toebrengen van letsel te ontlopen en Van Gogh om de vriendschap te behouden. Vervolgens zou Van Gogh zijn oorlel aan een prostituee hebben gegeven en terug naar huis zijn gegaan.

De Duitse kunstwetenschappers vinden steun voor hun stelling in de laatste brief van Van Gogh aan Gauguin. Daarin schreef hij: "Jij bent stil, ik zal het ook zijn." Ook in brieven aan zijn broer Theo menen zij impliciete verwijzingen naar het incident te kunnen herkennen. In 2008 publiceerden zij hun bevindingen in een boek (zie onder Literatuur).[7] Curator Leo Jansen van het Van Gogh Museum wijst hun conclusie af. De aangevoerde bewijzen zijn voor een groot deel uit hun verband getrokken.[8]

In januari 1889 was Van Gogh hersteld en ging hij opnieuw driftig aan het werk aan herhaalde versies van La Berceuse, waarvoor Madame Roulin model zat. Verder schilderde hij nieuwe variaties Zonnebloemen. De buurtbewoners maakten zich echter zorgen om de "vagebond" in het gele huis.



















01-06-2016 om 09:11 geschreven door carlo


>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VAN GOGH

Vincent Willem van Gogh (Zundert30 maart 1853 – Auvers-sur-Oise29 juli 1890) was een Nederlands kunstschilder. Zijn werk valt onder hetpostimpressionisme, een kunststroming die het negentiende-eeuwse impressionisme opvolgde. Van Goghs invloed op het expressionisme, hetfauvisme en de vroege abstractie was enorm en kan worden gezien in vele andere aspecten van de twintigste-eeuwse kunst. Het Van Gogh Museum in Amsterdam is gewijd aan het werk van Van Gogh en zijn tijdgenoten.

Van Gogh wordt tegenwoordig gezien als een van de grote schilders van de 19e eeuw. Deze erkenning kwam echter pas laat. Tijdens zijn leven werd er waarschijnlijk maar één schilderij verkocht: De rode wijngaard (Poesjkinmuseum in Moskou). Anna Boch, een Belgische kunstenares en zus van zijn vriend dokter Eugène Boch kocht het voor 400 frank op de expositie van de Brusselse Les XX in 1890, een paar maanden voor Van Goghs dood.[1] Voordien had de Belgische mecenas Henri Van Cutsem (1839-1904) twee tekeningen gekocht van Vincent van Gogh, waaronderOlijfbomen in Montmajour (door hem geschonken aan het Museum voor Schone Kunsten in Doornik), een der eerste tekeningen gemaakt door Van Gogh in de Provence.

Er verliepen maar drie jaar tussen zijn zwaarmoedige De aardappeleters (1885) en de kleurenexplosie in het zuidelijke Arles (1888). Van Gogh produceerde al zijn werk in slechts tien jaar, voordat hij begon te lijden aan een zenuwziekte en, naar men algemeen aanneemt, zelfmoordpleegde. Zijn roem groeide na zijn dood snel.

Van Gogh werd geboren in het Brabantse Zundert, een dorpje vlak bij de Belgische grens, als zoon van de predikant Theodorus van Gogh en Anna Cornelia Carbentus. Precies een jaar voor zijn geboorte hadden zij ook al een zoon gekregen die zij Vincent noemden, hoewel hij doodgeboren was. In totaal kreeg het echtpaar drie meisjes en drie jongens, onder wie Theo, die vier jaar na Vincent geboren werd. Als kind was Vincent een zwijgzame, enigszins in zichzelf gekeerde jongen. Op zijn achtste ging hij naar de dorpsschool, maar het jaar daarop werd hij al weer van school gehaald. In plaats daarvan kreeg hij thuisonderwijs. Per 1 oktober 1864 ging Vincent naar de kostschool van Jan Provily in Zevenbergen waar hij twee jaar verbleef. Hij leerde er Frans, Engels en Duits. Op 15 september 1866 werd hij ingeschreven aan de Rijks HBS Koning Willem II te Tilburg gevestigd in het voormalige paleis van Koning Willem II en het huidige Paleis-Raadhuis van Tilburg. In het tweede jaar werd hij van school gehaald, mogelijk omdat zijn vader de school niet kon betalen.

Op zijn zestiende werd Vincent jongste bediende bij het Haagse filiaal van de internationale kunsthandel Goupil & Cie op de Plaats. Oorspronkelijk was dit de kunsthandel van zijn oom Vincent van Gogh, die vervolgens partner was geworden van de kunsthandel Goupil in Parijs. In 1872 begon Vincent te corresponderen met zijn jongere broer Theo. Deze correspondentie zou hij zijn hele leven volhouden en vormt een bron van informatie over Van Goghs leven en zijn artistieke ontwikkeling. Op voorspraak van zijn oom kwam Theo per 1 januari 1873 ook in dienst van Goupil & Cie, in het filiaal teBrussel. In juni van dat jaar werd Vincent in het filiaal te Londen geplaatst. Hij werd verliefd op de dochter van zijn hospita, maar ze was al verloofd met een andere kostganger en Vincent maakte een depressieve periode door.

In 1873 was hij korte tijd werkzaam op het hoofdkantoor in Parijs, en vervolgens weer op het filiaal te Londen. In 1874 werkte Vincent nogmaals korte tijd op het hoofdkantoor. Hij bezocht in Parijs musea en kunstgalerijen en maakt er kennis met de poëtische boerentaferelen van Jean-François Milleten de realistische plattelandstaferelen van Jules Breton. Zijn depressie hield aan, zijn belangstelling voor de kunsthandel verflauwde en per 1 april 1876 werd hij ontslagen. Zijn oom Vincent was diep teleurgesteld in zijn neef en trok zijn handen van hem af. Vincent werd onderwijzer in Ramsgate en vervolgens onderwijzer aan een kostschool en hulpprediker in Isleworth. Op 4 november hield hij zijn eerste preek.

Vanaf januari 1877 was hij weer in Nederland. Hij werkte korte tijd in een boekhandel te Dordrecht en in mei verhuisde hij naar Amsterdam om zich voor te bereiden op het staatsexamen, dat hem toegang zou verschaffen tot de studie theologie. Hij logeerde bij zijn oom Johannes van Gogh, die commandant was van de Amsterdamse marinewerf. Vincent haakte in 1878 af, zonder staatsexamen te hebben gedaan, onder meer te wijten aan zijn desinteresse in de Latijnse en Griekse taal. Hij volgde een korte opleiding op een zendelingenschool te Laken bij Brussel.

In december 1878 werd Van Gogh naar Petit-Wasmes in de Borinage gestuurd, waar hij op 1 februari 1879 aan een proefperiode als lekenprediker tussen de mijnwerkers begon. Hij werkte er in bittere armoede en was depressief. Deze crisissen zouden het verder verloop van zijn leven bepalen. Hij woonde in een barak en sliep op stro. Hij voelde de ontberingen van de mijnwerkers diep aan. Hij wilde zich met hen vereenzelvigen, en in april 1879 daalde hij zelfs af in een kolenmijn van de Charbonnage de Marcasse tot op 700 meter diepte.[2] Toch bleef hij, zelfs al had hij slachtoffers van een mijngasontploffing verpleegd, voor hen maar een buitenstaander, een vreemde eend in de bijt.

In de zomer van 1879 kreeg hij een waterverfdoos opgestuurd door zijn vroegere overste bij Goupil & Co in Den Haag. Hiermee bewerkte hij een eerdere potloodtekening over de cokesfabriek in Flénu waarop hij de kleuren met potlood had aangeduid.

Hij werd ook, na zes maanden, in 1879 afgewezen als lekenpredikant door de protestantse gemeenschap in Petit-Wasmes wegens te fanatiek en te moeilijk in de omgang. Hij ging in augustus 1879 te voet naar Brussel om raad te vragen aan dominee Pieterson. Daarna probeerde hij het als bijbelcolpolteur in Pâturages en legde hij ziekenbezoeken af in Wasmes.

Ten slotte was hij ten einde raad en zijn familie was diep teleurgesteld in hem. Het idee begon te rijpen dat hij zijn zoektocht naar kennis van God kon ombuigen in een zoektocht naar zelfkennis. Hij voelde dat hij toch ergens goed voor was en wilde ontsnappen uit deze ellendige periode. Hij las veel in het Frans, onder meer Les temps difficiles (Parijs, 1869) door Charles DickensL'Imitation de Jésus Christ van Thomas a KempisWilliam Shakespeare (Parijs, 1864) door Victor Hugo; in het Engels las hij The Pilgrim's Progress (Londen, 1877) door John Bunyan en Uncle Tom's Cabin(Londen, 1852) door Harriet Beecher Stowe. Dergelijke lectuur toont duidelijk aan dat hij intellectueel op een hoog peil stond.

Tijdens de periode in de Borinage voelde hij dat hij een kunstenaarsroeping kon hebben. Hij leerde, als autodidact, het tekenen aan de hand van handboeken over perspectief en anatomie, zoals die van Armand Cassagne (Traité d'Aquarelle (1875), Traité pratique de perspective (1866) enEléments de perspective) en twee tekencursussen door Charles Bargue. Hij maakte veel expressieve en eigenzinnige, maar toch wat stuntelige, schetsen en tekeningen van het buitenleven, mijnwerkers en mensen van eenvoudige komaf. Hierbij liet hij zich ook inspireren door meesters alsRembrandt en Millet, van wie hij tijdschriften met kopieën had gekregen van zijn broer Theo, zoals "De maaier met sikkel" (1880) (collectie van museum in Japan).

In de zomer van 1880 maakte hij een voettocht van 70 kilometer van Cuesmes naar het Noord-Franse Courrières. Hij wilde er de barbizonschilderJules Breton ontmoeten om er zijn tekeningen te tonen, maar toen hij voor zijn deur stond durfde hij niet aankloppen. Op de terugweg zag hij mooie "weversdorpen", een motief dat later vaak zou terugkomen in zijn werken. Hierna beschouwde hij de meeste van zijn tekeningen als mislukt en gooide ze weg. Hierdoor zijn er niet veel werken uit deze periode overgebleven. "De Spitters (naar Millet)" (collectie van de stad Bergen) is een van de weinige tekeningen die uit die tijd bewaard zijn gebleven. Een ander werk is de houtskooltekening "Maison Magros", geschonken aan zijn Charles Decrucq, zijn huisbaas in Cuesmes bij wij hij drie maanden woonde (nu in het National Gallery of Art, Washington).

Op aanraden van zijn broer Theo vertrok hij hierna naar Brussel met het voornemen kunstenaar te worden.

In oktober 1880 verhuisde Van Gogh naar een atelier in Brussel. In november schreef hij zich in aan de Académie Royale des Beaux Arts voor de studie "tekenen naar gipsen afgietsels van antieke beelden" van de historie- en genreschilder Joseph van Severdonck, maar het werd een onbevredigde ervaring. In december nam hij deel aan een examen, maar werd als laatste gerangschikt. Mogelijk werd hij niet verder toegelaten of hield hij er spoedig mee op. In elk geval nam hij niet meer deel aan het volgend examen, in februari 1881. Hij had heel slechte herinneringen aan deze leraar. Hij achtte hem en Joseph Stallaert (een andere leraar) "geen dubbeltje waard" en hij wilde over deze hele academie "geen syllabe meer horen of zeggen".[3] Toch had deze opleiding gevolgen voor zijn verdere vorming; hij had nu een bepaald idee hoe het er in de kunstwereld aan toegaat. Zelf begon hij zichzelf als avant-gardist te beschouwen en hij hield een wrang gevoel over de Academie, het kunstonderwijs en kunst in het algemeen.

Door een introductie van zijn jongere broer Theo raakte hij bevriend met de jonge schilder Anthon van Rappard, die al een opleiding had gekregen aan de Rijksacademie in Amsterdam, aan de kunstacademie van Brussel en in het atelier van Jean-Léon Gérôme in Parijs. Zij werkten tezamen in Rappards atelier in Sint-Joost-ten-Node en maakten schetsen in de omgeving. Hoewel Van Gogh veel van Rappard opstak, kan men toch niet spreken van een meester-leerlingrelatie. Toch zou het gebruik van de vele streepjes in het werk van Van Rappard in het latere werk van Van Gogh doorslaggevend zijn. Uiteindelijk hadden ze bittere uiteenzettingen over de academische techniek. Toch zouden ze nog vele jaren bevriend blijven. Van Gogh kreeg nu ook geld van Theo. Hij volgde begin 1881 korte tijd lessen in perspectief. Hoewel Van Gogh de naam van zijn leraar niet vermeldt, neemt men aan dat het de Nederlands-Belgische schilder Adriaan-Jan Madiol betreft. In elk geval, Van Gogh kende deze kunstenaar en had waardering voor zijn werk. Hij vroeg zelfs aan zijn broer Theo om deze schilder aan te bevelen bij het Salon van Brussel. In een van zijn brieven is hij lovend over een schilderij dat hij bij Madiol thuis gezien had.[4][5]

Van Goghs explosief karakter maakte hem spoedig tot een "persona non grata" in zijn omgeving.

Nu eerst begon zijn explosieve maar dramatische odyssee, die nauwelijks tien jaar zou duren. Aan de vriendschap met Van Rappard kwam na een ongelukkig misverstand tijdelijk een eind, waarna Vincent nog een half jaar in Brussel verbleef.

Na terugkeer in Nederland woonde Van Gogh aanvankelijk in bij zijn ouders, die inmiddels via Helvoirt naar Etten waren verhuisd. Hij bleef zich in deze periode toeleggen op de kunst en maakte talloze – steeds beter uitgevoerde – tekeningen en schilderijen. Aanvankelijk werd hij nog erg getrokken door het plan om voor tijdschriften te tekenen en op die manier zijn geld te verdienen en het duurde lang voordat hij dit ideaal losliet.

Vervolgens woonde hij zelfstandig in Den Haag en in Nuenen. In Den Haag worstelde hij met een problematische relatie met 'Sien', die in werkelijkheid Christine Hoornik heette. Het was een arme vrouw met een alcoholprobleem en een verleden als prostituee. Zij baarde in 1882 een zoon, maar er zijn nooit bewijzen gevonden dat Van Gogh de vader was. De relatie verslechterde spoedig en Sien pakte haar oude beroep van prostituee weer op.

Van Gogh ging eind 1881 op 28-jarige leeftijd voor ongeveer drie weken bij zijn aangetrouwde neef Anton Mauve (die getrouwd was met zijn nicht Jet Carbentus) in diens Haagse atelier werken. Via hem kwam hij in contact met het werk van onder anderen Jacob en Matthijs MarisWeissenbruchMesdagBreitner en Israëls. Mauve gaf Vincent schilderles. Zijn invloed op Vincent was groter dan doorgaans wordt aangenomen. Thema’s als spitters, aardappeleters en houtverkopers heeft hij van Mauve overgenomen.

Door zijn relatie met Sien Hoornik kwam Vincent in conflict met Mauve en Tersteeg, zijn vroegere chef bij Goupil. Toen Anton Mauve op 5 februari 1888 op nog geen vijftigjarige leeftijd plotseling te Arnhem overleed, droeg Vincent in Arles zijn Souvenir de Mauve, roze bloeiende perzikbomen, aan hem op.

In 1883 verbrak Van Gogh de relatie met Sien en vertrok vanuit Den Haag naar Drenthe, waar hij op 11 september arriveerde te Hoogeveen. Deze keuze was ingegeven door zijn broer Theo die op de Parijse Salon van 1882 een landschapsschilderij van de Duitse schilder Max Liebermann zag. Liebermann bezocht elk jaar gedurende de zomer Drenthe (Zweeloo) om daar te schilderen. Ook Anton Mauve (getrouwd met een nichtje van zijn moeder) en zijn schilder- en studievriend Anthon van Rappard adviseerden hem Drenthe te bezoeken. Theo financierde de reis per trein van stationHollands Spoor (Den Haag) naar Hoogeveen. Van Gogh verbleef 18 dagen bij logementhouder Albertus Hartsuiker te Hoogeveen. In deze periode maakte hij uitstapjes in de omgeving en legde zich toe op het schilderen van landschappen en figuren.

Op 2 oktober van dat jaar vertrok hij per trekschuit naar Nieuw-Amsterdam. Daar nam hij zijn intrek in het logement van Hendrik Scholte. 

Op 4 december 1883 vertrok Van Gogh weer naar Hoogeveen om de volgende dag de trein te nemen naar zijn ouders in Nuenen. In zijn schilderijen uit deze tijd legde Vincent vaak het hardvochtige boerenleven vast; aan deze tijd herinneren onder andere Het WeefgetouwTwee boerinnen, spittend, zeven afbeeldingen van windmolen De Roosdonck en vier van de Genneper Watermolen in Eindhoven. In Eindhoven gaf hij ook les aan enkele kunstenaars, onder wie Antoon Kerssemakers. Eind april 1885, een maand na het onverwachte overlijden van zijn vader, schiep hij zijn eerste, sombere, maar uitermate expressieve meesterwerk De aardappeleters. In november van datzelfde jaar vertrok Van Gogh naar Antwerpen. Verschillende tekeningen en schilderijen die hij bij zijn familie achterliet, zijn verloren gegaan toen zijn moeder en zuster Willemien begin 1886 naar Breda verhuisden.

Na zijn verbitterd en onplezierig vertrek in november 1885 uit Nuenen naar Antwerpen, betrok Van Gogh aldaar een kleine kamer aan de Lange Beeldekensstraat, dat hij inrichtte als atelier. Gedurende zijn kort verblijf in Antwerpen kwam Van Gogh onder de indruk van de Japanse prenten en houtsneden, die hij zag bij antiquairs en in boekhandels. Hij begon gretig ze te verzamelen en hing de goedkope Japanse kleurenprenten langs de muren van zijn verblijf. Hij werd geboeid door de decoratieve kleurigheid van deze prenten en dit zou dan ook een invloed hebben op zijn latere werken.

Hij voelde zich spoedig thuis in deze levendige stad met zeemanscafés, kroegen en bordelen. Eerst probeerde hij tekeningen en schilderijen te maken met romantische stadsgezichten en pittoreske straattaferelen en die te slijten als souvenirs voor toeristen, maar hij verkocht er geen enkele (Kasteel Het SteenOnze-Lieve-VrouwekerkDe Grote Markt, Rijksmuseum Vincent van Gogh, Amsterdam). In feite had hij echter maar een doel: zoektocht naar vrouwelijk schoon. Hij bezocht de musea en kerken in Antwerpen, waar meesterwerken van grote Vlaamse Meesters hingen, maar was slechts geïnteresseerd in hoe zij vrouwen uitbeeldden. Hij beschreef dit "vrouwelijk vlees" in onbedekte wulpse termen in brieven aan zijn broer Theo.

Niet meer gehinderd door de preutsheid in zijn vorig verblijf, zocht hij gedreven naar modellen die naakt wilden poseren. Hij ging hiervoor naar variététheaters, danscafés en bordelen, maar vond, bij gebrek aan geld, bijna niemand die hieraan wilde meewerken. Hij moest zich meestal beperken, gezeten aan een bar, tot vluchtige notities in een schetsblokje van zakformaat op zijn schoot (Dansende vrouwen (december 1885), zwart en gekleurd krijt op velijnpapier; Rijksmuseum Vincent van Gogh, Amsterdam). In zijn eerste maand in Antwerpen kreeg hij slechts enkele bezoekers op zijn atelier. Dit resulteerde in de schilderijen Kop van een oude man en Kop van een vrouw (december 1885, beide in Van Goghmuseum, Amsterdam). In december wilde er toch een vrouw voor hem poseren, dankzij wat extra geld dat Theo had opgestuurd. Het werd een schilderij met felle kleuren, een stijlbreuk met zijn voorgaande donkere werken: Portret van een vrouw met rode haarband (verzameling Alfred Wyler, New York).



















01-06-2016 om 09:09 geschreven door carlo


>> Reageer (0)


Inhoud blog
  • ACHT EN TWINTIG
  • ACHT EN TWINTIG
  • VIJFENTWINTIG
  • VIJFENTWINTIG
  • DRIE EN TWINTIG
  • DRIE EN TWINTIG
  • TWEEENTWINTIGSTE
  • TWEEENTWINTIGSTE
  • 21ste
  • 21ste
  • DE TWINTIGSTE
  • DE TWINTIGSTE
  • DE NEGENTIENDE
  • DE NEGENTIENDE
  • DE ACHTIENDE
  • DE ACHTIENDE
  • DE ZEVENTIENDE
  • DE ZEVENTIENDE
  • KUBISME2
  • KUBISME2
  • KUBISME2
  • STRANDEN
  • STRANDEN
  • STRANDEN
  • STRANDEN
  • SCHAATSERS
  • SCHAATSERS
  • SCHAATSERS
  • KLUCHT
  • KLUCHT
  • NAAKTEN
  • NAAKTEN
  • NAAKTEN
  • 20e EEUW
  • 20e EEUW
  • 20e EEUW
  • BELGISCHE LANDSCHAPPEN
  • BELGISCHE LANDSCHAPPEN
  • BELGISCHE LANDSCHAPPEN
  • BELGISCHE LANDSCHAPPEN
  • ARMAND RASSENFOSSE
  • ARMAND RASSENFOSSE
  • ARMAND RASSENFOSSE
  • ERNST FUCHS
  • ERNST FUCHS
  • ERNST FUCHS
  • SPORT
  • SPORT
  • ERO
  • ERO
  • VERWARD
  • VERWARD
  • VERWARD
  • VERWARD
  • BALLET
  • BALLET
  • BALLET
  • BALLET
  • CLOWN
  • CLOWN
  • ONBEKENDE
  • ONBEKENDE
  • ONBEKENDE
  • NAIEVE
  • NAIEVE
  • NAIEVE
  • NAIEVE
  • ROMANTIEK II
  • ROMANTIEK II
  • ROMANTIEK II
  • EXTRAVAGANTE
  • EXTRAVAGANTE
  • EXTRAVAGANTE
  • BIJZONDERE
  • BIJZONDERE
  • BIJZONDERE
  • INDIA
  • INDIA
  • BIJBELSE KUNST V
  • BIJBELSE KUNST V
  • ART NATURE
  • ART NATURE
  • ART NATURE
  • EXTREEM
  • EXTREEM
  • EXTREEM
  • POSTMODERNISME
  • POSTMODERNISME
  • POSTMODERNISME
  • FRANZ VON STUCK
  • FRANZ VON STUCK
  • BIJBELSE KUNST IV
  • BIJBELSE KUNST IV
  • BIJBELSE KUNST IV
  • BIJBELSE KUNST III
  • BIJBELSE KUNST III
  • BIJBELSE KUNST II
  • BIJBELSE KUNST II
  • BIJBELSE KUNST II
  • BIJBELSE KUNST
  • BIJBELSE KUNST
  • BIJBELSE KUNSTWERKEN
  • BIJBELSE KUNSTWERKEN
  • COMPONISTEN
  • COMPONISTEN
  • UNKNOWN ARTIST
  • UNKNOWN ARTIST
  • UNKNOWN ARTIST
  • COLORS
  • COLORS
  • COLORS
  • EGON SCHIELE
  • EGON SCHIELE
  • ROME
  • ROME
  • NEW YORK
  • NEW YORK
  • NEW YORK
  • PARIS
  • PARIS
  • EROTISCH
  • EROTISCH
  • EROTISCH
  • BALINESE SCHILDERKUNST
  • BALINESE SCHILDERKUNST
  • BALINESE SCHILDERKUNST
  • POINTILLISME
  • POINTILLISME
  • BLOEMEN
  • BLOEMEN
  • AMAZING FANTASY
  • AMAZING FANTASY
  • JAN VAN DER SMISSEN
  • JAN VAN DER SMISSEN
  • SAM DRUKKER
  • SAM DRUKKER
  • PRENTKAARTEN
  • PRENTKAARTEN
  • PRENTKAARTEN
  • PRENTKAARTEN
  • LOVE
  • LOVE
  • CARICATUREN
  • CARICATUREN
  • CARICATUREN
  • CARICATUREN
  • CARICATUREN
  • CARICATUREN
  • FRESCO
  • FRESCO
  • FRESCO
  • INDIAN PAINTING
  • ITALIE
  • HINDELOOPER
  • HINDELOOPER
  • SAINTE MARIE
  • EROTIEK
  • EROTIEK
  • STILLEVEN
  • STILLEVEN
  • VREDE
  • VREDE
  • OORLOG
  • OORLOG
  • OORLOG
  • OORLOG
  • NAAKT
  • NAAKT
  • GRAFITI
  • GRAFITI
  • GRAFITI
  • GRIEKS
  • GRIEKS
  • GRIEKS
  • CHINA
  • AUSTRALIE
  • AUSTRALIE
  • ZUID AMERIKA
  • ZUID AMERIKA
  • CONGOLEES
  • CONGOLEES
  • CONGOLEES
  • ETSEN
  • ETSEN
  • HOUTSKOOL
  • HOUTSKOOL
  • AQUARELLEN
  • AQUARELLEN
  • AQUARELLEN
  • klik op onderstaande foto voor " LEONARDO DA VINCI "
  • PENTEKENINGEN
  • PENTEKENINGEN
  • ABSTRACT
  • ABSTRACT
  • RELIEFSCHILDERIJEN
  • RELIEFSCHILDERIJEN
  • klik op onderstaande foto voor " BLANKENBERGSSTADSBEELD "
  • klik op onderstaande foto voor " STORM AAN HET MEER "
  • klik op onderstaande foto voor " ABC VAN HET DONKMEER "
  • JOZEF ISRAELS

    Startpagina !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!