We hebben reeds gezien dat we poëzie niet kunnen definiëren door de vormkenmerken van de tekst en dat ook een definitie via thema's ons in de steek laat . We zullen poëzie dan ook moeten definiëren als een bijzondere vorm van communicatie tussen de lezer en de schrijver van de tekst. De tekst kan, maar hoeft niet, zekere vormkenmerken te hebben en kan, maar hoeft niet, over zekere thema's te handelen maar wordt wel al lezend tot poëzie gemaakt. Het is een communicatief taalspel tussen schrijver en lezer. De taal krijgt hier dus bepaalde functies toebedeeld (want ook taal heeft geen universele rol maar een specifieke rol naargelang de situaties waarin ze gebruikt wordt) die de tekst tot poëzie maakt. Maar als poëzie een taalspel is houdt dit in dat er specifieke spelregels worden gehanteerd die er toe leiden dat in de poëtische situatie de poëtische taal een specifieke functie krijgt. Om het concreet te stellen ;bekijken we de twee versregels van onderstaand gedicht :
jouw maanlicht
half veerkrachtig nog
jaagt in de zeilen van mijn onderhuid
Wanneer de lezer dit zou lezen als een feitelijke (referentiële) mededeling dan is dit onzin, slechter wartaal zelfs.. Een huid bezit immers geen zeilen en maanlicht is niet veerkrachtig.
Maar in de poëtische situatie weet men dat deze beweringen niet langer betekenen wat ze in gewoon taalgebruik zouden betekenen. Merkwaardig hierbij is dat deze versregels hierbij geen taalkundige of formele kenmerken vertonen die iemand zouden beletten om ze referentieel gaan te lezen. Alleen houdt de bewering dan geen steek. Het is de een van de regels van de poëzie die de lezer aanzet om de bewering niet louter referentieel te gaan lezen.
(wordt vervolgd)
de rusteloze nacht
van een dag als geen ander
jouw maanlicht
half veerkrachtig nog
jaagt in de zeilen van mijn onderhuid
sapstroom begeeft zich op lastig pad
waarmee ik je in
mijn afdruk sluit
je vraagt mezelf en al mijn
bondgenoten
-die zijn als dood voor
vragenderwijs-
ze besloten
"onbuigzame
je zal haar buik niet ontzien
al boog zij zich het spiegelbeeld te pletter
in al het spaarzaam zwijgen van
haar rode schort"
het bed was hard
adem te kort
en huiveringwekkend deze
sprookjesmoeder
en dat ik haar
om hels
te keer te gaan
het oerbegin zal openbreken
en manmoedig
het thuiskomen vermijden
|