We zegden al dat één van de kenmerken van de poëzie is dat het "lyrisch subject" zich niet tot de lezer wendt maar tegen zichzelf spreekt of tegen één derde, soms zelfs tot levenloze dingen zoals bloemen of tot het gedicht zelf. In onderstaand gedicht zijn het bij voorbeeld de lettergrepen die het gedicht aanspreekt. Dit is wel kenmerkend voor poëzie want romans of novellen zijn vaak tot de lezer gericht. De lezer is hier geen afluisteraar maar de direct aangesprokene. En als lezer niet direct aangesproken wordt dan wordt dit in de taalsituatie van een verhaal echt wel impliciet verondersteld. De lezer wordt geacht van de gebeurtenissen op de hoogte gesteld te willen worden.
Naast de poëtische , de verhalende en de dramatische taalsituatie kan men nog een vierde groep teksten onderscheiden namelijk "de betogende" taalsituatie. Deze heeft met de verhalende gemeen dat ze zich direct tot de lezer richt , maar in plaats van een opeenvolging van gebeurtenissen ( =verhaal) nu een standpunt of een theorie wil uiteenzetten. Deze tekst is een duidelijk voorbeeld van zo een betogende taalsituatie.
In volgend gedicht richt het lyrisch subject zich tot woorden en lettergrepen. Tweemaal gebruik ik hier de wat oubollig aandoende uitroep "o" . Deze aanspreekvorm in de tweede persoon ( een jij, u of jullie ), wordt in de retorica's uit de klassieke oudheid tot de tropen of stijlfiguren gerekend en "apostrof" genoemd. (wordt vervolgd)
naar de
keel gegrepen letters
o, jullie,
lettergrepen
uitgestoten
nevel
die paart met de schors van het katern
tot onzichtbaar zichtbaar wordt
o, jullie
medeklinkers van de nacht
die de slaap niet kunnen vatten
in de stroomversnelling
van het angstig bericht
ik hou niet meer
van jou
nu stokt de buikademhaling
omhelzing uitgebloeid
zes woorden worstelen
met de diepgang
van een alleenstaande
waterput
waarop nog een koppelteken drijft
tevergeefs
Ernst 20.10.2010
|