De sage van de Vliegende Hollander, zoals het in Zeeland wordt verteld
Er was eens een zekere Kapitein Willem Van der Decken die eigenaar was van een schip. Hij woonde in Terneuzen en stond bekend als een moedig man. Maar op één van zijn zeereizen, zo rond het jaar 1676, is hij spoorloos verdwenen.
Men verhaalde dat Van der Decken op weg was naar Indië toen er bij Kaap de Goede Hoop plotseling een hevige storm opstak. De stuurman gaf de kapitein het advies om de storm af te wachten. Maar de kapitein ontstak in razende woede: hij slingerde de stuurman over de reling en gooide zijn Bijbel (die elke kapitein altijd bij zich had) in het water. Hij greep de spaken van het stuurrad en riep: "Al zou God mij laten zeilen tot aan de jongste dag, de Kaap zal ik ronden!"
Nadat hij dit gezegd had, viel er een doodse stilte: de storm ging liggen en de golven bedaarden. Er klonk een stem uit de lucht: "Willem van der Decken, gij zult moeten zeilen tot aan de jongste dag!"
De bemanning van het schip stierf één voor één en kapitein Van der Decken bleef alleen over de zeeën rondzwalken. Bij noodweer rond de Kaap meenden zeelieden soms een schim te zien van het spookschip met kapitein Van der Decken verbeten achter het stuurrad.
Het verband tussen bovenstaand verhaal, het muziekdrama "De Vliegende Hollander" van Richard Wagner en de vermeende herkomst van Van der Decken uit Terneuzen vindt zijn oorsprong in een reis die Richard Wagner in 1831 over de Schelde maakte naar Antwerpen. In de buurt van Terneuzen zou één van de zeelui het verhaal van kapitein Van der Decken hebben verteld. Naar aanleiding van die vertelling zou Wagner "De Vliegende Hollander" hebben geschreven.
Richard Wagner
Het is vooral dankzij deze opera dat de sage over het spookschip De Vliegende Hollander bekendheid heeft gekregen.