Revello met de cisterciënzer abdij Staffarda,
regio Piëmonte
Revello ligt in de provincie
Cuneo en wel in de Po vlakte. De cisterciënzers vestigden zich
niet altijd in een woest en ledig gebied. Zo konden de witte monniken die uit
Tiglieto en Ligurië waren gekomen, gebruikmaken van de bouwsels van vroegere
bewoners. De moerassige plek was sinds de Romeinse tijd steeds verbeterd en ze
hoefden de werkzaamheden alleen maar voort te zetten. En ze konden zich
bovendien ook gemakkelijk voegen bij de gemeenschap van het benedictijner
klooster dat er sinds 1122 was gevestigd. Ze kwamen echter niet met lege handen
naar deze plaats: Manfred 1, heer van Saluzzo, had hun de gronden geschonken.
Dat zou in 1135 geweest zijn, maar er is geen stichtingshandvest meer om dat
verifiëren. Andere, wel gedocumenteerde, schenkingen werden gedaan in 1138. 350
De Romaanse gebouwen met hun gotische gewelven vormden een harmonieus geheel. Na
een grote brand in 1189, die zo hevig was dat de monniken een aantal jaren in
San Martino al Cimino moesten wonen, werd de abdij in de der- tiende eeuw
helemaal verbouwd. En bij die restauratie gaven de monniken eveneens uitdrukking
aan hun wens de abdij te verfraaien, hetgeen te zien is in de decoratieve
ontwerpen in baksteen en natuursteen die de cisterciënzer stichtingsvaders nooit
zouden hebben geaccepteerd. De nog wat, onhandig toegepaste nieuwe bouwstijl
vertoonde nu niet meer de bernardijner eenvoud, maar bereikte ook niet de
sierlijkheid van de grote gotische kerken. in Staffarda is het cisterciënzer
gevoel desondanks aanwezig in de fonasteria: deze grote ziekenzaal bestaat uit
twee gotische beuken met zware stenen zuilen die zijn bekroond met
niet-figuratieve, sobere kapitalen. Staffarda is weinig bespaard gebleven. De
abdij werd vanaf 1463 in commende gegeven. Ze raakte gedeeltelijk verwoest
tijdens de Spaanse Successieoorlog (hier in Staffarda onderscheidde maarschalk
Catinat zich op 18 augustus 1690 in de strijd tegen koning Victor Amadeus U van
Savoye, die voor de herstelbetalingen opdraaide). In 1799 werd het klooster
geplunderd door de Franse troepen. De cisterciënzers konden hun klooster niet
draaiende houden en paus Benedictus XIV wees het in 'voortdurende commende' toe
aan de Militaire Orde van Sint-Maurits, die het in 1804 liet vallen, waarna de
kerk parochiekerk werd. Vanaf 1826 werden werkzaamheden uitgevoerd om de abdij
te redden van een langzame, maar zekere achteruitgang. Sinds vanaf 1923 dit
initiatief systematischer werd aangepakt, is men er in geslaagd om een van de
mooiste abdijen van Piëmonte voor het nageslacht te bewaren.
|