De Middeleeuwen
Na de val van het West-Romeinse Rijk na de Grote volksverhuizing werd Sardinië onderworpen aan verschillende overheersingen. Vanaf 456 na Christus bezetten de Germaanse Vandalen het eiland vanuit Noord-Afrika, waarna de Byzantijnen het ongeveer 80 jaar later "bevrijdden". Vanaf 711 vielen de Arabieren regelmatig het eiland aan. Om die reden werd in de negende eeuw na Christus Tharros verlaten, na meer dan 1800 jaar bewoning, en het huidige Oristano gebouwd. In de strijd tegen de Arabieren werd de hulp ingeroepen van de Maritieme republieken Pisa en Genua. Vanaf 1063 vormde er zich een politiek bestel uniek voor de geschiedenis van Sardinië, waarin het territorium verdeeld werd in Giudicati (afgeleid van rechters). Meest markante figuur uit de late Middeleeuwen was Eleonora d'Arborea, de vrouw die de grondslag legde voor een wetsbestel dat tot 1827 geldig bleef, de Carta de Logu. In dezelfde periode nam de invloed van de Spaanse Aragonezen toe totdat de Spanjaarden Sardinië inlijfden. Uit deze tijd stammen de zogenaamde Aragonese torens die langs de kust werden gebouwd ter bescherming van het eiland tegen de Arabieren. Op de plaatsen van de oude Fenicische steden, die op strategische punten liggen, kan men deze torens nog terugvinden, vaak gebouwd met de stenen van de oude bouwwerken. Een mooi voorbeeld van dit hergebruik is nog terug te vinden in de kerk van Santa Giusta bij Oristano waar men de Fenicische stad Othoca heeft teruggevonden.
De cultuur van de Spanjaarden was zo sterk dat nu nog rond Alghero een Catalaans dialect wordt gesproken.
|