Henricourt schrijft in zijn werk "Miroir des Nobles de la Hesbaye" enige aanduidingen over de familie "de Monferrant" van Bas-Heers. Hij schrijft " Yves de Monferrant had éen zoon, Adam, en elf dochters, die allen huwden met edellieden. Uit de tiende dochter sproten de ridders van Gelinden en van Rijkel in 't Graafschap Loon. Ze hadden een gouden wapenschild met zwarte leeuw. Van het kasteel dat de Monferrants gedurende de eeuwen te Bas-Heers bewoonden, blijft niet meer over dan een weg welke men nog "den dreef" noemt, en een plaatsnaam "t demoisellenveld achter Monferrants". Het kasteel lag bij het gehucht Maesnil, links van de weg die van Batsheers naar de Bovelingenstraat loopt. Het kasteel is zodanig "geslecht", dat zelfs van de grachten, die een vierkant vormden, niets meer zichtbaar is. Het schijnt dat de grondvesten en een gedeelte van de muren van de kleine hoeve, toebehorend aan Trienke van "Barons", zijn gebouwd met dikke blokken silex die overbleven van het kasteel. In de kerk van Batsheers vindt men nog een grafsteen en jaarlijks worden er nog 5 missen gelezen ter nagedachtenis van deze roemrijke familie. De laatste Monferrant stierf te Bas-Heers op 16 augustus 1693. Ulrich de Monferrant bezat in 1241 goederen te Bas-Heers, evenals zijn zoon Yvan in 1315. Al de aangetrouwde families der elf dochters en éen zoon van Ivo de Monferrant zijn, verwantschapshalve, moeten tussenkomen in de bloedige strijd der huizen van Awans en Waroux. Op 12 mei 1284 ging Ridder Arnold van Gelinden (getrouwd met de 10de dochter van de Monferrants) een overeenkomst aan met de Kanunniken van St Materne, aangaande de Kerk van Gelinden. (Cart II, 382). De Ridder behield zich het recht voor de kosterij te begeven. Het Kapittel mocht een priester aanstellen om de H. Mis te lezen aan het altaar van OLVrouw. De inkomsten van het OL Vrouwe altaar volstonden niet meer om in de priester zijn levensonderhoud te voorzien, en daarom kreeg hij van de Ridder de inkomsten van de kosterij. De Gemeente sprong ook bij en geeft hem later ook de functie van dorpsonderwijzer. De zoon van Ridder Arnold, Ridder Wilhelm de Gelinden (Gleyden, Glendene, Glynden), schonk op 15 mei 1306 enige bunder bouwland, gelegen te Egoven, aan de abdij van St-Truiden, bestuurd door de Abt Adam (cart. de St-Trond I p. 423). Alzo werd de Abdij van St-Truiden de kleine tiendeheffer in Gelinden. De abdij moest bijgevolg, volgens de beslissing van den Aartsdiaken of de deken van het Concilie van Tongeren (Denis Scroux), tussen 1558 en 1572, bijdragen tot het herstel van de kerk van Gelinden. Het Kapittel van St Servaes en St Materne te Luik was de begever van de Pastorij en meteen ook de grote tiendeheffer. De grote tiendeheffer moest de middenbeuk van de kerk onderhouden en zorgen voor al de benodigheden van het altaar. Zij moesten ook de banklok aanschaffen. De kleine tiendeheffer moest zorg dragen voor het koor van de kerk. Het Kerkfabriek droeg de lasten van het onderhoud van de zijbeuken en van al het meubilair dat niet behoorde tot het hoofdaltaar. Is de toren gebouwd van op de grond, dan moestende parohianen er voor instaan. Staat de toren evenwel op de muren van het schip der kerk, dan is hij ten laste van de grootste tiendeheffer. Klein-Gelmen behoorde tot de parochie Gelinden. De kapelaan van Gelinden moest er in de kapel, die toegewijd was aan OLV, twee maal per week de mis lezen. 's Zondags moesten de inwoners van Klein-Gelmen mis horen in de parochiekerk van Gelinden. In het verslag van het bezoek van den aartsdiaken, op 22 mei 1628, wordt ook de Kapel van Maesnil vemeld, die toegewijd was aan St Jan. De pastoor van Opheers las er wekelijks één Heilige Mis. De kapel was in het bezit van de Ridders van Malta (Tempeliers). Het gehucht Maesnil behoorde tijdelijk toe aan de gemeente Heers. In het hoger vermeld veslag lezen wij dat de pastoor van Gelinden, aangesteld door het Kapittel van St Materne, de opbrengst had van twaalf bunder grond, genomen aan tien vaten gerst per bunder. Hij had geen deel aan de tienden. Op het einde van de 17de eeuw gaf de tiendeheffer hem een toelage van tachtig florijnen. In 1700 telde de parochie Gelinden 73 families en 220 communicerenden. Volgens de parochielijsten van het voormalig landdekenaat Tongeren, opgesteld door J. Paquay, hadden wij in Gelinden : "het altaar van OLV, waarvan de inkomsten 16 mud bedroeg. De begever was het Kapittel van St Materne" In 1581 had de Kerkfabriek een inkomen van 18 mud gerst en de Armen een inkomen van 15 mud. In 1730 had de kosterij een inkomen van 20 mud gerst.
Mansion in "De voornaamste bestanddelen der vlaamse plaatsnamen" schrijft dat "Gelende" het middelnederlands was van "gi-landja", wat hekwerk of afsluiting betekende. Bij Wouters in zijn "Table chronique des Chartes et dîplomes imprimés concernant l'Histoire de la Belgique" (Commission royale d'histoire. Deel I, blz 448) : L'Evèque de Liège, Notger, prend en engagère d'Ingelard, abbé de Samint-Reqnier, pour un terme de vingt années et mogément trente-trois livres de derniers, les biens que sont monostère possedait dans le dioscèse de Liège : à Hair (Heers), Formala (Fumal), Burcis (Borsu) et Gledela(Gelinden). Acta sunt hace leodië publice V kal. novembris 1007 28 oct. D'achery, specilegium, tome iv blz 537. Kort samengevat uit alle oude geschriften evolueerde onze gemeentenaam dus van gi-landja naar : 1002 - 1007 : Gledela 1223 : Glennes (Cart I 201, 202, 203) 1224 : Glenes (cart I 209, 211) 1230 : Glenden (cart I 258, Enoc, curé de Glenden) 1268 : Glinden 1284 : Glenne ( overeenkomst tussen Kapittel St Maternus en Arnold van Gelinden) 1304 : Gleynden en Glendene 1305 : Glynden 1367 : Ghelinden.
Mijn heeroom zaliger vermeld in geschriften uit 1946 dat hij met genoegen van parochianen in Wallonië vernam dat zij in het waals dialect nog steeds spreken van Glenge. Aangezien het waals slechts gesproken taal is, is het duidelijk dat de middeleeuwse naam van onze gemeente in hun uitspraak nog steeds dezelfde is gebleven. Zelfs in ons dialect spreken wij Gelinden ook uit als Gelenge, wat een verbastering is van het middeleeuwse Glennes.
Ten tijde van Keizer Otto waren alle moederkerken van het Concilie van Tongeren, behalve drie kerken die in het bezit waren van de Kerk van Luik. In 908 na Chr. bekrachtigde Lodewijk, Koning van Lotheringen, de schenkingen gedaan aan de Kerk van Luik door zijn vader Koning Arnulph, zijn broer Koning Zwentibold en zijn nicht Abdis Gisla. Keizer Otto II, door het diploma van 8 der iden van januari 981, en de Heilige Hendrik, koning van Germanië, door het diploma van 1006, bekrachtigden het bezit van de schenkingen gedaan aan de Kerk van Luik door hun voorgangers Pepijn, Karel, Lotharius en Lodewijk, die reeds bekrachtigd waren door keizer Otto I. Tussen deze schenkingen gedaan aan de Kerk van Luik bevindt zich de kerk van Tongeren, die alzo uitsluitend onder het rechtsgebied van de Prinsbisschop komt te staan. Alde moederkerken van het Concilie van Tongeren, alzo in het bezit van de Prinsbisschoppen, werden vooral door de bisschoppen Erachus, Notger en Theodium geschonken aan de Kapittels van de collegiale kerken van Luik en Hoei en het klooste'r van St Laurens te Luik. Groot-Gelmen met Berlingen werd gegeven aan de collegiale Kerk van St Bartholimi (twee keuren voor Pasen 1079) De kapel van Klein-Gelmen en de kerk van Gelinden bleven het eigendom van de kerk van St Lambrecht, of van de Abt van OLV ad Fontes, of van de stad Luik. In het begin van de 13 de eeuw werd de Abt van OLV ad Fontes en de deken van St Lambrechtskerk verenigd in de persoon van Gantier de Chauveney. De ^prebenden van OLV ad Fontes kwamen zo naar de kathedrale kerk, waar ze dienden om het Kapittel van St Materne te stichten. Dit gebeurde met toestemming van Guy de Prénesse, apostolisch legaat, en door de zorgen van Gantier de Chauveney. In 1200 verminderde hij de prebenden van OLV ad Fontes tot 10 (cartulaire de St Lambert I p.121). In december 1203 geeft hij ze aan de kannuniken van St Materne ( car. de St Lambert I p. 135). De deken van de St Lambrechtskerk, die de rechten heeft van de abt van OLV ad Fontes, houdt voor zichzelf de 2/3 van het bezit van de kerk van Groot-Gelmen en geeft het overblijvende, met het bezit van de kerk van Gelinden, aan het kapittel van St Materne. In september 1223 bekrachtigde Hugo van Pierrepont de schenking van de kerk van Gelinden (Glennes), gedaan aan de kannuniken vn St Materne, door Jean d'Eppes, grootprovoost van abt van OLV (cart I p. 203.) "Ecclesiam de Glennes cum suis appendiciïs que de jure ablatie ad me tunc spectabat". Eveneens in 1223 bevestigde Simon van Bethel, Aartsdiaken van Haspengouw, deze schenking (cart I p. 201). Met de opbrengst van de kerk van Gelinden werd een elfde konnonikaat van St Materne gesticht. In het volgende jaar (1224) bevestigde Koenraad, bisschop van Porto en apostolisch legaat, de instellingen van de kannuniken van St Materne en hun prebenden, waarin begrepen zijn de kerken van Gelinden en van Villers-l'Eveque (cart I pag 209). Paus Honorius III bevestigde dezelfde bezittingen door "bulle van 16 november 1224" (cart I p. 200). De kerken van Groot-Gelmen en Gelinden bezaten elk een doopvont.
Eertijds omvatte Haspengouw alle gebied dat gelegen was tussen Luik (op
de maas) en Leuven (op de Dijle), tussen Diest (op de demer) en Hoei
(op de Mehagne). Daarna heeft al het land tussen de Kleine Gete en
de Dijle, of van Landen tot Nijvel en Leuven, de naam van Roman-Pays
(Brabant) gekregen. Omtrent 700 voor Christus kwamen hier de Kelten en Galliërs uit het noorden van Germanië. Van hen bekwamen de Belgen rond 280 voor Christus de landstreek tussen de Rijn en de Seine (Belgisch Gallië) Op
het grondgebied van Gelinden heeft men stenen wapens en voorwerpen
teruggevonden die dateren van voor de komst van de Romeinen. Aan de
Zwarten Lieven Heer, Mielenstraat en het Uilengat zouden volgens mijn
Heeroom zaliger en proffessor Zilverijzer van Herk-de-Stad, urnen en
frankische graven zijn gevonden. Op de velden langs de weg van Gelinden naar Boekhout heeft men vloeren van hutten gevonden. Volgens
mijn Heeroom en onderwijzer Majelle van Boekhout behoorden zij toe aan
de Oude Belgen. Er werden eveneens wapens en stenen voorwerpen gevonden. Drinkwater
haalden deze voorouders van de bronnen (oa van de steenbron). Met de
keien uit silex (keiberg) die in schijven werden geslagen, maakten ze
stenen messen, zaagjes, bijlen en punten voor boogpijlen, die geslepen
werden op een hosteen. Bij de poort van de boerderij van mijn
grootvader Joseph Vanswegenoven lag indertijd zo een holsteen. Romeinse
dakpannen, potscherven en fundamenten van kelders liggen onder de
bebouwde grondlaag aan het Kruis, rechts van de weg naar Boekhout. Niet
lang voor de Romeinse overheersing (57 voor Chr) verbleven aan de
linkse oever van de Maas de Atwatikers of Eburonen. Bij de komst van de
Romeinen zijn hier de Tungren gekomen. Sedert 359 hebben de Franken (duitse volksstam) zich hier verspreid Na de dood van Covis verdeelden zijn 4 zonen zijn Rijk. Sedert toen maakte het Hertogdom Haspengouw, later genoemt het Graafschap van Loon, deel uit van Austrië met Metz als hoofdstad. Na de dood van Karel de Grote (814) werd dit land Lotheringen of Lorreinen genaamd. Opper-
en Neder-Lotaringen zijn in de 10de eeuw van Frankrijk afgescheiden en
aan het Duitse Rijk toegevoegd. Alleen Vlaanderen is aan Frankrijk
onderhorig gebleven. Arnold van Rummen, laatste graaf van Loon en Chiny, verkocht in 1367 het Graafschap Loon aan de Prinsbisschop van Luik. Van
dien tijd af zijn de Belgische landstreken : Luik, Brabant, Loon, die
tot Neder Lotharingen behoorden, aan het Duitse Keizerrijk
leenrechterlijk onderworpen gebleven tot het einde der 18de eeuw
De Heilige Martinus is de
apostel van Haspengouw. Omtrent 265 na Christus verkondigde hij hier het
geloof en bekeerde de bewoners uit het heidendom. Vanuit de OLV-kerk
van Tongeren werd, na de Frankische bezetting, evenals op het einde van
de Romeinse overheersing, het christendom verspreid over een groot
gedeelte van het bisdom. Op het einde der 7de eeuw was haspengouw,
tussen Sint-Truiden en Maastricht voor het geloof gewonnen. Gedurende
de 8ste eeuw werden overal op den buiten kapellen opgericht, toegewijd
aan de volksheiligen van die tijd. Eerst werden vanuit Tongeren
geestelijken gezonden naar de kapellen om 's zondags mis te lezen en
het volk te onderichten. Later blijven de priesters ter plaatse wonen,
waar er parochies werden opgericht. En een eeuw later, wanneer de
grenzen van de concilies waren bepaald, werden overal parochies
gesticht. Sint Trudo wordt
ook de apostel van Haspengouw genoemd. Bij zijn terugkomst van Metz,
waar hij verbleef van 656 tot 693, vond hij het christelijke
geloof verspreid in de voornaamste huizen van Haspengouw. Hij ging
predikend rond en deed vele mirakelen. Toen de Heilige Trudo zijn
eerste kloosterkerk bouwde op de boorden van de Cicindria, wijdde hij
haar toe aan de Heilige Quintinus, voor wie hij een bijzondere
godsvrucht droeg. De H. Quintinus was een volksgeliefde heilige omdat,
20 jaar eerder, rond 643, zijn lichaam op wonderbare wijze door de
Heilige Eligius was teruggevonden. Paquay in zijn "St Trudo's
vereering en werken" schrijft dat "de ecclesiae matrices" of
moederkerken, die hier de H. Quintinus als patroon vereren,
waarschijnlijk in de loop der 12de eeuw gesticht werden toen de H.
Quintinus in onze streken vermaardheid bekwam. Nu nog zijn in ons
bisdom de kerken van Hasselt, Zonhoven, Guigoven en Gelinden aan den H.
Quintinus toegewijd. Daaruit mogen we misschien besluiten dat de
parochie Gelinden in de 12de eeuw ontstaan is.
Geachte Lezer, Wanneer ge de kaart van Limburg voor U ontplooit, dan
vindt ge Gelinden langs de steenweg Sint-Truiden - Luik, tussen de vele
namen in het hartje van Haspengouw. De dorpskom ligt helemaal in de westelijke helft. Ze ligt in het dal tussen twee heuvels. Ten zuiden loopt de steile heuvel, boschberg genaamd, met de mergelgroeven in Overbroek. Vanaf de steenbraambeek begint de lange zachte heuvelhelling in de richting van Engelmanshoven. In
Ovelingen daalt de steile helling van de Wijngaardsberg in de
Vrijheersdel. Tussen de molenbeek en de steenbronbeek begint een andere
zachte heuvelglooiïng die op de Barettestraat en de Boekhoutstraat haar
hoogtepunt bereikt. Tussen het dal waar de steenbraambeek ontspringt en
de vrijheersdel klimt een ander heuvel over het Steenveld naar
Mielen-boven-Aalst. De vruchtbare leemgrond brengt ieder jaar een rijke oogst op. In
de zestiger jaren bezat Gelinden ongeveer 100 ha boomgaard, 83 ha
tarweveld, 14 ha rogge, 59 ha klaver, 89 ha suikerbieten, 16 ha
voederbieten, 11 ha aardappelen, 9 ha klaver en 30 ha maailand. De gemeente Gelinden maakt deel uit van de stad Sint-Truiden in het arrondissement Hasselt. De oppervlakte bedraagtt 453 ha. De
bevolking door de jaren heen : in 1815 waren er 650 inwoners, in 1840 =
608, in 1890 = 938, in 1930 = 964, in 1940 = 886 en in 1942 waren het
er 932, waaronder vele oorlogsvluchtelingen. Bij de fusie met Sint-Truiden bedroeg dit getal iets meer dan 1000.
Ik probeer met uw hulp een uitgebreid verslag te brengen over Gelinden in het verleden en in het heden. Aarzel niet om te reageren op een artikel. Wijs mij aub op een fout gegeven en mail mij als ge een aanvullend gegeven wilt vermelden. Ik dank U voor dit bezoekje aan mijn blog.
Ik ben Vanswegenoven René
Ik ben een man en woon in Gelinden (België) en mijn beroep is Bruggepensioneerd.
Ik ben geboren op 22/03/1947 en ben nu dus 78 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: erfgoed.