Ik hoor je stem door de bomen fluisteren de dageraad stoeit naarstig en dicteert het schimmenspel en jij, jij speelt verstoppertje met het krink'lend water dat blauwig stuitert tot een kleurenbel
Het ontwakend licht klautert uit de bomen en balanceert stuntelend op de smalle koord van waar de aarde samen komt met de wijde hemel en ik gulzig drink van het liefste wat mij toebehoort
Een vroege vogel griffelt in een boom wat van je nonchalance en je wezen integer maar ook zo los en vrij nu in 't geheel geen schaamte meer verstrengeld is het bos en die plotse tederheid van jou maar niet in het minst van mij
ã
|