In mei 1946 kreeg mijn moeder van de autoriteiten het advies om koffers te gaan kopen voor onze schamele bezitttingen. De reden was dat het vertrek uit Batavia en het vervoer naar Nederland er aan zat te komen. En zo vertrokken wij op 6 juni 1946 met z'n vijven naar de haven van Batavia. In het massagraf in Javaanse bodem moesten wij onze vader achterlaten.
In de haven lag aangemeerd de SIBAJAK, een Nederlands passagiersschip dat tot troepentransportschip was omgebouwd. Dit betekende dat er bijna geen scheepshutten aan boord waren voor de meer dan 1300 passagiers. Wel waren er zalen voor ongeveer 20 personen met hangmatten, waarin geslapen kon worden. Onder die hangmatten waren tafels aangebracht. Zelf ben ik als 4-jarig kind een keer 's nachts uit zo'n hangmat gevallen op de stalen vloer. Er kwam geen dokter aan te pas. Wel een steward. Die maakte een kast leeg, waarin de reddingsvesten waren opgeborgen. Vanaf toen moest ik in die kast slapen :!: Lottie vierde - op 8 juni - een paar dagen na ons vertrek uit Batavia haar 16e verjaardag aan boord van het schip. Egon was op 7 juni 14 jaar geworden. Op de Sibajak werd eveneens een grote groep jonge Hollandse weeskinderen vervoerd. Zij werden begeleid door de nonnen (waren het weer de zusters Ursulinen ?). Lottie kreeg evenals de meeste van haar leeftijdgenoten weer te maken met corveediensten aan boord. Zo moest zij de kleine weeskinderen in bad stoppen en aankleden en samen en onder begeleiding van de nonnen, verder verzorgen. De kleintjes noemden haar "tante zuster". Maar een echt ontspannen bootreisje was het niet voor haar. Onze Bennie van 8 jaar, was een echte belhamel aan boord van het schip. Samen met een vriendje klom hij steeds in alle scheepsmasten en haalde voortdurend kattekwaad uit. De bemanning had er heel wat mee te stellen. En mijn moeder werd er ook steeds op aangesproken.
Halverwege de bootreis kwam het schip aan in het Suezkanaal. Vandaar gingen we met z'n allen in een treintje door de woestijn naar het plaatsje Ataka in Egypte. Daar was tijdelijk gevestigd een een grote hulppost van het Amerikaanse en Nederlandse Rode Kruis. Wij kregen daar kleren en dekens voor de koude Nederlandse winters. En de kinderen kregen snoep; voor mij was dat voor het eerst van m'n leven. Mijn moeder kreeg een groot aantal dozen chocola, die zij in Nederland nog als geschenk aan familie en bekenden heeft rondgedeeld. Die chocola was uiteraard voor militairen bestemd geweest, om energie op te doen in oorlogsituaties.
Op 1 juli 1946 kwam de Sibajak, na een voorspoedige reis in de haven van Rotterdam aan. Nadat de nodige formaliteiten vervuld waren, werden wij met een gecharterde bus, die onderweg overal mensen dropte, uiteindelijk afgezet in het Gelderse plaatsje EDE. Daar aan de Park Paasberg in Ede stapten we uit de bus De bus reed verder. En wij zouden, berooid en zonder have en goed, en met een geruïneerde gezondheid, aan een nieuw hoofdstuk in ons leven beginnen.
|