Ik heb nog nooit zoveel gehuild als de afgelopen tijd, terwijl ik in het gewone leven al niet kijk op een
traan meer of minder. Ik kan snikken om een hond met drie poten, zingende kinderen, trompetmuziek
en Spoorloos, dus mijn kanker moest wel een zee van tranen opleveren.
Toch huil ik anders dan anders. Soms moet ik huilen van de liefde die ik krijg, als er een bos bloemen
wordt bezorgd of een mooi kaartje met een bemoedigende tekst. Soms moet ik huilen uit frustratie, als
mijn benen van vla me niet kunnen dragen of als ik een dot haar in mn handen heb. Maar de meeste
huilbuien zijn chemisch. Ik zit op de bank en het voelt alsof er een loden deken over me heen is
gegooid. De chemo heeft bezit genomen van mijn hersenen. Ik kan niets leuks bedenken, niets
positiefs. Ik voel me machteloos, doodmoe en depressief en hup, daar rollen de tranen in een
eindeloze stroom.
Er is één huilbui waar ik de klok op gelijk kan zetten: als ik s avonds naar bed ga. Op het bed ligt het
geruite dekentje van Annemiek, dat precies past bij mijn geruite kussen. De lamp schijnt op het
wandkleed uit Istanbul en maakt dat het gouddraad en de pailletjes glanzen als sterren. Hans heeft
drie warme kruiken in bed gelegd, een voor mn tintelende voeten, een voor mn dooie handen, en
een voor mn buik. Zodra mn hoofd het kussen raakt, komen de tranen. Chemische tranen, ik loop
over. Hans zit naast het bed en houdt mijn hand vast. Elke avond neemt het verdriet de vorm aan van
de vraag: vind je me nog wel leuk? En elke avond antwoordt Hans: Ik vind je de liefste van de hele
wereld. En dan moet ik nog harder huilen.
Mariane de bruin 1956