...of hoe men leerling tovenaar wordt!
Na het houden van verschillende hoenderrassen viel mijn keus, rond de jaren 1975, op de Maranskip. Ik was misschien niet zo zeer gedreven door het uiterlijke van het dier dan wel door het donkerbruine ei.
Wat het uiterlijk betreft was ik in die jaren feitelijk beperkt tot koperzwart, enige kleurslag die toen min of meer als gefixeerd werd beschouwd alhoewel, wie op internet de site van de Marans Club de France doorsnuffelt zal ontdekken dat in 1966, “het ras nog niet gefixeerd was wegens eisen van de standaard”. Aangezien toen in België weinig Maranskwekers rondliepen richtte ik me eerst tot het Noorden van Frankrijk: een eerste leverancier was een keurder uit de streek van Maubeuge, Jacques Dulieu, die nu het ras heeft verlaten en later Serge Deprez, nu voorzitter van de Marans Club de France.(Is ondertussen overleden)
Alhoewel, zoals ik het hierboven zei, de koperzwarte kleurslag het meest verspreid was, stelden de kwekers soms een gemis aan vitaliteit vast of een paar andere gebreken, die toen werden toegeschreven aan inteelt, vermits er in ons land vooral werd geteeld met dieren uit de as Maubeuge-België.
Dit bracht er me toe in 1980, contact op te nemen met een kweekster die ten noorden van Parijs woonde, een zekere mevrouw Joliot, die toen in Maranskringen grote faam genoot wegens haar ontwikkeling van het ras. Ik ging me dus bij haar bevoorraden en stelde vast - met Jac Cypers, een vriend die me begeleidde, en later ging werken aan de restitutie van het Aarschots hoen - , dat deze meer dan tachtig jaar oude dame, niettegenstaande haar fysische problemen kranig verder kweekte, het ras zelfs met chauvinisme verdedigde: “Buiten het ei biedt deze kip ook het beste vlees”, zei ze, “en voor mij mogen alle andere naar de vuilnis.” Ze stond ons ook met woord en daad bij.
Dit was dus de aanloop van mijn “loopbaan” en verschillende malen heb ik toen met nazaten van die hoenders ten toon gesteld, met afwisselende resultaten.
Toen, alsof er niet genoeg problemen te overwinnen waren, kwam bij mij de vermetele idee op de Marans te kruisen met een ander ras, dat ook een heel donker ei legde. Men kan natuurlijk de vraag stellen waarom ik niet verder gewerkt heb met de zwartkopere Marans: het probleem was dat men niet systematisch met de donkerste eieren naar de broeder kon daar ter zelfde tijd aan de standaard moest gedacht worden. Ik onderzocht toen twee sporen.
Het eerste leidde me naar Spanje, meer bepaald naar Catalonië, waar een kip terug werd “opgebouwd”, en niet minder dan door het het Itra (staat voor “Instituto de Investigación y Tecnología Agroalimentarias-“www.irta.es/esp”) of Spaans instituut dat zich bezig houdt met de wetenschappelijke benadering van landbouw, veeteelt en ook pluimveeteelt. Het is een lichte kip, (3,5kg) in de kleurslagen zwart, kwartel, tarwe en getoept, en haar naam is “Penedescana”.Men kan er meer over lezen op het adres: “irta.es/esp/que/serveis.avicoles.asp”. Ik trad dan in contact met professor Francesch Amadeu (amadeu@masbove.irta.es), die verantwoordelijk was voor dit programma. Hij was bereid om
me eieren te verkopen. Hij weigerde ze op te sturen en ze moesten afgehaald worden in het voorjaar: we zijn wel dikwijls in Spanje maar niet in die periode, en ik moest dit pad laten varen.
Het tweede spoor brengt ons terug naar België. Rond 1990 werd mijn aandacht getrokken door een kip, zonder rasnaam, en die door een paar personen geweekt wordt in de streek Gooik-Halle. Het is een bruine kip, lichter als de Marans, zonder homogeniteit (men vindt er met kuif, zonder kuif) maar die één zaak gemeen heeft met de Marans: een donker bruin ei! Het is iets kleiner in volume en minder afgerond aan de uiteinden, dan het klassieke Maransei. De voornaamste kweker verklaarde mij dat hij de kleur tamelijk gemakkelijk kon behouden omdat met zulke dieren geen sprake is van tentoonstellingen, dus geen sprake van kleur of vorm, en dat hij systematisch naar de broed ging met zijn donkerste eieren. Wat ik ook enkele jaren gedaan heb met goed resultaat wat de eikleur betreft maar toen kwam bij mij de gewaagde idee op: waarom niet een haan van deze soort (men kan niet van ras spreken) kruisen met koperzwarte Marans kippen? Voor de vitaliteit zou dit positief zijn en misschien kwam er nog een donkerder ei. Zo gezegd, zo gedaan. De uitslag was wel verrassend: er kwamen bruine kippen voor de dag, grijze tot witte en… twee zwarte gelijkend op de Maranshen. Hun eieren waren nochtans niet donkerder dan een goed Maransei. De bijgevoegde foto’s geven een idee van het experiment:
Op de eerste foto zien we een haan van de bruine “soort”, spijtig genoeg in ruitoestand;
Op de tweede foto zien we een hen van de bruine “soort” + een Maranshaan zwart gekoperd; merk de grijze poten op van de hen, de smalle staart.
Op de derde foto zien we een zwarte hen die voortkwam van de kruising: de voeten zijn niet bevederd, de staart is smaller.
Op de vierde foto twee klassieke zwartgekoperde hennen in het gezelschap van een Maranshaan.
(De foto van de donkerbruine eieren is ontleend aan een mail van Maranskweker Luc Longin)
Nu denk ik verder te kweken met die twee hennen uit de kruising, door ze bij een zwartgekoperde haan te zetten.
In feite begrijpt men nu beter waarom ik dit artikel “Eieren van de Marans” heet en niet “Het Maransras”, bvb. Mijn bedoeling is te weten te komen via deze blog of andere kwekers een dergelijk experiment met dit ras geprobeerd hebben en wat men er over denkt in positieve of negatieve zin.
Beste groeten
Mertens Frans Adriaan
TOEMAATJE: in het voorgaande heb ik geen allusie gemaakt op de erfelijkheidsleer. Ik ben er geen specialist in maar men beweert dat de haan een grote rol speelt in het doorgeven van de kleur van de eischaal. Ik heb nog het vermoeden dat dit genetisch kenmerk aan een paar andere gelinkt is. Heeft iemand daar al iets van opgemerkt? Nieuwsgierig jullie reactie te lezen.
13-03-2012, 17:19 geschreven door Mertens
27-11-2013, 00:00 geschreven door Mertens Frans
|