Om de verdere evolutie van de kosmos te kennen hebben we verschillende oude geschriften uit verschillende culturen die zij, schriftelijk of mondeling werden overgeleverd.
Het scheppingsverhaal in de katholieke bijbel blijkt het minst overeenkomst te vertonen met wat we in andere overleveringen terug vinden.
Een de meest gebruikte bronnen is het boek van Dzyan.
Hieronder kort een overzicht van de zeven eerste verzen
Verwacht niet eenverslag in te krijgen van alle stadia en gedaanteverwisselingen die liggen tussen het eerste begin van de evolutie van het ‘Heelal’ en onze tegenwoordige toestand. Het geven van zo’n verslag is even onmogelijk als onbegrijpelijk om te bevatten met ons huidig menselijk bewustzijn.
Het is een beschrijving van de zeven grote stadia van het evolutieproces, waarover in de Purana’s wordt gesproken. Het betreft ‘zeven scheppingen’ die in de Bijbel als de bekend zijn als ‘dagen’ van de schepping.
Eerst volgt de beschrijving van de toestand van het ENE AL tijdens pralaya (de potentiele toestand tussen twee manvantaras), vóór de eerste trilling van de opnieuw ontwakende manifestatie.
Vervolgens zijn er de ontkenningen van al die heel abstracte eigenschappen die de mensen eerder aanvoelen dan begrijpen. Het moet daarom worden overgelaten aan de intuïtie en de hogere vermogens van de student om, zover hij kan, de betekenis van de gebruikte allegorische uitdrukkingen te begrijpen. Men moet bedenken dat al deze stanza’s zich eerder richten tot de innerlijke vermogens dan tot het gewone begripsvermogen van het fysieke brein
Pas het derde vers beschrijft het opnieuw tot leven ontwaken van het Heelal na pralaya. Zij verteld hoe de monaden (atomische stof) te voorschijn kwamen uit de toestand waarin zij waren opgegaan in het ENE, het vroegste en hoogste stadium in de vorming van de ‘werelden’.
Het vierde vers laat de differentiatie zien van de ‘kiem’ van het Heelal in de zevenvoudige hiërarchie van bewuste goddelijke machten, de werkzame manifestaties van de Ene Opperste Energie. Zij zijn de ontwerpers, vormgevers en uiteindelijk de scheppers van het hele gemanifesteerde. Het zijn de intelligente wezens die de evolutie bijstellen en beheersen, terwijl zij in zichzelf die manifestaties van de ENE WET belichamen, die wij kennen als ‘de natuurwetten’. Ze staan bekend als de Dhyan-Chohans, de elohims of de aartsengelen. Iedere groep heeft haar eigen benaming heeft. Dit evolutiestadium wordt in de hindoemythologie de ‘schepping’ van de goden genoemd. (Hoewel sommige Bijbelvertalingen ook gewag maken van Elohims wordt het scheppingsverhaal toegeschreven aan God)
In vers vijf wordt het proces van de wereldvorming beschreven: eerst verspreide kosmische stof, dan de vurige ‘wervelwind’, het eerste stadium in de vorming van een nevelvlek. Die nevelvlek verdicht zich en vormt, na verscheidene transformaties te hebben ondergaan, een zonne-Heelal, een planeetketen of één enkele planeet, al naar het geval is.
Met vers zes komt de evolutie van zo’n wereld in haar vierde grote tijdperk, dat overeenkomt met dat waarin wij nu leven. (Hierover later meer).
Vers zeven vervolgt de geschiedenis en schetst het neerdalen van het leven tot aan het verschijnen van de mens en besluit zo het eerste deel van de Geheime Leer.
|