Over Gods Barmhartigheid - Uit:maria-domina-animarum.net
Door de erfzonde, de eerste overtreding tegen Gods Wet, sloten de beide eerste mensenzielen voor de hele mensheid de toegang tot het Eeuwig Leven in de Gelukzaligheid van de Hemel, doordat deze overtreding de mensenziel beroofde van de heiligheid die de toegang tot de Eeuwige Gelukzaligheid na het aardse leven moest waarborgen. Jezus Christus, de Zoon van God, werd in de wereld gezonden om door een alomvattend Lijden in Lichaam en Hart de Eeuwige Gelukzaligheid opnieuw toegankelijk te maken, daar een Goddelijke Wet had voorzien dat lijden in het stoffelijk wezen van de mens kracht van Verlossing zou krijgen in de mate waarin dit lijden zou worden gedragen in volkomen zelfverloochenende Liefde en in het uitdrukkelijk verlangen dat het moge worden omgezet in Licht dat werken van duisternis onwerkzaam kan maken. De Christus voldeed in absoluut volmaakte mate aan deze voorwaarden.
Met het Lijden en de Kruisdood van Jezus Christus werd een Nieuw Verbond tussen God en de zielen bezegeld. Dit Nieuw Verbond zou worden geregeerd door Gods Barmhartigheid, de eigenschap via dewelke God overtredingen tegen Zijn Wet kan vergeven in plaats van deze meteen te vergelden met de volheid van Zijn Gerechtigheid. Dit is een immense tegemoetkoming van God naar de zielen toe. De Meesteres van alle zielen wees er echter reeds met klem op, dat aan dit gouden geschenk een prijskaartje hangt, dat door veel zielen uit het oog wordt verloren. Eerst en vooral bracht Zij ooit onder de aandacht dat vier basisvoorwaarden moeten worden vervuld opdat een ziel Gods Barmhartigheid zou kunnen genieten, namelijk:
1. De ziel moet zich één trachten te maken met Gods Wil. Dit betekent onder meer dat de ziel onvoorwaardelijk alle beproevingen van haar leven moet aanvaarden, en niet zou worden gedreven door de bestreving om al haar dagelijkse kruisen van zich af te werpen. In dit laatste geval maakt de ziel zich namelijk niet één met de Christus en is zij niet bruikbaar als werktuig voor de verwezenlijking van Gods Werken.
2. De ziel moet voortdurend, en in alle aspecten van haar leven, de Ware Liefde toepassen jegens God en jegens al haar medeschepselen. Een ziel die medeschepselen op om het even welke wijze schade toebrengt, zelfs reeds vanuit negatieve gevoelens jegens hen, belemmert de uitwerkingen van Gods Barmhartigheid in haar eigen leven.
3. De ziel moet een vlekkeloze zuiverheid van hart betrachten. Elke negatieve of duistere gesteldheid in het innerlijk leven van een ziel dient de plannen en werken der duisternis en werpt als het ware duistere wolken tussen het Licht van de Gekruisigde Christus en de Schepping.
4. De ziel moet zelf oprecht bereid zijn tot vergeving. Elk gebrek aan bereidheid tot vergeving en verzoening, elke vastgehouden wrok en alle wraakgevoelens maakt Gods Barmhartigheid in het eigen leven volkomen onmogelijk, want God kan geen vergeving schenken aan een ziel die zelf niet bereid is om medemensen te vergeven.
In een niet gepubliceerde brief liet de Meesteres van alle zielen, de H. Maagd Maria, bovendien de volgende stelling verkondigen, die Zij thans in dit Hemels Gefluister voor publicatie laat vrijgeven:
Gods Barmhartigheid werkt zich uit in de zielen die oprecht betrachten om slechts het goede te doen, en die met dat doel voor ogen hun hart slechts op de oprechte, zelfverloochenende Liefde richten. Wie slechts de Ware Liefde zaait, zal de ware Vrede van Christus oogsten. Sedert de grondvesting van het Nieuw Verbond met de verlossende Kruisdood van de Christus is God méér dan ooit een God van Barmhartigheid. Dit mag geenszins worden beschouwd als een uitnodiging aan de zielen om niet nauwgezet aan zichzelf te werken in het vertrouwen dat God toch automatisch alles vergeeft. Een dergelijke gesteldheid is zeer zelfzuchtig. Een ziel die waarlijk vanuit zelfverloochenende Liefde leeft, streeft in alles naar een steeds groeiende gelijkenis met het Hart van God.
Volkomen gelijkenis met Gods Hart zou betekenen dat de ziel geen enkele overtreding meer begaat tegen de absoluut volmaakte Liefde. Daartoe is geen mensenziel in staat, met uitzondering van de Heilige Maagd, Die gedurende Haar hele leven als mensenziel nooit één ogenblik heeft verzuimd om Gods Wet in absolute volmaaktheid en in volkomen zelfverloochening toe te passen, zowel jegens God Zelf als jegens al Haar medeschepselen.
Een ziel die in alle oprechtheid in diepe rouwmoedigheid en in een alles beheersend verlangen om slechts de Ware Liefde te beleven, zelfs indien zij zichzelf hierdoor schijnbaar geen voordeel doet, naar het ideaal van een volkomen eenheid met Gods Hart streeft, zal, wanneer zij niettemin struikelt, Gods Barmhartigheid ervaren. Gods Barmhartigheid werkt zich in des te hogere mate uit naarmate een ziel in al haar doen en laten, in al haar gedachten, gevoelens en verlangens oprecht, spontaan en van harte naar een beleving van de grootst mogelijke zelfverloochenende Liefde streeft. De ziel die deze niet nastreeft en niettemin Gods Barmhartigheid verwacht, is zelfzuchtig en snijdt daardoor zichzelf van de genade af. God kan geen tegemoetkomingen doen aan een ziel die duisternis bedrijft die niet voortvloeit uit een zwakheid, onvermogen of overmacht buiten haar wil om, doch uit een hart dat niet waarlijk wordt gedreven om het goede te doen, te denken, te voelen of te verlangen.
In wezen is Gods Barmhartigheid de eigenschap die God ertoe aanspoort om de zielen zo tegemoet te komen dat zij ondanks hun zwakheid de hoogst mogelijke verdiensten kunnen verwerven voor zover zij bereid zijn om zich actief en liefdevol in te zetten om met Gods hulp boven hun zwakheden uit te stijgen, met andere woorden voor zover zij daadwerkelijk aantonen dat zij bereid zijn om tot het uiterste te gaan om Zijn Wil te volbrengen. Dit betekent meteen dat Gods Barmhartigheid niet automatisch in werking treedt – wat bepaalde 'moderne' christenen graag geloven –, doch slechts wordt ontsloten door gesteldheden van de mensenziel die zich vrijwillig oriënteert op Gods Plannen en bezield is door het verlangen om deze te helpen verwezenlijken.
Het is absoluut noodzakelijk, aldus de Koningin des Hemels, dat de ziel zich hiervan bewust is, want deze bewustwording is de enige garantie dat de satan niet de kans zou krijgen om een ziel in slaap te wiegen in de vermeende zekerheid dat Gods oneindige Barmhartigheid haar automatisch zal redden. De Meesteres van alle zielen zegt daarom met klem: "Indien Gods Barhartigheid automatisch alles zou vergeven, zou God Zijn Schepping zonder meer ten prooi geven aan de satan, want deze zou dan de zielen ertoe kunnen brengen om zonder enige remming hun leven te vullen met werken van duisternis in de waan dat God hen niettemin zal belonen met de Eeuwige Gelukzaligheid".
De ziel die leeft vanuit de mening dat Gods Barmhartigheid gelijkstaat met automatische vergeving van al haar overtredingen, ongeacht hoe duister haar innerlijke gesteldheden ook mogen zijn, toont hierdoor aan dat zij de levensopdracht van elke ziel niet heeft begrepen, namelijk de opdracht om een leven te leiden dat in elk aspect en op elk ogenblik is gericht op dienst aan de verwezenlijking van Gods Werken door uiterste beleving van de zelfverloochenende Liefde jegens al haar medeschepselen.
Door elk vertrouwen op automatische vergeving van eigen overtredingen toont de ziel aan God dat zij niet voor Hem leeft, doch voor zichzelf, en dat zij ervan uitgaat dat haar leven op aarde slechts tot doel heeft, dat zijzelf de Hemelse Gelukzaligheid ten geschenke zou krijgen zonder enige tegenprestatie van harentwege jegens God, Zijn Schepping en al Zijn Werken en Plannen. Een ziel die vertrouwt op Gods Barmhartigheid zonder tevens rekening te houden met de noodzakelijke uitwerkingen van Gods Gerechtigheid, heeft Gods uiteindelijke bedoelingen met Zijn Schepping, met de Wet van de Ware Liefde en met de grondvesting van Zijn Rijk op aarde niet begrepen.
|