Vol 2 - 28/10/1899: Wie ben Ik, en wie ben jij?
Vanmorgen kwam mijn lieve Jezus omringd door een licht, en terwijl Hij me aankeek, alsof Hij me overal doordrong, zozeer zelfs dat ik me vernietigd voelde, zei Hij: 'Wie ben ik en wie ben jij?'
Deze woorden drongen tot diep in mijn bot door, en ik kon de oneindige afstand zien die bestaat tussen het Oneindige en het eindige, tussen het Al en het niets. Niet alleen dit, maar ik kon ook de kwaadaardigheid van dit niets zien, en hoe het zich met modder had bedekt. Het leek me een vis die in het water zwemt; zo zwom mijn ziel in rotting, te midden van wormen en vele andere dingen, die alleen geschikt zijn om afschuw te veroorzaken. Oh! God, wat een afschuwelijk gezicht! Mijn ziel zou hebben willen vluchten voor de aanblik van de drievoudig Heilige God, maar met deze woorden bindt Hij mij vast: Wat is Mijn Liefde voor jou? En wat is jouw teruggave aan Mij?
Terwijl ik bij ‘wat is je teruggave aan Mij?’ bang had willen vluchten voor Zijn aanwezigheid, merkte ik dat ik bij ‘wat is Mijn Liefde voor jou?’ dat ik verzonken was, van alle kanten gebonden door Zijn Liefde, zodanig dat mijn bestaan een product was van Zijn Liefde. Als deze Liefde daarom zou ophouden, zou ik niet langer bestaan. Het leek mij dat het kloppen van mijn hart, mijn intelligentie en zelfs mijn adem een product waren van Zijn liefde. Ik zwom in Hem, en zelfs als ik zou willen vluchten, leek het mij onmogelijk om het te doen, omdat Zijn Liefde mij overal omringde. Mijn liefde leek toen op een kleine druppel water die in de zee werd gegoten, die verdwijnt en niet meer te onderscheiden is.
Toen verdween Jezus, en ik was helemaal in de war. Ik zag mezelf helemaal zondigen en in mijn binnenste bleef ik om vergeving en genade smeken. Na een tijdje kwam mijn enige Goed terug. Ik voelde me helemaal doordrenkt van bitterheid en verdriet om mijn zonden, en Hij vertelde me: Mijn dochter, wanneer een ziel ervan overtuigd is dat ze kwaad heeft gedaan door Mij te beledigen, vervult ze reeds de dienst van Magdalena, die Mijn voeten baadde met haar tranen, ze zalfde met balsem en ze afdroogde met haar haar. Wanneer de ziel in zichzelf begint te kijken naar het kwaad dat ze heeft gedaan, en ze voelt er verdriet over, bereidt ze een bad voor Mijn wonden.
Bij het zien van haar kwaad, ontvangt ze bitterheid en voelt er verdriet om, en hierdoor komt ze Mijn wonden zalven met een zeer verfijnde balsem. Met deze kennis zou de ziel herstel willen doen, en bij het zien van haar ondankbaarheid uit het verleden, voelt ze liefde jegens een zo goede God in haar opkomen en zou ze haar leven willen geven om haar liefde te bewijzen; en dit is het haar dat haar, zoals veel gouden kettingen, aan Mijn liefde bindt.
|