Hij trok het schuifken open , het knaapje stond aan zijn zij;
|
En zag het uurwerk liggen;
|
och,grootvader,geef het mij
|
Ik zal t u wel eens geven , toekomend jaar misschien,
|
Als gij wel leert en braaf zijt,
|
zei de oude,we zullen zien.
|
Toekomend jaar! sprak het knaapje
|
O grootvader,maar dan zoudt ge reeds lang kunnen dood zijn ;
|
ge zijt zo ziek en zo oud!
|
En de oude man stond te peinzen, en hij dacht:het is wel waar;
|
En zijn lange vingren streelden het knaapjes krullend haar.
|
|
Hij nam het zilvren uurwerk en de zware keten er bij
|
En lei ze in de gretige handjes,
|
'T komt nog van uw vader ,sprak hij.
|
|
Daar was een grafje gedolven ;
|
De scholieren stonden er rond,
|
En een oude man boog met moeite
|
Nog éne knie naar de grond.
|
Het koele morgenwindje, speelde om zijn haren zacht;
|
Het gele kistje zonk neder:
|
Arm knaapje ,wie had dat gedacht!
|
|
Hij keerde terug naar zijn woning,
|
De oude vader,en weende zo zeer
|
En lei het zilvren uurwerk ......
|
In 't oude schuifken weer.
|