Max Elskamp (1862-1931)
Foto
Inhoud blog
  • vertaling van drie strofen uit j'ai triste d'une ville en bois
  • nog twee vertalingen uit de bundel dominical
  • vertaling uit de bundel dominical
  • In memoriam vader Louis Jean Francois Elskamp
  • Het weerzien met zijn zuster Marie op het Kielkerkhof.
  • Nog meer vrouwen.
  • Salomé: femme fatale
  • Gabrielle: latrelatie met een Engel.
  • Maya, de Illusie
  • Het liefje met de ongerepte naam: Sahèle
  • Slotgedicht van La Rue Saint-Paul
  • De Sint-Paulusstraat
  • Het Epicentrum van Elskamp: de Calvarieberg van de Sint-Pauluskerk
  • Zijn zus Marie: zelfmoord op een zondag in de lente van het jaar 1903
  • Moeder Claire Suzanne Adolphine Cousin uit Ecaussinnes
  • Préface van La Chanson de la Rue Saint-Paul
  • Bij de Magdalenas op de Calvarieberg van de Sint-Pauluskerk.
  • Le pauvre sacristain wordt boeddhist
  • Mythologische vrouwen: Aurora en Atalante.
  • Dwaallicht in Antwerpen
  • Max Elskamp (1862-1931): elixir d'Anvers
    Hoofdpunten blog elskamp
  • Francis Jammes bezoekt Max Elskamp in april 1900
  • emblematisch gedicht uit de bundel dominical
  • les trains vont vite .... de treinen van Max Elskamp
  • spam littéraire flamand
  • Mistroostige Verrukkingen: chez les marchands d'Asie
  • Levensblijde oorlogsbrieven uit Bergen op Zoom
  • Engelse vertalingen van Max Elskamp uit 1911
  • Biografie deel 2: 1916-1931
  • Biografie deel 1: 1862 tot 1916
  • Biografie Elskamp: woord vooraf en voetnoten
  • Eugeen Van Mieghem en Max Elskamp: subliem maritiem.
  • De laatste komma in het werk van Elskamp
  • Over de kleur van de melk in het werk van Max Elskamp
  • Synesthesie bij ELskamp, Guido Gezelle en Charles Baudelaire
  • Quant à ses vers: Nul ne les lit!
  • Elskamp als oorlogsvluchteling in Bergen Op Zoom
    Enige gedichten zoet als elixir d'anvers
    vertaald en toegelicht door Gilbert Vanhove
    02-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zijn zus Marie: zelfmoord op een zondag in de lente van het jaar 1903

    Zijn zus Marie:  
    zelfmoord op een zondag in de lente.
     

    Op de mooie zondagnamiddag van 5 april 1903 pleegt zijn  zuster Marie zelfmoord: "La jeune femme s'est jetée d'un deuxième étage et s'est écrasée sur le sol dallé") "La vie tourmentée de Max Elskamp", Marcel Schiltz, uitg: Ca ira, 1937, oplage 112 ex.). Marie is veertig jaar oud en woont bij haar vader en broer op de Boulevard Leopold. (de moeder was gestorven in 1883). In 1922 wijdt de dichter ook aan haar een "in memoriam" in "La Chanson de la Rue Saint-Paul". En in het jaar dat deze bundel verschijnt, negentien jaren na de zelfdoding,
    schrijft Max Elskamp hierover in een brief aan Albert Mockel: 

    "Anvers, le 27 octobre 1922.  Mon bien cher ami,
    Je loge, comme je te l'ai dit, dans l' ancienne chambre de ma pauvre sœur Marie, et elle vient, dans ce que j' appellerais le demi-sommeil, souvent me visiter. Je lui ai demandé si elle était avec mon père et ma mère, elle m'a dit non et qu'elle ne pouvait pas me répondre à cette demande, m'expliquer pourquoi. Et puis que si elle le faisait, je ne la comprendrais pas. 
    Je lui ai demandé: "Es-tu heureuse?"  Elle a souri mais n'a
    pas répondu. Elle s'est promenée dans sa chambre qui est restée telle qu’elle était, sauf un grand portrait d'elle, que j'y ai placé, puis a souri encore, et soudainement a
    disparu.
    Je ne crois pas que j'ai rêvé, mon cher Albert, je suis
    même sur que c'était vrai, ce que j'ai vu. C'est la quatrième fois qu'elle vient me visiter, avec la même robe, ses longs
    cheveux et ses yeux bleus qui disent notre vie."

    Deze nachtelijke bezoeken komen ook in het gedicht zelf  ter sprake:
    Ma Soeur souvent qui revenez
    Dans les nuits qui nous font croyance

    Des rêves en soi que l’on fait, 
    Ma Sœur alors qui revenez

    De laatste verzen van het in memoriam verwijzen naar zijn ultieme wens: de eeuwige slaap te mogen genieten. Zijn slapeloosheid kon zijn verlangen naar die "eeuwige slaap" alleen maar versterken. (Zijn zuster en zijn moeder leden overigens aan dezelfde kwaal. De vader was de enige die 's nachts écht sliep; de drie andere bewoners dwaalden dus bij nacht door de woning). Elskamp wilde van de eeuwige slaap genieten dicht bij zijn dode geliefden: zijn moeder, zijn zuster en ook zijn vader.

    Het verlangen naar die eeuwige slaap is ook het orgelpunt van het grote "Calvariegedicht":  "Mon Dieu mien... donnez-moi le sommeil doux qu'après la vie, j' ai de tous les temps espéré". En de vervulling van deze ultieme wens is ook het onderwerp van het gedicht "Vigie", op de pagina : "Weerzien met zijn zuster Marie op het Kielkerkhof".

    In memoriam
    III
    A MA SOEUR MARIE

    Ma Sœur Marie, Ma Sœur Marie,
    Et qui m’avez aussi quitté,

    Comme souriait à la vie
    Un dimanche d’après-dîné,

    Alors qu’avril, lumière-luie,
    Telle d’un adventice été,

    Et lilas branches refleuries
    Chantaient dans l’air printemps qui naît,

    Ma Sœur Marie, Ma Sœur Marie,
    Et qui m’avez alors quitté.

    Ma Sœur Marie, Ma Sœur Marie,
    Qui souriiez triste à la vie,

    Ma Sœur qui aviez trop rêvé
    Aux grands ciels bleus du paradis

    Et de ne l’avoir approché,
    Gardiez en vous un cœur contrit,

    Ma sœur parfois et qui riiez,
    Mais plus souvent avez pleuré,

    Ma sœur qui n’avez pas trouvé
    Le bonheur que vous attendiez.

    *
    Ma sœur alors un peu déçue,
    Qui avez su les jours de pluie,

    Mais n’avez eu la part élue
    Qui donne au cœur foi dans la vie,

    Ma Sœur dont les yeux étaient gris,
    C’était en eux votre âme luie,

    Et comme un miroir sans secret,
    Vous disant douce, sûre et vraie,

    Dans une tendresse alanguie,
    Où parlait tout bas le regret.

    *
    Ma Sœur souvent qui revenez
    Dans les nuits qui nous font croyance

    Des rêves en soi que l’on fait,
    Ma Sœur alors qui revenez,

    Vous souvient-il de notre enfance
    Là-bas dans la maison aimée,

    Quand c’était vous en robe blanche
    Et comme une vierge parée,

    Qui  les écoutiez, les dimanches,
    A Saint-Paul, les heures sonner?
    (Max Elskamp benadrukt hier dat hij en zijn zusje dat torenuurwerk hoorden slaan op de zondag, en dus niet op de weekdagen want dan verbleven de kinderen in een andere woning onder toezicht van "trouwe meiden").

    *
    Ma sœur, vous souvient-il encore
    Des roses que tant vous aimiez,

    Quand au printemps, le soleil d’or
    Dans notre jardin descendait,

    Faisant clarté sur toutes choses
    Après les grands hivers moroses

    De brume, de vent et de froid,
    Dont le fleuve disait l’émoi,

    Ma Sœur vous souvient-il encor
    Des roses lors que vous cueilliez?
    (Claire Cousin, hun moeder, vond het een vergrijp om rozen in de tuin af te knippen.)

    *
    Ma Sœur Marie, Ma Sœur Marie,
    Après, ce fut vous dans la vie,

    Où les jours viennent, les jours passent,
    Faisant cœur lourd ou l’âme lasse,

    Quand le bonheur qu’on a rêvé
    N’a pas été, las! approché,

    Et vous n’avez pu l’oublier,
    Ma Sœur Marie, Ma Soeur Marie,

    Et d’avril une après-diné,
    Ma Sœur, vous nous avez quitté.

    *
    Ma Sœur à présent qui dormez,
    Là-bas, à côté de mon père,

    Au long des jours qu’ont les années
    Dites de printemps ou d’hiver,

    Ma Soeur là-bas qui m’attendez,
    Dans la nuit noire de la terre,

    Pour être un jour à vos côtés
    Lorsque mon heure aura sonné,

    Ma Sœur Marie, Ma Sœur aimée,
    Vous aussi qui avez souffert,

    Ce sera nous lors comme avant
    Réunis, mais dans le sommeil,

    Et dans la paix que l’on attend
    Après sa vie sous le soleil.


    In Memoriam
    III
    Aan mijn Zus Marie


    Mijn Zus Marie, Mijn Zus Marie,
    Jij die mij ook verliet,

    Met de glimlach van het leven
    Op een zondagmiddag in april

    Wijl het licht blonk 
    Als een vroege zomergril

    En de lilabloesem zong
    Dat de lente net begon,

    Mijn Zus Marie, mijn Zus Marie,
    En die mij dan verliet.
     
    Mijn Zus Marie, mijn Zus Marie,
    Die naar het leven lachte als iets triest, 

    Mijn Zus die teveel droomde 
    Over het weidse paradijs met blauwe hemelen 

    En die ze niet dichterbij kon brengen,
    En daarom jouw hart gesloten hield,

    Mijn Zus die zich soms verblijdde
    Maar veel vaker schreide,

    Mijn Zus die niet gevonden heeft
    Het geluk waar men voor leeft.

    *

    Mijn Zus die dan enigszins bedrogen
    In dagen  met veel regen

    Het deel niet hebt gekregen
    Dat levensmoed moet geven,

    Mijn Zus met de grijze ogen,
    Waarin jouw ziel glansde,

    En als in een smetteloze spiegel
    Liet zien hoe lief je was, trouw en oprecht

    Wegkwijnend in tederheid
    Als je gedempt sprak van je spijt.

    *

    Mijn Zus die vaak bij mij terugkomt
    In de nachten die ons doen geloven

    In de dromen die men koestert,
    Mijn Zus die dan terugkomt,

    Weet je nog in onze kindertijd,
    Daar in het dierbare huis,

    Dat jij daar stond in ‘t wit gekleed,
    En als een madonna gepaleerd,

    En dat je ’s zondags daar kon horen
    De  uren slaan op de Sint-Paulustoren?

    *

    Mijn Zus, weet je nog,
    Dat jij zo van de rozen hield

    Wanneer de gouden lentezon
    In onze tuin  naar binnen viel,

    Licht gevend op alle dingen
    Na de lange sombere winters,

    Met mist, kou en wind,
    Die de Stroom met zich brengt,

    Mijn Zus, weet je nog
    Dat je de rozen dan afknipte?

    *

    Mijn Zus Marie, mijn Zus Marie,
    Later was jij het die in het leven

    Waarin de dagen komen, de dagen gaan,
    Zwaarmoedig werd in je bestaan,

    Omdat je het geluk uit je dromen
    Helaas! niet dichter kon doen komen,

    En dat vergeten kon je niet,
    Mijn Zus Marie, mijn Zus Marie,

    En op een namiddag in april,
    Mijn Zus, was het dat je ons verliet.

    *

    Mijn Zus die nu slaapt,
    Daar aan de zijde van mijn Vader,

    Alle dagen die de jaren tellen,
    Zo in de lente als de winter,

    Mijn Zus die daar op mij wacht,
    Onder de aarde in zijn zwarte nacht, 

    Tot ik op een dag aan jullie zijde lig,
    Als mijn uur geslagen is, 

    Mijn Zus Marie, Mijn Zusje lief,
    Voor jou evenzeer, na het lijden dat je leed,

    Zal het dan zijn zoals weleer,
    Wij weer samen maar in slaap bijeen,

    En in de vrede die is ‘s  mensen bede
    Na een leven onder de zon.

    ***

     


    Tags:Belgielei, Schoonselhof, Sint-Pauluskerk,
    01-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Moeder Claire Suzanne Adolphine Cousin uit Ecaussinnes
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Moeder Claire Suzanne Adolphine Cousin uit Ecaussinnes.

    (Op de foto links: de herdenkingsplakette in keramiek, als "hommage" aangebracht in Ecaussinnes op het "château de Belle-Tête")

    Claire Cousin (1834-1883) was afkomstig uit Ecaussinnes(Henegouwen), waar haar ouders een steengroeve hadden. Zij had een zwakke gezondheid en gruwde van de mist, de stank en het lawaai in het Antwerps Schipperskwartier. Dit verhaastte in 1870 de verhuis naar de residentiele "Boulevard Leopold" buiten de oude vesten. In 1882 stierf zij daar toen Max Elskamp nog een jongeling was. Bijna een halve eeuw later, in 1921-1922, legde Max Elskamp de herinneringen aan zijn moeder vast in "La Chanson de la Rue Saint-Paul". Het werd één van de mooiste moedergedichten in de Franse taal.


    Hierin zitten meteen de vroegste herinneringen verweven aan zijn prille kindertijd in de Sint-Paulusstraat, onder de toren van de Sint-Pauluskerk en zo nabij de Schelde dat men er binnenskamers (nog voor de rechttrekking van de kaaien) de bewegingen op het Scheldewater  kon horen: "Près de l'eau dans l'embrun gris monté des flots du fleuve qui chantait matines à voix de cloches dans la bruine."  Bijzonder is ook hoe Max Elskamp beschrijft wat hij zag en voelde terwijl zijn moeder hem in haar armen wiegde:  "mes reves d'enfant, vagues, mais dont il me souvient encor".  

    beluister dit gedicht als lied gezongen door Julos Beaucarne op de link :
    http://www.florilege.free.fr/juke-box/montrer.php?item=o-claire-suzanne-dolphine

    In memoriam
    II
    A Ma Mère

    O Claire, Suzanne, Adolphine,
    Ma Mère, qui m'étiez divine,

    Comme les Maries, et qu'enfant,
    J'adorais dès le matin blanc

    Qui se levait là, près de l'eau,
    Dans l'embrun gris monté des flots,

    Du fleuve qui chantait matines
    A voix de cloches dans la bruine;

    O ma Mère, avec vos yeux bleux,
    Que je regardais comme cieux,

    Penchés sur moi tout de tendresse,
    Et vos mains elles, de caresses,

    Lorsqu'en vos bras vous me portiez
    Et si douce me souriiez,

    Pour me donner comme allégresse
    Du jour venu qui se levait,

    Et puis après qui me baigniez
    Nu, mais alors un peu revêche,

    Dans un bassin blanc et d'eau fraîche,
    Aux aubes d'hiver ou d'été.

    O ma Mère qui m'étiez douce
    Comme votre robe de soie,

    Et qui me semblait telle mousse
    Lorsque je la touchais des doigts,

    Ma Mère, avec aux mains vos bagues
    Que je croyais des cerceaux d'or,

    Lors en mes rêves d'enfant, vagues,
    Mais dont il me souvient encor;

    O ma Mère aussi qui chantiez,
    Parfois lorsqu'à tort j'avais peine,

    Des complaintes qui les faisaient
    De mes chagrins choses sereines,

    Et qui d'amour me les donniez
    Alors que pour rien, je pleurais.

    *

    O ma Mère, dans mon enfance,
    J'étais en vous, et vous en moi,

    Et vous étiez dans ma croyance
    Comme les Saintes que l'on voit,

    Peintes dans les livres de foi
    Que je feuilletais sans science,

    M'arrêtant aux anges en ailes
    A l'Agneau du Verbe couché,

    Et à des paradis vermeils
    Où les âmes montaient dorées,

    Et vous m'étiez la Sainte-Claire,
    Et dont on m'avait lu le nom,

    Qui portait de lumière
    Un nimbe peint autour du front.

    *

    Mais temps qui va et jours qui passent,
    Alors, ma Mère, j'ai grandi,

    Et vous m'avez été l'amie
    Aux heures où j'avais l'âme lasse,

    Ainsi que parfois dans la vie
    Il en est d'avoir trop rêvé

    Et sur la voie qu'on a suivie
    De s'être souvent trompé,

    Et vous m'avez lors consolé
    Des mauvais jours dont j'étais l'hôte,

    Et vous m'avez aussi pardonné
    Parfois encore aussi mes fautes,

    Ma Mère, qui lisiez en moi,
    Ce que je pensais sans le dire,

    Et saviez ma peine ou ma joie
    Et me l'avériez d'un sourire.

    *

    O Claire, Suzanne, Adolphine,
    O ma Mère, des Ecaussinnes,

    A présent si loin qui dormez,
    Vous souvient-il des jours d'été,

    Là-bas en Août, quand nous allions,
    Pour les visiter nos parents

    Dans leur château de Belle-Tête,
    Bâti en pierres de chez vous,

    Et qui alors nous faisaient fête
    A vous, leur fille, ainsi qu'à nous,

    En cette douce Wallonie
    D'étés clairs là-bas, en Hainaut,

    Où nous entendions d'harmonie,
    Comme une voix venue d'en haut,

    Le bruit des ciseaux sur les pierres
    Et qui chantaient sous les marteaux,

    Comme cloches sonnant dans l'air
    Ou mer au loin montant ses eaux,

    Tandis que comme des éclairs
    Passaient les trains sous les ormeaux.

    O ma Mère des Ecaussines,
    C'est votre sang qui parle en moi,

    Et mon âme qui se confine
    En Vous, et d'amour, et de foi,

    Car vous m'étiez comme Marie,
    Bien que je ne sois pas Jésus,

    Et lorsque vous êtes partie,
    J'ai su que j'avais tout perdu.


    In memoriam 
    II 

    Aan mijn Moeder

    O Claire, Suzanne, Adolphine,
    Mijn Maman, hemelse Serafiene, 

    Mijn Maria, die ik als kind aanschouwen kon
    Van als de blanke dageraad begon

    Op te komen daar aan het water
    In de grijze nevel op de golven

    Van de stroom die zijn matinen
    Zong in regen en klokkengelui;

    O  Mama in wier blauwe ogen,
    Ik keek als in hemelen

    Die over mij zweefden vol tederheid,
    En jouw handen die mij streelden,

    En jouw armen die mij wiegden
    En hoe zoet je glimlach was,

    Die mij alle jubel gaf
    Van de dag die was geboren,

    En dan daarna waste je mij
    Bloot en met wat gespartel,

    In een witte bassin fris water,
    ‘s ochtends in zomer en winter,

    O  Mama die voor mij even zacht 
    Was als je zijden kleed

    Dat aanvoelde als mos
    Als ik er aan friemelde,

    Mijn Mama die aan jouw vingers ringen droeg
    Die mij gouden hoepels leken    

    Toen, in mijn kinderdromen, wazig,
    Maar ik herinner ze mij nog;

    O  Mama die ook zong,
    Als ik soms zomaar bedroefd was,

    Troostdeuntjes die mijn gedrein
    Veranderden in zoet gezaag,

    En die zo mij strelend suste
    Als ik om niets weende.

    *
    O  Mama, in mijn kindertijd
    Was ik in jou en jij in mij,

    En in mijn verbeelding was jij
    Als de Heiligen die men geschilderd

    Ziet in de devotieboeken
    Die ik achteloos doorliep

    Halt houdend bij de gevleugelde engelen,
    En het neergevleide Lam Gods,  

    En bij de vermiljoene paradijzen,
    Met vergulde zielen in hemelvaart, 

    En Jij, die mijn Heilige Clara waart,
    En wier naam ik spellen kon,

    Droeg als van licht
    Een nimbus om het gezicht.

     *
    Maar de tijd die vliegt en de dagen gaan heen,
    Dan, Mama, werd ik groot

    En jij bent mijn hartsvriendin geweest 
    In de uren dat ik zwaarmoedig was,

    Zoals soms in het leven
    Als men teveel gedroomd heeft

    En als op de weg die men is gevolgd
    Men zich weer eens heeft vergist,

    En dan heb je mij getroost
    In de kwade dagen die ik had,

    En heb je mij ook vergeven
    Van tijd tot tijd ook nog mijn fouten,

    Mama die in mij las
    Wat ik dacht zonder dat ik sprak,

    En die mijn pijn of mijn pret kende
    En mij met je glimlach verwende.

    *

    O Claire, Suzanne, Adolphine,
    O mijn Maman, uit Ecaussinnes,

    Vandaag zo ver in je slaap,
    Weet Je nog in de zomerse dagen,

    Ginds in augustus, als we
    Op bezoek waren bij onze ouders,

    Op hun kasteel “Belle-Tête”,
    Gebouwd met stenen uit jullie streek,

    Hoe ze er daar een feest van maakten,
    Voor jou, hun dochter, maar ook voor ons,

    In dat zoete Walenland, in Henegouwen,
    Met zijn heldere zomers,

    Waar we in harmonie hoorden, 
    In één stem van omhoog komen:  

    Het gedreun van de beitels op de rotsen
    Zingend onder de delfhamers,

    Als klokken galmend in de lucht,
    Of als een zee in haar verre branding
     
    Terwijl de treinen als bliksems
    Onder de olmen raasden.

    O mijn Mama uit Ecaussinnes,
    Het is jouw hartebloed dat spreekt in mij,

    En het is mijn ziel die zich versmelt
    In Jou, en in geloof, en in liefde,

    Want jij was voor mij als Maria,
    Hoewel ik niet Jezus was,

    En als Jij bent heengegaan,
    Wist ik dat alles was gedaan.

    ***

     


    Tags:Ecaussinnes, Sint-Paulusstraat, Claire Cousin,
    20-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Préface van La Chanson de la Rue Saint-Paul

    "La Chanson de la Rue Saint-Paul" is de bundeling van Elskamps herinneringen aan zijn prille kindertijd. Max Elskamp schrijft hierover op 17 april 1922 aan Albert Mockel: "Je t'envoi une chose qui n'est pas littéraire et qui fait partie d'un livre que je publierai hors commerce, et pour quelques amis:  c'est "La Chanson de la rue Saint-Paul"... Ce sont mes anciens jours très lointains, quand je vivais au bord du fleuve, contre un calvaire; et cela n'a nulle valeur littéraire; mais ce furent les jours heureux de ma vie. Mon cher ami, je m'en vais voir, mon père et ma mère qui dorment au "Kiel."

    In de "Préface" van de bundel bezingt de dichter de helderheid en de scherpte waarmee de herinneringen aan zijn kindertijd in hem bewaard zijn gebleven.

    Maar... ooit zullen ze ook in hem uitdoven.  De dichter incarneerde ze daarom  in "La Chanson de la Rue Saint-Paul",  die één bijzondere eigenschap heeft:   
    Il n'en est ici
    Qu'ainsi qu'en la vie,
    Où c'est du présent
    Que meurt le passé.

    ( "ad finem" van de bundel)

    Voor wie geen andere bundels van Elskamp gelezen heeft, is dit het hoogtepunt in zijn werk.


     
    Préface

    Musiques ici
    Faites de ta vie,
    A son aube luie
    Lointaine aujourd'hui,

    Ce sont jours allés,
    De soleil ou pluie,
    Au cours des années,
    Désormais pâlis.

    Or en l'ombre en eux
    Ici qui prend place,
    Ainsi que le veut
    Temps qui tout efface,

    Mais en toi restée
    Leur clarté si blanche,
    Qu'il t'en est dimanche
    Rien que d'y penser,

    C'est de candeur pure,
    Sous des soleils luis,
    Jours et qui te furent
    Jadis que voici.


    Préface

    Muziek hier
    Vat uw leven
    In de glans van zijn dageraad,
    Ver weg vandaag.

    Het zijn dagen verbleekt
    In de zon of verregend,
    En verder vergaan
    In de loop van de jaren.

    Dus in duisternis in hen
    Ligt wat hier verschijnt,
    Zo wil het de tijd
    In wie alles verdwijnt.

    Maar in u gebleven
    Hun klaarheid zo wit,
    Alsof het voor u zondag (*1) is,
    Alleen door de gedachtenis.

    Het is pure onschuld,
    Onder zonnen van licht,
    Dagen die er écht waren
    Eertijds, nu weer hier.


    ( *1) "Dimanche"  heeft voor Elskamp een eigen betekenis.  De "Zondag" was de enige dag waarop hij bij zijn ouders "te gast was" in zijn geboortehuis in de Sint-Paulusstraat. Na de geboorte van zijn zusje Marie,  werden de kinderen tijdens de weekdagen opgevangen door meiden, niet in de Sint-Paulusstraat nr 30, maar in de stille Zwartzustersstraat nr 13. Daar had Max Elskamp als knaapje uitkijk op de Calvarieberg van de Sint-Pauluskerk. En wat hij daar zag en voelde, schreef hij neer in "Le Calvaire". ( zie elders in deze blog:  "Le Calvaire").

     

     


    Categorie:Literatuur
    15-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bij de Magdalenas op de Calvarieberg van de Sint-Pauluskerk.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Met Magdalena op de Calvarieberg.

    Max Elskamp, die geboren werd in de Sint-Paulusstraat, woonde tot zijn acht jaar in het Antwerps Schipperskwartier. Tijdens de weekdagen verbleef hij (naar mijn inzichten althans) in de Zwartzustersstraat onder de hoede van "trouwe meiden", waar hij uitzicht had op de Calvarieberg van de Sint-Pauluskerk. Zijn vriend Jean de Boschère benadrukte reeds in 1914 de diepgaande invloed die deze aanblik levenslang op de dichter had: «  le calvaire, bien fait pour déployer ses ailes de démons et d’anges sur le développement entier de la vie d’un être impressionable ».

    Alles wat Elskamp daar als kind zag en voelde, beschrijft hij in 1922 gedetailleerd in “Le Calvaire”, in de bundel “La Chanson de la Rue Saint-Paul”, ook het Magdalena-beeld: "En toute larmes Madeleine, en cheveux longs qui dit sa peine". Zij staat in het rechtse perk van de Calvarieberg, de zogenaamde evangelistentuin, oog in oog met de verrezen Jezus bij het open graf.

    Maar in het gedicht "Magdalena" uit "Les Joies Blondes" (postuum:1934), dat we hier nu lezen, inspireert het stenen beeld van Maria Magdalena op de Calvarieberg de dichter niet tot beschouwingen over het leven na de dood. Het is de dichter zelf die zijn Magdalena tracht te inspireren. Hij port haar aan om alles achter zich te laten en om als mens in de aardse wereld te herrijzen. Want de aarde is het enige paradijs dat voor de mens met zijn vijf zintuigen toegankelijk is. Dat was ook de basisidee van "En Symbole vers L' Apostolat" (1895) met als beginverzen:  "Voici mon nouveau Testament/ de Vie, en des choses ingénues/..."

    Met de inhoud van dit gedicht staat Max Elskamp dichter dan ooit bij de vernieuwde inzichten omtrent de betekenis van de woorden "Noli me tangere". Met deze woorden zou Jezus Magdalena hebben willen zeggen: "Klamp U niet aan mij vast. Laten we elk onze eigen weg gaan..."

    Madeleine

    Ne pleure plus, ô Madeleine,
    Jésus mort, est ressuscité,
    Et si tu as en toi la peine
    Ne la fais pas d’éternité,

    Ils reviennent ceux que parfois
    Nos cœurs ont sus et dans la joie
    Dite aux amours quotidiennes,
    Pour en retrouver les antiennes,

    Dans les jours comme dans les nuits
    Qui de temps seul, sont périmés,
    Mais cependant dont toujours luit,
    Parce que d’amour, leur clarté

    Ne pleure plus, ô Madeleine,
    La vie est là à coupe pleine,
    D’un vin si doux qui nous est dit
    Que de peine l’on se délie,

    Et bois-là, comme choses viennent,
    Amères, sapides ou douces,
    Et pour en soi qu’on les épouse
    Jeune d’émoi ou bien anciennes

    De tout ce qu’on connaît en elles
    Déjà, parce qu’on en a su,
    De joie blonde qui a des ailes,
    Et du chagrin, lui, qui est nu.

    Or laisse lors aux Golgothas,
    Saigner les croix sous des ciels rouges,
    Et en le monde reprends foi
    Où c’est tout qui vit et qui bouge,

    Pour des fins en nous incertaines,
    Mais cependant en elles vraies,
    Puisqu’ elles s’avèrent humaines
    En nous quand elles sont entrées;

    Et lors prends foi en les matins
    Qui disent eux dans la lumière,
    Doux comme miel le jour qui vient,
    Aux voies qu’on suit dans la poussière,

    Pour avoir joie de ce qui rit
    Ou bien qui donne le bonheur,
    En l’émoi qu’ en prend l’âme ou cœur,
    De tout ce qui chante ou qui luit,

    Et alors toi, ô Madeleine,                                           
    Et dans le matin qui se lève,
    Ne pleure plus, va sur la grève,
    Où la mer bleue dit son haleine,

    Et là, dans l’ air, le vent monté
    Les viendra sur ton front sécher
    Les larmes que tu as versées
    Jadis, sous les croix, en ta peine.

     

    Magdalene

    Stop met wenen, O Magdalene
    Jezus die dood was, is herrezen,
    En als er nog spijt zit in je leden
    Gun die toch geen eeuwigheden,  

    Ze komen terug degenen die soms
    Onze harten hebben gekend in de jubel
    Van alledaagse minne, om opnieuw      
    Te zingen de antifonen der beminden,  

    In de dagen zowel als in de nachten,
    Die enkel tijdmatig zijn verstreken,
    Maar waaruit de helderheid,
    Eigen aan de liefde zelf, niet is geweken.

    Stop met wenen, O Magdalene,
    Het leven is daar met zijn kelk vol wijn,
    Zo mild als is beloofd 
    Dat hij alle pijn verdooft,  

    En drink ervan, al naar het moet,
    Bitter, zuur of zoet,
    En om der dingen zelf word je ermee intiem, 
    In onbekend genot of als voordien 

    In alles waarin men het al kent
    Omdat men ervan heeft geproefd: 
    De blonde blijdschap die doet zweven
    En het verdriet dat niet doet leven.

    En laat op Golgotha de kruisen
    Bloeden in het avondrood 
    En geloof weer in de wereld
    Waar alles leeft en beweegt,

    In finaliteiten die in ons onzeker zijn
    Maar toch in zich realiteiten zijn,
    Omdat zij menselijk blijken,
    Eens zij in ons gekomen zijn;

    En geloof dan in de ochtenden
    Die zich aandienen in het licht,
    En die zoet als honing zijn met de dag in zich,
    Zodat op de weg die zich in stoffigheid hult 

    Je blij kunt zijn om wat er lacht
    Of om het goede dat gelukkig maakt,
    In de ontroering die de ziel in ’t diepste raakt
    Om al wat zingt en licht uitstraalt,

    En dan jij, O Magdalene
    In de ochtend die gaat gloren,
    Stop met wenen, loop op het strand
    Waar je de blauwe zee kunt horen,

    En daar in de lucht, zal de dolle wind 
    Ze op je voorhoofd komen drogen:
    De tranen die jij hebt geschreid
    Eertijds, onder de kruisen in je spijt.

    « Les Joies Blondes » (1934) , Les Aimées,  III,   Madeleine


    Een variant hierop vinden we terug in de bundel "Chansons désabusées" die verscheen in 1922 ( hetzelfde jaar als  "Le Calvaire uit "La Chanson de la rue Saint-Paul".) In dit tweede gedicht spreekt de dichter Magdalena aan terwijl ze nog bij het kruis staat. Op de Calvarieberg van de Sint-Pauluskerk staat deze Magdalena overigens vier keer afgebeeld, (plus nog een drietal andere Magdalena-geaarde types als Maria van Egypte, Eustochium en Pelagia): voor Max Elskamp beelden-inspiratie genoeg dus om er een hele magdalena-cyclus rond op te bouwen. 

    En Elles
    VIII

    Est-ce vous Madeleine                              
    Encore qui pleurez ?
    Voici la lune pleine
    Et sang aux croix séché,

    Et dans la clarté douce
    En la nuit étoilée,
    La douleur qui épouse
    Le silence et se tait,

    Et Lui le bien aimé
    Et qui vous était cher,
    Dans le ciel remonté
    A côté de son Père.

    Mais vous, ô Madeleine,
    Qui avait tant aimé,
    Et de 1’ amour savez
    Les joies comme les peines,

    Vous qui dans vos passés
    Avez su vin qu’on boit,
    A des tables dressées
    Dans les nuits qui flamboient,

    Où lampes allumées,
    C’est l’émoi qu’on attend
    En la myrrhe et l’encens
    Dans leurs parfums montés,

    Est-ce vous qui pleurez
    Encore ici vos fautes,
    Ou les amours allées
    Dont votre coeur fut l’hôte?

    Or remettez ici
    Madeleine, à vos doigts,
    Vos bagues d’autrefois
    Et dont l’or s’est terni,

    Prenez le Khol et noir,
    Pour allonger vos yeux,
    Et les peignes d’ivoire
    Pour orner vos cheveux,

    Dites vous en beauté,
    Comme au jour des désirs
    Telle lumière à luire,
    Car voici vérité:

    Il n’est de ceux qui meurent,                                            
    Madeleine, et qu’on aime,
    Il n’est de ceux qu’on pleure,
    Qu’un autre amour qui naît,

    Et qu ‘on sait en soi-même
    Si sûr, et vrai sans leurre,
    Qu’on dirait en son coeur,
    Ainsi que Dieu entré.

    "Chansons Désabusées"  (1922)
    En Elles, VIII,
     

    Zijt gij dat, Magdalene

    Die nog schreit ?

    Het is hier volle maan

    En het bloed aan het kruis is droog,

     

    En in de zachte schijn

    Van de sterrennacht

    Sterft alle smart 

    In stilte weg en zwijgt,

     

    En Hij de welbeminde

    En die u zo lief was,

    Is ten hemel gegaan

    Waar zijn Vader wacht.

     

    Maar gij, O Magdalene

    Die zo hebt bemind

    En van de liefde weet,

    Het lief en het leed,

     

    Gij die vroeger

    De wijn proefde die men drinkt,

    Aan gedekte tafelen

    In nachten die fonkelen,

     

    Wijl, bij brandende lampen,

    Op de verrukking wordt gewacht

    In uit mirre en wierook

    Opstijgende dampen,

     

    Zijt gij dat die schreit

    Hier nog van spijt

    Om de verlaten liefde

    Die in uw hart te gast was ?

     

    Doe hier weer Magdalene

    Aan uw vingers

    De ringen van weleer

    Al heeft het goud zijn glans niet meer,

     

    Neem schmink, de zwarte,

    Dat maakt uw ogen groot

    En kammen van ivoor

    Houden uw kapsel hoog,

     

    Toon u in uw schoonheid

    Zoals in de dagen van begeerte,

    In dat danig glanzend licht,

    Want deze waarheid komt in zicht:

     

    Er zijn er geen die sterven

    Magdalene, als men hen bemint,

    Er zijn er geen die men beweent,

    Als een andere liefde begint,

     

    En geen die men in zich aanwezig weet,

    Zo waar en echt, zonder bedrog

    Dat men zeggen zou, het is

    Alsof God mijn hart bezocht.


     


    Tags:Sint-Pauluskerk,Calvarie,Maria Magdalena,verrijzenis,
    14-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Le pauvre sacristain wordt boeddhist
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    "Le Pauvre Sacristain" wordt boeddhist.

    Mais du bien promis
    En sa somme nette
    Vœu  inexaucé
    Ciel non atterri.

    Maar van het beloofde heil
    Is  de eindbalans :
    Gelofte niet gestand,
    In hemel niet geland. 
    (« Chansons Désabusées » (1922) > En Soi >  I )

    Deux nuages d’or
    Passent dans le ciel,
    Dis, crois-tu encor,
    Rien n’est éternel,

    Pas même la mort,
    Au bout de la vie,
    Qui n’est que sommeil
    Parfois qu’on envie.
    « Chansons Désabusées », (1922) >  Heures > V

    Je n' ai été en rien, le disciple ou l'apotre,
    Et dans le songe seul, j'ai trouvé ma clarté.
    "Chansons Désabusées" >  De Soir > I

    Tu n' es l' apôtre que de toi-même,
    Et qui en soi écoute parler

    Les choses du monde qui essaiment
    Comme des abeilles aux rûchers.
    "Le Fleurs Vertes" (1934) > Aveux > VIII Sagesse.


    Max Elskamp kreeg veel epitheta  op zijn schamel hoedje gespeld:  “le solitaire anversois”, “le pieux écrivain”,  “de koorknaap” ,   “un Saint laic”, "le piètre avocat" (Jean de Boschère), ”le pauvre sacristain”(Max Elskamp over zichzelf!), “the delicate dreamer, cloistered in Antwerp”, “de aardse anachoreet”, “de Sint-Franciscus van de Franstalige letteren”(Emile Verhaeren), "le Verlaine belge", "un Mallarmé de Flandre" (Norge,1954),"le musicien à l'écho secret" (Mallarmé), "le mandarin d'Anvers", "een vreemde plant, ... een geranium aan 't raampje van een oude kantwerkster" ( E. De Bom), "een gotische miniaturist", "een beste jongen" (August Vermeylen), "de Antwerpenaar die een vreemd bargoensch schrijft" (Karel van de Woestijne), "de zingende zonderling", "de mystieke handwerkman", "un Arthur Rimbaud pour les pauvres gens" (Max Waller, 1905), "le poète intemporel", "poésie aérienne","beminnelijke dilettant", "un bourlingueur flamand de la poèsie","de groote dichter der Schelde" (nieuw tilburgsche courant, 24/2/1932) ... “Quant à ses vers: nul ne les lit! » (Jean de Boschère in een  essai uit 1914). Deze etiketten dragen niet veel bij tot beter begrip van zijn meesterschap. 
     
    Max Elskamp was een agnosticus, die naar God verlangde zonder in zijn bestaan te geloven, en die ter zake nog minder geloofde in “ de Openbaring” of in het spirituele of sociale nut van “De 
    Kerk”.  Voor de rest leefde Max Elskamp in latrelatie met zijn vriendin Gabrielle en volgde hij, wars van redingote en hoge hoed,  niet de dresscode van de bourgeoisie. Anders gezegd:  hij vertoonde een gedrag dat vandaag, voor een Kunstenaar, niet zo vreemd is.  
     

    Désirs

    Si tu le trouvais, Dieu, ne le dit à personne
    Garde en toi une joie qui serait tout d’amour,

    Comme celui qu’on a de celles qui se donnent
    En foi de cœur et d’âme, et vraies et pour toujours ;

    Si tu le trouvais Dieu, ce serait dans ta vie,
    La paix que tu cherchais, et la grâce attendue,

    Dans la douce clarté des certitudes luies,
    Et de leurs vérités, faisant des jours élus.

    Tu l’as connue la foi, mais dite dans les choses,
    Et dans les matins clairs ou dans les soirs tombés,

    Où c’est les yeux qui voient, au monde qui repose,
    Ou l’aube qui se lève, ou soleil se coucher,

    Sur des jardins de lys, des parterres de roses,
    Dans l’heure ou dans l’instant auquel on a rêvé,

    Et cela sans raison, et comme aussi sans cause,
    Et parce qu’il en est ainsi d’éternité;

    Tu l’as connue encor, quand en des printemps verts,
    La mer montait au loin ses vagues et ses flots,

    Et puis aussi en celles dont tu sus la chair,
    Mais lors tu t’es trompé, et tu n’as eu repos.

    Or Dieu tu l’as cherché, mais tu n’étais l’apôtre,
    Comme aux livres saints, l’avère le verbe écrit;

    Si tu l’eusses trouvé, ta vie eut été autre,
    Que celle qui te fut sur le chemin suivi,

    Et pour ta faim ton pain eut été fait d’épeautre,
    Et ton désir alors, sans doute consenti;

    Mais l’ange n’est venu, que pour te dire croix
    Quand elles sont dressées, qui font la douleur vraie,

    Et tu as su ainsi, comment on porte en soi,
    Son calvaire, en les jours, les mois et les années.

     

    Hunkeringen

    Als je hem vond God, zeg het aan niemand,
    Bewaar voor jezelf een vreugde die louter liefde zijn zou 

    Zo puur als die men hebben zou van hen die zich geven
    Met heel hun hart en ziel, echt en voor altijd; 

    Als je hem vond God, dat ware in je leven
    De vrede die je zocht, en de verbeide genade,

    In de zoete helderheid van blinkende zekerheden,
    En hun waarheden, die de dagen bijzonder maken.

    Je hebt het geloof gekend, maar expliciet in de dingen:
    In de heldere ochtenden of in de schemering van de avonden

    Waar het je ogen waren die neerzagen op een wereld in rust
    Waarin de ochtend gloort of  waar de zon ondergaat

    Over hovingen vol lelies, met perken vol rozen,,
    In het uur of het ogenblik dat men het heeft gedroomd,

    En dat zonder reden, en dus ook zonder oorzaak
    En omdat het zo al is sinds alle tijden:

    Je hebt het ook ondervonden als in de lentedagen
    De zee kwam vanuit de verte met zijn branding en golfslag,

    En dan ook in de vrouwen wier lichaam je hebt gekend
    Maar dat was een vergissing, en rust heb je er niet mee gehad.

    Dus je hebt God gezocht, maar een apostel  was je niet,
    Zoals in de heilige boeken het geschreven woord het bedoelt.

    Indien je Hem gevonden had, je leven ware anders geweest,
    Dan dat wat nu je deel was op de gevolgde weg,

    En voor je honger had je brood van spelt gehad,
    En je hunkering was dan zonder twijfel gestild geworden,

    Maar de engel is maar gekomen om je bij het kruis te brengen
    Dat het echte lijden verbeeldt,

    En zo heb je ondervonden, hoe men zijn calvarie
    In zich draagt in de dagen, de maanden en de jaren. 
    (*1)
     
    « Les Fleurs Vertes » (1934, postuum ) En Soi, V , Dèsirs", Œuvres Complètes » uitgeverij « Le Cri », 2000.  bladzijde 388 .
    (*1) Dit beeld is ontleend aan de Calvarieberg bij de Sint-Pauluskerk. Ook daar brengen de engelen de bezoekers naar het kruis. Voor Elskamp hangt echter niet Jezus aan het kruis, maar hijzelf, en voor hem biedt het lijden geen uitzicht op verrijzenis. In 1911 werd Elskamp boedhist. Van dan af beoogt hij enkel nog het Nirwana.

    Celle Qui Vient

    Voici la mort qui vient
    En trainant ses béquilles,
    N’aie peur, ni ne la crains,
    Ton âme est dans une île,

    Si lointaine, que rien
    Ne pourrait l’approcher,
    Pas même le divin
    Qui est d’éternité,

    Car la paix est en toi
    Au quai d’un port touché,
    Et plus loin que la foi
    Qu’en soi l’on a portée

    En l’amour que l’on sut
    Comme un soir qui s’éteint
    En l’émoi qu’on en eut
    Comme pain quotidien.

    Voici la mort qui vient
    Pour faire de ta chair
    Morte, ainsi qu’un pré vert
    Où le ver tait sa faim,

    Sous la terre où on est
    Tout en long étendu
    En le printemps qui vient
    Ou l’hiver advenu,

    Dans le néant de tout,
    Même de la lumière,
    Et lors qui fait de nous
    Jaune de la poussière,

    Or ce n’est qu’en la chair
    Qui est gaine de l’âme,
    Dans des jours noirs ou clair
    En les hommes, les femmes,

    Car l’âme est immortelle
    Et puis se réincarne,
    En l’infini toute ailes
    En la clarté qui pâme,

    Et c’est soleil alors
    Qu’on est d’éternité,
    Dans des ciels dits tout d’or
    Ou des nuits étoilées,

    Ame s’aimant en foi
    En un amour suprême
    Et que l’on sait sans croix
    Éternelle en soi-même.

    Hij Die Komt (fragment)

    Hier is de dood die komt,
    Slepend zijn pikkels over de grond,
    Ge moet niet schrikken of bang zijn,  
    Uw ziel zit op een eiland,

    Zo ver weg, dat niets
    Haar naderbij zou kunnen komen,
    Zelfs niet het goddelijke
    Dat in de eindeloosheid is.
    « Les Fleurs Vertes » , Pagina  428,  Aveux, III ,Celle Qui Vient ( Alleen de twee eerste strofen werden vertaald)


    Bouddha

    Dans un salon bourgeois
    Est un Bouddha tout d’or,
    Sur une table en bois
    Près d’un berceau où dort

    Un enfant dans ses langes
    Blanches et qui rappellent
    En leur clarté, des anges
    La neige de leurs ailes,

    Et Bouddha est debout
    Le lotus à ses pieds,
    Et qui sourit tout
    D’amour et de pitié,

    Avec l’ourma au front
    La main droite levée
    Et vers le blanc plafond
    Où lustre dit clarté,

    Et la gauche indiquant
    Le sol, ou tapis rouge
    Sur le plancher s’étend
    Dans de l’ombre qui bouge

    Projetée par le feu
    Qui brûle du bois vert,
    Car ici c’est l’hiver
    Advenu sous les cieux.

    Or une femme est là
    Au piano qui chante,
    Gauche et fausse voix
    Sur des mesures lentes,

    Du Schumann qu’elle fane
    Comme hiver fait des roses,
    Et le clavier profane
    Où ses doigts lourds se posent,

    Et Bouddha et tout d’or
    Est là et qui sourit,
    Car s’avérant alors
    C’est néant dit ici,

    Dans des âmes humaines                               
    Affirmé comme en foi,
    Par un chant dont l’haleine
    Le dit le Nirvana.


    Boeddha

    In een burgersalon
    Staat een Boeddha geheel van goud,
    Op een houten tafel
    Naast een wiegje waarin een kind

    Slaapt in zijn witte
    Lakentjes die in hun klaarheid
    Doen denken aan de sneeuw
    Van engelenvleugels,

    En Boeddha zit rechtop
    De lotus aan zijn voeten,
    En hij glimlacht vol
    Liefde en mededogen,

    Op het voorhoofd  de ourma,
    De rechterhand omhoog wijzend
    Naar het witte plafond
    Waarop de luster schijnt,

    En de linkerhand wijst
    Naar de grond, waar een rood tapijt
    Op de plankenvloer is gespreid
    In de schaduw die beweegt

    Geprojecteerd door het haardvuur
    Waarin groen hout knettert,
    Want de winter is gekomen
    Onder de hemelen.

    En een vrouw zit daar
    Aan de piano en zingt,
    Toonloos en met ongeoefende stem
    De langzame maten,

    Van Schumann die ze verkreukelt
    Zoals de winter het doet met de rozen,
    En op het vergeeld toetsenbord
    Rusten zwaar haar vingers.

    En Boeddha, geheel van goud
    Is daar en  glimlacht
    Want het lijkt dan zo
    Alsof het niets hier is

    In de menselijke zielen
    Hetgeen wordt bewaarheid
    Door de zang waarvan de klank
    Aan het Nirwana is verwant.

    « Les Heurs Jaunes » (1967, postuum) ” Œuvres Complètes » uitgeverij « Le Cri », 2000. Bladzijde 534 .
     Hori-mono, VI, Bouddha




    Tags:boeddha,Jean de Boschère,
    13-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mythologische vrouwen: Aurora en Atalante.

    Nous n’irons plus au ciel,
    (Nos ailes sont coupées)
    Chanter dans la rosée,
    Auprès de Gabriel,

    Nous n’irons plus au ciel,
    (Nos ailes sont coupées)
    Nous avons aimé celles
    Qu’il ne faillait aimer.

    (In het boek "van aangezicht tot aangezicht, modelinterpretaties moderne lyriek" bespreekt  Paul Pelckmans dit gedicht; uitg. Garant; 1991)

    We gaan niet meer naar de hemel
    (Onze vleugels zijn niet wel),
    Zingen in de nevel
    Dichtbij Gabriel,

    We gaan niet meer naar de hemel,
    (Onze vleugels zijn niet goed),
    We hebben bemind die
    Die men niet beminnen moest.

    « Chansons Désabusées » (1922), Heures, VI (fragment)


    Max Elskamp is geen wereldvreemd of dromerig type. "Quant à l'Escaut qui est le plus beau ... je le connais à la rame et à la voile depuis les
    pécheurs d'anguilles du haut jusqu'aux francs bougres du bas"( Robert Quiette: Max Elskamp, blz 33). Als jongeman peddelt hij in een kano op de Schelde naar Temse en Dendermonde met zijn vriendin Gabrielle de Meester of met zijn vriend  Henry Van de Velde. Max Elskamp is de zoon van vrijzinnige en gefortuneerde ouders maar hij verfoeit de bourgeoisie om haar koopmansgeest en vereenzelvigt zich liever met de gewone stadsmensen.  Hun handwerkzaamheid fascineert hem  en hij probeert hun eenvoudig leven  op vele manieren na te volgen.  Wanneer een leurder met mannekensbladen bij  hem op de Belgiëlei langskomt, inspireert hem dat tot de bundel :  “Six chansons de pauvre homme pour célébrer la semaine de Flandre” (1895) met als openingsvers:  “Un pauvre homme est entré chez moi, pour des chansons qu’il venait vendre… si humblement que c’ était moi… ». In de trappenhal van zijn woning verzamelde hij 2816 tot onnut geworden voorwerpen uit het Antwerps volksleven. De collectie werd in 1907 de kern van het Antwerps volkskundemuseum en ligt nu in het kijkdepot van het  “Museum aan de Stroom”.

    Ooit, in zijn jonge jaren, heeft Max Elskamp op de zeeën rond Europa gevaren aan boord van een cargo. Het leerde hem dat goede navigatie-instrumenten  levensnoodzakelijk zijn.  In zijn woning, “Belgiëlei 138”,  had hij ook een exquise collectie van 568 maritieme en astronomische meetinstrumenten, sommige daterend uit de tijd van Karel V.   Deze miniatuurschat  ligt nu geborgen in het Luikse “Musée de la Vie Wallonne”.  Object nr. 512  uit de collectie is een door Max Elskamp ontworpen zonnewijzer in leisteen, waarop hij in gouden letters de geboorte- en sterfdata gegraveerd heeft van zijn vader en zijn moeder.

    Aurore

    Elle avait nom Aurore
    Elle était blonde et belle,
    Et la lumière, et d’or
    Chantait sa joie en elle,

    Et l’on eut dit d’un ange
    Ayant perdu ses ailes,
    Qui portait, en ses langes,
    Comme enfant le soleil.

    Elle était tout d’amour
    Pour le monde et les choses,
    Et vêtait robe rose
    Dès le lever du jour,

    Et dans des jardins verts
    S’allait enamourée,
    Baiser les lys ouverts
    Humides de rosée,

    Comme aux matins là-bas
    Aux Hellades dorées,
    Chez sa mère Théia
    Quand c’était jour monté.

    Or Orion était  
    Encor toujours en elle,
    Et dans le jour qui naît
    A son amour fidèle,

    Elle avait oublié
    La mort où tout se tait,
    Pour rester à celui
    Qui dormait dans la nuit,

    Et dont l’âme brillait
    Etoile dans les cieux,
    Lorsque les soirs montaient
    Dans l’air leur ombre bleue,

    Pour apporter au monde
    Après jour de soleil,
    La paix douce et profonde
    En l’oubli du sommeil.

    Or dans le temps qui passe
    Et dans les millénaires,
    Où tout se perd, se tasse,
    Pour mourir ou se taire,

    C’est elle qui s’en vient
    Ouvrir, de la lumière
    Les portes, au matin,
    Pour faire la vie claire,

    Et je l’ai vue un jour
    Et qui me souriait,
    Et j’en ai pris amour
    Sans oublier jamais. 

    Aurora

    Zij had de naam Aurora,
    Zij was schoon en blond
    En het licht van goud 
    Zijn vreugde in haar vond.

    En men ware in de waan:
    Dit is een engel, van vleugels ontdaan,
    Die in  lakentjes bindt
    De zon als zijn kind.

    Zij was één en al minne
    Voor het heelal en alle dingen,
    En in haar kleed van rozen
    Liet zij de ochtend blozen,

    En in de groene hoven
    Dwaalde ze amoureus rond
    En kuste de lelies, nat
    Van  dauw, op de open mond,

    Zoals in de morgenstond
    Daar in het gouden Hellas
    Bij haar moeder Theia
    Zodra de dag er was.

    Maar (het beeld van) Orion was
    Nog altijd in haar
    En in de ontwakende dag
    Bleef zij haar liefde trouw,

    En vergat zij de dood 
    Die alles zwijgen doet,
    Om bij hem te blijven  
    Die bij haar sliep in de nacht

    Wijl zijn ziel schitterde 
    Als een ster aan de hemelen
    Van als de avondluchten
    In blauwheid schemeren,

    Na een dag van zon,
    Om zoete en diepe vrede
    Te brengen aan de wereld
    In de vergetelheid van de slaap .

    En in de tijd die (sindsdien) verloopt
    In de duizenden jaren
    Waarin alles verdwijnt en zich ophoopt
    Om (uiteindelijk) te sterven of te zwijgen,

    Is zij het die van het licht
    De poorten komt openen
    Als het ochtend is,
    Om het leven op te klaren,

    En ik heb haar gezien op een dag 
    En de glimlach die ze mij gaf, 
    En ik werd zo door haar liefde  gevat,
    Dat ik het nooit vergat.

    « Chansons Désabusées »  (1922) ” Œuvres Complètes »
    uitgeverij « Le Cri » (2000) ,  bladzijde 174   En
    Elles,  IV, Aurore.

    Atalante

    Or lampes ici qui s’allument,                                          
    Encens du foin coupé qui fume,
    Dans l’air monté,

    Nuit comme femme qui se presse
    De dénouer longues ses tresses,
     à son coucher,

    C’est étoiles qu’on voit chacune
    Se préciser et, une à une
    Après trembler,

    Dragon au zénith qui culmine,
    Antarès au sud qui s’incline
    Et nuit d’été.

    Mais lune alors sur le monde
    Qui vient en son temps pleine et ronde
    Tout d’or d’embue,

    Puis hommes tues, les dieux qui causent,
    Influx subi de tant de choses
    D’amour émues,

    Ombre qui lie et qui délie,
    Et, contrainte morte, la vie
    Qui se met nue,

    C’est vent qui passe au bord de l’eau
    Et les incline les roseaux,
    Et l’air qui chante,

    Et dans le bosquet de lilas,
    Avec la couronne qu’elle a
    C’est Atalante,

    Qui court une pomme à la main,
    Toute blanche dans ton jardin
    Comme vivante.

    Atalante

    Lampions hier die ontvlammen,
    In geur van dampend hooi
    In de avondlucht hoog,

    Nacht als een vrouw die zich haast
    Haar haartressen te ontbinden,
    Aan haar alkoof,

    En aan de sterren men ziet hoe elk 
    Zich toont en één na één trillen gaat
    In het verschiet.

    De draak in het zenit culmineert,
    Antares in het zuiden inclineert,
    Het is zomer en nacht,

    Met schijnsel dan over de aarde
    Van een maan die op haar tijd is, vol en rond,
    In gouden vacht,

    Dan mensen gehuld in zwijgen, goden die spreken,
    Influx wordt ondergaan in zoveel dingen,
    Doordrenkt  van liefde,

    Duisternis die hecht en onthecht,
    En, onder zachte dwang, het leven
    Dat zich bloot geeft.

    Er is een briesje aan de waterkant,  
    En het doet de rozentwijgen nijgen
    En de lucht die zingt,

    En uit het bosje seringen
    Met de kroon die ze heeft,
    Is het Atalante

    Die rent met een appel in de hand
    Gans wit over je land
    Alsof ze leeft.


    « Les Délectations Moroses » (1923)
     Œuvres Complètes » uitgeverij « Le Cri », 2000.
    Bladzijde 263 , Un soir d’été, VI , Atalante

     


    Tags:Aurora, Atalante,volkskundemuseum,Henry Van de Velde,
    12-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dwaallicht in Antwerpen

    Dwaallicht in Antwerpen 

    "En réalité, c'est Anvers,
    mais évocatoirement c'est tout autre chose"
    (Emile Verhaeren in zijn bespreking van Elskamps eerste bundel "Dominical"; "Nation", 27/3/1892)

    Doutes-tu encor ?
    Il n’est de réel
    Au chemin qu’on suit
    Pour trouver un port,

    Que les pas qu’on fait
    Que le sable essuie,
    Et soleil ou pluie
    D’hiver ou d’été,

    Au monde où l’on va
    Dans l’instant qu’on porte
    Et que l’heure emporte
    Dans le jour qu’on a.
    « Chansons Désabusées », (1922) , Heures, V

    Max Elskamp maakte in Vlaanderen vooral naam met “La Rue Saint-Paul”: de beschrijving van het leven in zijn geboortestraat in Oud-Antwerpen rond 1870. Maar het is opmerkelijk dat  nergens in dit gedicht, en trouwens nergens in zijn gehele oeuvre,  de namen “Anvers” of “Escaut”  voorkomen. Naar welke plaatsen op zijn atlas verwijzen  dan “Le fleuve” en “La ville”? En waar lag voor hem “La Rue Saint-Paul” ? Ooit droomde Max Elskamp ervan de stad Antwerpen te verlaten en een kasteeltje te bouwen in Ecaussinnes, het geboortedorp van zijn moeder in Henegouwen.  Albert Mockel raadde het hem af en wees hem op het gevaar dat hij daar  “Ecaussinnes”  niet zou vinden.
    (brief van 14/3/1921)

    Max Elskamp beschreef vele malen zijn lotsbestemming; zo ook in het postuum verschenen “Les Fleurs Vertes”: “Va vers de bleus oasis ceuillir les lys blancs de ton destin.”.  De geografische termen die Max Elskamp hierbij gebruikt  zijn  te vaag  ( “la mer”, “ l’ile”, “le chemin”, “le port”) om er onze GPS mee te activeren. Die zou overigens van geen nut blijken want de dichter onderneemt een  “reis naar binnen”. We hebben te maken met  een “voyageur immobile” (*1) die, zeker in zijn latere jaren,  zijn hoofdbivakplaats op de “Belgiëlei 138” zelden verlaat, en die, als hij het doet,  zelf  oriëntatieproblemen heeft. Zo blijft  Max Elskamp, voor zichzelf en zijn stadsgenoten,  een  “dwaallicht” in eigen stad:  « Rue où tu t'en vas, Comme un  étranger, En cherchant ta voie, Pourtant de chez toi … ». (het slotgedicht  van “La Chanson de la Rue Saint-Paul”).
    (*1) De term 'voyageur immobile" is ontleend aan de studies van Paul Gorceix over Elskamp.

    L’  île

    Une île est en toi
    Aux mers de tes rêves,
    Souvent que tu vois
    Quand le jour s’achève,

    Et mort le soleil
    Sur les flots en bleu,
    Montant sous les cieux
    Comme oiseaux en ailes;

    Une  île est en toi
    Lointaine en toi-même,
    Qui te donne émoi
    Comme aux jours qu’on aime,

    Dans l’instant qui vient
    Auquel on prend foi,
    Et puis qui s’éteint
    Souvent sous des croix.

    Une île est en toi,
    Dont le port s’avère,
    Par un phare au loin
    Qui dit sa lumière,

    Et que tes yeux voient
    Sans être certains,
    Blanche comme foi
    Entrée dans ta chair,

    Et lors doute allé
    Qui te donne joie
    Comme d’une paix
    Qu’on aurait en soi

    Dans la vesprée luie
    Et vêtue de moire
    Qui attend la nuit,
    Elle, en robe noire.

    Or ton âme est là
    Et dans tes pensées,
    Et qui parle en toi
    Dans le jour allé,

    Et te dit : tu  rêves,
    En ce que tu vois,
    Ce n’est  que la grève
    Qui se dit là-bas,

    Et faite de sable
    Où  vient la marée,
    A l’entour des câbles
    Des nefs amarrées,

    Et elle est plus loin
    L’ île que tu choies,
    Et sise hors de toi;
    Car dans le divin

    Un jour ce sera
    Moi, en toi restée
    Qui boirons en foi
    Vin d’éternité.

    Het Eiland

    Het is een eiland dat in u ligt
    In de zeeën van uw dromen
    Die tot u komen vaak 
    In het avondlicht

    Als de zon gestorven ligt  
    Op de golven in blauw,
    Strevend onderhemels
    Als vogels op vlucht.

    Het is een eiland dat in u ligt
    Ver weg in uzelf
    En het brengt u in verwarring
    Als in dagen van minne,

    Op dat ene moment
    Dat het u bezielt
    En daarna gaat het over
    Vaak in een lijdensweg.

    Het is een eiland dat in u ligt
    Met de haven in zicht
    Door een vuurtoren in de verte
    Die toont zijn licht,

    En uw ogen zien het
    Zonder zeker te zijn,
    Het is wit als het geloof
    Dat in u gekomen is,

    En dan is alle twijfel weg,
    En dat maakt u blij
    Als bij een vrede
    Die men hebben zou

    In de avondschemering 
    Als die in moiré gehuld
    Wacht op de nacht
    En zijn zwarte vacht.

    Maar uw ziel is daar
    En is in uw gedacht
    En spreekt u aan
    In de vergane dag
     
    En zegt: ge droomt,
    Wat ge ziet
    Is slechts het strand
    Dat daar ligt

    En bestaande uit zand
    Waar getij op belandt
    Tussen de kabels
    Van aangemeerde schepen,

    En het is veel verder,
    Het eiland dat ge koestert,
    En het ligt gevat buiten u,
    Want in het goddelijke.

    Op een dag zal het zo zijn:
    Ik, in u gebleven
    Ons lavend
    Aan wijn van eeuwig leven.

    Bron: «Les fleurs Vertes» (1934) ” Œuvres Complètes », « Le Cri », 2000. Bladzijde 422,  
    Sur les eaux,  L’  île


    La Mer Noire

    C’est dans un jour en toi
    Qu’il pleut, qu’il gèle et vente,
    Et sous un ciel sans foi
    En des heures démentes;

    C’est ton cœur comme nef
    Sur les flots blonds du rêve,
    Perdu dans le vent bref
    En le jour qui s’achève,

    Et soir alors qui vient
    Rouge du sang versé
    Par le soleil plus loin,
    Lui, qui s’en est allé.

    Des flots sont comme en toi
    Et c’est la mer qui pleure,
    Et tes yeux qui se leurrent,
    Dans un amer émoi,

    Des larmes que tu vois
    Comme dites en vert,
    Au lointain qui s’avère
    Sous les vergues en croix,

    Où ne sont des Jésus,
    Mais voiles qui balancent,
    Pâles, blanches et nues
    Et criant leur souffrance,

    Blessées par leurs armures,
     Et liées par les ris
    Pour le vent qu’on a pris
    Et dont elles endurent,

    Et en eux, les agrès
     Comme cordes tendues,
    Brise, ainsi qu’un archet
    Chantant des airs perdus.

    Or une île est là-bas
    Mais pourtant si lointaine
    Que la mort qui viendra
    Un jour te dire peine,

    Ne pourrait l’approcher
    Qu’en se donnant des ailes,
    Mais qui d’éternité
    Ne lui furent jamais,

    Et c’est la terre élue
    Que tu avais cherchée,
    Jadis en tes jours nus
    Et sur les nefs, allé,

    Et pour te rédimer
    Aux douces quiétudes
    Qui se disent de paix
    Et dans la solitude,

    De tes amours et folles
    De jadis, périmées,
    Et comme oiseaux s’envolent,
    Dans la nuit des passés.


    De Zwarte Zee

    Het is in één dag in u
    Dat het regent, vriest en tempeest,
    Onder luchten zonder geest,
    In warrige getijden.

    Het is uw hart dat als een schip,
    Op de blonde golven van de droom,
    Uit koers is door de val van de wind
     In de dag die eindigt

    En  dan de avond die  komt
    Rood van  het bloed verderop,
    Vergoten door de zon:
    Zij, die is onder gegaan.

    De golven zijn als in u,
    En het is de zee die schreit,
    En uw ogen zien wazig,
    Misleid door de ziltigheid.

    Gevuld met tranen,  
    Is  het al groen wat ze zien 
    Opdoemen  in de verte 
    Aan het kruishout van de masten 

    Waar het niet de Jezussen zijn
    Maar zeilen die flapperen,
    Bleek, blank en bloot ,
    Schreeuwend van pijn,

    Gewond in hun halzen,
    Ingesnoerd  tegen de wind,
    Vastgesjord met rifbanden
    Waar ze van afzien.

    En in hen is het takelwerk
    Met koorden vastgesjord
    Als op een strijkstok
    En de bries zingt erop verloren zijn lied. 

    En daarachter ligt een eiland,
    Maar wel zo ver af  
    Dat de dood die U op een dag
    Zal komen zoeken,

    Niet dichterbij zou kunnen komen,
    Tenware hij zich vleugels gaf
    Maar dat lukt hem
    Niet in eeuwigheid.

    En het is het beloofde land,
    Dat ge hebt opgezocht,
    Eertijds in uw argeloze dagen,
    Op de schepen van vroeger,

    Om daar in zachte zaligheden
    Van vrede en eenzaamheid,
    U vrij te kopen
    Uit uw liefdes,

    De dwaze van weleer,
    Verjaard, en als vogels
    Gevlogen  in de nacht
    Op de wiekslag van de tijden.

    «Les fleurs Vertes» (1934) , « Œuvres Complètes »,  « Le Cri »,  Bladzijde  417 , Sur les eaux,  II,   La Mer Noire

     


    Tags:sint-paulusstraat, Jean de Boschère,
    10-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Max Elskamp (1862-1931): elixir d'Anvers

    De poezie van Max Elskamp is als elixir d'Anvers van een hoog spiritueel gehalte en zoet als honing. In lichtvoetige en muzikale verzen beklaagt de dichter zich over het lot van zijn ziel die gekluisterd zit in een lichaam zonder vleugels. Midden in de behandeling van zwaarwichtige problemen van leven en dood tovert hij met een vleugje engelenhumor een glimlach op het gelaat van de lezer: "Twee witte wolkjes wandelen aan de hemel; zegt de één: zeg, geloof jij nog ? Niets is eeuwig toch: zelfs niet de dood aan het eind van het leven die slechts slaap is voor even."

    Deux nuages d’or

    Passent dans le ciel,

    Dis, crois-tu encor,

    Rien n’est éternel,

     

    Pas même la mort,

    Au bout de la vie,

    Qui n’est que sommeil

    Parfois qu’on envie.

    ("Chansons désabusées" Heures, V)

    Max Elskamp (1862-1931) schreef al zijn werk in de ouderlijke woning Boulevard Leopold 138, de huidige Belgiëlei, in Antwerpen. De vertaalde gedichten, waarmee U in deze blog kennismaakt, komen uit zijn latere bundels, die vanaf 1921 verschenen, velen ervan postuum. Deze bundels hebben  de vorm van bibliofiele plaquettes, “éditions confidentielles”, die enkel door bevriende kunstenaars konden worden gelezen. Van zijn vroeger werk liet hij één keer een handelseditie verschijnen in 1898 onder de titel "La Louange de la vie".  Om allerlei redenen voelde de dichter dit aan als een mislukking. Exemplaren van de laatste herdruk van "La Louange de la Vie" uit 1933 zijn vandaag nog altijd te koop voor de prijs van ongeveer drie euro. Deze eerste bundels (verschijningsperiode 1892-1895) kenden in de Belgische revues "La Jeune Belgique", "Le Coq Roude" en "Floréal" zowel voorpublicaties als (lovende) recensies.

    Max Elskamp was een sociaal en aimabel man, maar vooral na de dood van zijn vader in 1911, was het openbaar leven niet meer aan hem besteed. In brieven hield hij contact met zijn vrienden. In zijn dichtwerk had hij vooral omgang met zichzelf, met zijn overleden ouders en zuster, en met de vele mythische vrouwen die zijn bundels bevolken. Ook de engelen zijn permanent aanwezig, en Boeddha is nooit ver weg. De hier geselecteerde gedichten geven mogelijks antwoord op de vraag wat Elskamp uit de openbaarheid weg hield. 

    âme

    Est-ce toi ô mon âme,
    Que je vois sur la voie
    Parée comme une femme
    Qui marche et qui s’en va

    Et sortie de moi- même,
    Sous le soleil qui pâme
    Pour la cueillir, suprême,
    La paix que tu réclames ?

    Pour trouver loin du songe
    Les ciels vrais où c’est Dieu,
    En lesquels on se plonge
    Pour être enfin heureux ?

    Est-ce toi ô mon âme
    En ma chair incarnée,
    Qui veux, comme une femme
    Autre robe, et t’orner

    D’ailes comme anges
    Qu’on voit sur les peintures
    Blanches comme des langes
    Ou neiges sur des murs,

    Et puis monter si haut
    Qu’on ne sait où l’on est,
    Comme font les oiseaux
    Lorsque c’est Mai qui naît ;

    Est-ce toi qui voudrais
    Te perdre en l’infini,
    N’être plus de concret
    Mais d’abstrait qui délie,

    Comme atome qui n’est
    Que poussée de vie,
    Sans raison, sans pensée
    Sur la route suivie ;

    Je te l’ai demandé,
    Tu ne m’as répondu,
    Mais lors tu es rentrée
    Dans ma chair éperdue.


    Ziel


    Ben jij dat, o mijn ziel,
    Die ik zie langs de weg
    Gekleed als een vrouw
    Die uitgaat en op stap is,

    Om, weg uit mijzelf,
    In de koestering van de zon
    Haar te plukken, de ultieme,
    De vrede waar jij naar smacht ?

    Om te vinden, ver buiten de droom,
    De echte hemelen waar het Goddelijke is,
    En waarin men zich onderdompelt
    Om eindelijk gelukkig te zijn?

    Ben jij dat, o mijn ziel,
    In mijn lichaam geïncarneerd,
    Die wilt als een vrouw,
    Een ander kleed, met vleugelen

    Zoals de engelen
    Die men ziet op de peinturen
    Wit als linnen op bed
    Of sneeuw op de muren,

    Om dan op te stijgen
    Zo hoog dat men niet meer bevat
    Waar men is, zoals de vogels
    In de prille mei?

    Ben jij dat die zou willen
    Zich verliezen in het oneindige,
    Niet meer concreet zijn
    Maar een abstract iets

    Zoals een atoom dat niets is
    Dan een stofje leven,
    Zonder rede, zonder besef
    Van de gevolgde weg?

    Ik stelde je de vraag,
    Jij gaf mij geen antwoord,
    Maar dan ben je teruggegaan
    In mijn lichaam dat was ontdaan.

    Bron: « Œuvres Complètes » édition « Le Cri », 2000. pagina 290 , “Remembrances" (1924), en soi , V , âme.


    Tags:Belgielei, Elskamp

    een uitgebreide biografie en bibliografie vindt U op :
    http://schrijversgewijs.be/schrijvers/elskamp-max

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!