"La Chanson de la Rue Saint-Paul" is de bundeling van Elskamps herinneringen aan zijn prille kindertijd. Max Elskamp schrijft hierover op 17 april 1922 aan Albert Mockel: "Je t'envoi une chose qui n'est pas littéraire et qui fait partie d'un livre que je publierai hors commerce, et pour quelques amis: c'est "La Chanson de la rue Saint-Paul"... Ce sont mes anciens jours très lointains, quand je vivais au bord du fleuve, contre un calvaire; et cela n'a nulle valeur littéraire; mais ce furent les jours heureux de ma vie. Mon cher ami, je m'en vais voir, mon père et ma mère qui dorment au "Kiel."
In de "Préface" van de bundel bezingt de dichter de helderheid en de scherpte waarmee de herinneringen aan zijn kindertijd in hem bewaard zijn gebleven.
Maar... ooit zullen ze ook in hem uitdoven. De dichter incarneerde ze daarom in "La Chanson de la Rue Saint-Paul", die één bijzondere eigenschap heeft: Il n'en est ici Qu'ainsi qu'en la vie, Où c'est du présent Que meurt le passé.
( "ad finem" van de bundel)
Voor wie geen andere bundels van Elskamp gelezen heeft, is dit het hoogtepunt in zijn werk.
Préface
Musiques ici Faites de ta vie, A son aube luie Lointaine aujourd'hui,
Ce sont jours allés, De soleil ou pluie, Au cours des années, Désormais pâlis.
Or en l'ombre en eux Ici qui prend place, Ainsi que le veut Temps qui tout efface,
Mais en toi restée Leur clarté si blanche, Qu'il t'en est dimanche Rien que d'y penser,
C'est de candeur pure, Sous des soleils luis, Jours et qui te furent Jadis que voici.
Préface
Muziek hier Vat uw leven In de glans van zijn dageraad, Ver weg vandaag.
Het zijn dagen verbleekt In de zon of verregend, En verder vergaan In de loop van de jaren.
Dus in duisternis in hen Ligt wat hier verschijnt, Zo wil het de tijd In wie alles verdwijnt.
Maar in u gebleven Hun klaarheid zo wit, Alsof het voor u zondag (*1) is, Alleen door de gedachtenis.
Het is pure onschuld, Onder zonnen van licht, Dagen die er écht waren Eertijds, nu weer hier.
( *1) "Dimanche" heeft voor Elskamp een eigen betekenis. De "Zondag" was de enige dag waarop hij bij zijn ouders "te gast was" in zijn geboortehuis in de Sint-Paulusstraat. Na de geboorte van zijn zusje Marie, werden de kinderen tijdens de weekdagen opgevangen door meiden, niet in de Sint-Paulusstraat nr 30, maar in de stille Zwartzustersstraat nr 13. Daar had Max Elskamp als knaapje uitkijk op de Calvarieberg van de Sint-Pauluskerk. En wat hij daar zag en voelde, schreef hij neer in "Le Calvaire". ( zie elders in deze blog: "Le Calvaire").
Categorie:Literatuur
15-06-2011
Bij de Magdalenas op de Calvarieberg van de Sint-Pauluskerk.
Met Magdalena op de Calvarieberg.
Max Elskamp, die geboren werd in de Sint-Paulusstraat, woonde tot zijn acht jaar in het Antwerps Schipperskwartier. Tijdens de weekdagen verbleef hij (naar mijn inzichten althans) in de Zwartzustersstraat onder de hoede van "trouwe meiden", waar hij uitzicht had op de Calvarieberg van de Sint-Pauluskerk. Zijn vriend Jean de Boschère benadrukte reeds in 1914 de diepgaande invloed die deze aanblik levenslang op de dichter had: « le calvaire, bien fait pour déployer ses ailes de démons et danges sur le développement entier de la vie dun être impressionable ».
Alles wat Elskamp daar als kind zag en voelde, beschrijft hij in 1922 gedetailleerd in Le Calvaire, in de bundel La Chanson de la Rue Saint-Paul, ook het Magdalena-beeld: "En toute larmes Madeleine, en cheveux longs qui dit sa peine". Zij staat in het rechtse perk van de Calvarieberg, de zogenaamde evangelistentuin, oog in oog met de verrezen Jezus bij het open graf.
Maar in het gedicht "Magdalena" uit "Les Joies Blondes" (postuum:1934), dat we hier nu lezen, inspireert het stenen beeld van Maria Magdalena op de Calvarieberg de dichter niet tot beschouwingen over het leven na de dood. Het is de dichter zelf die zijn Magdalena tracht te inspireren. Hij port haar aan om alles achter zich te laten en om als mens in de aardse wereld te herrijzen. Want de aarde is het enige paradijs dat voor de mens met zijn vijf zintuigen toegankelijk is. Dat was ook de basisidee van "En Symbole vers L' Apostolat" (1895) met als beginverzen: "Voici mon nouveau Testament/ de Vie, en des choses ingénues/..."
Met de inhoud van dit gedicht staat Max Elskamp dichter dan ooit bij de vernieuwde inzichten omtrent de betekenis van de woorden "Noli me tangere". Met deze woorden zou Jezus Magdalena hebben willen zeggen: "Klamp U niet aan mij vast. Laten we elk onze eigen weg gaan..."
Madeleine
Ne pleure plus, ô Madeleine, Jésus mort, est ressuscité, Et si tu as en toi la peine Ne la fais pas déternité,
Ils reviennent ceux que parfois Nos curs ont sus et dans la joie Dite aux amours quotidiennes, Pour en retrouver les antiennes,
Dans les jours comme dans les nuits Qui de temps seul, sont périmés, Mais cependant dont toujours luit, Parce que damour, leur clarté
Ne pleure plus, ô Madeleine, La vie est là à coupe pleine, Dun vin si doux qui nous est dit Que de peine lon se délie,
Et bois-là, comme choses viennent, Amères, sapides ou douces, Et pour en soi quon les épouse Jeune démoi ou bien anciennes
De tout ce quon connaît en elles Déjà, parce quon en a su, De joie blonde qui a des ailes, Et du chagrin, lui, qui est nu.
Or laisse lors aux Golgothas, Saigner les croix sous des ciels rouges, Et en le monde reprends foi Où cest tout qui vit et qui bouge,
Pour des fins en nous incertaines, Mais cependant en elles vraies, Puisqu elles savèrent humaines En nous quand elles sont entrées;
Et lors prends foi en les matins Qui disent eux dans la lumière, Doux comme miel le jour qui vient, Aux voies quon suit dans la poussière,
Pour avoir joie de ce qui rit Ou bien qui donne le bonheur, En lémoi qu en prend lâme ou cur, De tout ce qui chante ou qui luit,
Et alors toi, ô Madeleine, Et dans le matin qui se lève, Ne pleure plus, va sur la grève, Où la mer bleue dit son haleine,
Et là, dans l air, le vent monté Les viendra sur ton front sécher Les larmes que tu as versées Jadis, sous les croix, en ta peine.
Magdalene
Stop met wenen, O Magdalene Jezus die dood was, is herrezen, En als er nog spijt zit in je leden Gun die toch geen eeuwigheden,
Ze komen terug degenen die soms Onze harten hebben gekend in de jubel Van alledaagse minne, om opnieuw Te zingen de antifonen der beminden,
In de dagen zowel als in de nachten, Die enkel tijdmatig zijn verstreken, Maar waaruit de helderheid, Eigen aan de liefde zelf, niet is geweken.
Stop met wenen, O Magdalene, Het leven is daar met zijn kelk vol wijn, Zo mild als is beloofd Dat hij alle pijn verdooft,
En drink ervan, al naar het moet, Bitter, zuur of zoet, En om der dingen zelf word je ermee intiem, In onbekend genot of als voordien
In alles waarin men het al kent Omdat men ervan heeft geproefd: De blonde blijdschap die doet zweven En het verdriet dat niet doet leven.
En laat op Golgotha de kruisen Bloeden in het avondrood En geloof weer in de wereld Waar alles leeft en beweegt,
In finaliteiten die in ons onzeker zijn Maar toch in zich realiteiten zijn, Omdat zij menselijk blijken, Eens zij in ons gekomen zijn;
En geloof dan in de ochtenden Die zich aandienen in het licht, En die zoet als honing zijn met de dag in zich, Zodat op de weg die zich in stoffigheid hult
Je blij kunt zijn om wat er lacht Of om het goede dat gelukkig maakt, In de ontroering die de ziel in t diepste raakt Om al wat zingt en licht uitstraalt,
En dan jij, O Magdalene In de ochtend die gaat gloren, Stop met wenen, loop op het strand Waar je de blauwe zee kunt horen,
En daar in de lucht, zal de dolle wind Ze op je voorhoofd komen drogen: De tranen die jij hebt geschreid Eertijds, onder de kruisen in je spijt. « Les Joies Blondes » (1934) , Les Aimées, III, Madeleine
Een variant hierop vinden we terug in de bundel "Chansons désabusées" die verscheen in 1922 ( hetzelfde jaar als "Le Calvaire uit "La Chanson de la rue Saint-Paul".) In dit tweede gedicht spreekt de dichter Magdalena aan terwijl ze nog bij het kruis staat. Op de Calvarieberg van de Sint-Pauluskerk staat deze Magdalena overigens vier keer afgebeeld, (plus nog een drietal andere Magdalena-geaarde types als Maria van Egypte, Eustochium en Pelagia): voor Max Elskamp beelden-inspiratie genoeg dus om er een hele magdalena-cyclus rond op te bouwen. En Elles VIII
Est-ce vous Madeleine Encore qui pleurez ? Voici la lune pleine Et sang aux croix séché,
Et dans la clarté douce En la nuit étoilée, La douleur qui épouse Le silence et se tait,
Et Lui le bien aimé Et qui vous était cher, Dans le ciel remonté A côté de son Père.
Mais vous, ô Madeleine, Qui avait tant aimé, Et de 1 amour savez Les joies comme les peines,
Vous qui dans vos passés Avez su vin quon boit, A des tables dressées Dans les nuits qui flamboient,
Où lampes allumées, Cest lémoi quon attend En la myrrhe et lencens Dans leurs parfums montés,
Est-ce vous qui pleurez Encore ici vos fautes, Ou les amours allées Dont votre coeur fut lhôte?
Or remettez ici Madeleine, à vos doigts, Vos bagues dautrefois Et dont lor sest terni,
Prenez le Khol et noir, Pour allonger vos yeux, Et les peignes divoire Pour orner vos cheveux,
Dites vous en beauté, Comme au jour des désirs Telle lumière à luire, Car voici vérité:
Il nest de ceux qui meurent, Madeleine, et quon aime, Il nest de ceux quon pleure, Quun autre amour qui naît,
Et qu on sait en soi-même Si sûr, et vrai sans leurre, Quon dirait en son coeur, Ainsi que Dieu entré.
Mais du bien promis En sa somme nette Vœu inexaucé Ciel non atterri.
Maar van het beloofde heil Is de eindbalans : Gelofte niet gestand, In hemel niet geland. (« Chansons Désabusées » (1922) > En Soi > I )
Deux nuages d’or Passent dans le ciel, Dis, crois-tu encor, Rien n’est éternel,
Pas même la mort, Au bout de la vie, Qui n’est que sommeil Parfois qu’on envie. « Chansons Désabusées », (1922) > Heures > V
Je n' ai été en rien, le disciple ou l'apotre, Et dans le songe seul, j'ai trouvé ma clarté. "Chansons Désabusées" > De Soir > I
Tu n' es l' apôtre que de toi-même, Et qui en soi écoute parler
Les choses du monde qui essaiment Comme des abeilles aux rûchers. "Le Fleurs Vertes" (1934) > Aveux > VIII Sagesse.
Max Elskamp kreeg veel epitheta op zijn schamel hoedje gespeld: “le solitaire anversois”, “le pieux écrivain”, “de koorknaap” , “un Saint laic”, "le piètre avocat" (Jean de Boschère), ”le pauvre sacristain”(Max Elskamp over zichzelf!), “the delicate dreamer, cloistered in Antwerp”, “de aardse anachoreet”, “de Sint-Franciscus van de Franstalige letteren”(Emile Verhaeren), "le Verlaine belge", "un Mallarmé de Flandre" (Norge,1954),"le musicien à l'écho secret" (Mallarmé), "le mandarin d'Anvers", "een vreemde plant, ... een geranium aan 't raampje van een oude kantwerkster" ( E. De Bom), "een gotische miniaturist", "een beste jongen" (August Vermeylen), "de Antwerpenaar die een vreemd bargoensch schrijft" (Karel van de Woestijne), "de zingende zonderling", "de mystieke handwerkman", "un Arthur Rimbaud pour les pauvres gens" (Max Waller, 1905), "le poète intemporel", "poésie aérienne","beminnelijke dilettant", "un bourlingueur flamand de la poèsie","de groote dichter der Schelde" (nieuw tilburgsche courant, 24/2/1932) ... “Quant à ses vers: nul ne les lit! »(Jean de Boschère in een essai uit 1914). Deze etiketten dragen niet veel bij tot beter begrip van zijn meesterschap.
Max Elskamp was een agnosticus, die naar God verlangde zonder in zijn bestaan te geloven, en die ter zake nog minder geloofde in “ de Openbaring” of in het spirituele of sociale nut van “De Kerk”. Voor de rest leefde Max Elskamp in latrelatie met zijn vriendin Gabrielle en volgde hij, wars van redingote en hoge hoed, niet de dresscode van de bourgeoisie. Anders gezegd: hij vertoonde een gedrag dat vandaag, voor een Kunstenaar, niet zo vreemd is.
Désirs
Si tu le trouvais, Dieu, ne le dit à personne Garde en toi une joie qui serait tout d’amour,
Comme celui qu’on a de celles qui se donnent En foi de cœur et d’âme, et vraies et pour toujours ;
Si tu le trouvais Dieu, ce serait dans ta vie, La paix que tu cherchais, et la grâce attendue,
Dans la douce clarté des certitudes luies, Et de leurs vérités, faisant des jours élus.
Tu l’as connue la foi, mais dite dans les choses, Et dans les matins clairs ou dans les soirs tombés,
Où c’est les yeux qui voient, au monde qui repose, Ou l’aube qui se lève, ou soleil se coucher,
Sur des jardins de lys, des parterres de roses, Dans l’heure ou dans l’instant auquel on a rêvé,
Et cela sans raison, et comme aussi sans cause, Et parce qu’il en est ainsi d’éternité;
Tu l’as connue encor, quand en des printemps verts, La mer montait au loin ses vagues et ses flots,
Et puis aussi en celles dont tu sus la chair, Mais lors tu t’es trompé, et tu n’as eu repos.
Or Dieu tu l’as cherché, mais tu n’étais l’apôtre, Comme aux livres saints, l’avère le verbe écrit;
Si tu l’eusses trouvé, ta vie eut été autre, Que celle qui te fut sur le chemin suivi,
Et pour ta faim ton pain eut été fait d’épeautre, Et ton désir alors, sans doute consenti;
Mais l’ange n’est venu, que pour te dire croix Quand elles sont dressées, qui font la douleur vraie,
Et tu as su ainsi, comment on porte en soi, Son calvaire, en les jours, les mois et les années.
Hunkeringen
Als je hem vond God, zeg het aan niemand, Bewaar voor jezelf een vreugde die louter liefde zijn zou
Zo puur als die men hebben zou van hen die zich geven Met heel hun hart en ziel, echt en voor altijd;
Als je hem vond God, dat ware in je leven De vrede die je zocht, en de verbeide genade,
In de zoete helderheid van blinkende zekerheden, En hun waarheden, die de dagen bijzonder maken.
Je hebt het geloof gekend, maar expliciet in de dingen: In de heldere ochtenden of in de schemering van de avonden
Waar het je ogen waren die neerzagen op een wereld in rust Waarin de ochtend gloort of waar de zon ondergaat
Over hovingen vol lelies, met perken vol rozen,, In het uur of het ogenblik dat men het heeft gedroomd,
En dat zonder reden, en dus ook zonder oorzaak En omdat het zo al is sinds alle tijden:
Je hebt het ook ondervonden als in de lentedagen De zee kwam vanuit de verte met zijn branding en golfslag,
En dan ook in de vrouwen wier lichaam je hebt gekend Maar dat was een vergissing, en rust heb je er niet mee gehad.
Dus je hebt God gezocht, maar een apostel was je niet, Zoals in de heilige boeken het geschreven woord het bedoelt.
Indien je Hem gevonden had, je leven ware anders geweest, Dan dat wat nu je deel was op de gevolgde weg,
En voor je honger had je brood van spelt gehad, En je hunkering was dan zonder twijfel gestild geworden,
Maar de engel is maar gekomen om je bij het kruis te brengen Dat het echte lijden verbeeldt,
En zo heb je ondervonden, hoe men zijn calvarie In zich draagt in de dagen, de maanden en de jaren. (*1) « Les Fleurs Vertes » (1934, postuum ) En Soi, V , Dèsirs", Œuvres Complètes » uitgeverij « Le Cri », 2000. bladzijde 388 . (*1) Dit beeld is ontleend aan de Calvarieberg bij de Sint-Pauluskerk. Ook daar brengen de engelen de bezoekers naar het kruis. Voor Elskamp hangt echter niet Jezus aan het kruis, maar hijzelf, en voor hem biedt het lijden geen uitzicht op verrijzenis. In 1911 werd Elskamp boedhist. Van dan af beoogt hij enkel nog het Nirwana.
Celle Qui Vient
Voici la mort qui vient En trainant ses béquilles, N’aie peur, ni ne la crains, Ton âme est dans une île,
Si lointaine, que rien Ne pourrait l’approcher, Pas même le divin Qui est d’éternité,
Car la paix est en toi Au quai d’un port touché, Et plus loin que la foi Qu’en soi l’on a portée
En l’amour que l’on sut Comme un soir qui s’éteint En l’émoi qu’on en eut Comme pain quotidien.
Voici la mort qui vient Pour faire de ta chair Morte, ainsi qu’un pré vert Où le ver tait sa faim,
Sous la terre où on est Tout en long étendu En le printemps qui vient Ou l’hiver advenu,
Dans le néant de tout, Même de la lumière, Et lors qui fait de nous Jaune de la poussière,
Or ce n’est qu’en la chair Qui est gaine de l’âme, Dans des jours noirs ou clair En les hommes, les femmes,
Car l’âme est immortelle Et puis se réincarne, En l’infini toute ailes En la clarté qui pâme,
Et c’est soleil alors Qu’on est d’éternité, Dans des ciels dits tout d’or Ou des nuits étoilées,
Ame s’aimant en foi En un amour suprême Et que l’on sait sans croix Éternelle en soi-même.
Hij Die Komt (fragment)
Hier is de dood die komt, Slepend zijn pikkels over de grond, Ge moet niet schrikken of bang zijn, Uw ziel zit op een eiland,
Zo ver weg, dat niets Haar naderbij zou kunnen komen, Zelfs niet het goddelijke Dat in de eindeloosheid is. « Les Fleurs Vertes » , Pagina 428, Aveux, III ,Celle Qui Vient ( Alleen de twee eerste strofen werden vertaald)
Bouddha
Dans un salon bourgeois Est un Bouddha tout d’or, Sur une table en bois Près d’un berceau où dort
Un enfant dans ses langes Blanches et qui rappellent En leur clarté, des anges La neige de leurs ailes,
Et Bouddha est debout Le lotus à ses pieds, Et qui sourit tout D’amour et de pitié,
Avec l’ourma au front La main droite levée Et vers le blanc plafond Où lustre dit clarté,
Et la gauche indiquant Le sol, ou tapis rouge Sur le plancher s’étend Dans de l’ombre qui bouge
Projetée par le feu Qui brûle du bois vert, Car ici c’est l’hiver Advenu sous les cieux.
Or une femme est là Au piano qui chante, Gauche et fausse voix Sur des mesures lentes,
Du Schumann qu’elle fane Comme hiver fait des roses, Et le clavier profane Où ses doigts lourds se posent,
Et Bouddha et tout d’or Est là et qui sourit, Car s’avérant alors C’est néant dit ici,
Dans des âmes humaines Affirmé comme en foi, Par un chant dont l’haleine Le dit le Nirvana.
Boeddha
In een burgersalon Staat een Boeddha geheel van goud, Op een houten tafel Naast een wiegje waarin een kind
Slaapt in zijn witte Lakentjes die in hun klaarheid Doen denken aan de sneeuw Van engelenvleugels,
En Boeddha zit rechtop De lotus aan zijn voeten, En hij glimlacht vol Liefde en mededogen,
Op het voorhoofd de ourma, De rechterhand omhoog wijzend Naar het witte plafond Waarop de luster schijnt,
En de linkerhand wijst Naar de grond, waar een rood tapijt Op de plankenvloer is gespreid In de schaduw die beweegt
Geprojecteerd door het haardvuur Waarin groen hout knettert, Want de winter is gekomen Onder de hemelen.
En een vrouw zit daar Aan de piano en zingt, Toonloos en met ongeoefende stem De langzame maten,
Van Schumann die ze verkreukelt Zoals de winter het doet met de rozen, En op het vergeeld toetsenbord Rusten zwaar haar vingers.
En Boeddha, geheel van goud Is daar en glimlacht Want het lijkt dan zo Alsof het niets hier is
In de menselijke zielen Hetgeen wordt bewaarheid Door de zang waarvan de klank Aan het Nirwana is verwant.
Nous nirons plus au ciel, (Nos ailes sont coupées) Chanter dans la rosée, Auprès de Gabriel,
Nous nirons plus au ciel, (Nos ailes sont coupées) Nous avons aimé celles Quil ne faillait aimer. (In het boek "van aangezicht tot aangezicht, modelinterpretaties moderne lyriek" bespreekt Paul Pelckmans dit gedicht; uitg. Garant; 1991)
We gaan niet meer naar de hemel (Onze vleugels zijn niet wel), Zingen in de nevel Dichtbij Gabriel,
We gaan niet meer naar de hemel, (Onze vleugels zijn niet goed), We hebben bemind die Die men niet beminnen moest.
« Chansons Désabusées » (1922), Heures, VI (fragment)
Max Elskamp is geen wereldvreemd of dromerig type. "Quant à l'Escaut qui est le plus beau ... je le connais à la rame et à la voile depuis les pécheurs d'anguilles du haut jusqu'aux francs bougres du bas"( Robert Quiette: Max Elskamp, blz 33). Als jongeman peddelt hij in een kano op de Schelde naar Temse en Dendermonde met zijn vriendin Gabrielle de Meester of met zijn vriend Henry Van de Velde. Max Elskamp is de zoon van vrijzinnige en gefortuneerde ouders maar hij verfoeit de bourgeoisie om haar koopmansgeest en vereenzelvigt zich liever met de gewone stadsmensen. Hun handwerkzaamheid fascineert hem en hij probeert hun eenvoudig leven op vele manieren na te volgen. Wanneer een leurder met mannekensbladen bij hem op de Belgiëlei langskomt, inspireert hem dat tot de bundel : Six chansons de pauvre homme pour célébrer la semaine de Flandre (1895) met als openingsvers: Un pauvre homme est entré chez moi, pour des chansons quil venait vendre si humblement que c était moi ». In de trappenhal van zijn woning verzamelde hij 2816 tot onnut geworden voorwerpen uit het Antwerps volksleven. De collectie werd in 1907 de kern van het Antwerps volkskundemuseum en ligt nu in het kijkdepot van het Museum aan de Stroom.
Ooit, in zijn jonge jaren, heeft Max Elskamp op de zeeën rond Europa gevaren aan boord van een cargo. Het leerde hem dat goede navigatie-instrumenten levensnoodzakelijk zijn. In zijn woning, Belgiëlei 138, had hij ook een exquise collectie van 568 maritieme en astronomische meetinstrumenten, sommige daterend uit de tijd van Karel V. Deze miniatuurschat ligt nu geborgen in het Luikse Musée de la Vie Wallonne. Object nr. 512 uit de collectie is een door Max Elskamp ontworpen zonnewijzer in leisteen, waarop hij in gouden letters de geboorte- en sterfdata gegraveerd heeft van zijn vader en zijn moeder.
Aurore
Elle avait nom Aurore Elle était blonde et belle, Et la lumière, et dor Chantait sa joie en elle,
Et lon eut dit dun ange Ayant perdu ses ailes, Qui portait, en ses langes, Comme enfant le soleil.
Elle était tout damour Pour le monde et les choses, Et vêtait robe rose Dès le lever du jour,
Et dans des jardins verts Sallait enamourée, Baiser les lys ouverts Humides de rosée,
Comme aux matins là-bas Aux Hellades dorées, Chez sa mère Théia Quand cétait jour monté.
Or Orion était Encor toujours en elle, Et dans le jour qui naît A son amour fidèle,
Elle avait oublié La mort où tout se tait, Pour rester à celui Qui dormait dans la nuit,
Et dont lâme brillait Etoile dans les cieux, Lorsque les soirs montaient Dans lair leur ombre bleue,
Pour apporter au monde Après jour de soleil, La paix douce et profonde En loubli du sommeil.
Or dans le temps qui passe Et dans les millénaires, Où tout se perd, se tasse, Pour mourir ou se taire,
Cest elle qui sen vient Ouvrir, de la lumière Les portes, au matin, Pour faire la vie claire,
Et je lai vue un jour Et qui me souriait, Et jen ai pris amour Sans oublier jamais.
Aurora
Zij had de naam Aurora, Zij was schoon en blond En het licht van goud Zijn vreugde in haar vond.
En men ware in de waan: Dit is een engel, van vleugels ontdaan, Die in lakentjes bindt De zon als zijn kind.
Zij was één en al minne Voor het heelal en alle dingen, En in haar kleed van rozen Liet zij de ochtend blozen,
En in de groene hoven Dwaalde ze amoureus rond En kuste de lelies, nat Van dauw, op de open mond,
Zoals in de morgenstond Daar in het gouden Hellas Bij haar moeder Theia Zodra de dag er was.
Maar (het beeld van) Orion was Nog altijd in haar En in de ontwakende dag Bleef zij haar liefde trouw,
En vergat zij de dood Die alles zwijgen doet, Om bij hem te blijven Die bij haar sliep in de nacht
Wijl zijn ziel schitterde Als een ster aan de hemelen Van als de avondluchten In blauwheid schemeren,
Na een dag van zon, Om zoete en diepe vrede Te brengen aan de wereld In de vergetelheid van de slaap .
En in de tijd die (sindsdien) verloopt In de duizenden jaren Waarin alles verdwijnt en zich ophoopt Om (uiteindelijk) te sterven of te zwijgen,
Is zij het die van het licht De poorten komt openen Als het ochtend is, Om het leven op te klaren,
En ik heb haar gezien op een dag En de glimlach die ze mij gaf, En ik werd zo door haar liefde gevat, Dat ik het nooit vergat.
« Chansons Désabusées » (1922) uvres Complètes » uitgeverij « Le Cri » (2000) , bladzijde 174 En Elles, IV, Aurore.
Atalante
Or lampes ici qui sallument, Encens du foin coupé qui fume, Dans lair monté,
Nuit comme femme qui se presse De dénouer longues ses tresses, à son coucher,
Cest étoiles quon voit chacune Se préciser et, une à une Après trembler,
Dragon au zénith qui culmine, Antarès au sud qui sincline Et nuit dété.
Mais lune alors sur le monde Qui vient en son temps pleine et ronde Tout dor dembue,
Puis hommes tues, les dieux qui causent, Influx subi de tant de choses Damour émues,
Ombre qui lie et qui délie, Et, contrainte morte, la vie Qui se met nue,
Cest vent qui passe au bord de leau Et les incline les roseaux, Et lair qui chante,
Et dans le bosquet de lilas, Avec la couronne quelle a Cest Atalante,
Qui court une pomme à la main, Toute blanche dans ton jardin Comme vivante.
Atalante
Lampions hier die ontvlammen, In geur van dampend hooi In de avondlucht hoog,
Nacht als een vrouw die zich haast Haar haartressen te ontbinden, Aan haar alkoof,
En aan de sterren men ziet hoe elk Zich toont en één na één trillen gaat In het verschiet.
De draak in het zenit culmineert, Antares in het zuiden inclineert, Het is zomer en nacht,
Met schijnsel dan over de aarde Van een maan die op haar tijd is, vol en rond, In gouden vacht,
Dan mensen gehuld in zwijgen, goden die spreken, Influx wordt ondergaan in zoveel dingen, Doordrenkt van liefde,
Duisternis die hecht en onthecht, En, onder zachte dwang, het leven Dat zich bloot geeft.
Er is een briesje aan de waterkant, En het doet de rozentwijgen nijgen En de lucht die zingt,
En uit het bosje seringen Met de kroon die ze heeft, Is het Atalante
Die rent met een appel in de hand Gans wit over je land Alsof ze leeft.
« Les Délectations Moroses » (1923) uvres Complètes » uitgeverij « Le Cri », 2000. Bladzijde 263 , Un soir dété, VI , Atalante
Tags:Aurora, Atalante,volkskundemuseum,Henry Van de Velde,
12-06-2011
Dwaallicht in Antwerpen
Dwaallicht in Antwerpen
"En réalité, c'est Anvers, mais évocatoirement c'est tout autre chose"(Emile Verhaeren in zijn bespreking van Elskamps eerste bundel "Dominical"; "Nation", 27/3/1892)
Doutes-tu encor ? Il nest de réel Au chemin quon suit Pour trouver un port,
Que les pas quon fait Que le sable essuie, Et soleil ou pluie Dhiver ou dété,
Au monde où lon va Dans linstant quon porte Et que lheure emporte Dans le jour quon a. « Chansons Désabusées », (1922) , Heures, V
Max Elskamp maakte in Vlaanderen vooral naam met La Rue Saint-Paul: de beschrijving van het leven in zijn geboortestraat in Oud-Antwerpen rond 1870. Maar het is opmerkelijk dat nergens in dit gedicht, en trouwens nergens in zijn gehele oeuvre, de namen Anvers of Escaut voorkomen. Naar welke plaatsen op zijn atlas verwijzen dan Le fleuve en La ville? En waar lag voor hem La Rue Saint-Paul ? Ooit droomde Max Elskamp ervan de stad Antwerpen te verlaten en een kasteeltje te bouwen in Ecaussinnes, het geboortedorp van zijn moeder in Henegouwen. Albert Mockel raadde het hem af en wees hem op het gevaar dat hij daar Ecaussinnes niet zou vinden. (brief van 14/3/1921)
Max Elskamp beschreef vele malen zijn lotsbestemming; zo ook in het postuum verschenen Les Fleurs Vertes: Va vers de bleus oasis ceuillir les lys blancs de ton destin.. De geografische termen die Max Elskamp hierbij gebruikt zijn te vaag ( la mer, lile, le chemin, le port) om er onze GPS mee te activeren. Die zou overigens van geen nut blijken want de dichter onderneemt een reis naar binnen. We hebben te maken met een voyageur immobile (*1) die, zeker in zijn latere jaren, zijn hoofdbivakplaats op de Belgiëlei 138 zelden verlaat, en die, als hij het doet, zelf oriëntatieproblemen heeft. Zo blijft Max Elskamp, voor zichzelf en zijn stadsgenoten, een dwaallicht in eigen stad: « Rue où tu t'en vas, Comme un étranger, En cherchant ta voie, Pourtant de chez toi ». (het slotgedicht van La Chanson de la Rue Saint-Paul). (*1) De term 'voyageur immobile" is ontleend aan de studies van Paul Gorceix over Elskamp.
L île
Une île est en toi Aux mers de tes rêves, Souvent que tu vois Quand le jour sachève,
Et mort le soleil Sur les flots en bleu, Montant sous les cieux Comme oiseaux en ailes;
Une île est en toi Lointaine en toi-même, Qui te donne émoi Comme aux jours quon aime,
Dans linstant qui vient Auquel on prend foi, Et puis qui séteint Souvent sous des croix.
Une île est en toi, Dont le port savère, Par un phare au loin Qui dit sa lumière,
Et que tes yeux voient Sans être certains, Blanche comme foi Entrée dans ta chair,
Et lors doute allé Qui te donne joie Comme dune paix Quon aurait en soi
Dans la vesprée luie Et vêtue de moire Qui attend la nuit, Elle, en robe noire.
Or ton âme est là Et dans tes pensées, Et qui parle en toi Dans le jour allé,
Et te dit : tu rêves, En ce que tu vois, Ce nest que la grève Qui se dit là-bas,
Et faite de sable Où vient la marée, A lentour des câbles Des nefs amarrées,
Et elle est plus loin L île que tu choies, Et sise hors de toi; Car dans le divin
Un jour ce sera Moi, en toi restée Qui boirons en foi Vin déternité.
Het Eiland
Het is een eiland dat in u ligt In de zeeën van uw dromen Die tot u komen vaak In het avondlicht
Als de zon gestorven ligt Op de golven in blauw, Strevend onderhemels Als vogels op vlucht.
Het is een eiland dat in u ligt Ver weg in uzelf En het brengt u in verwarring Als in dagen van minne,
Op dat ene moment Dat het u bezielt En daarna gaat het over Vaak in een lijdensweg.
Het is een eiland dat in u ligt Met de haven in zicht Door een vuurtoren in de verte Die toont zijn licht,
En uw ogen zien het Zonder zeker te zijn, Het is wit als het geloof Dat in u gekomen is,
En dan is alle twijfel weg, En dat maakt u blij Als bij een vrede Die men hebben zou
In de avondschemering Als die in moiré gehuld Wacht op de nacht En zijn zwarte vacht.
Maar uw ziel is daar En is in uw gedacht En spreekt u aan In de vergane dag
En zegt: ge droomt, Wat ge ziet Is slechts het strand Dat daar ligt
En bestaande uit zand Waar getij op belandt Tussen de kabels Van aangemeerde schepen,
En het is veel verder, Het eiland dat ge koestert, En het ligt gevat buiten u, Want in het goddelijke.
Op een dag zal het zo zijn: Ik, in u gebleven Ons lavend Aan wijn van eeuwig leven.
Bron: «Les fleurs Vertes» (1934) uvres Complètes », « Le Cri », 2000. Bladzijde 422, Sur les eaux, L île
La Mer Noire
Cest dans un jour en toi Quil pleut, quil gèle et vente, Et sous un ciel sans foi En des heures démentes;
Cest ton cur comme nef Sur les flots blonds du rêve, Perdu dans le vent bref En le jour qui sachève,
Et soir alors qui vient Rouge du sang versé Par le soleil plus loin, Lui, qui sen est allé.
Des flots sont comme en toi Et cest la mer qui pleure, Et tes yeux qui se leurrent, Dans un amer émoi,
Des larmes que tu vois Comme dites en vert, Au lointain qui savère Sous les vergues en croix,
Où ne sont des Jésus, Mais voiles qui balancent, Pâles, blanches et nues Et criant leur souffrance,
Blessées par leurs armures, Et liées par les ris Pour le vent quon a pris Et dont elles endurent,
Et en eux, les agrès Comme cordes tendues, Brise, ainsi quun archet Chantant des airs perdus.
Or une île est là-bas Mais pourtant si lointaine Que la mort qui viendra Un jour te dire peine,
Ne pourrait lapprocher Quen se donnant des ailes, Mais qui déternité Ne lui furent jamais,
Et cest la terre élue Que tu avais cherchée, Jadis en tes jours nus Et sur les nefs, allé,
Et pour te rédimer Aux douces quiétudes Qui se disent de paix Et dans la solitude,
De tes amours et folles De jadis, périmées, Et comme oiseaux senvolent, Dans la nuit des passés.
De Zwarte Zee
Het is in één dag in u Dat het regent, vriest en tempeest, Onder luchten zonder geest, In warrige getijden.
Het is uw hart dat als een schip, Op de blonde golven van de droom, Uit koers is door de val van de wind In de dag die eindigt
En dan de avond die komt Rood van het bloed verderop, Vergoten door de zon: Zij, die is onder gegaan.
De golven zijn als in u, En het is de zee die schreit, En uw ogen zien wazig, Misleid door de ziltigheid.
Gevuld met tranen, Is het al groen wat ze zien Opdoemen in de verte Aan het kruishout van de masten
Waar het niet de Jezussen zijn Maar zeilen die flapperen, Bleek, blank en bloot , Schreeuwend van pijn,
Gewond in hun halzen, Ingesnoerd tegen de wind, Vastgesjord met rifbanden Waar ze van afzien.
En in hen is het takelwerk Met koorden vastgesjord Als op een strijkstok En de bries zingt erop verloren zijn lied.
En daarachter ligt een eiland, Maar wel zo ver af Dat de dood die U op een dag Zal komen zoeken,
Niet dichterbij zou kunnen komen, Tenware hij zich vleugels gaf Maar dat lukt hem Niet in eeuwigheid.
En het is het beloofde land, Dat ge hebt opgezocht, Eertijds in uw argeloze dagen, Op de schepen van vroeger,
Om daar in zachte zaligheden Van vrede en eenzaamheid, U vrij te kopen Uit uw liefdes,
De dwaze van weleer, Verjaard, en als vogels Gevlogen in de nacht Op de wiekslag van de tijden.
«Les fleurs Vertes» (1934) , « uvres Complètes », « Le Cri », Bladzijde 417 , Sur les eaux, II, La Mer Noire
Tags:sint-paulusstraat, Jean de Boschère,
10-06-2011
Max Elskamp (1862-1931): elixir d'Anvers
De poezie van Max Elskamp is als elixir d'Anvers van een hoog spiritueel gehalte en zoet als honing. In lichtvoetige en muzikale verzen beklaagt de dichter zich over het lot van zijn ziel die gekluisterd zit in een lichaam zonder vleugels. Midden in de behandeling van zwaarwichtige problemen van leven en dood tovert hij met een vleugje engelenhumor een glimlach op het gelaat van de lezer: "Twee witte wolkjes wandelen aan de hemel; zegt de één: zeg, geloof jij nog ? Niets is eeuwig toch: zelfs niet de dood aan het eind van het leven die slechts slaap is voor even."
Deux nuages d’or
Passent dans le ciel,
Dis, crois-tu encor,
Rien n’est éternel,
Pas même la mort,
Au bout de la vie,
Qui n’est que sommeil
Parfois qu’on envie.
("Chansons désabusées" Heures, V)
Max Elskamp (1862-1931) schreef al zijn werk in de ouderlijke woning Boulevard Leopold 138, de huidige Belgiëlei, in Antwerpen. De vertaalde gedichten, waarmee U in deze blog kennismaakt, komen uit zijn latere bundels, die vanaf 1921 verschenen, velen ervan postuum. Deze bundels hebben de vorm van bibliofiele plaquettes, éditions confidentielles, die enkel door bevriende kunstenaars konden worden gelezen. Van zijn vroeger werk liet hij één keer een handelseditie verschijnen in 1898 onder de titel "La Louange de la vie". Om allerlei redenen voelde de dichter dit aan als een mislukking. Exemplaren van de laatste herdruk van "La Louange de la Vie" uit 1933 zijn vandaag nog altijd te koop voor de prijs van ongeveer drie euro. Deze eerste bundels (verschijningsperiode 1892-1895) kenden in de Belgische revues "La Jeune Belgique", "Le Coq Roude" en "Floréal" zowel voorpublicaties als (lovende) recensies.
Max Elskamp was een sociaal en aimabel man, maar vooral na de dood van zijn vader in 1911, was het openbaar leven niet meer aan hem besteed. In brieven hield hij contact met zijn vrienden. In zijn dichtwerk had hij vooral omgang met zichzelf, met zijn overleden ouders en zuster, en met de vele mythische vrouwen die zijn bundels bevolken. Ook de engelen zijn permanent aanwezig, en Boeddha is nooit ver weg. De hier geselecteerde gedichten geven mogelijks antwoord op de vraag wat Elskamp uit de openbaarheid weg hield. âme
Est-ce toi ô mon âme, Que je vois sur la voie Parée comme une femme Qui marche et qui sen va
Et sortie de moi- même, Sous le soleil qui pâme Pour la cueillir, suprême, La paix que tu réclames ?
Pour trouver loin du songe Les ciels vrais où cest Dieu, En lesquels on se plonge Pour être enfin heureux ?
Est-ce toi ô mon âme En ma chair incarnée, Qui veux, comme une femme Autre robe, et torner
Dailes comme anges Quon voit sur les peintures Blanches comme des langes Ou neiges sur des murs,
Et puis monter si haut Quon ne sait où lon est, Comme font les oiseaux Lorsque cest Mai qui naît ;
Est-ce toi qui voudrais Te perdre en linfini, Nêtre plus de concret Mais dabstrait qui délie,
Comme atome qui nest Que poussée de vie, Sans raison, sans pensée Sur la route suivie ;
Je te lai demandé, Tu ne mas répondu, Mais lors tu es rentrée Dans ma chair éperdue.
Ziel
Ben jij dat, o mijn ziel, Die ik zie langs de weg Gekleed als een vrouw Die uitgaat en op stap is,
Om, weg uit mijzelf, In de koestering van de zon Haar te plukken, de ultieme, De vrede waar jij naar smacht ?
Om te vinden, ver buiten de droom, De echte hemelen waar het Goddelijke is, En waarin men zich onderdompelt Om eindelijk gelukkig te zijn?
Ben jij dat, o mijn ziel, In mijn lichaam geïncarneerd, Die wilt als een vrouw, Een ander kleed, met vleugelen
Zoals de engelen Die men ziet op de peinturen Wit als linnen op bed Of sneeuw op de muren,
Om dan op te stijgen Zo hoog dat men niet meer bevat Waar men is, zoals de vogels In de prille mei?
Ben jij dat die zou willen Zich verliezen in het oneindige, Niet meer concreet zijn Maar een abstract iets
Zoals een atoom dat niets is Dan een stofje leven, Zonder rede, zonder besef Van de gevolgde weg?
Ik stelde je de vraag, Jij gaf mij geen antwoord, Maar dan ben je teruggegaan In mijn lichaam dat was ontdaan.
Bron: « uvres Complètes » édition « Le Cri », 2000. pagina 290 , Remembrances" (1924), en soi , V , âme.