Elskamp: bloemlezing met kanttekeningen door Gilbert Vanhove
Thema's en columns rond het leven en werk van Max Elskamp door Gilbert Vanhove
09-12-2011
Biografie Elskamp: woord vooraf en voetnoten
Max Elskamp: zijn Levensloop
Bekeken vanuit het
oogpunt van zijn ziekte(s) en zijn streven naar "heiligheid" en "Het Mystieke". (inleiding en voetnoten)
Mon Dieu qui savez les étoiles
Qui fixent à chacun son lot
Mijn God die weet dat in de sterren geschreven staat
Hoe iedereen door het leven gaat .
(La Chanson de la Rue Saint-Paul, Le Calvaire, II,)
Welke ziektes kwelden Max Elskamp ? In afwachting dat een
literair-historicus of een letterkundig geschoold neuroloog deze vraag beantwoordt, mag de geïnteresseerde lezer,
voorbijgaand aan de pijn veroorzaakt door de dood van zijn gezinsleden, de
lijdenskelk van Max Elskamp naar eigen inzicht vullen met een cocktail van
ziektebeelden zoals syfilis, bloedarmoede, neurasthenie, verlamming, geheugenzwakte, slapeloosheid,
migraine, lumbago, ademnood (hij was een kettingroker), hartziekte, suikerziekte, cataract, en dementie; ofwel, als
dit niet poëtisch genoeg is, en om in de letterkundige sfeer te blijven met de
ziekte van Hölderlin, de ziekte van Maeterlinck of de ziekte van Artaud. Of had Elskamp gewoon wat last van "la névrose de la fin du siècle" ? Jean de Boschère noemde het "bezetenheid" in de Middeleeuwse betekenis van het woord. Patrick Zeyen verkoos de term "acédie" in zijn biografische studie "Acédie et rédemption à Anvers: Max Elskamp". ( gepubliceerd in « Lettres ou ne pas lettres, mélange de littérature française de Belgique, offerts à Roland Beyen. » (2001).
De meeste gegevens over het lichamelijk en psychisch
onbehagen van Elskamp vinden we, zijn leven lang, in zijn brieven aan Henry van
de Velde, Maurits Mockel, Jean de Boschère, Emma Lambotte en anderen. Hij beschrijft daarin met grote precisie
wat hem scheelde. Maar deze brieven werden nog nooit tot één geheel verzameld, laat staan nagelezen, zeker niet door een persoon met enige expertise op het vlak van neurologische aandoeningen of mystieke ervaringen. Paul Neuhuys had in letterkundige conferences, in de jaren dertig van vorige eeuw, de
ziekte van Elskamp toegeschreven aan de risicovolle status die aan het
dichterschap verbonden is.Maar Emile H. Van Heurck wees hem
hiervoor terecht:Gardez-vous dattribuer à la poésie ou au surmenage le mal
impardonnable dont il souffre dans son cerveau et dans sa chair. Jen connais
depuis de bien longues années lorigine et croyez-moi, la poésie, ni le
surmenage nont rien à y voir » (« bulletin ça ira » 2002/4 nr
12 pg. 44.). Jammer
genoeg hield Emile H. Van Heurck de details van zijn kennis als een medisch geheim
voor zich.
150 jaar na zijn geboorte is het niet te vroeg om de
levensloop van Max Elskamp van naderbij te bekijken en wel vanuit het oogpunt
van zijn ziekte(s) en zijn streven naar "heiligheid" en "het mystieke".
De bronnen van deze biografie
zijn:
1/ De
dichtbundels:
La Chanson de la Rue Saint-Paul met de
herinneringen aan zijn meest prille kindertijd en met alle intieme herinneringen
aan zijn moeder, zijn vader en zijn zuster.
Sous les tentes
de LExode : de oorlogsbundel met zijn herinneringen over zijn
verblijf in Bergen Op Zoom van oktober 1914 tot september 1916.
Les Fleurs Vertes en Les Joies Blondes: postume
bundels waarin de echos te horen zijn van zijn omzwervingen op mystieke
wegen.
2/ De brieven aan
zijn vrienden en vriendinnen:
Henry van de Velde (1863-1957)
Jean
de Boschère (1878-1953)
André Suarès (1868-1950)
Emile Verhaeren (1855-1916)
Neel Doff (1858-1942)
Albert Mockel (1866-1945)
Emma Lambotte (1876-1933) Charles-Louis Philippe (1874-1909) Charles Waterkeyn (? -1962)
3/ Biografische
studies:
HFJ = Henri
Floris Jespers :« Max Elskamp et
Paul Neuhuys, correspondance inédite » (Henri Floris Jespers).« Textyles nr 22 », 2003.
HFJ2= Henri Floris Jespers : « De
andere Stem van de Stad » in het tijdschrift Deus ex Machina (1992/4)
HFJ3= Henri
Floris Jespers in Gierik nr 76 (2002)
CB = Christian Berg, « Jean de
Boschère, André Suarès et Max Elskamp »Regards sur les lettres françaises de Belgique », Andre de Rache,
Brussel 1976.
HD = Henri Davignon « LAmitiè
de Max Elskamp et dAlbert Mockel, lettres inédites, 1955)
HB = Herman Braet « Max
Elskamp et son uvre. Quelques lettres et documents. » Regards sur les
lettres françaises de Belgique », Andre de Rache, Brussel 1976.
HvdV = Henry van de Velde : « De poetische
vorming van Max Elskamp (vertaald door Lode Zielens, 1943).( hommage Henry van de Velde ophttp://artsrtlettres.ning.comvia blog Robert Paul)
RG =Robert Guiette , « Poètes daujourdhui « ; « Max Elskamp , une
étude, choix de poèmes, inédits, bibliographie, portraits, documents », 1955,
Pierre Seghers, Parijs)
RG2 = Robert
Guiette : « Correspondance de Max Elskamp et de Jean de Bosschère »,
Académie Royale de Langue et de Littérature Françaises, 1963)
RG3 = Robert
Guiette : « Lettres de Max Elskamp à un ami » (Palais des
Académies, 1966). « un ami » is Charles Waterkeyn, een burgerjongen
zonder literaire of artistieke achtergrond. Elskamp leerde hem kennen in het
vluchtelingenkamp in Bergen op Zoom. Hij werd later in Antwerpen zijn
wisselagent en beheerde zijn beleggingen. JDB = Jean
de Boschère: « Max Elskamp », essai, bibliothèque de lOccident, Paris,
1914
MS = Marcel Schiltz : « La Vie tourmentée de
Max Elskamp », Brussel, 1937, ça ira.
LS = Livia Stijns : LAmitié
de Verhaeren et dElskamp » ( Revue Générale Belge, Brussel , 1955)
Er bestaan drie studies over zijn zoeken naar de waarheid
en zijn streven naar heiligheid:
Michel Otten: Un aspect de la vie Religieuse de Max
Elskamp (Bulletin Académie Royale, 1958)
Christian Berg: Max Elskamp et le Bouddhisme » (Université de
Nancy, 1972) Patrick Zeyen: "Acédie et Rédemption à Anvers: Max Elskamp" (einde van : voetnoten en woord vooraf bij levensloop)
11-11-2011
Eugeen Van Mieghem en Max Elskamp: subliem maritiem.
Max Elskamp (1862-1931) en Eugeen Van Mieghem (1875-1930): subliem maritiem. (houtsnede van Max Elskamp voor de bundel "chansons d'amures" (1923). De houtsnede werd echter al in 1914 gepubliceerd door Em.Van Heurck in "L' oeuvre des folkloristes Anversois")
Il était une fois Après ces villes et ces toits, Et près du ciel et des étoiles, De leau, du vent et puis des voiles Il était une fois : La mer. « Chansons damures » (1923) Liminaire.
De Nederlandse vertaling van Le Calvaire en La Rue Saint-Paul, die U in het eerste deel van deze blog kunt lezen, werd in 2007 reeds gepubliceerd in een tweetalige editie door vzw Eugeen Van Mieghem. Dit boek bevat tevens twaalf zwart krijt tekeningen van Eugeen Van Mieghem uit de periode 1900-1914. De uitgebreide commentaren erbij van Erwin Joos geven een spiegeling van het artistieke en culturele leven in Antwerpen in die periode.
De dichter Max Elskamp en de schilder Eugeen Van Mieghem behoorden niet tot dezelfde stand maar hun levens raakten elkaar in dezelfde tijd en stad. Ze woonden ook enige tijd in hetzelfde huis Sint-Paulusstraat 30: Max Elskamp de eerste acht jaren van zijn leven (1862-1870), Eugeen Van Mieghem de laatste acht jaren (1922-1930). De stichting Eugeen Van Mieghem bracht beide kunstenaars nu ook in één boek bijeen.
Eugeen Van Mieghem toont in zijn werk dezelfde schepen en havendokken die ook Elskamp fascineerden. En beiden vereeuwigden in hun werk hun innige liefde voor de mensen met wie ze intiem samenleefden. Max Elskamp selecteerde hiervoor de meest precieuze papiersoorten als Featherweight, Japans Shirinugui of Hollandse Van Gelder. Eugeen Van Mieghem gebruikte wegwerppapier en tekende op de achterkant van gebruikte haventelegrammen. Maar hun beider werk wordt gekoesterd in de schatkamers van vele musea. ( www.vanmieghemmuseum.com ). Maar artistiek werk wordt niet gemaakt om opgeborgen te worden in schatkamers, maar om gelezen en bekeken te worden.
Max Elskamp heeft, als geen ander in Vlaanderen, het leven op de Schelde beschreven met talent, liefde, precisie en maritieme kennis.
(Volgens dr. Vic Nachtergaele bevat
het Fonds Max Elskamp van de Koninklijke Bibliotheek een onuitgegeven
cahier met als titel : Folklore maritime flamand. (DBNL, 2011)
Zeven Maritieme Gedichten van Elskamp
- "Etoile de la Mer" II en III uit "Salutations dont d'angèliques"(1893)
- "Pour l'oreille III" uit "En symbole vers l'apostolat"(1895)
- "Paysage" uit "Enluminures"(1898).
- "L' Aller": Het vertrek van een IJslandvaarder vanop de Antwerpse kade. (Chansons DAmures, 1923)
- "Dimanche Anglais" : Een brik zeilt op het Kanaal voor de rede van Dungeness op een zondag. ( Aegri Somnia, 1924)
- "Anabase" : Het vertrek in de maneschijn van een Stoomboot naar China. (Les Délectations Moroses, 1923)
« Salutations dont dangéliques » (1893) Etoile de la Mer II Et de vaisseaux, et de vaisseaux, Et de voiles, et tant de voiles, Mes pauvres yeux allez en eaux, Il en est plus quil nest détoiles ;
Et cependant je sais, jen sais Tant détoiles et que jai vues Au-dessus des toits de mes rues, Et que jai sues et que je sais ;
Mais des vaisseaux, il en est plus, Et jen sais tant qui sont partis Mais cest mon testament ici, Que de vaisseaux il en est plus ;
Et des vaisseaux vois les beaux Sur la mer, en robes de femmes, Allés suivant les oriflammes Au bout du ciel sombré dans leau,
Et de vaisseaux tant sur les eaux La mer semble un pays en toile, Mes pauvres yeux allez en eaux, Il en est plus quil nest détoiles.
III Car voici vos petits noms dailes, Les tartanes, les balancelles,
Voici trop petits vos noms deau Comme sappellent les oiseaux,
Dalors que bal de mer sapprête Pour vos grandes surs les goélettes
Et leurs cousines un peu feues Les frégates à guidons bleus.
Or, ce sont lors aussi vos voiles Les felouques en mal de toile,
Les grands trois-mâts vous lont volé Le vent, les grand trois-mâts carrés ;
Puis, balourds mais aussi bons bougres, Encor voici parler les lougres,
Affirmant quils viennent de Perse Aux douaniers, par la traverse ;
Mais cest mensonge et les semaques Complices lavoûront à Pâques,
Ou la Trinité, mais très loin Aux bons baleiniers de Baffin ;
Or, vous, peuple mien dâme et dailes, Ne mentez, allez vos chemins,
Les tartanes, les balancelles, Avec vos tout petits noms dailes.
« En Symbole vers L Apostolat » (1895) Pour loreille III Puis, toujours et plus près encor De la mer qui sest faite en or,
Après les maisons les prairies Et les derniers arbres en vie,
Voici, par leurs noms de baptême, Au bout des fleuves qui les aiment,
Les plus douces nefs de mon port Toutes en chur et bord à bord.
Or, en leur fête, et pour louïe, Je vous salue, Anne-Marie,
Qui semblez porter des enfants Dans vos voiles toujours en blanc,
Et ce mest joie comme un cantique Denfin vous revoir lAngélique,
A mâts nus de pomme à la bande Et pourtant revenue dIslande.
Mais lors, ainsi que Gabrielle, Chantez haut vos voiles nouvelles
Et ne pleurez plus, Madeleine, Vos filets perdus à la traîne,
Puisquà tous il est pardonné, Même au vent, les baisers donnés,
Pour quen joie autant quen caresses, Ce soient tous les flots en liesse
Dans le concert où se complait Haute la mer à chanter Mai.
« Enluminures » (1898) Paysages VI Puis la mer monte Puis la mer monte Et vaisseaux, nefs, barques, bateaux ; Ohè ! ho ! Aux mats les voiles, les drapeaux ; Car la mer monte ;
Et bonne race Houlques, otters, botters, pinasses, Ohè ! ho ! Le pilote a mis son chapeau, Passez la passe.
Puis la mer monte, Et les femmes à leurs fuseaux, Ohè ! ho ! Les maris reviendront tantôt, Feu ! les fourneaux ;
Mais la mer monte, Et chalands au quai, bricks à leau, Ohè ! ho ! Toutes les lumières en haut, Car la nuit tombe.
L'Aller (uit de bundel "Chansons D'Amures", 1923)
Et maintenant voici quils partent, Et le fleuve là-bas tournant,
Bas-bord amure, en lair qui arde, Soleil étant, malgré le vent,
Avec leurs mains à tous levées, Et qui sagitent dans ladieu,
Et voiles, en brise montée, Se disant blanches sous les cieux.
Et maintenant voici quils vont Partances aux mâts descendues,
Et sonde aussi de peur des bancs De sable blanc qui ne sont vus
Que quand est basse la marée Et les flots eux, plus loin allés ;
Et que cest brise en lair qui chante Et puis les voiles, et encor
Les focs aussi, et dans leur for Vergues, agrès qui se tourmentent.
Et puis voici quon les voit moins Peu à peu, parce quils séloignent,
Derrière dunes qui sont au loin ; Et puis les voici qui se oignent
A lhorizon de brumes bleues, Et quil nest plus que haut des mâts
Avec leurs drapeaux que les yeux Voient au loin se dire là-bas.
Or port alors où sonne lheure A carillons sur des airs gais,
Les femmes sont là, et qui pleurent, Dans le vent lui, qui est monté ;
Ils sont partis eux, les pêcheurs De cabillauds et de morues,
Ils sont partis dans la douleur De leurs femmes de crainte émues,
Car Dieu sait quand ils reviendront, Après des jours et dits en long,
Avec leurs barques et chargées De plies, de morues, de saumons,
Et celles qui les ont aimés Sen retournent vers leur maison. ("Chansons dAmures" (1923), La Seconde, II, LAller)
Dimanche Anglais (uit de bundel : "Aegri Somnia", 1924)
Il fait dimanche Il fait dimanche Sur le canal bleu de la Manche, Et vent levé Soufflant grand-frais,
Un brick anglais Court au plus près, Bâbord amures, voiles blanches, Dans le dimanche Dimanche anglais.
Or soleil clair Et choses nettes, Côtes quon voit montées dans lair, Et sur leau verte Dire la terre,
Falaises, plus loin Qui sachèvent Dans du gris-bleu, comme en les rêves Faits après vin Bu sur le tard,
Lors nuées blanches Et qui saffaissent, On dirait danges pris divresse, A Dungeness Autour du phare. ("Aegri Somnia" (1924), Navigations, IV, Dimanche Anglais)
Anabase (uit de bundel : "Délectations Moroses", 1923)
Et maintenant ici Cest un fleuve en la brume, Et un vapeur aussi Au bord du quai qui fume,
Sa partance hissée Et dite en bleu et blanc, Dans le ciel vent levé Qui mord comme des dents,
Et dans leurs longs manteaux Comme des draperies, Cest eux des pays chauds, Eux les marchands dAsie,
Qui attendent linstant Du départ, le front nu, Avec leur tresse au vent, Ainsi quils sont venus.
Mais maintenant voici Et quamarres larguées, Dans lair gris et glacé La sirène a vrombi,
Et quavec un bruit sourd, Lhélice a commencé A battre les flots lourds Et séloignant du quai,
Que le vapeur bondit Et dans la nuit sélance, Descendue la partance Et les feux de bords luis.
Or lune dans le ciel En la fumée qui monte, Qui lui fait noires ailes Sur la mer quelle affronte,
Et les flots haut qui crient Sous la proue qui les taille, Comme couteau rougi Entré dans les entrailles.
Ce sont eux , ceux dAsie, Sur le pont et qui songent, En leurs robes sans plis Sur leur dos qui sallongent,
Aux gains et aux profits Quils ont réalisés, Là-bas au port quitté Dont le phare au loin luit,
Et le sourire aux dents, Et bourses dor remplies, Sen vont vers leur pays Sous la lune en croissant. ("Les Délectations Moroses" (1923) , Chez les Marchands dAsie, XI , Anabase )
In 1924 en 1925 schreef Max Elskamp Effigies, zijn laatste bundel. Het was de periode waarin hij afwisselend in een dwangbuis (in het sanatorium in Jette) en thuis verbleef. Effigies telt 74 bladzijden en heeft 17 tweeregelige gedichten. Elskamp had het manuscript aan drukker Buschmann bezorgd. Die had er wenkbrauw fronsend een proefdruk van gemaakt. Elskamp had de verzen dan nagekeken maar toen Buschmann ze terugkreeg, waren ze er niet beter op geworden. De drukker retourneerde ongewijzigd de eerste proefdruk en de dichter merkte het verschil niet. Hier stopt het verhaal.
In 1985 organiseerde librairie Simonson in Brussel een Elskamp-tentoonstelling met in de toonkasten de onuitgegeven gebleven Effigies. Filologen, die zich soms necrologen voelden, bogen zich over het schrijfwerk en zo verschenen in 1989 alsnog de laatste verzen van Max Elskamp. Aan de publicatie, verlucht met houtsneden van Elskamp, is een nawoord toegevoegd door Marc Quaghebeur: Une plainte sans Chanson: Le Dernier Elskamp. (Een Klacht zonder klank: de laatste Elskamp).
De laatste verzen in het werk van Elskamp klinken zo:
VII Sur La Voie Médicale
Voici ton médecin, Qui a lair ridicule,
Et qui, dans son levain, Te croit fou, qui recule
Devant un projet noir, Comme sont aux nuits claires,
Toits de maisons de soir, Quand cest tuiles de chair,
Se couvrant, en serment, Dans du sommeil en lair,
Mais rouge comme du sang, Qui se montre aux calvaires,
Et tel quau Golgotha, Dans les jours que lon a,
En contingence humaine Et qui est souvent vaine,
Mais qui lorsquon y croit, Vous donne la vraie foi,
A des lois médicales Et dont se régalent
Tous ceux qui sont chrétiens Et aussi médecins,
Het poëtisch werk van Elskamp eindigt hiermee op een twijfelende komma. Deze komma markeert ook het einde van zijn leven.
Max Elskamp wordt weliswaar pas zes jaren later, op 10 december 1931 om 7 uur klinisch dood verklaard in de ouderlijke woning Boulevard Leopold 138, waar ook zijn moeder, zijn zuster en zijn vader stierven, en wel allemaal in de maand april: een bizar toeval of een astrologisch te verklaren feit ?
In 1922, en op 5 april, de sterfdag van zijn zuster, had Max Elskamp hierover een brief geschreven aan Albert Mockel : "Mon très cher et très aimé ami ....A l'heure où je t'écris et à cette date du 5 avril (mois où tous les miens sont morts) ma sur est morte ... J'y ai pensé cette nuit, car je dors dans son ancienne chambre. Le 14 avril c'est ma mère qui m'a quitté, et mon père le 17. C'est curieux que ce mois nous ait porté malheur ainsi; j' ai cherché astrologiquement la cause, mais je ne l'ai trouvée. Un astrologue d'ici m' a prédit, sans rien savoir de ma famille, que mon tour viendrait en avril quand j'aurai 63 ans...."
En de sterren logen niet over het levenseinde van de man die hen zo vaak in nachtelijke uren bestudeerd had. Op 63 jarige leeftijd, zes jaar voor zijn klinische dood, werd de levensdraad doorgeknipt: het poëtisch genie verliet het lichaam en het lichaam stopte het samenleven met andere schrijvers en kunstenaars. Zes volle jaren zullen lichaam en uitgedoofde geest als in een mausoleum bewaard en verzorgd worden op de Boulevard Leopold, door zijn vriendin Gabrielle, de knecht Victor, de ziekenverpleger en de geneesheer dr. Poiriers.
Unter der Pflege seines Dieners Victor, der während dreiunddreißig Jahren mit unvergleichlicher Aufopferung, die nicht hoch genug gerühmt werden kann, für ihn sorgte, und Dr. Poiriers, der ihm während langer Jahre täglich seine Hilfe und seinen Trost angedeihen ließ, lebte Max Elskamp in seinem Zimmer dahin.
Mit Hilfe eines Krankenwärters setzte Victor ihn in einen Sessel vor einem kleinen Tisch. In der Schublade befanden sich Zigaretten, einige Menükarten und gleichgültige Gegenstände, denen er besonderes Interesse entgegenzubringen schien und die er sorgfältig in der Schublade verwahrte. Nacheinander nahm er sie zur Hand, ließ von ihnen ab und betrachtete mit erloschenem Blick einige Zeitungsausschnitte oder Bilder illustrierter Zeitschriften.
Außer mir und dem Advokaten Henri Damien, der mit liebevollem Takt seine Pflicht als Vormund ausübte, empfing Max Elskamp niemanden mehr. "(Henry van de Velde: Die Geschichte Meines Lebens blz 508)
Op zaterdag 12 december 1931 om 11 uur werd het stoffelijk overschot van Max Elskamp bijgezet in het familiegraf Elskamp-Cousin op het Antwerps Kielkerkhof, in strengen eenvoud . Uit het begrafenisbericht in Het Vaderland van 14/.12/1931 citeren wij : Waren aanwezig o.a. Henry van de Velde, dr. Poiriers, Albert Mockel, Thomas Braun, Victor de Meyere, Arthur Cornette, Emmanuel de Bom. In de oude patriciërswoning, op den boulevard Leopold, herkenden de getrouwen de huiskamer, met aan de wanden de kostbaarste kunstwerken, Perzische prenten , Chinees beeldhouwwerk, prachtige Vlaamse houten beeldjes... De plechtigheid werd voltrokken zonder redevoeringen, maar onder diepe ontroering: het was een begrafenis, den dichter waardig, met ontstentenis van alles wat uiterlijk en louter decoratief is.
De bijzetting in het familiegraf, waarin zijn zuster rustte sinds 1903 en zijn vader sinds 1911, was voor Max Elskamp de vervulling van een ultieme wens, die hij uitgesproken had in het in memoriam aan zijn zuster Marie in de bundel La Chanson de la Rue Saint-Paul (1922):
Ma Sur à présent qui dormez, Là-bas, à côté de mon père,
Au long des jours qu'ont les années Dites de printemps ou d'hiver,
Ma Sur là-bas qui m'attendez, Dans la nuit noire de la terre,
Pour être un jour à vos côtés Lorsque mon heure aura sonné,
Ma Sur Marie, Ma Sur aimée, Vous aussi qui avez souffert,
Ce sera nous lors comme avant Réunis, mais dans le sommeil,
Et dans la paix que l'on attend Après sa vie sous le soleil.
Het Kiel was sinds 1921 een kerkhof waar enkel bijzettingen plaatsvonden. In 1936 werd het volledig gesloten. Burgemeester Lode Craeybeckx gaf in 1949 opdracht om Elskamps graf op stadskosten, maar zonder plechtigheid, over te brengen naar het Schoonselhof (perk Z1) waar het van stadswege het statuut kreeg van eregraf. De overbrenging had plaats in januari 1950. De begraving op Het Ereperk was gestuit op het verzet van de Franstalige Brusselse erfgenamen, bij monde van ere-advokaat Henri Damien, omdat op het Ereperk de Antwerpse flaminganten begraven lagen. (bron: Anne-Mie Havermans; thesis 1999)
03-10-2011
Over de kleur van de melk in het werk van Max Elskamp
Over de Kleur van de Melk en Ander Wit in het Werk van Max Elskamp.
Normale melk heeft eene matte, s winters licht witte en s zomers licht gele kleur. zo leert het melkerijhandboek uit 1901. Max Elskamp had als aandachtig waarnemer geen melkerijhandboek nodig om de nuances te zien in de kleur van de melk. Hij kende de koestallen rond de Antwerpse Koepoort, de buurt waar hij zijn kinderjaren doorbracht, en waar zijn ooms handel dreven in koloniale waren, en hij had gezien dat de kleur van de melk mee varieerde met het seizoen, de temperatuur, en met de wind.
Toen Elskamp later in zijn ouderlijke woning buiten de stadsvesten zijn dagen sleet (uren, dagen, maanden, jaren), zag hij daar in zijn verzamelkabinet dat het Chinees porcelein niet gewoon wit was als melk, maar "Blanc comme lait quon trait / Dautomne après la pluie/ Suivant le vent quil fait/Dont la couleur varie." "Aegri Somnia", Choses, I Vases) en "Blanche est largile ainsi quun lait/Trait en été après la pluie." ("Les Délectations Moroses" Chez les marchands d'Asie, V, Le Vase).
De kleur wit heeft voor Elskamp eigenschappen en kwalificaties die haar geschikt maken om bij te dragen in de beschrijving van naar eeuwigheid neigende dingen. In dit wit zijn er evenzoveel gradaties als er Engelenkoren zijn in de Hemelse sferen. 1/ « Le blanc nest rien/que toute la clarté qui dort, » (Les Délectations Moroses/Chez les marchands dAsie,VII Lor clair. ) 2/ "Quand tu verras le blanc/Sache quil est synthèse/De toutes les couleurs/Dans un sommeil ardent." (Les Joies Blondes, (1934) : Couleurs, V, Le Blanc) 3/ "... cest la fusion/De toutes les couleurs/Qui la fait donction/La lumière en son heure" ("Remembrances", Caelestes Aquae, III, Le Vase)
Wit zijn : het Lam Gods, het gewaad van de Engelen, het lichaam van de geliefde, de gevels van de Sint-Paulusstraat, het porselein uit Fou-Kien. En zij zijn wit als : een hostie, sneeuw op de muren, de pool, linnen op bed of als melk.
Een enkele keer is er ook wit in aardse zaken zoals vrouwenrokken, maar dan relativeert Elskamp "het witheidsgehalte" zoals in "Les Nefs": "Robes...Et dites de couleurs toutes/De jaune avérant lor ardent,/De mauve confirmant le doute,/Et le blanc affirmant néant." "En gekleurd in alle kleuren/Geel dat oogt als goud dat blinkt/Mauve brengt twijfel bij dat al/En het wit zegt niemendal". («Les Limbes», Les Songes, II, Les Nefs")
Bloemlezing: Zeven keer wit in het werk van Max Elskamp.
1/ Vases
Ce sont des vases bleus, Ce sont des vases blancs, Qui incarnent les cieux Ou chantent le Néant,
Les uns, blancs comme épeautre, Dits de virginité, Et comme azur, les autres, Quont les jours clairs dété.
Ce sont des vases bleus, Ce sont des vases blancs, Qui luisent comme yeux Ou lune au firmament,
Et que des roses peintes Sur leurs cols allongés, Comme robes de saintes Ornent de fleurs dorées,
Et comme lait quon trait Dautomne après la pluie, Suivant le vent quil fait Dont la couleur varie.
Harmonie de leur galbe Qui chante leur beauté, Dite de candeur albe Ou dondes azurées,
Anses comme des cous De cygnes, repliées A leur col qui se nouent En leur grâce courbée,
Cest leur chair et d émail Et blanche comme lait, Claire comme un vitrail, Sous les soleils dété.
Or amours lors des choses, Vraies plus quamours humaines, Cest la Clarté sereine Montée dans lheure rosé,
Qui vient en va vers eux, Ainsi que fait la femme Dans l émoi qui le pâme Quand elle aime le mieux,
En leur émail mirer Sa foi, comme en des yeux Et son baiser doré Leur donner radieux. ("Aegri Somnia", Choses, I, Vases)
2/ Le Vase
Cest le jour qui meurt Sur un vase blanc De Fou-Khien,
Tandis que cest lheure Qui sonne au cadran Et soir qui pleure
A Hokodaté Sur la mer dété Où naît le vent ;
Et sur son divan Un mandarin rêve A la vie brève
Qui nest dans le temps Quainsi quun instant Tôt qui sachève.
Cest un vase blanc Dont est lornement Virginité
Et col allongé Blond comme lait trait Après la pluie
Et qui dit en lui Couleurs endormies Le néant
En son émail clair Et lors transparent Comme du verre
Cest la nuit qui vient Sur un vase blanc De Fou-Khien,
Pour mettre son ombre Dans une heure sombre En son levain,
Mais le vase est vierge Comme sont les cierges Que Marie sait,
Et le vase luit Alors dans la nuit Comme étoilé. ("Les Heures Jaunes", Hori-Mono , V , Le Vase)
3/ âme (volledige tekst, mét de vertaling erbij, in blog "maxelskamp"; eerste pagina)
Est-ce toi ô mon âme En ma chair incarnée, Qui veux, comme une femme Autre robe, et torner
Dailes comme anges Quon voit sur les peintures Blanches comme des langes Ou neiges sur des murs, ("Remembrances" ,En Soi, V, Ame)
4/ L'Ange (volledige tekst, mét de vertaling erbij, in blog "maxelskamp"; op de pagina: "latrelatie met een engel")
Cest lange Gabriel, Qui se dénomme tel, Que celle et que jaime, Et dune amour suprême,
Et dans sa blanche robe Qui dit les paradis, Et dont elle senrobe Mon aimée, elle aussi.
....sa chair ............ Blanche comme une hostie, Et qui me disait vie Comme communiée. ("Les Heures Jaunes", En soi, VII, L' Ange)
5/ La Rue Saint-Paul (volledige tekst, mét de vertaling erbij, in blog "maxelskamp": op de pagina: "De Sint-Paulusstraat.") I Cest ta rue Saint-Paul Celle où tu es né, Un matin de Mai, A la marée haute,
C'est ta rue Saint-Paul Blanche comme un pole, ........................ X Rue qui se reprend Blanche omme un lait Lavée dans le vent De tous ses péchés. ("La Chanson de la Rue Saint-Paul", "La Rue Saint-Paul")
6/ Les îles
Je vous ai aimée Fervent comme on prie, Iles au loin luies Que je nai pas touchées, ...... Où se disaient terres Odorant l'encens Monté dans le vent et sous le ciel vert,
Loin dans les rochers Et couché en long Ainsi qu' un lait blond, Clarté des étés, ("Les Délectations Moroses", Un soir d'été, ,IV, Les îles)
7/ Aveux
Marie, que je voyais jadis en robe blanche, Et Jésus dans vos bras et les pieds sur vos hanches,
Dans des ciels dor de foi, dont mon cur prenait paix Dans labsolue qui naît des claires certitudes,
Où le monde et la vie métaient doux comme un lait Quon trait après la pluie dans le soir qui sélude ("Les Heures Jaunes", En Lombre, Aveux)
01-10-2011
Synesthesie bij ELskamp, Guido Gezelle en Charles Baudelaire
Synesthesie bij Max Elskamp, Guido Gezelle en Charles Baudelaire.
"Als de ziele luistert, spreekt het al een taal dat leeft". Guido.Gezelle.
Correspondances
La Nature
est un temple où de vivants piliers Laissent parfois sortir de confuses
paroles; L'homme y passe à travers des forêts de
symboles Qui l'observent avec des regards
familiers.
Comme de longs échos qui de loin se
confondent Dans une ténébreuse et profonde
unité, Vaste comme la nuit et comme la
clarté, Les parfums, les couleurs et les sons se
répondent.
II est des parfums frais comme des chairs
d'enfants, Doux comme les hautbois, verts comme les
prairies, - Et d'autres, corrompus, riches et
triomphants,
Ayant l'expansion des choses
infinies, Comme l'ambre, le musc, le benjoin et
l'encens Qui chantent les transports de l'esprit et des
sens.
CharlesBaudelaire
Or choses lors qui trouvent verbes Pour dire leurs émois profonds, ("Aegri Somnia", Choses, VIII, Musiques)
Jai connu dans les choses Quune âme était en elles, Lointaine dans ses causes, Mais cependant réelle,
Et quelles avaient vie A la nôtre pareille, Mais tue en linfini Dun silencieux sommeil, ("Chansons Désabusées", De Soir, V)
Vases
Ce sont des vases bleus, Ce sont des vases blancs, Qui incarnent les cieux Ou chantent le Néant,
Les uns, blancs comme épeautre, Dits de virginité, Et comme azur, les autres, Quont les jours clairs dété.
Ce sont des vases bleus, Ce sont des vases blancs, Qui luisent comme yeux Ou lune au firmament,
Et que des roses peintes Sur leurs cols allongés, Comme robes de saintes Ornent de fleurs dorées,
Et comme lait quon trait Dautomne après la pluie, Suivant le vent quil fait Dont la couleur varie.
Harmonie de leur galbe Qui chante leur beauté, Dite de candeur albe Ou dondes azurées,
Anses comme des cous De cygnes, repliées A leur col qui se nouent En leur grâce courbée,
Cest leur chair et d émail Et blanche comme lait, Claire comme un vitrail, Sous les soleils dété.
Or amours lors des choses, Vraies plus quamours humaines, Cest la Clarté sereine Montée dans lheure rosé,
Qui vient en va vers eux, Ainsi que fait la femme Dans l émoi qui le pâme Quand elle aime le mieux,
En leur émail mirer Sa foi, comme en des yeux Et son baiser doré Leur donner radieux. ("Aegri Somnia", Choses, I, Vases)
Musiques
Il est musique de roseaux Quand le soir, le vent les incline,
Qui chantent lors ainsi quoiseaux, Dans lair comme des sonatines,
Et qui écoutent en robes vertes Avec leurs yeux ouverts en rond,
Couchées aux berges, les rainettes, Dans lombre mauve où tout se fond.
Nuit lors qui naît couvrant le monde, De son manteau noir étendu,
Lune, elle après, et pleine et ronde, Qui met dans lair de lor à nu,
Mais sommeil qui les tait les hommes, Cest les choses qui prennent vie,
Dans les heures et qui embaument Paix faite toute dharmonie.
Or choses lors qui trouvent verbes Pour dire leurs émois profonds,
Amour silent des fleurs, des herbes, Qui parle en le parfum quil sent,
Lys, et de blancheurs qui dissertent, Iris mauves qui se détendent,
Rosiers dans leurs ardeurs secrètes, Rêvant, eux aux fleurs quils attendent ;
Voix des choses qui est tacite, Comme de la musique écrite,
Mais chante pourtant de son mieux Et que lon écoute des yeux,
Cest dans la nuit, musique verte, Quon entend ainsi qui concerte. ("Aegri Somnia", Choses, VIII, Musiques)
Tags:Guido Gezelle,synesthesie,Baudelaire,
28-09-2011
Quant à ses vers: Nul ne les lit!
Kanttekening bij de verspreiding en de beschikbaarheid van het werk van Max Elskamp in Vlaanderen, in heden en verleden.
De kleine oplages zouden ons kunnen doen besluiten dat Jean de Boschère gelijk had met zijn uitroep (in 1914): "Quant à ses vers: nul ne les lit!". Maar was dat zo ? Misschien kreeg Max Elskamp bij leven reeds de mythische roem die enkel weggelegd is voor de dode dichters?
Hoe schijnbaar asociaal Max Elskamp zich ook voordeed (vooral in zijn eigen burgerlijk milieu), hij en zijn vrienden (en ze waren talrijk) beschikten over een fijnmazig "sociaal artistiek netwerk", een eigentijds "letterkundig face-book". Wie erop aangesloten was zorgde in zijn eigen, (steeds wijdere) kring, voor de verdere verspreiding van wat aan lafenis bekomen was aan de artistieke oerbron.
Een voorbeeld daarvan in Oostende (de stad van Ensor: één van Elskamps vrienden en een even grote hater van de bourgeoisie): De uit Antwerpen afkomstige Horace van Offel was daar redacteur geworden bij het dagblad "Le Carillon". Voor de periode 1900-1935 tekenden wij in Oostende het volgende op in verband met de bekendheid van het werk van Elskamp: (met dank aan GOD, de Gescande Oostendse Dokumenten; eenzelfde oefening is te maken voor de andere Vlaamse steden) 1/ "L'Echo d'Ostende" van 24/1/1905 meldt dat de prijzen van een loterij, ingericht door de winkeliers van de Kapellestraat, in de winkelvitrines zijn uitgestald, waaronder een exemplaar van "La Louange de La Vie", de bundeling van alle verzen uit Elskamps eerste periode. 2/ Het Oostendse blad "Le Carillon" meldt op 28/6/1922 dat het tijdschrift "La Nervie" uittreksels zal publiceren uit "Les Heures Jaunes", de nieuwste bundel van Max Elskamp. (De bundel zal uiteindelijk pas in 1967 postuum een plaats krijgen in het verzameld werk.) 3/ In 1923 verschijnt de bundel "Les sept Notre-Dame des plus beaux métiers" op slechts 156 exemplaren. Eén van de zeven gedichten, "Notre Dame des Bateliers", wordt afgedrukt in "L' Echo d'Ostende" ( 24/10/1923), en wordt, naar eigentijdse gewoonte, door de lezers uitgeknipt, in schriftjes gekleefd, overgeschreven, uit het hoofd geleerd. En in verband met "de kleine oplages", ziehier wat het levenslot is van een miniscuul bundeltje dat in 1895 op 150 exemplaren gedrukt werd bij Henry van de Velde op een handpers uit de 18e eeuw. Het juweeltje kreeg als titel mee "Six Chansons de pauvre homme pour célébrer la semaine de Flandre": (boekformaat in 120 (17,8 x 13,5 cm), gekartonneerde voortitel; niet gepagineerd, 22 dubbelgeplooide bladzijden. , nummering in kleurpotlood; met 33 houtsneden van Elskamp; verzen tweeregelig, elk vers in 8 lettergrepen. Over het ontstaan van dit "drukwerkje" van dag tot dag: lees Christian Berg: "Dix-neuf lettres de Max Elskamp à propos des Six Chansons imprimées par Henry van de Velde.")
** In 1895 (gelijktijdig met de publicatie van het bundeltje) worden de gedichten "mercredi" en "jeudi" afgedrukt in het tijdschrift "Le Coq Rouge" nr 4, augustus 1895)
** In 1898, (drie jaar na verschijnen van de originele editie), werd "Six Chansons de Pauvre Homme..." door "Mercure de France" opgenomen in "La Louange de la Vie", een handelseditie van 1000 exemplaren, waarin (bijna) al het vroegere werk van Elskamp gebundeld werd. ** In 1919 stond het openingsgedicht "Un pauvre homme est entré chez moi ..." afgedrukt in de bloemlezing "Poètes d'Aujourd'hui" van Adolphe van Bever en Paul Léautaud. (Mercure de France). ** In 1933 kende "Six Chansons de Pauvre Homme ...", in de editie van "La Louange de la Vie", minstens drie herdrukken. Exemplaren ervan zijn vandaag nog in de boekhandel te koop aan 3,90 euro. (via websites in Frankrijk).
** In 1954brachten "Les évrivains réunis" (Lyon) een herdruk in een weliswaar zeer kleine oplage; met voorwoord van Norge. Frontpagina: "Max Elskamp. Six chansons de pauvre homme pour célébrer la semaine de Flandre, suivies de huit Chansons reverdies; préface de Norge"(een foto van dit herdrukje ziet u bovenaan deze pagina).
** In 1963 gaven Dhr en Mevr. Clark en Frances Stillman aan het titelgedicht een Engelse vertaling in de bloemlezing "Lyra Belgica" (New York).
** In 1969: het Antwerps letterenhuis komt in het bezit van een handschrift van Jozef L. De Belder (1912-1981) met de vertaling van "Huit chansons reverdies": "Acht herbloeide liedjes waarvan er vier wenen en er vier zijn die lachen".
A Beggar Entered
A beggar entered where I dwell Many Songs he came to sell. As Easter sings in Flanders land And songs of birds so sweetly blend, A beggar sang there where I dwell.
So humbly that I knew 't was me Who sang the verse and the refrain For everyone, entirely free, So humbly that I knew 't was me, And both my heart and faith agree.
** In 2004 werd de bundel "Six Chansons de pauvre homme pour célébrer la semaine de Flandre" op cd uitgebracht (isbn 2-930335-65-3) in de reeks "autrement dit" door een uitgeverij uit Mons (de geboortestreek van Elskamps moeder) . Voor wie het isbn kent, is deze cd nog altijd te koop in de boek- en platenhandel. (Op deze cd worden ook nog twee andere bundels (integraal) voorgelezen door Alain Carré: "La Chanson de la rue Saint-Paul" en "Huit Chansons reverdies dont quatre pleurent et quatre rient.)
Maar het is een feit dat Max Elskamp erin slaagt buiten het gezichtsveld te blijven van velen die nochtans intensief bezig zijn met de letterkundige en culturele geschiedenis van Vlaanderen. Zelfs academici die onderzoek doen naar groepsvorming bij de literatoren in de "Belgische belle Epoque", en die hierbij alle toen bestaande sociale en culturele netwerken blootleggen, krijgen de dichter Max Elskamp niet in het vizier. (cfr "Schrijverschap in de Belgische belle époque", Christophe Verbruggen, 2009)
Tags:Vic Nees,
23-09-2011
Elskamp als oorlogsvluchteling in Bergen Op Zoom
1914-1916 : Elskamp als oorlogsvluchteling in Bergen op Zoom en Roosendaal "C'est en soi qu'on a liberté" (
Op de foto: Max Elskamp en zijn Antwerpse vriend Charles Waterkeyn aan het werk in een kantoortje in Bergen op Zoom. (foto: via Letterenhuis/Antwerpen)
In oktober 1914 vlucht Max Elskamp, samen met zijn knecht Victor, maar zonder zijn vriendin Gabrielle, weg uit het door het Duitse leger bezette Antwerpen. Na een voettocht van 18 uur belanden zij in Bergen op Zoom. " ...cette ville de la mer, Longue d' exil, froide d'hiver".
De eerste maanden verblijft hij in een tentenkamp, en de medische verzorging staat nog niet op punt. Hij schrijft hierover in een eerste brief aan Henry van de Velde die in Weimar verblijft: (de brief kwam pas aan begin 1915) "Ik heb veel geleden, beste Henry, ik ben 53 jaar en het is, geloof ik, het einde voor mij. Ik heb vaak aan jou en de jouwen gedacht gedurende die lijdensweg die de mijne was.( ) Mijn trouwe knecht heeft mij niet willen verlaten, hij is bij mij gebleven;ik eet mijn zwart brood en drink mijn water met hem. Wij staren elkaar aan, zonder iets te durven zeggen, want er is geen meester en geen dienaar meer; in de smart zijn wij gelijk en hij heeft daarbij nog de grote verdienste verknocht te zijn, waarvoor ik hem niet meer kan honoreren. ( ) Ik ben zeer zwak en heb lichamelijk veel geleden. Het hart valt bestendig stil en benauwenissen zijn er het gevolg van; in het volledig ongerief waarin ik mij bevind is het me onmogelijk me te verzorgen. Mijn beste Henry, moge je nooit ondervinden hoe hard het is andermans trappen te moeten beklimmen, niets anders te zijn dan een drijvend ding en te weten dat je zelfs niet zal sterven in het bed waarin de jouwen bezweken zijn. ( ) Ik ben helemaal wit, mijn benen zijn opgezwollen van het water, dat langzaam klimt. Als het aan het hart zal komen, ouwe jongen, zal dit het dat het met mij gedaan is, ik heb onuitsprekelijk last van mijn hart.Als het aan het hart zal komen, ouwe jongen, zal dit het ogenblik zijn om vaarwel te zeggen en eindelijk bevrijd te door de grote slaap die ik me toewens als het zekerste geluk waar ik op wacht.( archief Henry Van de Velde 1943:58-59)" Na enkele maanden kan hij zijn intrek nemen in een vissershuisje, Zuidsingel 462. Vanuit zijn raam kijkt hij dan uit op de Oosterschelde en het eiland Tholen. En, na de winter van 1914-1915, fleurt hij helemaal op. Aan zijn Antwerpse vriend Edmond de Bruyn schrijft hij in maart-april 1915 enkele brieven waarin hij Bergen op Zoom bijna de hemel in prijst om de lieflijkheid en gastvrijheid van de "jufvrouwen"; hij beschrijft met veel smaak de Zeeuwse streekgerechten waarvan hij geniet op zijn uitstapjes naar Tholen en Goes en waarvan hij nageniet in deze brieven. En hij geeft relaas van een zwerftocht in het immense domein Vrederust, la ville des fous, waar hij (in 1915!) de musici van het huidige jubilerende "Euphonia" tegenkomt. Maar hij is wel wat beschaamd als hij ziet hoe, na zes uur 's avonds, de vrije liefde beoefend wordt op de dijken, in de bossen en in de parken van Bergen op Zoom. ( deze brieven van Elskamp aan Edmond de Bruyn worden op een aparte pagina van deze blog gepubliceerd: http://blog.seniorennet.be/elskamp/archief.php?ID=1108057 )
In september (of oktober) 1916 keert Elskamp naar Antwerpen terug. De periode "Oktober 1914-september 1916" was voor Elskamp de langste afwezigheid uit Antwerpen van zijn leven. Niet dat Elskamp zich écht thuis voelde in zijn geboortestad. Al lang voor 1914 kloeg Elskamp (zoals alle francofielen), erover dat Antwerpen door de Duitsers bezet was: door hun kapitaal dan: "Elle (Anvers) est devenue Allemande, portestante, hypocrite donc!"(brief van Elskamp uit 1909). "C'est une formidable invasion Allemande", klonk het in de franstalig Belgische pers. En de Antwerpse samenleving was voor de franstalige kunstenaars "une société médiocre et cruelle", zeker het ontvluchten waard. Maar waarheen ? (In dit verband een getuigenis uit "Het Vaderland" van 26/2/1932 over een andere franstalige schrijfster die in Antwerpen niet kon aarden: In Antwerpen heeft Neel Doff nooit kunnen wennen; de hoge burgerlijkheid der kooplieden en reders is haar tot heden toe een ergernis gebleven en de enige, die in de wereld van geldverdienen en lekker eten, haar intellectuele troost en vreugde heeft gegeven, was Max Elskamp )
Maar een kunstenaar, die zijn land ontvlucht, ontwikkelt in het land van toevlucht verder zijn kunstenaarschap. En zo doet ook Elskamp. Hij, die al twintig jaar geen poezie meer had gepubliceerd, publiceert in juli 1915 drie gedichten in "La Revue de Hollande" onder de titel "Chansons Désabusées" (Liederen van een ontgoochelde). Dat wordt later, (in 1922), de titel van een bundel. ( "La Revue de Hollande" met hoofdredactie in Parijs, werd uitgegeven van 1915 tot 1918. Het was een prestigieus letterkundig tijdschrift dat werk publiceerde van o.a. Antonin Artaud, Frederik van Eeden Cyriel Buysse, J.C. Bloem)
Na de oorlog, in 1921, start Elskamp de meest productieve periode uit zijn leven op met Sous les Tentes de L Exode, een bundel die geheel gewijd is aan zijn verblijf in Bergen op Zoom en waarin hij een gedetailleerde beschrijving geeft van alle aspecten van zijn leven als vluchteling: we lezen er over de weidse landschappen in Zuid-Beveland en Tholen, de verzorging in de hospitalen door de Maleisiers en door de diaconessen; we aanhoren zijn klachten over de kale protestantse kerken met hun witgekalkte muren..."églises nues et dissidentes, moroses de maries absentes"... (oplage 55 ex op Japans papier Shirinugui; 220 ex op geschept papier Vélin).
Op 14 maart 1915 schrijft hij aan zijn vriend en broeder in de kunst Jean de Boschère, (die in januari 1915 naar Londen gevlucht was via Vlissingen maar eerst nog een kort bezoek gebracht had aan Max Elskamp in Bergen Op Zoom) : Dit somber stadje dat ik om huishoudelijke redenen bewoon, laat mij helemaal onverschillig; of ik hier ben of elders, welk belang heeft het nietwaar. Je weet evengoed als ik, dat elke kunstenaar, buiten zijn droom, steeds in ballingschap is, .Hier slaag ik er niettemin in om enkele keren in afzondering te gaan, zelden weliswaar, maar dan verhef ik mij op mijn grote vleugels. Dat geluk is mij hier minder dikwijls gegeven dan in Antwerpen; maar in kwaliteit, voel ik dat ik hier een paar malen op hogere plateaus wordt getild, en dat ik van dichterbij inkijk krijg in de heldere zonneburchten. Ik heb dat te danken, denk ik , aan de fatale toevalligheden van deze verschrikkelijke oorlog, aan die arme doden van elke dag, die mij doen denken aan de bestendige aanwezigheid van de Dood, die de sleutel heeft van het Lijden.
Maar niet alleen als dichter vond Elskamp nieuwe kracht tijdens zijn verblijf in Bergen op Zoom: Elskamp, die advokaat van opleiding is, ging er werken als secretaris van de kanselarij op het consulaat van Belgie in Roosendaal. En dat is heel bijzonder want Elskamp had dat beroep in Antwerpen nooit willen uitoefenen omdat hij zich niet wenste te verdiepen in de problemen van reders en kooplieden. Maar voor zijn broeders, de vluchtelingen, maakte hij graag een uitzondering. "On a vécu comme des frères, pendant les mois de cette guerre". (slotverzen van de bundel "sous les tentes de l'exode"). Door zijn werk op het consulaat kwam Elskamp dagelijks in kontakt met medeburgers van allerlei slag. Met sommigen onder hen knoopte hij een levenslange vriendschap aan. Een voorbeeld hiervan is Charles Waterkeyn, een jongen die nog dienstplichtig was, uit de gegoede burgerij maar zonder literaire of kunstzinnig achtergrond. Hij was aktief in een soort "bezigheidstherapie" (tekenles) die georganiseerd was door een "comité" in de Onze-Lieve-Vrouwstraat in Roosendaal. Enkele brieven van Elskamp aan Waterkeyn en aan diens verloofde werden gepubliceerd door R. Guiette. ("Lettres de Max Elskamp à un ami", 1966). Elskamp omschrijft in één van die brieven zijn werkplaats op het consulaat in Roosendaal als volgt: "un bureau où des oisifs fortunés s'occupaient vaniteusement des réfugiés". Enkele fotos van Elskamp en Waterkeyn bevinden zich in het archief van het Antwerps Letterenhuis. (zie link hierboven).
Uiteindelijk weten we niet wat of wie Max Elskamp ertoe heeft aangezet om in de herfst van 1916 naar Antwerpen terug te keren: een stad bezet door de Duitsers en gedomineerd door "de flaminganten".
In augustus 1916, kreeg Max Elskamp vanuit Weimar bezoek van zijn vriend Henry van de Velde. Henry van de Velde schrijft hierover in zijn biografie: « je fis appel aux autorités militaires allemandes qui s'étaient jusque là obstinément refusées à m'accorder un passeport, sans lequel il nous était impossible à moi et aux miens de quitter l'AIlemagne. Je les implorai, par l'intermédiaire d'un fidèle ami, le Baron de Henneberg, de m'accorder la permission de me rendre près de mon ami à Berg-op-Zoom, ne fût ce que pour un jour ! Je m'engageai sur parole, les miens étant otages, à revenir à Weimar reprendre la vie dans les conditions qui m'y étaient imposées. Je retrouvai Max Elskamp et son domestique, logés plus que modestement, disposant de deux chambres au rez-de-chaussée de la maison d'un pêcheur (Zuidsingel, 462). Max était dans un état de dépression morale extrême, dans un état de faiblesse plus qu'inquiétant ; à bout d'argent et à tous points de vue absolument à la dérive.
J'eus à lutter pourtant pendant deux jours avant de réussir à le persuader que sa situation commandait impérieusement son retour à Anvers. Il y réoccuperait sa maison abandonnée ; il y retrouverait, malgré l'occupation allemande, ses occupations et sa vie coutumière. »
In september 1916 meldt Max Elskamp in een brief aan André Suarès zijn nakende terugkeer naar Antwerpen : Ainsi, après deux ans dexil en Hollande, je vais retourner bien tristement chez moi, comptant vire sous mon toi troué comme un ermite, car je crois mes livres sauvés »Het grote nadeel van zijn terugkeer in Antwerpen zal echter zijn dat hij, vanuit bezet gebied, geen contact meer kan hebben met zijn vrienden in Londen ofParijs.
"De gedenkschriften van Van de Velde ... dienen com grano salis te worden gelezen, en dat geldt ook voor de bewering dat hij Max Elskamp overtuigd heeft om naar Antwerpen terug te keren. Het was Albert van de Vorst, Elskamps advocaat, die in deze een beslissende rol speelde, zoals ondubbelzinnig blijkt uit een brief van de dichter aan Louis Piérard :Dans tous les cas Van de Vorst n est pas lhomme à me faire rentrer sil ny avait pas nécessité absolue, car il est au courant de ma situation à Anvers où je suis hormi par les flamingants que je crains peut-etre plus que les Boches. » (de voorgaande paragraaf werd geciteerd uit het tijdschrift Gierik 76, blz 66, waarin Henri Floris Jespers op zijn beurt citeerde uit de doctoraatsthesis van jean Reynaert (1972))
Welke "nécessité absolue" Max Elskamp ertoe aanzette om het (nu eens lieflijke, dan weer sombere), stadje Bergen op Zoom te verlaten en naar de vijandige stad Antwerpen terug te keren, weten we niet. Of toch ? In de eerste helft van 1915 dreigden de Duitsers ermee de goederen te confisqueren van de vluchtelingen die niet wilden terugkeren. Bijkomende info:
* De notities die Max Elskamp maakte voor zijn werk op het consulaat in Roosendaal, worden bewaard in het manuscriptenkabinet van de Koninklijke Bibliotheek Albert I. Ze hebben betrekking op de wetgeving die van toepassing was op de naar Nederland gevluchte Belgen. "Sous les Tentes de L'Exode" : 0/ "Sous les Tentes" :beschrijving van de tentenkampen. 1/ Dans le Commun des Jours II : in de stad Bergen op Zoom. 2/ Gratitudes II: in het hospitaal bij de diaconessen. 3/ Gratitudes III: dankwoord aan de Maleisiers van Multatuli. 4/ In memoriam: het slotgedicht.
Maar vooraf een brief hierover van Max Elskamp aan zijn Waalse vriendin Emma Lambotte: (brief van Max Elskamp aan zijn Waalse vriendin Emma Lambotte; vertaling: Gilbert Vanhove. Geciteerd in de originele taal door Henri Floris Jespers in De Andere Stem van de Stad, in het tijdschrift Deux Ex Machina, 1992 nr 4: bronvermelding aldaar. Deze brief werd dus niet geschreven vanuit Bergen Op Zoom maar enkele jaren na de terugkeer in Antwerpen)
"Waarde Mevrouw,
Ik heb in die bundel ( = "sous les tentes de l'exode") niet alles gezegd wat ik gezien heb; wij waren ginder met 80.000 Belgen, in een stadje van 15.000 zielen, en de tentenkampen zijn voor mij een onvergetelijke bron van droefheid en bitterheid. Ik heb daar zoveel arme mensen zien sterven; ik heb voor hen gedaan wat ik kon, maar zoals U wel kunt denken, tegenover zoveel ellende, kon ik zeer weinig beginnen. Om u een idee te geven wat dat was met die vluchtelingen: ik heb geholpen bij het begraven van arme mensen die niet eens een deken hadden om hun armzalige doden te bedekken; en ik heb kleine kinderen zien sterven in kruiwagens als wiegje.
Ik zeg U dat, Waarde Mevrouw, omdat ik over die dingen heb moeten zwijgen. Men weet niet wat onze mensen hebben geleden in Holland. gedurende de eerste drie maanden, in die geimproviseerde kampen. Ik was ook bang dat men mij zou kunnen beschuldigen van ondankbaarheid tegenover het land dat mij heeft geherbergd. Dat ware zo geweest indien Holland ons een beetje zijn hart getoond had, als ik het zo mag zeggen; maar in de streek waar ik twee jaar geresideerd heb (twee lange jaren!), heb ik , de zeldzame uitzonderingen daargelaten, alleen maar Protestanten ontmoet; - die mensen doen hun plicht, maar niet van harte in de christelijke zin van het woord; het zijn Noordelijke zielen, misvormd door Luther en Calvijn
Voilà, dat is Holland, Waarde Mevrouw, en wees er maar zeker van dat ik niet overdrijf Komt daar nog bij, de eeuwig grijze lucht, en het wantrouwen dat men daar van ons had, en , ik had bijna gezegd, de vreugde, maar laat ons zeggen, de haast waarmee men ons altijd het slechte nieuws bracht, terwijl men het goede voor zich hield.
Ik heb U dat alles gezegd, Waarde Mevrouw, om mij te verontschuldigen voor de bitterheid die in mij leeft, in verband met dat land dat ik niet graag heb gezien, misschien omdat het zo weinig hart getoond heeft voor de onzen.
Alleen de kleurlingen uit Maleisië, die waren bewonderenswaardig .... Maar de grote dames van ginderachter misprijzen hen, misschien omdat Maleisische vrouwen schoner zijn naar ziel en lichaam dan echte Hollandse. De waarheid is ook dat de Maleisiërs Holland verafschuwen, en dat zij op hun eilanden opgevoed zijn door Franse Dames of door Engelse onderwijzeressen. Zij spreken overigens maar die twee talen, alhoewel ze het Hollands machtig zijn. Maar hun toewijding voor de onzen was bewonderenswaardig.
Waarde Mevrouw, ik heb mij laten gaan door U een hoop dingen te vertellen die nergens op slaan, tenzij dat ene: Dat ik niet van Holland hou. Maar Gij zijt een goede Walin, en ik hoop dat Ge mijn aversie begrijpt voor dat land waarvan alleen flaminganten kunnen houden." In fel contrast hiermee staan de brieven die Elskamp in de lente van 1915 schreef aan Edmond de Bruyn (zie deze blog op een andere pagina) . In contrast met de bitterheid van deze brief aan Lambotte staan ook enkele gedichten uit Enluminures (1898): de laatste bundel uit zijn eerste periode. Daarin zingt Elskamp, in het hoofdstuk "Chansons", zijn vreugde uit over Holland en de geneugten die er, in betere tijden, te beleven vielen : Mais lors ma joie étant Hollande Hollande avec nous Hollande avec vous Hollande est bonne à tous. » Drie van deze liederen werden als "Trois chansons de Hollande getoonzet door Vic Nees en staan vandaag op het repertorium van koren in Nederland, België en Frankrijk.
Maar ook in De Sint-Paulusstraat (1922), het gedicht waarin Elskamp de herinneringen aan de gelukkigste tijd uit zijn leven verzamelde, (zijn prilste kindertijd) , ontbreekt niet, al was het die ene herinnering, aan Jan van uit Holland zonder wie het plaatje niet volledig kon zijn :
Jan van uit Holland, Als de meimaand er is, De mand in de hand, Vol aardbeien fris,
Jan van uit Holland,
Vertrok in Breda, Met aan zijn voeten De klompen van zijn ma.
"Sous les tentes de L' Exode" (1922)
In het hoofdstuk « Sous les Tentes » toont de symbolistische dichter zich een uitstekend chroniqueur. In elfhonderd woorden beschrijft hij het tentenkamp waarin hij verbleef van oktober 1914 tot augustus 1915 (daarna had hij kamers in een vissershuisje op de Zuidsingel): in een duinengebied, met aan de horizon de OosterSchelde, even buiten Bergen Op Zoom. In foorwagens (die men kon huren per week of per maand) of gratis in tenten van door de regen gebleekte Indische zeildoeken: een domein met prikkeldraad omringd, de ingangen bewaakt door Hollandse soldaten ; met huisregels die op witte affiches aangeplakt waren aan palen die geschilderd waren in blauw,rood en wit. De dagindeling was anders in winter en in zomer. Op wasdagen hing het linnen aan de draad in de wind te drogen. In de zomer ging men naakt zwemmen in de Schelde. Men bakte levend gevangen schelvis en krabben op vuurtjes van takkebossen. In de winter at men heldere linzesoep met haring, aan lange tafels of met de telloren op de knieen. En in de zomer in de duinen. Er waren ook verplicht medische controles. Dit alles en nog veel meer, over de geheime dromen en verlangens van de belgische oorlogsvluchtelingen in Sous les tentes. Het is maar één hoofdstukje uit de oorlogsbundel van Max Elskamp Sous les tentes de L Exode. (1922)
"Sous les Tentes"
I Journée courte, car cest lhiver, Verglas qui brille Et neige en blanc, Où lon est là, vivant sa chair, Tous en famille Au campement,
Journée courte mais dite en long, Où lon est cent, Où lon est mille, A se plaindre de la saison Tout gel et vent Dans lair hostile,
Cest faim aux dents et bouche amère, Quà feu débile Et décevant, On tente cuire un brouet clair Fait de lentilles Et de harengs.
Hameau de roulottes foraines, Droits leurs timons Dans lair levés, Quon loue au mois, à la semaine, Comme maisons En rues rangées,
Tentes, elles de charité Mais néanmoins Hospitalières, Camp, ici de réfugiés, Et qui prend fin Devant la mer,
Camp enclos de fils barbelés Où, militaire Et hollandaise, Garde veillant sorties, entrées, De jour amère, De nuit mauvaise,
Cest en soi quon a liberté, Mais non sans haine Et sans rancune, De siffler, sur un air aimé, Paix à sa peine Ou à la lune.
Or camp dont monte lamertume Alors morose Du jour allé, Tristesse qui vient de la brume Sur toutes choses Rideau tiré,
Cest journée courte et c »est dhiver, Verglas qui brille Et neige en blanc, Où lon est là, vivant sa chair, Mal, en famille, Au campement.
II Règles de vie Que lon affiche ; Défenses et commandements, Sur des poteaux bleus, rouges, blancs, Dêtre si riches Eux, qui sourient,
Avis divers Mauvais ou bons Sans quon en ait la certitude, Quon va lire par habitude, Lorsquà rien faire Le temps est long,
Règles de camp, Règles auliques, Que lon fait suivre et quon applique Au gré de lheure, suivant les temps, Comme reliques Miraculant.
Mandements lors, Plutôt amers, Fixant les levers, les couchers, Heures dhiver ou bien dété Qui fait quon dort Dès jour allé,
Puis pour le corps Et pour la chair, Affiches blanches apposées, En vue de possibles misères Et maux divers Quon peut gagner,
Lors médical Et méthodique -- Camp où la vie est à létal Examen fait, et dogmatique, Et statistique Trouvée normale,
Cest ici rêve E qui sépure Candeur en sa somme attestée De la chair alors notre et pure Comme était Eve Avant pécher.
III Vie au camp où matin vient tôt, Où lon est tant que lon est trop,
Et, comme en un rucher dabeilles, Tous ensembles, ainsi quun essaim,
Levés, à premier qui séveille Se frottant les yeux des deux mains ;
Jour quon voit tous, loin monter gris Sur la mer, et sans parti pris,
Sachant davance lettre morte, Ce que de bonheur il apporte,
Cest temps accepté comme il vient, Puisque lon ny peut changer rien.
Or aube montrant choses nettes, Choses à faire ou choses faites,
Et lassitude qui savère De vivre en troupeau âme et chair,
Pensers lors trop quon sait dautrui, Sur des thèmes dits et redits,
Et songes quon à qui sachèvent Pareils à ceux dont dautres rêvent,
Communauté dont lhabitude, Dans tant de jours, fait, solitude,
Vie au camp où matin vient tôt, Alors dêtre tant, on est trop.
Mais pays lors qui dit son ciel, Camp ses murs et curs eux leur fiel,
Et temps qui paît, qui dort ou rêve, Sans rien qui commence ou sachève,
Servitude au commun des jours, Où tous ensemble on a son tour
De maux, dennuis et de misères, Heures dexil, heures amères,
Où se partage un peu damour, Pain ou boisson, puis alentour,
Nouvelles du dehors qui viennent En vies et morts que lon fait siennes
Communions alors, ou croix, Faites dun même pain ou bois,
Cest ensemble encore une fois, Quon mange, peine, rêve ou croit.
IV Faux de camp, joie du paysage, Sur le redan De sable blanc, Où cest nous, nus comme sauvages, Lessive faite, et vêtements, Linges, séchant, Eux, dans le vent ;
Vie dété où lon va tremper Toute sa chair, Là, dans la mer, Dans la joie, dans la volupté, Daprès, au soleil à sécher, De sel amère Dans la lumière.
Feux du camp qui font Promotous, De ce pays Gris, mal en nous, Feux où lon cuit, pendant quon gabe, Tout vivants pris gades et crabes, Feu qui les cuit, Feu qui cuit tout.
Feux que lon fait pour lagrément Dêtre là cent, Dêtre là mille, Assis dété, nus dans le vent, À regarder si bien brulant Feu de sarments, Feu de brindilles.
V Amour au camp un peu tzigane, Mais sans musique ou violon ; Amour autour du camp qui fane Les curs ainsi que du gazon,
Amour qui vient quand cest printemps Ou bien en aout, le ciel qui pèse, Au soir tombé dans lair qui sent Le poisson, à marée qui baisse.
Or amour lors que lon attend Pour les alléger ses soucis, Ou pour trouver dans le temps lent Plus court lennui qui les aigrit,
Amour ici moins de tendresse Quà cur exauçant son souhait, Mais de jours de chaine et de laisse Comme revanche quon prendrait,
Lors dans lair choses haut parlant Avant la fin de la lumière, Choses de la vie et du sang, Complices toutes de la chair,
Amour au camp un peu tzigane, Qui ne vient pas quand on lattend, Cest curs autour du camp quil fane, Nuits daout sous des tentes en blanc.
VI Tentes de toile Maisons à voiles,
Venues de lInde Un peu déteintes,
Villes ailées Improvisées,
De tant dondées Las ! délavées ;
Toits de merci, Pourtant dabri
Aux exilés Soyez loués ;
Tentes en rond Où nous avons
Sur des rallonges Rêvé nos songes,
Et, dans lhiver, Devant la mer,
Un peu déçus Pourtant vécu.
Maisons qui jouent, Gonflant leurs joues
Aux souffles fous Venus de lair,
Faisant plus froid Que leau quon boit
Le sable blanc Où lon sétend ;
Maisons qui jouent Où ce fut nous
Trop près du ciel Et de la mer ;
Toits un peu flous Où, par un trou
Le feu quon fait Mont en fumée ;
Murs décevants Quon voit mouvant,
Que lon sommeille Ou que lon veille,
Murs décevants Que lon entend,
Parlant, pleurant Au gré du vent ;
Maisons qui jouent, Maisons qui bougent,
Où ce fut nous Dans des soirs rouges,
Allant les jours, Passant des mois,
Muets damour, Silents démois ;
Tentes de toile, Maisons à voiles,
Trop de chez vous Et si peu nôtres,
Où ce fut nous Dhiver en aout,
Mains aux genoux Parmi les autres ;
Tentes de toile, Maisons à voiles,
Quà soir tombé, Etoiles prêtes,
Loin on voyait Lumière faite,
Comme lanternes, Dans la nuit terne,
Tout de clarté, Illuminées.
Nuits de verglas, Jours passés là,
Heures précaires, Et de misères,
Maux que lon eut Du sang venus
De la saison Ou sans raison ;
Dormitions Dans le désert,
Rêves abscons Et de la chair,
Nuits de verglas, Jours passés là,
Avec la mer À lhorizon
Cest vous dun temps Qui nous fut lent,
Heures amères Heures dhiver ;
Cest vous dun temps Qui nous fut long ;
Jours de misère Et dabandon.
Dans le Commun des Jours II
Toits qui sen vont tout de guingois, Clochers dans lair de pierre et bois,
En cette ville de la mer, Ville dexil, ville dhiver,
Où te voici (pleut-il encor ? ) Comptant les jours comme des morts,
Où te voilà (pleut-il toujours ?) Tout de soucis et cur si lourd !
En cette ville ainsi quune ile, Ville dhiver, ville dexil,
Où tu ten vas promenant lent Ton cur qui trouve le temps long,
Rues que tu suis selon leur pente, Et toutes vers leau qui descendent,
Maisons peintes qui sharmonisent Dorange sur des laques grises,
Sous ce ciel nu, si peu parlant, Les as-tu vues assez souvent ?
Quais cependant un peu qui chantent, Barques et nefs, puis vie latente,
La mer au loin quon voit là-bas Mélancolique, - Hollande est là
Iles rondes comme des bagues, Flots sur le sable qui divaguent,
Digues ainsi que des bras blonds, Vers lhorizon tendus en long ;
Un moulin tourne, il pleut, il vente, Et cest ton cur qui se tourmente,
En cette ville de la mer, Longue dexil, froide dhiver.
Gratitudes II
Hôpital ici où lon va Quand elle vient, la maladie,
Suivant le temps ou bien la vie ; Hôpital ici où lon va
Soigner la plaie en soi quon a ; Lits blancs et jardin de lilas,
Tout est si clair, même les pierres, Que lon dirait neige dhiver
Dhier ou aujourdhui tombée, Tout est si blanc que lon dirait
Que cest pour la communier Quon vient ici porter sa chair.
Mais lit alors où lon sétend, Et dont étonne la mollesse,
Après nuits sur le sable blanc ; Silence aussi et qui surprend
Du monde tu, et puis caresse Du duvet moelleux où lon fond,
Et corridors eux qui sen vont De marbre dallés et tacites
Avec des bancs pour ornement, Cest à paresse qui linvite,
Douleur ici qui se détend Et, repos, chair qui se défend.
Or venues lors diaconesses, A cheveux quon devine blonds
Sous le bandeau roulés en tresses, Yeux bleus et mains comme caresses,
Sur le mal quon a, à doigts longs, Poser onguents, linges, compresses,
Pansement, douceur quon en a, Front que lon voit penché sur soi
Et voix tendres comme les doigts, Plaie alors quon sent qui sen va,
Réconfort qui vous fait docile Temps qui revient et dévangile,
Mon Dieu qui nous aviez fait chair Autrefois pour des jours plus doux,
Mon Dieu cest nous dans nos misères, Mon Dieu cest ici encor nous,
Mais tout blancs et comme agneaux doux, Et davoir souffert, plus en vous.
Gratitudes III
Malaises qui nous fûtes bonnes, Métisses dAchem, de Java,
Comme nous qui eûtes si froid, En ce pays gris et dautomne ;
Malaises si loin de vos iles, Comme nous aussi en exil,
Et qui douces avez tenté Parfois dun peu nous consoler ;
Malaises de Multatuli, Un peu enfants, un peu houris,
Mais de cur tout et dâme pleine Qui lez aves pansées, nos peines ;
Malaises toutes de merci, Grâces vous soient rendues ici
Pour le bleu mis par vous là-bas Dans nos curs en ces jours si las.
Car vous nous fûtes de clarté Sous le ciel hostile et fermé.
Malaises qui saviez les charmes Qui font taire et peines et larmes,
Malaises dhiver et dété Et qui veniez nous visiter,
Malaises qui saviez sourire pour nous détendre ou nous guérir
malaises bonnes de beauté et qui nous eussiez tout donné
alors que nous étions amers pour nous distraire ou nous complaire.
Or douceurs qui vous soient comptées : Charme tendre de vos paroles,
Parler de vos mains achevé Et sourires si bénévoles ;
Puis musiques inoubliées, Chants doiseaux dans des palmeraies,
Vos vois là-bas loin sur la grève, Quand soir venu, jour qui sachève,
Malaises, alors vous chantiez Pour nous complaire et nous disiez,
En claires robes dafioume Au bord de la mer, vos pantoums.
In Memoriam
En ce pays, en ce pays, Mon Dieu, où nous avons langui,
Mon Dieu, où nous avons souffert Même du ciel et de la mer,
En ce pays qui nous fut long Dattente morne et dabandon
Au jour le jour, dans des saisons, Et puis des mois, et puis des ans ;
En ce pays qui nous a pris Pleins damertume et de soucis,
Aigris de haines et de doutes Et pieds tout saignants de la route,
Chargés de deuil, vêtus de larmes, Yeux lovés comme sous un charme,
Et bouche amère, oreilles sourdes, Gros de cur et lâme à lourde ;
En ce pays qui nous fut lent Daccueil, de visage et daccent,
Et mauve et gris comme une automne Au monde loin parmi les hommes ;
En ce pays étranger Où nous navons pas su aimer
Et qui, par règle ou défiance Si tôt en nous sest fait silence ;
En ce pays qui nous fut froid, Du pain quon mange à leau quon boit,
Et pour les yeux, et pour louïe, Morose et de mélancolie :
Jour indécis, ciel protestant, Nos yeux, laurez-vous vu souvent,
Et voix des eaux dans lair perdues, Vous, nos oreilles, entendues !
En ce pays trop de la mer, Où nos curs ne se sont ouverts,
Où durs, et secrets et fermés Nous avons plus haï quaimé,
En ce pays trop de marchands Où nous navons pas acheté,
En ce pays de prédicants Que nous avons mal écoutés,
En ce pays, las ! où nous fûmes, En ce pays où nous vécûmes,
Ames lasses, désabusées, Portant comme croix nos pensées ;
Mon Dieu des jours noirs de la vie, Mon Dieu des souffrances subies,
En ce pays, en ce pays Ainsi où nous avons langui,
Les partageant jusquà la chair, Nos blessures et nos misères,
Cest le monde qui a changé, Le paradis quon a gagné :
On a vécu comme des frères Pendant les mois de cette guerre.
Tags:Roosendaal, Bergen op Zoom,Emma Lambotte, Neel Doff,Vic Nees,