Dwaallicht in Antwerpen
"En réalité, c'est Anvers, mais évocatoirement c'est tout autre chose" (Emile Verhaeren in zijn bespreking van Elskamps eerste bundel "Dominical"; "Nation", 27/3/1892)
Doutes-tu encor ? Il nest de réel Au chemin quon suit Pour trouver un port,
Que les pas quon fait Que le sable essuie, Et soleil ou pluie Dhiver ou dété,
Au monde où lon va Dans linstant quon porte Et que lheure emporte Dans le jour quon a. « Chansons Désabusées », (1922) , Heures, V
Max Elskamp maakte in Vlaanderen vooral naam met La Rue Saint-Paul: de beschrijving van het leven in zijn geboortestraat in Oud-Antwerpen rond 1870. Maar het is opmerkelijk dat nergens in dit gedicht, en trouwens nergens in zijn gehele oeuvre, de namen Anvers of Escaut voorkomen. Naar welke plaatsen op zijn atlas verwijzen dan Le fleuve en La ville? En waar lag voor hem La Rue Saint-Paul ? Ooit droomde Max Elskamp ervan de stad Antwerpen te verlaten en een kasteeltje te bouwen in Ecaussinnes, het geboortedorp van zijn moeder in Henegouwen. Albert Mockel raadde het hem af en wees hem op het gevaar dat hij daar Ecaussinnes niet zou vinden. (brief van 14/3/1921)
Max Elskamp beschreef vele malen zijn lotsbestemming; zo ook in het postuum verschenen Les Fleurs Vertes: Va vers de bleus oasis ceuillir les lys blancs de ton destin.. De geografische termen die Max Elskamp hierbij gebruikt zijn te vaag ( la mer, lile, le chemin, le port) om er onze GPS mee te activeren. Die zou overigens van geen nut blijken want de dichter onderneemt een reis naar binnen. We hebben te maken met een voyageur immobile (*1) die, zeker in zijn latere jaren, zijn hoofdbivakplaats op de Belgiëlei 138 zelden verlaat, en die, als hij het doet, zelf oriëntatieproblemen heeft. Zo blijft Max Elskamp, voor zichzelf en zijn stadsgenoten, een dwaallicht in eigen stad: « Rue où tu t'en vas, Comme un étranger, En cherchant ta voie, Pourtant de chez toi
». (het slotgedicht van La Chanson de la Rue Saint-Paul). (*1) De term 'voyageur immobile" is ontleend aan de studies van Paul Gorceix over Elskamp.
L île
Une île est en toi Aux mers de tes rêves, Souvent que tu vois Quand le jour sachève,
Et mort le soleil Sur les flots en bleu, Montant sous les cieux Comme oiseaux en ailes;
Une île est en toi Lointaine en toi-même, Qui te donne émoi Comme aux jours quon aime,
Dans linstant qui vient Auquel on prend foi, Et puis qui séteint Souvent sous des croix.
Une île est en toi, Dont le port savère, Par un phare au loin Qui dit sa lumière,
Et que tes yeux voient Sans être certains, Blanche comme foi Entrée dans ta chair,
Et lors doute allé Qui te donne joie Comme dune paix Quon aurait en soi
Dans la vesprée luie Et vêtue de moire Qui attend la nuit, Elle, en robe noire.
Or ton âme est là Et dans tes pensées, Et qui parle en toi Dans le jour allé,
Et te dit : tu rêves, En ce que tu vois, Ce nest que la grève Qui se dit là-bas,
Et faite de sable Où vient la marée, A lentour des câbles Des nefs amarrées,
Et elle est plus loin L île que tu choies, Et sise hors de toi; Car dans le divin
Un jour ce sera Moi, en toi restée Qui boirons en foi Vin déternité.
Het Eiland
Het is een eiland dat in u ligt In de zeeën van uw dromen Die tot u komen vaak In het avondlicht
Als de zon gestorven ligt Op de golven in blauw, Strevend onderhemels Als vogels op vlucht.
Het is een eiland dat in u ligt Ver weg in uzelf En het brengt u in verwarring Als in dagen van minne,
Op dat ene moment Dat het u bezielt En daarna gaat het over Vaak in een lijdensweg.
Het is een eiland dat in u ligt Met de haven in zicht Door een vuurtoren in de verte Die toont zijn licht,
En uw ogen zien het Zonder zeker te zijn, Het is wit als het geloof Dat in u gekomen is,
En dan is alle twijfel weg, En dat maakt u blij Als bij een vrede Die men hebben zou
In de avondschemering Als die in moiré gehuld Wacht op de nacht En zijn zwarte vacht.
Maar uw ziel is daar En is in uw gedacht En spreekt u aan In de vergane dag En zegt: ge droomt, Wat ge ziet Is slechts het strand Dat daar ligt
En bestaande uit zand Waar getij op belandt Tussen de kabels Van aangemeerde schepen,
En het is veel verder, Het eiland dat ge koestert, En het ligt gevat buiten u, Want in het goddelijke.
Op een dag zal het zo zijn: Ik, in u gebleven Ons lavend Aan wijn van eeuwig leven.
Bron: «Les fleurs Vertes» (1934) uvres Complètes », « Le Cri », 2000. Bladzijde 422, Sur les eaux, L île
La Mer Noire
Cest dans un jour en toi Quil pleut, quil gèle et vente, Et sous un ciel sans foi En des heures démentes;
Cest ton cur comme nef Sur les flots blonds du rêve, Perdu dans le vent bref En le jour qui sachève,
Et soir alors qui vient Rouge du sang versé Par le soleil plus loin, Lui, qui sen est allé.
Des flots sont comme en toi Et cest la mer qui pleure, Et tes yeux qui se leurrent, Dans un amer émoi,
Des larmes que tu vois Comme dites en vert, Au lointain qui savère Sous les vergues en croix,
Où ne sont des Jésus, Mais voiles qui balancent, Pâles, blanches et nues Et criant leur souffrance,
Blessées par leurs armures, Et liées par les ris Pour le vent quon a pris Et dont elles endurent,
Et en eux, les agrès Comme cordes tendues, Brise, ainsi quun archet Chantant des airs perdus.
Or une île est là-bas Mais pourtant si lointaine Que la mort qui viendra Un jour te dire peine,
Ne pourrait lapprocher Quen se donnant des ailes, Mais qui déternité Ne lui furent jamais,
Et cest la terre élue Que tu avais cherchée, Jadis en tes jours nus Et sur les nefs, allé,
Et pour te rédimer Aux douces quiétudes Qui se disent de paix Et dans la solitude,
De tes amours et folles De jadis, périmées, Et comme oiseaux senvolent, Dans la nuit des passés.
De Zwarte Zee
Het is in één dag in u Dat het regent, vriest en tempeest, Onder luchten zonder geest, In warrige getijden.
Het is uw hart dat als een schip, Op de blonde golven van de droom, Uit koers is door de val van de wind In de dag die eindigt
En dan de avond die komt Rood van het bloed verderop, Vergoten door de zon: Zij, die is onder gegaan.
De golven zijn als in u, En het is de zee die schreit, En uw ogen zien wazig, Misleid door de ziltigheid.
Gevuld met tranen, Is het al groen wat ze zien Opdoemen in de verte Aan het kruishout van de masten
Waar het niet de Jezussen zijn Maar zeilen die flapperen, Bleek, blank en bloot , Schreeuwend van pijn,
Gewond in hun halzen, Ingesnoerd tegen de wind, Vastgesjord met rifbanden Waar ze van afzien.
En in hen is het takelwerk Met koorden vastgesjord Als op een strijkstok En de bries zingt erop verloren zijn lied.
En daarachter ligt een eiland, Maar wel zo ver af Dat de dood die U op een dag Zal komen zoeken,
Niet dichterbij zou kunnen komen, Tenware hij zich vleugels gaf Maar dat lukt hem Niet in eeuwigheid.
En het is het beloofde land, Dat ge hebt opgezocht, Eertijds in uw argeloze dagen, Op de schepen van vroeger,
Om daar in zachte zaligheden Van vrede en eenzaamheid, U vrij te kopen Uit uw liefdes,
De dwaze van weleer, Verjaard, en als vogels Gevlogen in de nacht Op de wiekslag van de tijden.
«Les fleurs Vertes» (1934) , « uvres Complètes », « Le Cri », Bladzijde 417 , Sur les eaux, II, La Mer Noire
|