De poezie van Max Elskamp is als elixir d'Anvers van een hoog spiritueel gehalte en zoet als honing. In lichtvoetige en muzikale verzen beklaagt de dichter zich over het lot van zijn ziel die gekluisterd zit in een lichaam zonder vleugels. Midden in de behandeling van zwaarwichtige problemen van leven en dood tovert hij met een vleugje engelenhumor een glimlach op het gelaat van de lezer: "Twee witte wolkjes wandelen aan de hemel; zegt de één: zeg, geloof jij nog ? Niets is eeuwig toch: zelfs niet de dood aan het eind van het leven die slechts slaap is voor even."
Deux nuages d’or
Passent dans le ciel,
Dis, crois-tu encor,
Rien n’est éternel,
Pas même la mort,
Au bout de la vie,
Qui n’est que sommeil
Parfois qu’on envie.
("Chansons désabusées" Heures, V)
Max Elskamp (1862-1931) schreef al zijn werk in de ouderlijke woning Boulevard Leopold 138, de huidige Belgiëlei, in Antwerpen. De vertaalde gedichten, waarmee U in deze blog kennismaakt, komen uit zijn latere bundels, die vanaf 1921 verschenen, velen ervan postuum. Deze bundels hebben de vorm van bibliofiele plaquettes, éditions confidentielles, die enkel door bevriende kunstenaars konden worden gelezen. Van zijn vroeger werk liet hij één keer een handelseditie verschijnen in 1898 onder de titel "La Louange de la vie". Om allerlei redenen voelde de dichter dit aan als een mislukking. Exemplaren van de laatste herdruk van "La Louange de la Vie" uit 1933 zijn vandaag nog altijd te koop voor de prijs van ongeveer drie euro. Deze eerste bundels (verschijningsperiode 1892-1895) kenden in de Belgische revues "La Jeune Belgique", "Le Coq Roude" en "Floréal" zowel voorpublicaties als (lovende) recensies.
Max Elskamp was een sociaal en aimabel man, maar vooral na de dood van zijn vader in 1911, was het openbaar leven niet meer aan hem besteed. In brieven hield hij contact met zijn vrienden. In zijn dichtwerk had hij vooral omgang met zichzelf, met zijn overleden ouders en zuster, en met de vele mythische vrouwen die zijn bundels bevolken. Ook de engelen zijn permanent aanwezig, en Boeddha is nooit ver weg. De hier geselecteerde gedichten geven mogelijks antwoord op de vraag wat Elskamp uit de openbaarheid weg hield.
âme
Est-ce toi ô mon âme, Que je vois sur la voie Parée comme une femme Qui marche et qui sen va
Et sortie de moi- même, Sous le soleil qui pâme Pour la cueillir, suprême, La paix que tu réclames ?
Pour trouver loin du songe Les ciels vrais où cest Dieu, En lesquels on se plonge Pour être enfin heureux ?
Est-ce toi ô mon âme En ma chair incarnée, Qui veux, comme une femme Autre robe, et torner
Dailes comme anges Quon voit sur les peintures Blanches comme des langes Ou neiges sur des murs,
Et puis monter si haut Quon ne sait où lon est, Comme font les oiseaux Lorsque cest Mai qui naît ;
Est-ce toi qui voudrais Te perdre en linfini, Nêtre plus de concret Mais dabstrait qui délie,
Comme atome qui nest Que poussée de vie, Sans raison, sans pensée Sur la route suivie ;
Je te lai demandé, Tu ne mas répondu, Mais lors tu es rentrée Dans ma chair éperdue.
Ziel
Ben jij dat, o mijn ziel, Die ik zie langs de weg Gekleed als een vrouw Die uitgaat en op stap is,
Om, weg uit mijzelf, In de koestering van de zon Haar te plukken, de ultieme, De vrede waar jij naar smacht ?
Om te vinden, ver buiten de droom, De echte hemelen waar het Goddelijke is, En waarin men zich onderdompelt Om eindelijk gelukkig te zijn?
Ben jij dat, o mijn ziel, In mijn lichaam geïncarneerd, Die wilt als een vrouw, Een ander kleed, met vleugelen
Zoals de engelen Die men ziet op de peinturen Wit als linnen op bed Of sneeuw op de muren,
Om dan op te stijgen Zo hoog dat men niet meer bevat Waar men is, zoals de vogels In de prille mei?
Ben jij dat die zou willen Zich verliezen in het oneindige, Niet meer concreet zijn Maar een abstract iets
Zoals een atoom dat niets is Dan een stofje leven, Zonder rede, zonder besef Van de gevolgde weg?
Ik stelde je de vraag, Jij gaf mij geen antwoord, Maar dan ben je teruggegaan In mijn lichaam dat was ontdaan.
Bron: « uvres Complètes » édition « Le Cri », 2000. pagina 290 , Remembrances" (1924), en soi , V , âme.
|