Max Elskamp (1862-1931)
Foto
Inhoud blog
  • vertaling van drie strofen uit j'ai triste d'une ville en bois
  • nog twee vertalingen uit de bundel dominical
  • vertaling uit de bundel dominical
  • In memoriam vader Louis Jean Francois Elskamp
  • Het weerzien met zijn zuster Marie op het Kielkerkhof.
  • Nog meer vrouwen.
  • Salomé: femme fatale
  • Gabrielle: latrelatie met een Engel.
  • Maya, de Illusie
  • Het liefje met de ongerepte naam: Sahèle
  • Slotgedicht van La Rue Saint-Paul
  • De Sint-Paulusstraat
  • Het Epicentrum van Elskamp: de Calvarieberg van de Sint-Pauluskerk
  • Zijn zus Marie: zelfmoord op een zondag in de lente van het jaar 1903
  • Moeder Claire Suzanne Adolphine Cousin uit Ecaussinnes
  • Préface van La Chanson de la Rue Saint-Paul
  • Bij de Magdalenas op de Calvarieberg van de Sint-Pauluskerk.
  • Le pauvre sacristain wordt boeddhist
  • Mythologische vrouwen: Aurora en Atalante.
  • Dwaallicht in Antwerpen
  • Max Elskamp (1862-1931): elixir d'Anvers
    Hoofdpunten blog elskamp
  • Francis Jammes bezoekt Max Elskamp in april 1900
  • emblematisch gedicht uit de bundel dominical
  • les trains vont vite .... de treinen van Max Elskamp
  • spam littéraire flamand
  • Mistroostige Verrukkingen: chez les marchands d'Asie
  • Levensblijde oorlogsbrieven uit Bergen op Zoom
  • Engelse vertalingen van Max Elskamp uit 1911
  • Biografie deel 2: 1916-1931
  • Biografie deel 1: 1862 tot 1916
  • Biografie Elskamp: woord vooraf en voetnoten
  • Eugeen Van Mieghem en Max Elskamp: subliem maritiem.
  • De laatste komma in het werk van Elskamp
  • Over de kleur van de melk in het werk van Max Elskamp
  • Synesthesie bij ELskamp, Guido Gezelle en Charles Baudelaire
  • Quant à ses vers: Nul ne les lit!
  • Elskamp als oorlogsvluchteling in Bergen Op Zoom
    Enige gedichten zoet als elixir d'anvers
    vertaald en toegelicht door Gilbert Vanhove
    14-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Le pauvre sacristain wordt boeddhist
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    "Le Pauvre Sacristain" wordt boeddhist.

    Mais du bien promis
    En sa somme nette
    Vœu  inexaucé
    Ciel non atterri.

    Maar van het beloofde heil
    Is  de eindbalans :
    Gelofte niet gestand,
    In hemel niet geland. 
    (« Chansons Désabusées » (1922) > En Soi >  I )

    Deux nuages d’or
    Passent dans le ciel,
    Dis, crois-tu encor,
    Rien n’est éternel,

    Pas même la mort,
    Au bout de la vie,
    Qui n’est que sommeil
    Parfois qu’on envie.
    « Chansons Désabusées », (1922) >  Heures > V

    Je n' ai été en rien, le disciple ou l'apotre,
    Et dans le songe seul, j'ai trouvé ma clarté.
    "Chansons Désabusées" >  De Soir > I

    Tu n' es l' apôtre que de toi-même,
    Et qui en soi écoute parler

    Les choses du monde qui essaiment
    Comme des abeilles aux rûchers.
    "Le Fleurs Vertes" (1934) > Aveux > VIII Sagesse.


    Max Elskamp kreeg veel epitheta  op zijn schamel hoedje gespeld:  “le solitaire anversois”, “le pieux écrivain”,  “de koorknaap” ,   “un Saint laic”, "le piètre avocat" (Jean de Boschère), ”le pauvre sacristain”(Max Elskamp over zichzelf!), “the delicate dreamer, cloistered in Antwerp”, “de aardse anachoreet”, “de Sint-Franciscus van de Franstalige letteren”(Emile Verhaeren), "le Verlaine belge", "un Mallarmé de Flandre" (Norge,1954),"le musicien à l'écho secret" (Mallarmé), "le mandarin d'Anvers", "een vreemde plant, ... een geranium aan 't raampje van een oude kantwerkster" ( E. De Bom), "een gotische miniaturist", "een beste jongen" (August Vermeylen), "de Antwerpenaar die een vreemd bargoensch schrijft" (Karel van de Woestijne), "de zingende zonderling", "de mystieke handwerkman", "un Arthur Rimbaud pour les pauvres gens" (Max Waller, 1905), "le poète intemporel", "poésie aérienne","beminnelijke dilettant", "un bourlingueur flamand de la poèsie","de groote dichter der Schelde" (nieuw tilburgsche courant, 24/2/1932) ... “Quant à ses vers: nul ne les lit! » (Jean de Boschère in een  essai uit 1914). Deze etiketten dragen niet veel bij tot beter begrip van zijn meesterschap. 
     
    Max Elskamp was een agnosticus, die naar God verlangde zonder in zijn bestaan te geloven, en die ter zake nog minder geloofde in “ de Openbaring” of in het spirituele of sociale nut van “De 
    Kerk”.  Voor de rest leefde Max Elskamp in latrelatie met zijn vriendin Gabrielle en volgde hij, wars van redingote en hoge hoed,  niet de dresscode van de bourgeoisie. Anders gezegd:  hij vertoonde een gedrag dat vandaag, voor een Kunstenaar, niet zo vreemd is.  
     

    Désirs

    Si tu le trouvais, Dieu, ne le dit à personne
    Garde en toi une joie qui serait tout d’amour,

    Comme celui qu’on a de celles qui se donnent
    En foi de cœur et d’âme, et vraies et pour toujours ;

    Si tu le trouvais Dieu, ce serait dans ta vie,
    La paix que tu cherchais, et la grâce attendue,

    Dans la douce clarté des certitudes luies,
    Et de leurs vérités, faisant des jours élus.

    Tu l’as connue la foi, mais dite dans les choses,
    Et dans les matins clairs ou dans les soirs tombés,

    Où c’est les yeux qui voient, au monde qui repose,
    Ou l’aube qui se lève, ou soleil se coucher,

    Sur des jardins de lys, des parterres de roses,
    Dans l’heure ou dans l’instant auquel on a rêvé,

    Et cela sans raison, et comme aussi sans cause,
    Et parce qu’il en est ainsi d’éternité;

    Tu l’as connue encor, quand en des printemps verts,
    La mer montait au loin ses vagues et ses flots,

    Et puis aussi en celles dont tu sus la chair,
    Mais lors tu t’es trompé, et tu n’as eu repos.

    Or Dieu tu l’as cherché, mais tu n’étais l’apôtre,
    Comme aux livres saints, l’avère le verbe écrit;

    Si tu l’eusses trouvé, ta vie eut été autre,
    Que celle qui te fut sur le chemin suivi,

    Et pour ta faim ton pain eut été fait d’épeautre,
    Et ton désir alors, sans doute consenti;

    Mais l’ange n’est venu, que pour te dire croix
    Quand elles sont dressées, qui font la douleur vraie,

    Et tu as su ainsi, comment on porte en soi,
    Son calvaire, en les jours, les mois et les années.

     

    Hunkeringen

    Als je hem vond God, zeg het aan niemand,
    Bewaar voor jezelf een vreugde die louter liefde zijn zou 

    Zo puur als die men hebben zou van hen die zich geven
    Met heel hun hart en ziel, echt en voor altijd; 

    Als je hem vond God, dat ware in je leven
    De vrede die je zocht, en de verbeide genade,

    In de zoete helderheid van blinkende zekerheden,
    En hun waarheden, die de dagen bijzonder maken.

    Je hebt het geloof gekend, maar expliciet in de dingen:
    In de heldere ochtenden of in de schemering van de avonden

    Waar het je ogen waren die neerzagen op een wereld in rust
    Waarin de ochtend gloort of  waar de zon ondergaat

    Over hovingen vol lelies, met perken vol rozen,,
    In het uur of het ogenblik dat men het heeft gedroomd,

    En dat zonder reden, en dus ook zonder oorzaak
    En omdat het zo al is sinds alle tijden:

    Je hebt het ook ondervonden als in de lentedagen
    De zee kwam vanuit de verte met zijn branding en golfslag,

    En dan ook in de vrouwen wier lichaam je hebt gekend
    Maar dat was een vergissing, en rust heb je er niet mee gehad.

    Dus je hebt God gezocht, maar een apostel  was je niet,
    Zoals in de heilige boeken het geschreven woord het bedoelt.

    Indien je Hem gevonden had, je leven ware anders geweest,
    Dan dat wat nu je deel was op de gevolgde weg,

    En voor je honger had je brood van spelt gehad,
    En je hunkering was dan zonder twijfel gestild geworden,

    Maar de engel is maar gekomen om je bij het kruis te brengen
    Dat het echte lijden verbeeldt,

    En zo heb je ondervonden, hoe men zijn calvarie
    In zich draagt in de dagen, de maanden en de jaren. 
    (*1)
     
    « Les Fleurs Vertes » (1934, postuum ) En Soi, V , Dèsirs", Œuvres Complètes » uitgeverij « Le Cri », 2000.  bladzijde 388 .
    (*1) Dit beeld is ontleend aan de Calvarieberg bij de Sint-Pauluskerk. Ook daar brengen de engelen de bezoekers naar het kruis. Voor Elskamp hangt echter niet Jezus aan het kruis, maar hijzelf, en voor hem biedt het lijden geen uitzicht op verrijzenis. In 1911 werd Elskamp boedhist. Van dan af beoogt hij enkel nog het Nirwana.

    Celle Qui Vient

    Voici la mort qui vient
    En trainant ses béquilles,
    N’aie peur, ni ne la crains,
    Ton âme est dans une île,

    Si lointaine, que rien
    Ne pourrait l’approcher,
    Pas même le divin
    Qui est d’éternité,

    Car la paix est en toi
    Au quai d’un port touché,
    Et plus loin que la foi
    Qu’en soi l’on a portée

    En l’amour que l’on sut
    Comme un soir qui s’éteint
    En l’émoi qu’on en eut
    Comme pain quotidien.

    Voici la mort qui vient
    Pour faire de ta chair
    Morte, ainsi qu’un pré vert
    Où le ver tait sa faim,

    Sous la terre où on est
    Tout en long étendu
    En le printemps qui vient
    Ou l’hiver advenu,

    Dans le néant de tout,
    Même de la lumière,
    Et lors qui fait de nous
    Jaune de la poussière,

    Or ce n’est qu’en la chair
    Qui est gaine de l’âme,
    Dans des jours noirs ou clair
    En les hommes, les femmes,

    Car l’âme est immortelle
    Et puis se réincarne,
    En l’infini toute ailes
    En la clarté qui pâme,

    Et c’est soleil alors
    Qu’on est d’éternité,
    Dans des ciels dits tout d’or
    Ou des nuits étoilées,

    Ame s’aimant en foi
    En un amour suprême
    Et que l’on sait sans croix
    Éternelle en soi-même.

    Hij Die Komt (fragment)

    Hier is de dood die komt,
    Slepend zijn pikkels over de grond,
    Ge moet niet schrikken of bang zijn,  
    Uw ziel zit op een eiland,

    Zo ver weg, dat niets
    Haar naderbij zou kunnen komen,
    Zelfs niet het goddelijke
    Dat in de eindeloosheid is.
    « Les Fleurs Vertes » , Pagina  428,  Aveux, III ,Celle Qui Vient ( Alleen de twee eerste strofen werden vertaald)


    Bouddha

    Dans un salon bourgeois
    Est un Bouddha tout d’or,
    Sur une table en bois
    Près d’un berceau où dort

    Un enfant dans ses langes
    Blanches et qui rappellent
    En leur clarté, des anges
    La neige de leurs ailes,

    Et Bouddha est debout
    Le lotus à ses pieds,
    Et qui sourit tout
    D’amour et de pitié,

    Avec l’ourma au front
    La main droite levée
    Et vers le blanc plafond
    Où lustre dit clarté,

    Et la gauche indiquant
    Le sol, ou tapis rouge
    Sur le plancher s’étend
    Dans de l’ombre qui bouge

    Projetée par le feu
    Qui brûle du bois vert,
    Car ici c’est l’hiver
    Advenu sous les cieux.

    Or une femme est là
    Au piano qui chante,
    Gauche et fausse voix
    Sur des mesures lentes,

    Du Schumann qu’elle fane
    Comme hiver fait des roses,
    Et le clavier profane
    Où ses doigts lourds se posent,

    Et Bouddha et tout d’or
    Est là et qui sourit,
    Car s’avérant alors
    C’est néant dit ici,

    Dans des âmes humaines                               
    Affirmé comme en foi,
    Par un chant dont l’haleine
    Le dit le Nirvana.


    Boeddha

    In een burgersalon
    Staat een Boeddha geheel van goud,
    Op een houten tafel
    Naast een wiegje waarin een kind

    Slaapt in zijn witte
    Lakentjes die in hun klaarheid
    Doen denken aan de sneeuw
    Van engelenvleugels,

    En Boeddha zit rechtop
    De lotus aan zijn voeten,
    En hij glimlacht vol
    Liefde en mededogen,

    Op het voorhoofd  de ourma,
    De rechterhand omhoog wijzend
    Naar het witte plafond
    Waarop de luster schijnt,

    En de linkerhand wijst
    Naar de grond, waar een rood tapijt
    Op de plankenvloer is gespreid
    In de schaduw die beweegt

    Geprojecteerd door het haardvuur
    Waarin groen hout knettert,
    Want de winter is gekomen
    Onder de hemelen.

    En een vrouw zit daar
    Aan de piano en zingt,
    Toonloos en met ongeoefende stem
    De langzame maten,

    Van Schumann die ze verkreukelt
    Zoals de winter het doet met de rozen,
    En op het vergeeld toetsenbord
    Rusten zwaar haar vingers.

    En Boeddha, geheel van goud
    Is daar en  glimlacht
    Want het lijkt dan zo
    Alsof het niets hier is

    In de menselijke zielen
    Hetgeen wordt bewaarheid
    Door de zang waarvan de klank
    Aan het Nirwana is verwant.

    « Les Heurs Jaunes » (1967, postuum) ” Œuvres Complètes » uitgeverij « Le Cri », 2000. Bladzijde 534 .
     Hori-mono, VI, Bouddha




    Tags:boeddha,Jean de Boschère,
    13-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mythologische vrouwen: Aurora en Atalante.

    Nous n’irons plus au ciel,
    (Nos ailes sont coupées)
    Chanter dans la rosée,
    Auprès de Gabriel,

    Nous n’irons plus au ciel,
    (Nos ailes sont coupées)
    Nous avons aimé celles
    Qu’il ne faillait aimer.

    (In het boek "van aangezicht tot aangezicht, modelinterpretaties moderne lyriek" bespreekt  Paul Pelckmans dit gedicht; uitg. Garant; 1991)

    We gaan niet meer naar de hemel
    (Onze vleugels zijn niet wel),
    Zingen in de nevel
    Dichtbij Gabriel,

    We gaan niet meer naar de hemel,
    (Onze vleugels zijn niet goed),
    We hebben bemind die
    Die men niet beminnen moest.

    « Chansons Désabusées » (1922), Heures, VI (fragment)


    Max Elskamp is geen wereldvreemd of dromerig type. "Quant à l'Escaut qui est le plus beau ... je le connais à la rame et à la voile depuis les
    pécheurs d'anguilles du haut jusqu'aux francs bougres du bas"( Robert Quiette: Max Elskamp, blz 33). Als jongeman peddelt hij in een kano op de Schelde naar Temse en Dendermonde met zijn vriendin Gabrielle de Meester of met zijn vriend  Henry Van de Velde. Max Elskamp is de zoon van vrijzinnige en gefortuneerde ouders maar hij verfoeit de bourgeoisie om haar koopmansgeest en vereenzelvigt zich liever met de gewone stadsmensen.  Hun handwerkzaamheid fascineert hem  en hij probeert hun eenvoudig leven  op vele manieren na te volgen.  Wanneer een leurder met mannekensbladen bij  hem op de Belgiëlei langskomt, inspireert hem dat tot de bundel :  “Six chansons de pauvre homme pour célébrer la semaine de Flandre” (1895) met als openingsvers:  “Un pauvre homme est entré chez moi, pour des chansons qu’il venait vendre… si humblement que c’ était moi… ». In de trappenhal van zijn woning verzamelde hij 2816 tot onnut geworden voorwerpen uit het Antwerps volksleven. De collectie werd in 1907 de kern van het Antwerps volkskundemuseum en ligt nu in het kijkdepot van het  “Museum aan de Stroom”.

    Ooit, in zijn jonge jaren, heeft Max Elskamp op de zeeën rond Europa gevaren aan boord van een cargo. Het leerde hem dat goede navigatie-instrumenten  levensnoodzakelijk zijn.  In zijn woning, “Belgiëlei 138”,  had hij ook een exquise collectie van 568 maritieme en astronomische meetinstrumenten, sommige daterend uit de tijd van Karel V.   Deze miniatuurschat  ligt nu geborgen in het Luikse “Musée de la Vie Wallonne”.  Object nr. 512  uit de collectie is een door Max Elskamp ontworpen zonnewijzer in leisteen, waarop hij in gouden letters de geboorte- en sterfdata gegraveerd heeft van zijn vader en zijn moeder.

    Aurore

    Elle avait nom Aurore
    Elle était blonde et belle,
    Et la lumière, et d’or
    Chantait sa joie en elle,

    Et l’on eut dit d’un ange
    Ayant perdu ses ailes,
    Qui portait, en ses langes,
    Comme enfant le soleil.

    Elle était tout d’amour
    Pour le monde et les choses,
    Et vêtait robe rose
    Dès le lever du jour,

    Et dans des jardins verts
    S’allait enamourée,
    Baiser les lys ouverts
    Humides de rosée,

    Comme aux matins là-bas
    Aux Hellades dorées,
    Chez sa mère Théia
    Quand c’était jour monté.

    Or Orion était  
    Encor toujours en elle,
    Et dans le jour qui naît
    A son amour fidèle,

    Elle avait oublié
    La mort où tout se tait,
    Pour rester à celui
    Qui dormait dans la nuit,

    Et dont l’âme brillait
    Etoile dans les cieux,
    Lorsque les soirs montaient
    Dans l’air leur ombre bleue,

    Pour apporter au monde
    Après jour de soleil,
    La paix douce et profonde
    En l’oubli du sommeil.

    Or dans le temps qui passe
    Et dans les millénaires,
    Où tout se perd, se tasse,
    Pour mourir ou se taire,

    C’est elle qui s’en vient
    Ouvrir, de la lumière
    Les portes, au matin,
    Pour faire la vie claire,

    Et je l’ai vue un jour
    Et qui me souriait,
    Et j’en ai pris amour
    Sans oublier jamais. 

    Aurora

    Zij had de naam Aurora,
    Zij was schoon en blond
    En het licht van goud 
    Zijn vreugde in haar vond.

    En men ware in de waan:
    Dit is een engel, van vleugels ontdaan,
    Die in  lakentjes bindt
    De zon als zijn kind.

    Zij was één en al minne
    Voor het heelal en alle dingen,
    En in haar kleed van rozen
    Liet zij de ochtend blozen,

    En in de groene hoven
    Dwaalde ze amoureus rond
    En kuste de lelies, nat
    Van  dauw, op de open mond,

    Zoals in de morgenstond
    Daar in het gouden Hellas
    Bij haar moeder Theia
    Zodra de dag er was.

    Maar (het beeld van) Orion was
    Nog altijd in haar
    En in de ontwakende dag
    Bleef zij haar liefde trouw,

    En vergat zij de dood 
    Die alles zwijgen doet,
    Om bij hem te blijven  
    Die bij haar sliep in de nacht

    Wijl zijn ziel schitterde 
    Als een ster aan de hemelen
    Van als de avondluchten
    In blauwheid schemeren,

    Na een dag van zon,
    Om zoete en diepe vrede
    Te brengen aan de wereld
    In de vergetelheid van de slaap .

    En in de tijd die (sindsdien) verloopt
    In de duizenden jaren
    Waarin alles verdwijnt en zich ophoopt
    Om (uiteindelijk) te sterven of te zwijgen,

    Is zij het die van het licht
    De poorten komt openen
    Als het ochtend is,
    Om het leven op te klaren,

    En ik heb haar gezien op een dag 
    En de glimlach die ze mij gaf, 
    En ik werd zo door haar liefde  gevat,
    Dat ik het nooit vergat.

    « Chansons Désabusées »  (1922) ” Œuvres Complètes »
    uitgeverij « Le Cri » (2000) ,  bladzijde 174   En
    Elles,  IV, Aurore.

    Atalante

    Or lampes ici qui s’allument,                                          
    Encens du foin coupé qui fume,
    Dans l’air monté,

    Nuit comme femme qui se presse
    De dénouer longues ses tresses,
     à son coucher,

    C’est étoiles qu’on voit chacune
    Se préciser et, une à une
    Après trembler,

    Dragon au zénith qui culmine,
    Antarès au sud qui s’incline
    Et nuit d’été.

    Mais lune alors sur le monde
    Qui vient en son temps pleine et ronde
    Tout d’or d’embue,

    Puis hommes tues, les dieux qui causent,
    Influx subi de tant de choses
    D’amour émues,

    Ombre qui lie et qui délie,
    Et, contrainte morte, la vie
    Qui se met nue,

    C’est vent qui passe au bord de l’eau
    Et les incline les roseaux,
    Et l’air qui chante,

    Et dans le bosquet de lilas,
    Avec la couronne qu’elle a
    C’est Atalante,

    Qui court une pomme à la main,
    Toute blanche dans ton jardin
    Comme vivante.

    Atalante

    Lampions hier die ontvlammen,
    In geur van dampend hooi
    In de avondlucht hoog,

    Nacht als een vrouw die zich haast
    Haar haartressen te ontbinden,
    Aan haar alkoof,

    En aan de sterren men ziet hoe elk 
    Zich toont en één na één trillen gaat
    In het verschiet.

    De draak in het zenit culmineert,
    Antares in het zuiden inclineert,
    Het is zomer en nacht,

    Met schijnsel dan over de aarde
    Van een maan die op haar tijd is, vol en rond,
    In gouden vacht,

    Dan mensen gehuld in zwijgen, goden die spreken,
    Influx wordt ondergaan in zoveel dingen,
    Doordrenkt  van liefde,

    Duisternis die hecht en onthecht,
    En, onder zachte dwang, het leven
    Dat zich bloot geeft.

    Er is een briesje aan de waterkant,  
    En het doet de rozentwijgen nijgen
    En de lucht die zingt,

    En uit het bosje seringen
    Met de kroon die ze heeft,
    Is het Atalante

    Die rent met een appel in de hand
    Gans wit over je land
    Alsof ze leeft.


    « Les Délectations Moroses » (1923)
     Œuvres Complètes » uitgeverij « Le Cri », 2000.
    Bladzijde 263 , Un soir d’été, VI , Atalante

     


    Tags:Aurora, Atalante,volkskundemuseum,Henry Van de Velde,
    12-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dwaallicht in Antwerpen

    Dwaallicht in Antwerpen 

    "En réalité, c'est Anvers,
    mais évocatoirement c'est tout autre chose"
    (Emile Verhaeren in zijn bespreking van Elskamps eerste bundel "Dominical"; "Nation", 27/3/1892)

    Doutes-tu encor ?
    Il n’est de réel
    Au chemin qu’on suit
    Pour trouver un port,

    Que les pas qu’on fait
    Que le sable essuie,
    Et soleil ou pluie
    D’hiver ou d’été,

    Au monde où l’on va
    Dans l’instant qu’on porte
    Et que l’heure emporte
    Dans le jour qu’on a.
    « Chansons Désabusées », (1922) , Heures, V

    Max Elskamp maakte in Vlaanderen vooral naam met “La Rue Saint-Paul”: de beschrijving van het leven in zijn geboortestraat in Oud-Antwerpen rond 1870. Maar het is opmerkelijk dat  nergens in dit gedicht, en trouwens nergens in zijn gehele oeuvre,  de namen “Anvers” of “Escaut”  voorkomen. Naar welke plaatsen op zijn atlas verwijzen  dan “Le fleuve” en “La ville”? En waar lag voor hem “La Rue Saint-Paul” ? Ooit droomde Max Elskamp ervan de stad Antwerpen te verlaten en een kasteeltje te bouwen in Ecaussinnes, het geboortedorp van zijn moeder in Henegouwen.  Albert Mockel raadde het hem af en wees hem op het gevaar dat hij daar  “Ecaussinnes”  niet zou vinden.
    (brief van 14/3/1921)

    Max Elskamp beschreef vele malen zijn lotsbestemming; zo ook in het postuum verschenen “Les Fleurs Vertes”: “Va vers de bleus oasis ceuillir les lys blancs de ton destin.”.  De geografische termen die Max Elskamp hierbij gebruikt  zijn  te vaag  ( “la mer”, “ l’ile”, “le chemin”, “le port”) om er onze GPS mee te activeren. Die zou overigens van geen nut blijken want de dichter onderneemt een  “reis naar binnen”. We hebben te maken met  een “voyageur immobile” (*1) die, zeker in zijn latere jaren,  zijn hoofdbivakplaats op de “Belgiëlei 138” zelden verlaat, en die, als hij het doet,  zelf  oriëntatieproblemen heeft. Zo blijft  Max Elskamp, voor zichzelf en zijn stadsgenoten,  een  “dwaallicht” in eigen stad:  « Rue où tu t'en vas, Comme un  étranger, En cherchant ta voie, Pourtant de chez toi … ». (het slotgedicht  van “La Chanson de la Rue Saint-Paul”).
    (*1) De term 'voyageur immobile" is ontleend aan de studies van Paul Gorceix over Elskamp.

    L’  île

    Une île est en toi
    Aux mers de tes rêves,
    Souvent que tu vois
    Quand le jour s’achève,

    Et mort le soleil
    Sur les flots en bleu,
    Montant sous les cieux
    Comme oiseaux en ailes;

    Une  île est en toi
    Lointaine en toi-même,
    Qui te donne émoi
    Comme aux jours qu’on aime,

    Dans l’instant qui vient
    Auquel on prend foi,
    Et puis qui s’éteint
    Souvent sous des croix.

    Une île est en toi,
    Dont le port s’avère,
    Par un phare au loin
    Qui dit sa lumière,

    Et que tes yeux voient
    Sans être certains,
    Blanche comme foi
    Entrée dans ta chair,

    Et lors doute allé
    Qui te donne joie
    Comme d’une paix
    Qu’on aurait en soi

    Dans la vesprée luie
    Et vêtue de moire
    Qui attend la nuit,
    Elle, en robe noire.

    Or ton âme est là
    Et dans tes pensées,
    Et qui parle en toi
    Dans le jour allé,

    Et te dit : tu  rêves,
    En ce que tu vois,
    Ce n’est  que la grève
    Qui se dit là-bas,

    Et faite de sable
    Où  vient la marée,
    A l’entour des câbles
    Des nefs amarrées,

    Et elle est plus loin
    L’ île que tu choies,
    Et sise hors de toi;
    Car dans le divin

    Un jour ce sera
    Moi, en toi restée
    Qui boirons en foi
    Vin d’éternité.

    Het Eiland

    Het is een eiland dat in u ligt
    In de zeeën van uw dromen
    Die tot u komen vaak 
    In het avondlicht

    Als de zon gestorven ligt  
    Op de golven in blauw,
    Strevend onderhemels
    Als vogels op vlucht.

    Het is een eiland dat in u ligt
    Ver weg in uzelf
    En het brengt u in verwarring
    Als in dagen van minne,

    Op dat ene moment
    Dat het u bezielt
    En daarna gaat het over
    Vaak in een lijdensweg.

    Het is een eiland dat in u ligt
    Met de haven in zicht
    Door een vuurtoren in de verte
    Die toont zijn licht,

    En uw ogen zien het
    Zonder zeker te zijn,
    Het is wit als het geloof
    Dat in u gekomen is,

    En dan is alle twijfel weg,
    En dat maakt u blij
    Als bij een vrede
    Die men hebben zou

    In de avondschemering 
    Als die in moiré gehuld
    Wacht op de nacht
    En zijn zwarte vacht.

    Maar uw ziel is daar
    En is in uw gedacht
    En spreekt u aan
    In de vergane dag
     
    En zegt: ge droomt,
    Wat ge ziet
    Is slechts het strand
    Dat daar ligt

    En bestaande uit zand
    Waar getij op belandt
    Tussen de kabels
    Van aangemeerde schepen,

    En het is veel verder,
    Het eiland dat ge koestert,
    En het ligt gevat buiten u,
    Want in het goddelijke.

    Op een dag zal het zo zijn:
    Ik, in u gebleven
    Ons lavend
    Aan wijn van eeuwig leven.

    Bron: «Les fleurs Vertes» (1934) ” Œuvres Complètes », « Le Cri », 2000. Bladzijde 422,  
    Sur les eaux,  L’  île


    La Mer Noire

    C’est dans un jour en toi
    Qu’il pleut, qu’il gèle et vente,
    Et sous un ciel sans foi
    En des heures démentes;

    C’est ton cœur comme nef
    Sur les flots blonds du rêve,
    Perdu dans le vent bref
    En le jour qui s’achève,

    Et soir alors qui vient
    Rouge du sang versé
    Par le soleil plus loin,
    Lui, qui s’en est allé.

    Des flots sont comme en toi
    Et c’est la mer qui pleure,
    Et tes yeux qui se leurrent,
    Dans un amer émoi,

    Des larmes que tu vois
    Comme dites en vert,
    Au lointain qui s’avère
    Sous les vergues en croix,

    Où ne sont des Jésus,
    Mais voiles qui balancent,
    Pâles, blanches et nues
    Et criant leur souffrance,

    Blessées par leurs armures,
     Et liées par les ris
    Pour le vent qu’on a pris
    Et dont elles endurent,

    Et en eux, les agrès
     Comme cordes tendues,
    Brise, ainsi qu’un archet
    Chantant des airs perdus.

    Or une île est là-bas
    Mais pourtant si lointaine
    Que la mort qui viendra
    Un jour te dire peine,

    Ne pourrait l’approcher
    Qu’en se donnant des ailes,
    Mais qui d’éternité
    Ne lui furent jamais,

    Et c’est la terre élue
    Que tu avais cherchée,
    Jadis en tes jours nus
    Et sur les nefs, allé,

    Et pour te rédimer
    Aux douces quiétudes
    Qui se disent de paix
    Et dans la solitude,

    De tes amours et folles
    De jadis, périmées,
    Et comme oiseaux s’envolent,
    Dans la nuit des passés.


    De Zwarte Zee

    Het is in één dag in u
    Dat het regent, vriest en tempeest,
    Onder luchten zonder geest,
    In warrige getijden.

    Het is uw hart dat als een schip,
    Op de blonde golven van de droom,
    Uit koers is door de val van de wind
     In de dag die eindigt

    En  dan de avond die  komt
    Rood van  het bloed verderop,
    Vergoten door de zon:
    Zij, die is onder gegaan.

    De golven zijn als in u,
    En het is de zee die schreit,
    En uw ogen zien wazig,
    Misleid door de ziltigheid.

    Gevuld met tranen,  
    Is  het al groen wat ze zien 
    Opdoemen  in de verte 
    Aan het kruishout van de masten 

    Waar het niet de Jezussen zijn
    Maar zeilen die flapperen,
    Bleek, blank en bloot ,
    Schreeuwend van pijn,

    Gewond in hun halzen,
    Ingesnoerd  tegen de wind,
    Vastgesjord met rifbanden
    Waar ze van afzien.

    En in hen is het takelwerk
    Met koorden vastgesjord
    Als op een strijkstok
    En de bries zingt erop verloren zijn lied. 

    En daarachter ligt een eiland,
    Maar wel zo ver af  
    Dat de dood die U op een dag
    Zal komen zoeken,

    Niet dichterbij zou kunnen komen,
    Tenware hij zich vleugels gaf
    Maar dat lukt hem
    Niet in eeuwigheid.

    En het is het beloofde land,
    Dat ge hebt opgezocht,
    Eertijds in uw argeloze dagen,
    Op de schepen van vroeger,

    Om daar in zachte zaligheden
    Van vrede en eenzaamheid,
    U vrij te kopen
    Uit uw liefdes,

    De dwaze van weleer,
    Verjaard, en als vogels
    Gevlogen  in de nacht
    Op de wiekslag van de tijden.

    «Les fleurs Vertes» (1934) , « Œuvres Complètes »,  « Le Cri »,  Bladzijde  417 , Sur les eaux,  II,   La Mer Noire

     


    Tags:sint-paulusstraat, Jean de Boschère,
    10-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Max Elskamp (1862-1931): elixir d'Anvers

    De poezie van Max Elskamp is als elixir d'Anvers van een hoog spiritueel gehalte en zoet als honing. In lichtvoetige en muzikale verzen beklaagt de dichter zich over het lot van zijn ziel die gekluisterd zit in een lichaam zonder vleugels. Midden in de behandeling van zwaarwichtige problemen van leven en dood tovert hij met een vleugje engelenhumor een glimlach op het gelaat van de lezer: "Twee witte wolkjes wandelen aan de hemel; zegt de één: zeg, geloof jij nog ? Niets is eeuwig toch: zelfs niet de dood aan het eind van het leven die slechts slaap is voor even."

    Deux nuages d’or

    Passent dans le ciel,

    Dis, crois-tu encor,

    Rien n’est éternel,

     

    Pas même la mort,

    Au bout de la vie,

    Qui n’est que sommeil

    Parfois qu’on envie.

    ("Chansons désabusées" Heures, V)

    Max Elskamp (1862-1931) schreef al zijn werk in de ouderlijke woning Boulevard Leopold 138, de huidige Belgiëlei, in Antwerpen. De vertaalde gedichten, waarmee U in deze blog kennismaakt, komen uit zijn latere bundels, die vanaf 1921 verschenen, velen ervan postuum. Deze bundels hebben  de vorm van bibliofiele plaquettes, “éditions confidentielles”, die enkel door bevriende kunstenaars konden worden gelezen. Van zijn vroeger werk liet hij één keer een handelseditie verschijnen in 1898 onder de titel "La Louange de la vie".  Om allerlei redenen voelde de dichter dit aan als een mislukking. Exemplaren van de laatste herdruk van "La Louange de la Vie" uit 1933 zijn vandaag nog altijd te koop voor de prijs van ongeveer drie euro. Deze eerste bundels (verschijningsperiode 1892-1895) kenden in de Belgische revues "La Jeune Belgique", "Le Coq Roude" en "Floréal" zowel voorpublicaties als (lovende) recensies.

    Max Elskamp was een sociaal en aimabel man, maar vooral na de dood van zijn vader in 1911, was het openbaar leven niet meer aan hem besteed. In brieven hield hij contact met zijn vrienden. In zijn dichtwerk had hij vooral omgang met zichzelf, met zijn overleden ouders en zuster, en met de vele mythische vrouwen die zijn bundels bevolken. Ook de engelen zijn permanent aanwezig, en Boeddha is nooit ver weg. De hier geselecteerde gedichten geven mogelijks antwoord op de vraag wat Elskamp uit de openbaarheid weg hield. 

    âme

    Est-ce toi ô mon âme,
    Que je vois sur la voie
    Parée comme une femme
    Qui marche et qui s’en va

    Et sortie de moi- même,
    Sous le soleil qui pâme
    Pour la cueillir, suprême,
    La paix que tu réclames ?

    Pour trouver loin du songe
    Les ciels vrais où c’est Dieu,
    En lesquels on se plonge
    Pour être enfin heureux ?

    Est-ce toi ô mon âme
    En ma chair incarnée,
    Qui veux, comme une femme
    Autre robe, et t’orner

    D’ailes comme anges
    Qu’on voit sur les peintures
    Blanches comme des langes
    Ou neiges sur des murs,

    Et puis monter si haut
    Qu’on ne sait où l’on est,
    Comme font les oiseaux
    Lorsque c’est Mai qui naît ;

    Est-ce toi qui voudrais
    Te perdre en l’infini,
    N’être plus de concret
    Mais d’abstrait qui délie,

    Comme atome qui n’est
    Que poussée de vie,
    Sans raison, sans pensée
    Sur la route suivie ;

    Je te l’ai demandé,
    Tu ne m’as répondu,
    Mais lors tu es rentrée
    Dans ma chair éperdue.


    Ziel


    Ben jij dat, o mijn ziel,
    Die ik zie langs de weg
    Gekleed als een vrouw
    Die uitgaat en op stap is,

    Om, weg uit mijzelf,
    In de koestering van de zon
    Haar te plukken, de ultieme,
    De vrede waar jij naar smacht ?

    Om te vinden, ver buiten de droom,
    De echte hemelen waar het Goddelijke is,
    En waarin men zich onderdompelt
    Om eindelijk gelukkig te zijn?

    Ben jij dat, o mijn ziel,
    In mijn lichaam geïncarneerd,
    Die wilt als een vrouw,
    Een ander kleed, met vleugelen

    Zoals de engelen
    Die men ziet op de peinturen
    Wit als linnen op bed
    Of sneeuw op de muren,

    Om dan op te stijgen
    Zo hoog dat men niet meer bevat
    Waar men is, zoals de vogels
    In de prille mei?

    Ben jij dat die zou willen
    Zich verliezen in het oneindige,
    Niet meer concreet zijn
    Maar een abstract iets

    Zoals een atoom dat niets is
    Dan een stofje leven,
    Zonder rede, zonder besef
    Van de gevolgde weg?

    Ik stelde je de vraag,
    Jij gaf mij geen antwoord,
    Maar dan ben je teruggegaan
    In mijn lichaam dat was ontdaan.

    Bron: « Œuvres Complètes » édition « Le Cri », 2000. pagina 290 , “Remembrances" (1924), en soi , V , âme.


    Tags:Belgielei, Elskamp

    een uitgebreide biografie en bibliografie vindt U op :
    http://schrijversgewijs.be/schrijvers/elskamp-max

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!