Max Elskamp (1862-1931)
Foto
Inhoud blog
  • vertaling van drie strofen uit j'ai triste d'une ville en bois
  • nog twee vertalingen uit de bundel dominical
  • vertaling uit de bundel dominical
  • In memoriam vader Louis Jean Francois Elskamp
  • Het weerzien met zijn zuster Marie op het Kielkerkhof.
  • Nog meer vrouwen.
  • Salomé: femme fatale
  • Gabrielle: latrelatie met een Engel.
  • Maya, de Illusie
  • Het liefje met de ongerepte naam: Sahèle
  • Slotgedicht van La Rue Saint-Paul
  • De Sint-Paulusstraat
  • Het Epicentrum van Elskamp: de Calvarieberg van de Sint-Pauluskerk
  • Zijn zus Marie: zelfmoord op een zondag in de lente van het jaar 1903
  • Moeder Claire Suzanne Adolphine Cousin uit Ecaussinnes
  • Préface van La Chanson de la Rue Saint-Paul
  • Bij de Magdalenas op de Calvarieberg van de Sint-Pauluskerk.
  • Le pauvre sacristain wordt boeddhist
  • Mythologische vrouwen: Aurora en Atalante.
  • Dwaallicht in Antwerpen
  • Max Elskamp (1862-1931): elixir d'Anvers
    Hoofdpunten blog elskamp
  • Francis Jammes bezoekt Max Elskamp in april 1900
  • emblematisch gedicht uit de bundel dominical
  • les trains vont vite .... de treinen van Max Elskamp
  • spam littéraire flamand
  • Mistroostige Verrukkingen: chez les marchands d'Asie
  • Levensblijde oorlogsbrieven uit Bergen op Zoom
  • Engelse vertalingen van Max Elskamp uit 1911
  • Biografie deel 2: 1916-1931
  • Biografie deel 1: 1862 tot 1916
  • Biografie Elskamp: woord vooraf en voetnoten
  • Eugeen Van Mieghem en Max Elskamp: subliem maritiem.
  • De laatste komma in het werk van Elskamp
  • Over de kleur van de melk in het werk van Max Elskamp
  • Synesthesie bij ELskamp, Guido Gezelle en Charles Baudelaire
  • Quant à ses vers: Nul ne les lit!
  • Elskamp als oorlogsvluchteling in Bergen Op Zoom
    Enige gedichten zoet als elixir d'anvers
    vertaald en toegelicht door Gilbert Vanhove
    06-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Slotgedicht van La Rue Saint-Paul
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ad Finem

    A présent ici,
    Noue-la ton écharpe,
    C'est le vent, la pluie,
    Tu n'as plus vingt ans,

    Tes cheveux sont blancs
    Et grise ta barbe,
    Et voici la vie
    Dont tu te déprends,

    Plus rien ne t'attend
    Dans les jours qui viennent,
    Et chose anciennes
    Qui ont fait leur temps,

    Tu portes ton coeur
    Et sans te leurrer,
    Du jour ou de l'heure
    Qui meurt ou qui naît.

    Ame en toi qui sait,
    Est-ce la sagesse?
    Est-ce la tristesse?
    Ou bien le regret?

    Ame en toi qui sait
    Ce que vie apporte
    Dans des heures mortes
    Ni tristes, ni gaies,

    C'est lumière aux cieux
    Autrement qui luit,
    Que dans les jours bleus
    Jadis de ta vie,

    Et monde changé,
    Rues où tu t'en vas
    Comme un étranger
    En cherchant ta voie.

    Pourtant de chez toi,
    Maisons, toits, fumées,
    Dans l'air que l'on voit
    Sous le ciel monter,

    Navires là-bas,
    Leurs vergues croisées,
    Qui dressent leurs mâts
    Guidons arborés,

    Choses dans tes yeux
    Qui ont navigué,
    Dans les jours heureux,
    Des mois, des années,

    Et que tu as sues,
    Que tu as aimées,
    Est-ce en ton oubli
    Qu'elles sont entrées?

    Non, tu as vieilli,
    Et las! Tu le sais,
    Non tu as subi,
    Mais rien n'a changé,

    Dans l'amour en elles,
    Jadis éprouvé,
    Où tu trouvais ailes
    Et dans tout les temps,

    Il n'en est ici
    Qu'ainsi qu'en la vie,
    Où c'est du présent
    Que meurt le passé.


    Ad Finem

    Knoop je sjerp dicht,
    De wind, de regen,
    Hier nu in je gezicht,
    Je kunt er niet meer tegen,

    Je haren zijn wit
    En grijs is je baard,
    En het leven hier,
    Wat is het nog waard,

    Niets wacht je nog op
    In de dagen die komen
    En wat voorbij is
    Zal niet meer komen,

    Je koestert in je hart
    Geen illusies meer,
    Om dag of uur,
    Hun einde of begin,

    Diep in je besef je,
    Is het wijsheid?
    Is het weemoed?
    Of gewoon spijt?

    Diep in je besef je,
    Dat wat het leven brengt
    In de doffe uren,
    Vreugdeloos noch blij,

    Het is licht aan de hemelen
    Van een ander soort schijnsel
    Dan in de blauwe dagen
    Van je leven voorheen,

    En in veranderde omgeving,
    Dwaal je door straten,
    Als een vreemdeling
    Die op zoek is naar zijn weg.

    Het zijn nochtans jouw
    Huizen, daken, schouwen,
    Die je in de lucht ziet
    Tot aan de hemel reiken,

    Schepen ginds,
    Hun ra’s kruiselings,
    Op de rechte masten,
    De standaard gehesen, 

    Dingen die je écht
    Hebt zien varen,
    In de gelukkige dagen,
    Maanden, jaren,

    En die je hebt gekend,
    Die je hebben begeesterd. 
    Is het in je vergetelheid
    Dat ze zijn geraakt?

    Neen, je bent oud
    En helaas! je weet het,
    Neen, je hebt het gehad,
    Maar niets is veranderd,

    In de liefde die
    Je eertijds voelde,
    Waaruit je kracht putte,
    En voor alle tijd,

    Het is hier niet
    Als in het leven,
    Waar  in het heden
    Sterft het verleden.

    (Slotgedicht van de bundel "La Chanson de la Rue Saint-Paul"; niet opgenomen in de verzamelde werken van 1967 en 2000)

     


    Categorie:Literatuur
    08-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het liefje met de ongerepte naam: Sahèle

    Het liefje met de ongerepte naam: Sahèle

    l' abandon

    C'est vous et qui m'avez quitté,
    Et pour me laisser dans la vie
    En l'amertune qu'on y boit.
    ("Sahèle" in "Les Joies Blondes" (1934))

    De tijd heelt alle wonden, maar niet die van Max Elskamp. De pijn van zijn mislukte jeugdliefde (Maria de Mathis) draagt de dichter levenslang met zich mee. Waarom de idylle eindigde, daarop zoeken we het antwoord niet.  We  houden het bij de uitspraak van Oscar Wilde :  "Een liefdesgeschiedenis bestaat niet, er is enkel de herinnering aan de liefde en het verlangen naar de liefde. Dat is alles. Onze ogenblikken van opperste vervoering zijn slechts een schaduwbeeld van wat we reeds elders beleefden of van wat we ooit hopen te beleven.’"

    Veertig jaar na de breuk,  62 jaar oud geworden,  maakt de dichter er een thema van in zijn werk in de vorm van  een mini-bundeltje van acht gedichten maar in geen enkel vers wordt de naam van de geliefde genoemd. De titel van het liefdesboeketje  luidt:  "Maya" (1923, 150 exemplaren). (In 1934 wordt dit bundeltje herdrukt in de postume editie van "Les Joies Blondes", maar de titel "maya" is dan gewijzigd in "Sahèle"). 

    Eén jaar na "Maya"  verschijnen zijn (bij leven) twee laatste bundels "remembrances" (1924, 250 ex)  en "Aegri Somnia"  (1924, 250 exemplaren). En in deze bundels duikt voor het eerst de raadselachtige "Sahèle" op . Ze wordt in de verzen expliciet aangewezen als het liefje dat hem verraadde en dat in zijn leven de rol heeft gespeeld van de "femme fatale" Salomé:

    Sahèle,
    C'est vous que j'ai aimé
    Et vous m’avez trahi
    A bouche qui sourit
    Un jour et sans regret,

    Et c’est vous à présent
    Qui passez dans ma vie 
    Ainsi qu’aux anciens temps
    d’Antipas, Salomé,

    Et c’est mon cœur, en moi,
    Par vous qui a saigné,
    Ainsi qu’en autrefois
    De Jean, tête tranchée.

    De naam Sahèle is, in het domein van de naamgevingen, zogoed als onbekend, maar is toch geen exclusieve creatie van de dichter Max Elskamp. De naam Sahèle komt bijna nergens elders voor in de letterkunde, de mythologie, de godsdienst- of de cultuurgeschiedenis. Toevallig  ontdekte ik dat in 1886 een zekere Armand Hayem een toneelstuk had geschreven "Don Juan d' Armana' waarin een jong Spaans meisje meespeelt dat Sahèle heet. De naam was dus geen eigen creatie van Elskamp. 
    (Tot op vandaag komt "Sahèle" als meisjesnaam bij ons niet voor. In franstalige Arabische families, afkomstig uit het Midden-Oosten, is dat wel het gevall zoals blijkt op Twitter waar enkele meisjes met Arabische achtergrond de naam Sahèle dragen. )

    In 1925, een jaar na de eerste publicatie van de naam "Sahèle" (in "Aegri Somnisa" en "Remenbrances" ,1924),  speelt het volgende tafereel zich af ten huize van Max Elskamp op de Belgielei 138:  (Het wordt ons verteld door Henry Van de Velde die er op bezoek is) : "Un jour, en 1925, au moment où le cerveau de mon ami avait déjà chaviré dans la démence et que je me trouvais seul devant lui, à la même place à cette table de la salle à manger où rien n'avait changé depuis que je m'y étais assis des centaines et des centaines de fois c'est-à-dire depuis plus de 50 ans, il évoqua toute l'histoire .... avec une précision frappante de détails et de noms. ..... Sans aucun geste, sans qu'aucun trait de son visage ne bougea dans sa face jaune et bouffie de cette époque, il évoqua ces heures douloureuses de sa vie en courtes phrases plaquées ......."   ( "Hommage de Henry Van de Velde": zie tekst van zijn voordracht op 15/6/1933 op http://artsetlettres ...)  


    L’ aimée

    Ne pleure plus Sahèle
    O toi, ma douce amie,
    Il  n’est ciel en la vie
    Et nous n’avons des ailes,

    Et le monde est Judée,
    Et il faut vivre en soi,
    Ne partager sa foi
    Qu’avec la seule aimée,

    Pour connaître la joie,
    La rencontrer sa paix,
    Et le bonheur parfois
    Alors ainsi trouver.

    Ne pleure plus, Sahèle,
    En tout ce que tu vois
    Et qui est hors de toi
    Sache que c’est le fiel,

    Rien n’est vrai en nous-mêmes,
    Que celle que l’on aime,
    Et qui vous donne émoi
    Elle aussi tout en foi,

    Dans des heures alors
    Qui deviennent sereines,
    Et dont noire la peine
    Hors de nous loin s’endort.

    Je te sais toi Sahèle,
    Je te sais toi en moi,
    Et tu me sais en toi,
    Moi aussi, et c’est ciel,

    0 mon aimée, si chère,
    Sois-moi lors le soleil,
    Qui me donne lumière
    En sa clarté vermeille,

    Ne pleure plus, Sahèle,
    Puisqu’ amour est en nous,
    Et qu’il se peut lors doux
    Comme aux ruchers le miel.

     

    Het Liefje

    Ween toch niet, Sahèle,
    O jij, mijn zoete lief,
    Een hemel op aarde is er niet,
    En erheen vliegen kun je niet,

    En de wereld is een jodenland,
    Waar je leven moet in eigen pand,
    En je geloof slechts delen moet
    Met je enig hartebloed,

    Om de vreugde te kennen,
    De vrede te bezitten
    En soms het geluk
    Alzo te vinden.

    Ween toch niet, Sahèle,
    Al wat je ziet
    En dat buiten u ligt
    Weet dat het gal is.

    Niets is echt in onszelf
    Dan wat men bemint
    En dat ons raakt
    En alles ook verbindt,

    In de uren waarin
    Men dan rust vindt, 
    En de doffe ellende
    Ver buiten ons inslaapt.

    Ik ken u Sahèle,
    Ik weet u in mij,
    En jij weet mij in u
    Evenzo, en dat is hemels,

    O mijn liefje, zo dierbaar,
    Wees dan voor mij de zon
    Die mij licht geeft
    In  haar gouden helderheid,

    Ween toch niet, Sahèle,
    Vermits liefde in ons is,
    En die kan dan smaken
    Zoet als honing in de raten.

     «Les Limbes», (1967) ("Het voorgeborchte"),  Œuvres Complètes », « Le Cri »; bladzijde 677.
    Dans l’ombre, III, L'aimée.

     


     


    Categorie:Literatuur
    Tags:Sahèle,Maya,Elskamp, Henry Van de Velde,
    09-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Maya, de Illusie

    MAYA, de illusie.

    Tout ce qui vit
    Tout ce qui bouge
    Est rêve a dit
    Le maître rouge

    Et lui qui sait
    Bouddha répond :
    Maya ? Tout est
    Illusion. 
    ("Les Fleurs Vertes" (1934), "Chansons Grises", V, Surate) 


    O Maya, c’est toi et que j’aime.
    Et malgré ce qu’a dit Bouddha,
    C’est toi l’illusion suprême,
    Qu’en ma vie j’ai connue en toi,

    Vraie dans mes rêves, dans mes songes,
    Et non fausse comme il t’a dite,
    Et en t’accusant de mensonge
    Alors ainsi, par lui maudite. 
    ("Les Limbes" ("Het voorgeborchte", 1967),
    In pace, II )

    "Maya" was de titel die Max Elskamp in 1923 aan een liefdesbundeltje gaf. Maar in 1934, in een postume editie, bleek die naam veranderd in "Sahèle".

    Bij Elskamp verwijst "Maya" vooral naar de boedhistische godin die troost en zekerheid brengt in de bedrieglijkheid en de misleiding van de zintuiglijke wereld.

    Maya

    Maya, ainsi qu’ailée
    De vos longs cheveux blonds,
    Maya l’illusion,
    Vous ai-je assez aimée ?

    L’Eve des anciens jours
    Toute parlait en vous,
    En le mensonge doux
    Qu’en vous était l’amour,

    Et du bien qu’il en est
    Sans pourtant qu’on le touche,
    Le rêve disait vrai
    Baiser de votre bouche.

    Maya dont les yeux clairs
    Chantaient les Idumées,
    Quand en nous nuit amère
    Dormait en long couchée,

    Maya qui souriiez
    Nous apportant clarté,
    Et qu’alors d’y penser
    Nous retrouvions la paix ,

    Maya et qui saviez
    Pourquoi l’on pleure ou prie,
    Dans le songe qu’on fait
    Et de tout qui délie,

    Et sur nous vous penchiez
    Mains sur nos fronts posées,
    Et nos yeux les fermiez
    Pour qu’on puisse oublier,

    Quoi qu’en ait dit Bouddha,
    Maya, vous étiez sûre,
    Dans la vie qu’on a
    Autant que la douleur.

    Or Maya en nos cœurs
    Qu’importe d’imposture,
    Lorsque le rêve élit
    En nous le paradis,

    Rien n’est vrai sous le ciel
    Que ce qu’en soi l’on porte,
    Et myrrhe en nous, ou miel
    C’est songe qui l’apporte,

    Et lors c’est vous Maya
    Comme Eve aux anciens jours,
    Qui nous tendez la joie,
    Le désir et l’amour ;

    Au fruit de l’arbre vert
    Que vous avez cueilli,
    Maya, aux grands yeux clairs,
    Et qui savez la vie,

    Maya, ainsi qu’ailée
    De vos longs cheveux blonds
    Maya l’illusion
    Si douce en nous entrée.

    Maya

    Maya, die gevleugeld lijkt
    Met Uw lange blonde haren,
    Maya de illusie,
    Heb ik U genoeg bemind?

    Zoals de Eva uit de eerste dagen
    Sprak alles in U  
    In de zoete leugen
    Dat de liefde in U was,

    En dat men er de zaligheid vond,
    Zonder dat men die aanraken kon;
    Maar de droom was echt,
    Het was de kus van Uw mond.

    Maya, in wier heldere ogen
    De antieke psalmen zongen,
    Terwijl in ons de bittere nacht 
    Uitgestrekt te slapen lag.

    Maya, die met uw glimlach
    Ons klaarheid bracht
    En alleen maar eraan denken
    Deed ons de vrede hervinden.

    Maya, die wist
    Waarom men weent of bidt
    In de droom die men heeft
    En die ons van alles verlost.

    Over ons heen gebogen,
    Streelde je ons voorhoofd,
    En sloot je onze ogen
    Zodat we vergeten konden,

    Wat Boeddha ook mocht beweren,
    Maya, jij was altijd echt
    In het leven zoals het is,
    Even echt als het lijden,

    Maya die in onze harten leeft,
    Wat deert ons de misleiding
    Als de droom in ons
    Het paradijs vond?

    Niets is echt onder het firmament
    Dan wat men in zich draagt,
    En mirre in ons of honing,
    De droom is onze koning.

    En dan ben jij het, Maya,
    Als Eva uit de eerste dagen,
    Die ons de vreugde brengt,
    De hunkering en de liefde,

    Met de vrucht die jij groen
    Uit de boom hebt geplukt,
    Maya, met de grote klare ogen,
    En die het leven kent,

    Maya, die gevleugeld lijkt
    Met Uw lange blonde haren,
    Maya de illusie
    Zo zoet in ons gevaren.

    « Chansons Désabusées » (1922), ( "Liederen van een Ontgoochelde"),  "Œuvres Complètes » , « Le Cri »,  Bladzijde 176, En Elles , VI,   Maya

     


    Categorie:Literatuur
    13-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gabrielle: latrelatie met een Engel.

    Gabrielle: latrelatie met een engel.

    Na de ongelukkige liefde, die hem levenslang als mens bleef pijnigen en als dichter bleef inspireren, kreeg Max Elskamp nog een liefdesrelatie met Gabrielle de Meester. ( in 1888: hij was toen 26, zij 17). Al vlug maakte hij met haar paradijselijke wandelingen in het nabijgelegen park "De Harmonie".

    In brieven verwijst Max Elskamp naar haar als  'l’accoutumée'.  "Hier soir, ... je m'en suis allé avec l'Accoutumée au promenoir, regarder le jeu de la lune et des nuages..." (brief aan Henry van de Velde)  Wie meer wil weten over deze relatie leze van Marcel Schiltz: “La Vie Tourmentée de Max Elskamp”.  Een andere ooggetuige van deze vriendschap was Robert Guiette (1895-1976) : "Que de fois je l’ai vu, vieillard, aller vers les quartiers de son enfance, comme enveloppé de solitude ! Une femme discrète et qui avait dû être très belle, l’accompagnait. Ils ne se parlaient pas. Ils allaient côte à côte, d’un pas sans hâte. Etait-ce « sa » rue Saint-Paul qui l’attirait ? Pensait-il à son poème, à l’église et au calvaire, à ses morts et à son passé ? Voyait-il revivre ses chers fantômes ? Ou bien poursuivait-il sa longue recherche de la Voie ?". (http://artsrtlettres.ning.com   op de blog van Robert Paul: "Hommage de Robert Guiette à Max Elskamp" (1962))

    L'Ange

    C’est l’ange Gabriel,
    Qui se dénomme tel,
    Que celle et que j’aime,
    Et d’une amour suprême,

    Et dans sa blanche robe
    Qui dit les paradis,
    Et dont elle s’enrobe
    Mon aimée, elle aussi.

    C’est l’ange Gabriel,
    Qui avertit Marie,
    D’un bonheur et promis,
    Qui lui viendrait du ciel,

    Et elle, mon amie,
    Mais elle et sans paroles,
    Me l’a donné et lui
    Et dans des heures folles,

    Mais si douces en moi
    Que lors en ses étreintes
    Je l’ai aimée en foi,
    Et ainsi qu’une Sainte,

    En sa chair et donnée
    Blanche comme une hostie,
    Et qui me disait vie
    Comme communiée.

    C’est l’ange Gabriel,
    Et qui porte des ailes
    Et elle, mon amie,
    Des manches de dentelles,

    Qui la font comme oiseau,
    Et dans des printemps luis,
    Alors qui chante haut
    Joie du ciel resplendi,

    Et dans l’émoi et dit
    Lors en la chair en elle,
    J’ai trouvé paradis
    Car j’étais dieu en elle.

    De Engel

    Hij, de engel Gabriel
    Die zichzelf zo heet
    Als zij die ik bemin
    In allerhoogste zin

    En die in het wit zich kleedt,
    Als in de tuin van Eden,  
    En zo is ook de snit van haar,
    Mijn lief en van haar kleden.

    Hij, de engel Gabriel
    Die Maria heeft bericht
    Van een geluk, een woord,
    Dat haar hooguit komen zou,

    En zij, mijn liefje,
    Maar zij, en zonder een woord,
    Gaf het mij en zij
    In uren van uitzinnigheid,

    Maar zo zalig in mij
    Als dan in haar omhelzingen
    Ik haar heb bemind in kuis gemoed
    Zoals het bij een heilige moet,

    In haar lichaam, mij gegeven
    Wit als een hostie,
    En dat was voor mij leven
    Als in de communie.

    Hij, de engel Gabriel
    Heeft de vleugelen gevouwen,
    En zij, mijn hartsvriendin,
    Kantwerk aan haar mouwen,

    Die haar doen op een vogel lijken,
    Zo één die in de schone lentetijd
    Hoog te zingen hangt
    En de blijdschap uit de hemel vangt,

    En in die emotie onomwonden,
    In dat lichaam van haar,
    Heb ik het paradijs gevonden
    Want ik was god in haar.

    « Les Heures Jaunes» (1934), En soi ,VII,   L’Ange  
    " Œuvres Complètes », « Le Cri » ( blz. 546).


    Categorie:Literatuur
    Tags:Gabrielle de Meester, Engel Gabriel, Guiette,
    14-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Salomé: femme fatale

    Salomé: “femme fatale”

    C’est temps allé qui se dérobe,
    Et la tête de Jean coupée
    Qu’emporte saignante en sa robe
    Une fois de plus Salomé…
    (“Huit chansons reverdies, dont quatre pleurent et quatre rient” (1942),VII, Vie.)

    De symbolistische kunst van eind 19e eeuw transformeerde de bijbelse Salomé in "femme fatale", een erotiserend schepsel. In die vrouwengestalte intrigeerde en inspireerde zij dichters, componisten en schilders zoals Oscar Wilde, Richard Strauss, Baudelaire, Mallarmé, Walter Vaes en … ook Max Elskamp. 

    Deze "Salomé" komt bij Elskamp vele keren langs: meestal in de schemering van de zomeravonden als de geuren van azalea’s, lelies en rozen door zijn zwak zenuwgestel vermangeld zijn in geuren van wierook, mirre, kaneel en het zweet van wiegende vrouwenheupen. Hoe dat precies verloopt, beschrijft hij in “L’ heure close” .

    Het tweede Salomé-gedicht speelt zich uitzonderlijk af niet ten huize van Max Elskamp, maar ergens in een zaaltje waar de dichter een balletvoorstelling bijwoont. Al vlug verzeilt hij… in Galilea, in het paleis van Herodes Antipas.
     
    L’Heure Close

    Mais dans ton jardin voici la servante
    Qui s'en est allée chercher la fraîcheur,

    Et la nuit qui vient dans l' odeur des plantes
    Puis dite dans l' air comme une blancheur,

    Lune pleine d'août dans le ciel qui monte,
    Et blonde et dorée qui luit sur le monde,

    Et journée faite, dans l'air immobile,
     L'heure qu'on entend sonner sur la ville.

    Mais lors paix qui vient issue du silence
    Dans l'odeur des lys et des Azalées,

    Montée dans l' air pur et qui se fiance
    Aux candeurs bleues du ciel enamouré,

    Tout ce que l' on voit, tout ce que l' on touche,
    Dit de certitude et de vérité,

    C' est pour l' âme, comme est pain pour la bouche,
    Et la vie ainsi et mieux acceptée.

    Or cœur lors en toi qui trouve le calme,
    Et comme au bercail ses désirs rentrés,

    Peut-être un peu grave en sa douceur calme,
    C' est ainsi parfois que te vient la paix,

    De soir ou matin ainsi qu'ils s'avèrent
    Et selon le jour ou bien suivant 1'heure,

    Et dans ton âme comme dans ta chair,
    Dite en toi sans plus, mais alors sans leurre.

    Mais repos ainsi, que l' on sent touché
    En soi, dans un peu moins de lassitude,

    Cœur, et dans son for, lui qui s'y complaît
     De l' avoir enfin trouvée quiétude,

    C' est en l' ambiance des jours passés,
    Bleus ou rouges rêves, et qui reviennent,

    Des lointains en nous, comme illuminés
    Des soleils dorés des amours anciennes,

    Anges lors en ailes au vent tendues,
    Passant en robes mauves, bleues ou vertes,

    Et femmes aussi, mais la chair à nu,
    Ou de leurs cheveux dénoués couvertes,

    Puis senteurs dans l'air de myrrhe et d'encens,
    Cœur comme il la su qui le bat son sang,

    C'est alors Egypte ou bien Galilée,
    Et elle qui danse elle, Salomé.


    Het Beloken Uur

    Maar in je tuin is dan de dienstmeid gegaan
    Dat heeft ze voor de koelte gedaan,

    En de nacht neemt bezit van de plantengeur
    En dat brengt in de lucht een witheid van kleur;

    Volle maan die in augustus steeds hoger stijgt
    En zo de aarde een goudblonde schijn verkrijgt,

    En in de lucht immobiel, als de dag is gedaan,
    Hoort men in de stad het uur op de toren slaan;

    En uit de stilte komt dan de vrede
    Met de geur van lelies en azalea’s mede

    In de ijle lucht die zich vermengt als liefde zelf
    Met de ongerepte blauwheid van het hemelgewelf;

    Al wat we zien, al wat we aanraken,
    Getuigt van zekerheid en ware zaken,

    Het is voor de ziel als brood voor de mond  
    En zo is er met het leven een hechter verbond,

    Het is dan dat het hart in u zijn kalmte herwint,
    Alsof het met zijn verlangens de schaapstal hervindt,

    Misschien wat plechtig in zijn zalige kalmte,   
    Maar zo is het soms dat de vrede u vindt

    Bij avond of ochtend zoals het komt,
    En naargelang de dag of volgens de stond,

    In je ziel evenzeer als in je lijf,  
    In uzelf gewoon maar wel zonder vertoon.

    En de rust die men dan in zich heeft,
    Is voelbaar omdat het enigszins minder moeheid geeft, 

    Uw hart in zijn binnenste verheugt zich erom
    Dat het eindelijk die gerustheid vinden kon.

    En het is in de nawerking van de voorbije dagen,
    Dat blauwe of rode dromen terugkomen,

    Uit de verten in ons, als door gouden zonnen verlicht,
    Afkomstig van liefdes die eertijds begonnen,

    Engelen zweven voorbij, de vleugels strak in de wind,
    In gewaden, purper, groen of blauw van tint,

    En vrouwen ook, maar gans bloot
    Of met hun haarlokken los tot de schoot,

    Daarna geurt het in de lucht naar mirre en wierook,
    En het bonzen van het hart wordt als eertijds gehoord,

    En dan is er Egypte of ook Galilee,
    En zij die danst, zij Salomé.

    (Bron: "Les Fleurs Vertes" (1934) , D' un soir d'été ,
    VII , L’Heure Close. « Œuvres Complètes » ,”Le Cri” ,blz 264)

    Salomé

    C’est dans les soirs                              
    Parfois marâtres,
    Où au théâtre
    On va s’asseoir,

    Et que l’on penche
    Pour mieux les voir
    Roses ou blanches
    Blondes ou noires,

    Dans la lumière
    Et leurs flagrances
    De fleurs de chair
    Celles qui dansent,

    Sur des musiques
    Vites ou lentes,
    A pas rythmiques,
    Et souriantes,

    Mimes, danseuses,
    Et ballerines,
    Douces, railleuse,
    Ou bien félines.

    Mais lors ballet,
    Ou long, ou court,
    Gracieux, gai,
    Et parfois lourd,

    Choses soudain
    Et qui s’évoquent
    De temps lointains
    Sans équivoques,

    C’est là-bas loin
    En Galilée,
    En l’air serein
    Au soir tombé,

    Un palais d’or
    Dans le couchant,
    Où sonnent cors,
    Où montent chants,

    Et puis des lances,
    Soldats et gardes,
    Banquet et danse
    Et que regarde

    Sombre, Antipas
    Les yeux baissés,
    Mais dansant là
    C’est Salomé

    Lèvres tendues,
    Les bras dressés,
    Et les seins nus
    Et d’or sombrés,

    Tandis que sur
    Un plat d’argent,
    Le long du mur
    Blanc du  redans,

    Un soldat vient
    Et les doigts raides,
    Portant aux mains,
    De Jean, la tête.


    Salomé

    Het is in de avonden
    Met een onzalig gevoel,
    Dat in het theater
    Men soms zitten gaat 

    En schuift op zijn stoel
    Om hen beter te zien,
    Wit of rood,
    Blond of zwart,

    In het schijnsel
    De glimpen
    Van het fleurig bloot,
    Van hen die dansen,

    Op muziek
    Rap of traag,
    Pasjes op maat,
    Lachjes op het gelaat,

    Gebaren, dans,
    Stepjes, 
    Zoet, speels,
    Of eerder kattig.

    Maar dan bij ballet,
    Dat lang is of kort,
    Gracieus, luchtig,
    En soms plomp,

    Dingen plots daar
    Die opdagen
    Uit verre dagen
    Onloochenbaar,

    Het is ginder ver
    In Galilea
    In de heldere lucht
    Bij valavond

    Een paleis van goud
    In de late zon,
    Hoornen schallen,
    Gezangen zwellen,

    En lansen dan,
    Van soldaten en wachters,
    Bij banket en dans,
    En dat ziet

    Somber, Antipas,
    De ogen neer,
    En daar in dans
    Is Salomé

    Lippen opeen,
    De armen hoog,
    De borsten bloot
    In goud getooid, 

    Terwijl dan 
    Langsheen de muur,
    Wit in zijn trans,
    Een soldaat stapt,

    De vingers verkrampt,
    Met op een zilveren schaal,
    Op het vlak van de hand,
    De kop van Jan.

    « Aegri Somnia » (1924): Fleurs Vertes, VII, (blz. 360,  “Le Cri”)

     

     


     


    Categorie:Literatuur
    Tags:Salomé, femme fatale,
    16-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nog meer vrouwen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Les Nefs

    Il y a femmes qui sont nefs,                                          
    Car elles vont en tous les temps,
    Dans les ans ou dans l’instant bref
    Chercher l’émoi qui les attend,

    Et pour ce faire, se font belles,
    Comme elles le peuvent souvent,
    En se donnant comme des ailes
    Qui sont leurs robes dans le vent,

    Et dites de couleurs toutes
    De jaune avérant l’or ardent,
    De mauve confirmant le doute,
    Et le blanc affirmant néant.

    Il en est comme les Maries,
    Et que l’on voit sur les autels,
    Et qui se vêtent de dentelles
    Et que l’on enrobe sans plis,

    Et puis d’autres comme Carmen,
    Ou en les Judées Salomé,
    Qui mettent des jupes de laine
    Courtes, dont les jambes sont montrées,

    Et puis il est celles qui chantent,
    Ou bien encor aussi qui dansent,
    Dont la présence, ceux-là hantent,
    De l’émoi qui n’ont connaissance.

    Il y a femmes qui se voilent,
    Comme bricks ou trois-mâts-carrés,
    En de longues robes de toile
    Où chair ne peut que se rêver,

    Et puis d’autres, et en maillots
    Qui les épousent en leur soie,
    Suivant leurs désirs ou leurs croix
    Et lors le cœur un peu falot,

    Mais en toutes, le port cherché,
    N’est que rarement approché,
    Car c’est seule chair en beauté
    Dans l’émoi par elles donné.


    De Schepen

    Er zijn vrouwen die als schepen zijn,
    Die varen uit bij alle weer,
    Voor lange tijd of voor een korte wijl
    Op zoek naar de emotie iedere keer,

    En hiervoor dirken ze zich op
    Zoals ze het vaak kunnen,
    Door zich als met vleugels te omhullen
    Dat zijn hun japonnen in de wind,

    En gekleurd in alle kleuren:
    Geel dat oogt als goud dat blinkt,
    Mauve brengt twijfel bij dat al,
    En het wit zegt niemendal.

    Er zijn vrouwen die lijken op Maria’s
    Zoals men het ziet op de altaren,
    En die zich  kleden in kantwerk
    Dat men insnoert met wat garen,

    En dan anderen als Carmen
    Of als in Judea, Salomé voordien,
    Die lakense rokken dragen,
    Kort, die de benen laten zien,

    En dan zijn er die zingen,
    Of ook die staan te springen
    Wier aanblik diegenen prikkelt
    Die in zichzelf verwikkeld zijn;

    Er zijn vrouwen die zich kleden
    Als bricks of driemasters;
    Met stijve hoepelrokken
    Waar men het bloot bij denken moet,

    En dan anderen in maillootjes,
    Die accorderen in fluweel
    Met hun passies en hun grillen
    En die van opwinding gaan gillen,

    Maar bij allen komt de gezochte haven
    Slechts zelden in ‘t verschiet
    Want meer dan een schoon lichaam
    Met veel omhaal vind je bij hen niet.

    «Les Limbes» (1967), Les Songes
    II, Les Nefs, “Le Cri”, ( blz. 664)

     


    Categorie:Literatuur
    18-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het weerzien met zijn zuster Marie op het Kielkerkhof.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het Weerzien met zijn zuster Marie op het Kielkerkhof.

    Ma Soeur là-bas qui m’attendez,
    Dans la nuit noire de la terre,

    Pour être un jour à vos côtés
    Lorsque mon heure aura sonné,

    Ma Sœur Marie, Ma Sœur aimée,
    Vous aussi qui avez souffert,

    Ce sera nous lors comme avant
    Réunis, mais dans le sommeil,

    Et dans la paix que l’on attend
    Après sa vie sous le soleil.
    (citaat uit "in memoriam à ma soeur Marie" in de bundel "La Chanson de la Rue Saint-Paul")
    foto: familiegraf Elskamp-Cousin; de vergunning werd toegekend in 1903: het sterfjaar van Marie. Hier liggen begraven: de vader Louis Elskamp met zijn twee kinderen Marie en Max. Oorspronkelijk bevond dit graf zich op "Het Kielkerkhof". In 1931, het sterfjaar van de dichter,  was dit kerkhof al gedeeltelijk gesloten. Van 1921 tot 1936 mochten er op "Het Kiel" enkel  bijzettingen plaatsvinden.  Burgemeester Lode Craeybeckx gaf in 1949 opdracht om het graf van Elskamp op stadskosten maar zonder plechtigheid over te brengen naar het Schoonselhof  (perk Z1, rij 1, lijn Zuid, nr 4374) . Het graf heeft er van stadswege het statuut gekregen van "eregraf". De begraving op "Het Ereperk" zelf was gestuit op het verzet van de Franstalige Brusselse erfgenamen, bij monde van ere-advokaat Damiens. (bron: Anne-Mie Havermans; thesis 1999)


    Max Elskamps zuster Marie stierf op 5 april 1903. De dichter verwoordde meermaals zijn verlangen om naast haar in het graf de eeuwige slaap te kunnen genieten. In het volgend gedicht "Vigie" spreekt de dichter vanuit de wereld der levenden zijn zuster in het graf toe. Hij vraagt haar of zij hem nog niet ziet aankomen want hij is naar haar onderweg. De voor hen beiden langverwachte dag daagt:  De dichter verlaat in het avondrood de wereld, waarin de rozen verwelken en waarin de mensen in de weer zijn met sterven. Zijn zus ziet hetzelfde rood als het ochtendrood van de nieuwe dag in het dodenrijk. 
     
    In het tweede gedicht "Celle qui vient" behandelt de dichter de toestand na zijn dood: zijn lichaam is in het graf ten prooi aan de wormen;  zijn ziel, bevrijd van het aardse kruis, zoekt verder haar weg in de eeuwigheid. (Over deze "exodus" van de ziel handelt ook een gedicht in de bundel "les joies blondes, Clartés XI,  L'Exode, zie de tekst van dit gedicht hierna) 

    Het uitkijken naar de hereniging met zijn zuster, vader en moeder, in de eeuwige rust van de dodenslaap was bij Elskamp geen dichterlijke pose. De dodenslaap moest hem "het zekerste geluk" brengen, waarop hij gans zijn leven gewacht had. Toen Elskamp als oorlogsvluchteling in 1914-1916 penibele uren beleefde in Bergen-Op-Zoom,  was het zijn grote angst daar te sterven en niet in Antwerpen in het bed van zijn zuster :" ... te weten dat je zelfs niet zal sterven in het bed waarin de jouwen bezweken zijn. (…) Ik ben helemaal wit, mijn benen zijn opgezwollen van het water, dat langzaam klimt. Als het aan het hart zal komen, ... zal het ogenblik daar zijn ... om eindelijk bevrijd te worden door de grote slaap die ik me toewens als het zekerste geluk waar ik op wacht.” (Elskamp in een brief die bij Henry Van de Velde in Weimar aankomt in februari 1915; vertaald en geciteerd door Henri Floris Jespers in het tijdschrift "Gierik 76", herfstnr 2002:  op  www.gierik.nvt.be/NR76
    ). 


    Vigie

    Je vous salue ma Sœur
    De veille et de vigie,
    Du côté de la vie
    Que voyez-vous venir ?

    Il fait matin, ma Sœur,
    Et c’est le jour qui monte,
    Mais du côté du monde
    Voyez-vous rien venir ?

    Je vous salue, ma Sœur
    Ils sont finis nos rêves,
    Aujourd’hui qui s’achèvent
    Dans le mal et le pire,

    Et la foi s’est éteinte
    En les sages, les folles,
    Leurs lèvres se sont jointes,
    En n’ont plus de paroles.

    Je vous salue, ma Soeur,
    A présent dans l’air rose,
    Qui regardez des roses
    Dans le soir se flétrir,

    Je vous salue, ma Sœur
    Car revoici les hommes,
    Et dans leurs villes comme
    Occupés à mourir,

    Je vous salue, ma Sœur,
    Car voici Azrael,
    Et la paix du sommeil
    En notre heure advenir.


    Uitkijkpost

    Ik zeg u dag, lieve Zus
    Van waken en wachten, 
    Wat ziet gij komen
    Van de kant van het leven ?

    Het is de ochtend die komt, lieve Zus,
    En de dag die daagt,
    Maar van de kant van de wereld
    Ziet gij niets komen ? 

    Ik zeg u dag, lieve Zus,
    Ze zijn gedaan onze dromen,
    Vandaag zijn ze gedaan,
    In ontij en ellende.

    En het geloof is weg
    In de dwaasheid der wijzen,
    Hun lippen zijn aaneen gekleefd
    En hebben geen woorden meer,

    Ik zeg u dag, lieve Zus,
    Die thans in de bleekrode lucht
    Kunt zien hoe de rozen  
    In de avond verwelken,

    Ik zeg u dag,  lieve Zus,
    Want hier zijn de mensen weer
    En in hun steden lijken ze
    Met sterven in de weer.

    Ik zeg u dag, lieve Zus,
    Want hier is Azrael (*1)
    En de vrede van de slaap,
    Ons (*2) uur komt eraan.
     
    « Les Fleurs Vertes » (1934) , « Chansons Grises »
    ” Œuvres Complètes » , « Le Cri », blz. 403 , VII , Vigie


    (*1) Azrael is "de Engel des Doods". Zijn taak bestaat erin de ziel uit de stervende los te maken en de weg te wijzen naar de andere wereld.
    (*2)  "Ons uur" benadrukt het feit dat dit hun beider uur is: broer en zus zullen met elkaar verenigd worden in de  eeuwigheid van de slaap. 

    Celle Qui Vient

    Voici la mort qui vient
    En trainant ses béquilles,
    N’aie peur, ni ne la crains,
    Ton âme est dans une île,

    Si lointaine, que rien
    Ne pourrait l’approcher,
    Pas même le divin
    Qui est d’éternité,

    Car la paix est en toi
    Au quai d’un port touché,
    Et plus loin que la foi
    Qu’en soi l’on a portée

    En l’amour que l’on sut
    Comme un soir qui s’éteint
    En l’émoi qu’on en eut
    Comme pain quotidien.

    Voici la mort qui vient
    Pour faire de ta chair
    Morte, ainsi qu’un pré vert
    Où le ver tait sa faim,

    Sous la terre où on est
    Tout en long étendu
    En le printemps qui vient
    Ou l’hiver advenu,

    Dans le néant de tout,
    Même de la lumière,
    Et lors qui fait de nous
    Jaune de la poussière,

    Or ce n’est qu’en la chair
    Qui est gaine de l’âme,
    Dans des jours noirs ou clair
    En les hommes, les femmes,

    Car l’âme est immortelle
    Et puis se réincarne,
    En l’infini toute ailes
    En la clarté qui pâme,

    Et c’est soleil alors
    Qu’on est d’éternité,
    Dans des ciels dits tout d’or
    Ou des nuits étoilées,

    Ame s’aimant en foi
    En un amour suprême
    Et que l’on sait sans croix
    Éternelle en soi-même.

    Hij die komt.

    Hier is de dood die komt
    Slepend zijn pikkels over de grond,
    Heb angst noch vrees voor hem,
    Uw ziel zit op een eiland,

    Zo ver weg, dat niets
    Haar naderbij zou kunnen komen,
    Zelfs niet het goddelijke
    Dat in de eeuwige ban is.

    Want de vrede is in u
    Op de kade van een gevonden haven
    En verder weg dan het geloof
    Dat men in zich heeft gedragen,

    In de liefde die men beleefde
    Zoals een avond die valt
    In de ontroering die dat bracht
    Als van dagelijks brood.

    Hier is de dood die komt
    Om te vermaken uw dood vlees
    Tot een groen plantsoen
    Waaraan de wormen vreten,

    Onder de grond waar men
    Gans en lang gestrekt ligt
    In de lente die komt
    Of de winter die ging,

    In het niet van alles,
    Zelfs van het licht
    En dat maakt dan
    Van ons geel stof.

    Maar alleen in het vlees
    Dat het kleed is van de ziel,
    In dagen, zwart of hel,
    in mannen, vrouwen,

    Want de ziel is onsterfelijk
    En leeft daarna verder
    In het eindeloos al, bevlogen
    In de helderheid die bezwijmt,

    En het is zon dan
    En men is eeuwigheid,
    In hemelen van zuiver goud
    Of in nachten vol sterren,

    Ziel die zich zalig voelt
    In een suprême liefde
    En die men ervaart zonder kruis
    Eeuwig in zich zelf

    ("Les fleurs vertes", aveux, III, Celle qui vient.)

    De twee eerste strofen van dit gedicht liggen, sinds november 2014, wit in zwarte steen gebeiteld op de strooiweide van het Schoonselhof, in een vertaling van Bernard Dewulf.


    "Les Joies Blondes"
    Clartés
    XI
    L’ Exode

    Tu partiras un jour
    Comme font les navires,
    Pour t’en aller dormir
    Lorsque viendra ton tour,

    Comme au sein de la terre
    Où cherchent les racines
    Des plantes, notre chair,
    Et qui leur est farine,

    Comme aux hommes épautre
    Et dont on fait le pain
    Pour les uns et les autres
    D’aujourd’hui et demain

    Tu dormiras un jour
    Dans la nuit éternelle
    Et alors sans amour
    Car la mort est cruelle,

    Et nous veut comme cendres
    D’un feu qui s’est éteint,
    Et que le vent peu tendre
    Balaie sans lendemain.

    Or yeux alors fermés,
    Dans la nuit qui regardent,
    Bouches qui ont parlé
    Qui se taisent hagardes,

    C’est l’ âme ayant perdu
    Sa gaine, elle de chair,
    Qui dans les éthers, nue,
    Est ainsi qu’au désert,

    Et cherche dans la nuit
    Pour se réincarner,
    Amour qui plus ne luit
    Là dans l’éternité.


    In bijlage: bericht over de begrafenis van Max Elskamp op het Kielkerkhof ("Het Vaderland', Den Haag, 14/12/1931)

     

    Bijlagen:
    uitvaart dec 1931.jpg (144.1 KB)   


    Categorie:Literatuur
    Tags:Azrael, Schoonselhof,Kielkerkhof,
    05-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In memoriam vader Louis Jean Francois Elskamp
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De dood van vader Louis Jean Francois

    Uittreksel uit "overlijdens, Antwerpen" : "17 april 1911: L. Elskamp, z.b., oud gemeenteraadslid, 82 jaar, wed. van C Cousin, Leopoldslei 138" (bron: Gazet Van Antwerpen, digitaal archief 21/4/1911 p 5).

    Max Elskamp raakte bij leven niet daar waar zijn ziel naar smachtte :  “Peut-être est-ce ma destinée d’ être celui qui attend sur le quai, en vain, peut-être n’ y a-t-il même pas de barques en route, vers moi, pour m’ apporter cette denrée rare dont j’ ai besoin comme de pain ». 

    De zeilschepen die Max Elskamp in de Antwerpse dokken zag aanmonsteren en afvaren, riepen bij hem dus andere verwachtingen op dan bij zijn mercantiele (vooral Joodse en Duitse) medeburgers:  “Ces chers concitoyens qui ne me sont pas chers…"(brief aan Jean de Boschère). " Les grandes eaux, le ciel et les navires ; c’ est la seule chose …qu’ ici à Anvers on puisse vraiment aimer. »   ( brief aan Maurits Mockel 26/3/1921). "Le souffle du large n' y apportait que des marchandises" (Guy de Schoutheete de Tervarent  in  "notice sur Edmond de Bruyn" )

    In “Le Carillon » ( d’Ostende )  van 27/10/1900 schreef een tijdgenoot:(1*)  « C’est tout à fait par hasard que Max Elskamp est né parmi nous.  Il devait être le contemporain des mystiques du  XIV siècle: Ruysbroeck et Heinrich Suso l’auraient compris. En notre temps il est dépaysé. »

    Meer dan een eeuw later lijkt het nog moeilijker om Max Elskamp een geschikte plek op aarde toe te wijzen. Tenzij misschien het Antwerpse Schoonselhof, perk Z1, bij zijn dode zuster en bij zijn vader, die in zijn armen was gestorven  eveneens in de ouderlijke woning, zoals de twee anderen: zijn moeder en zuster en eveneens in de "lentemaand" april ( 17 april, de sterfdag van zijn vader was de tweede Paasdag van het jaar 1911).
     
    Over deze sterfmaand "april" wijdt hij uit in een brief aan Albert Mockel. De brief is gedateerd 5 april 1922 : 5 april is de sterfdag van zijn zuster; 1922 is het publicatiejaar van "La Chanson de la Rue Saint-Paul":  "Mon tres cher et tres aimé ami ....A l'heure où je t'écris et à cette date du 5 avril (mois où tous les miens sont morts) ma soeur est morte , il ya dix ans (sic)... J'y ai pensé cette nuit, car je dors dans son ancienne chambre. Le 14 avril c'est ma mère qui m'a quitté, et mon père le 17. C'est curieux que ce mois nous ait porté malheur ainsi; j' ai cherché astrologiquement la cause, mais je ne l'ai trouvée." (L'amitié de Max Elskamp et d'Albert Mockel'; Henri Davignon, blz 61)

    In de bundel waarin het in memoriam aan zijn vader voorkomt vinden we in "Le Calvaire" ook het volgende vers: " Mon Dieu qui savez les étoiles, qui fixent à chacun son lot".

    Elskamp heeft levenslang de sterrenhemel onderzocht. De telescoop stond altijd klaar, de hemelkaarten lagen open op de tafel. Met externe hulp van een astroloog zocht hij het verband tussen de geboorte- en sterfdata van zichzelf en zijn huisgenoten en de weg die de sterren aflegden. Hij was ervan overtuigd dat, volgens de sterren, hijzelf in 1925 zou overlijden. En tot op zekere hoogte werd dit bewaarheid want 1925 was het jaar dat Elskamp, in dementie weggezakt, volledig en definitief uit het maatschappelijk leven verdween. Hij was zieldood. Alleen het kleedsel van zijn ziel bleef in 1925 nog zeven jaar lang over. Voor het feit dat zijn vader, moeder en zuster allen in de maand april overleden kon de astroloog echter geen antwoord vinden. Over de betekenis van de sterren, in verband met de sterfdata van zijn zuster en zijn vader, noteerde de dichter Francis Jammes het volgende uit de mond van Elskamp, toen hij hem bezocht in 1900 op de Leopoldslei 138 bezocht: « De même, Jammes, me disait-il, que vous affectionnez les fleurs que vous voyez revenir à des époques fixes, j’aime les étoiles dont j’attends le retour durant que le cycle de ma vie n’est point encore refermé. Celle que vous pouvez observer là, sur ce plan sidéral, ma sœur et moi la croiserons sans doute encore, ma pauvre sœur malade, mais il est écrit que mon père ne l’apercevra plus, même s’il devenait centenaire. Elle s’effacera, ce soir, à notre horizon, telle qu’une renoncule qui cesse de briller. ».

    In Elskamps collectie precisie-instrumenten voor plaatsbepaling op zee bevindt zich, als object nr 512, een achthoekige door Elskamp ontworpen zonnewijzer waarop hij in gouden letters de geboorte- en sterfdate van zijn vader en moeder heeft gegrift. (thans in "musée de la vie Wallonne", Luik).
    (1*) De tijdgenoot was André Beaunier (1869-1925). De recensie in "Le Carillon d'Ostende' van december 1900
     was een voorpublicatie voor zijn latere boek  "La Poèsie Nouvelle" (1902, Mercure de France, blz 381-382).

    A MON PERE

    Mon Père Louis, Jean, François,
    Avec vos prénoms de navires,
    Mon Père mien, mon Père à moi,
    Et dont les yeux couleur de myrrhe,

    Disaient une âme vraie et sûre,
    En sa douceur et sa bonté,
    Où s'avérait noble droiture,
    En qui luisait comme un été,

    Mon Père avec qui j'ai vécu
    Et dans une ferveur amie,
    Depuis l'enfance où j'étais nu,
    Jusqu'en la vieillesse où je suis.

    *
     
    Mon Père, amour m'était en vous,
    Que j'ai gardé toute ma vie,
    Ainsi qu'une lumière luie
    En moi, et qui vous disait tout;

    Mon père qui étiez ma foi
    Toute de clarté souriante,
    Dont la parole m'était loi
    Consentie par mon âme aimante,

    Mon Père doux à mes erreurs,
    Et qui me pardonniez mes fautes,
    Aux jours où trop souvent mon coeur
    De sagesse n'était plus l'hôte,

    Mon Père ainsi je vous ai su
    Dans les heures comme elles viennent
    Du ciel ou d'enfer descendues,
    Apportant la joie ou la peine.
     
    *

    Or paix et qui était en vous
    En l'amour du monde et des choses,
    Alors que mon coeur un peu fou
    Les voyait eux, parfois moins roses,

    C'était vous lors qui m'apportiez
    Foi en eux qui n'était en moi,
    Lorsque si doux vous souriiez
    A mes craintes ou de mon émoi,

    Et vous étiez alors mon Dieu,
    Et qui me donniez en silence,
    Et rien que par votre présence
    Espoir en le bonheur qu'on veut,

    Pour mieux accepter en l'attente
    L'instant qui est, le jour qui vient,
    Et sans doute les démente
    Croire aux joies dans les lendemains.

    *
     
    O mon Père, vous qui m'aimiez
    Autant que je vous ai aimé,
    Mon Père vous et qui saviez
    Ce que je pensais ou rêvais,

    Un jour où j'avais cru trouver
    Celle qui eut orné ma vie,
    A qui je m'étais tout donné,
    Mais qui las! Ne m'a pas suivi,

    Alors et comme je pleurais,
    C'est vous si doux qui m'avez dit:
    Rien n'est perdu et tout renaît
    Il est plus haut des paradis,

    Et c'est l'épreuve pour ta chair
    Sans plus mais d'âme un autre jour,
    Tu trouveras le vrai amour
    Eternel comme est la lumière,

    Et pars et va sur les navires
    Pour oublier ici ta peine,
    Puisque c'est ce que tu désires,
    Et bien que ce soit chose vaine,

    Va, mon fils, je suis avec toi,
    Tu ne seras seul sous les voiles,
    Va, pars et surtout garde foi,
    Dans la vie et dans ton étoile.
     
    *

    Or des jours alors ont passé
    De nuit, de brume ou d'or vêtus,
    Et puis des mois et des années
    Qu'ensemble nous avons vécus

    Mon Père et moi d'heures sincères,
    Où nous était de tous les jours
    La vie ou douce, ou bien amère,
    Ainsi qu'elle est tour à tour,
     
    Et puis en un matin d'avril
    Les anges noirs eux, sont venus,
    Et comme il tombait du grésil
    Sur les arbres encore nus,

    C'est vous mon Père bien aimé,
    Qui m'avez dit adieu tout bas,
    Vos yeux dans les miens comme entrés
    Qui êtes mort entre mes bras.

    Max Elskamp verwoordde de gevoelens voor zijn vader ook vaak in brieven. En in dat spontaan neergeschreven briefproza vinden we dezelfde verwoordingen terug als in "het poetische werk", waarvan vaak gedacht wordt dat het "een meer verheven en bevoorrechte inhoud" bevat.  Hierna een zin uit een brief aan zijn Waalse vriendin Emma Lambotte: "...j'ai vécu avec mon père, comme avec un ami; et à qui je disais tout ce que je faisais, meme le pire! et qui toujours souriait." ( brief geciteerd door Henri FLoris Jespers in "De Andere Stem van de Stad"; in het tijdschrift "Deus ex machina", 1992, nr 4, blz 96). En op de sterfdag van zijn vader, 17 april, schreef hij nog eens in dezelfde bewoordingen  aan Albert Mockel "Anvers, le 17 avril 1922. Mon tout cher ami,  
    Je suis ému de ta lettre fraternelle; elle m'arrive à l'heure où mon père est mort, et par une coïncidence bizarre, c'était comme aujourd'hui le second jour de  Paques. .... J' ai vécu avec mon père comme avec un ami. Il n'ignorait rien de moi, et... Il avait les mêmes idées que moi sur la mort; et pourtant il aimait la vie; il souriait à tout..."("L'amitiè de Max Elskamp et d'Albert Mockel; Henri DAvignon, blz 61)

    Vader Louis Elskamp als folklorist: Max Elskamp had het warme hart en de interesse voor  de folklore meegekregen van zijn vader.  Dat blijkt uit het tijdschrift "Volkskunde", waar Victor de Meyere  in jaargang 1933 drie oude Antwerpse vertelsels over Lange Wapper afdrukt die hem in 1909 door  vader Elskamp bezorgd waren. (XV Lange Wapper en 't gouden Joodje. XIV Lange Wapper en de Schrokkige vrouw. XIII Lange Wapper in de Danszaal). En in jaargang 1938 lezen we :"Louis Elskamp, reder en bankier te Antwerpen, vader van Max Elskamp, vertelde mij eens dat de Antwerpenaars in de Vlaanderen vroeger jaren "de panebroeken" geheten werden. " ( blz 70 Volkskunde (42e jaargang).  

    Vader Louis Elskamp als nijveraar: Louis Elskamp was bankbestuurder van de "union crédit anversoise" en aandeelhouder in meerdere handelsmaatschappijen. In 1905 werd Louis Elskamp o.a. commissaris van de Nv "La Habanera", aktief in de tabakshankel met Rusland. Dat kan de sigarenvoorraad verklaren die na de dood van Max Elskamp op de Leopoldlei 138 werd aangetroffen.

    Vader Louis Elskamp als politicus: Onder het burgemeesterschap van L. De Wael werd Louis Elskamp in 1872 gemeenteraadslid  van "de geuzen", een fractie waarvan ook Kreglinger, Vandertaelen en Cuylits deel uitmaakten. Louis Elskamp deed zich in de zitting van 19/10/1874 opmerken met een tussenkomst in de bespreking van het lastencohier van de "nationale tramrijtuigen" : "Ik vraag of de rijtuigen niet in twee klassen verdeeld worden ? In alle geval zou men de personen die niet deftig gekleed zijn, kunnen weigeren. Het is zeer onaangenaam nevens eenen schouwvager, onder andere, te moeten zitten. " Waarop raadslid M. Gits " En nevens eenen kapucien! Een persoon die zijn bloote voeten laat zien is niet deftig gekleed". (bron: Gazet Van Antwerpen, digitaal archief 9/12/1891)

    *
    **

    Aan mijn Vader
     
    Mijn Vader Louis, Jean, Francois,  
    Met uw namen als van een driemaster (*1),
    Lieve Vader, Vader van mij,
    In wiens ogen, met de kleur van mirre,

    Een ziel sprak, oprecht en trouw,
    In haar zachtheid en mildheid,
    Edel en recht door zee,
    Een ziel die straalde als zomerzon,

    Vader met wie ik leefde
    Als met een goede kameraad,
    Sinds ik een blode knaap was,
    Tot de man met de leeftijd die ik nu heb. (*2)


    (*1) "M. Louis Jean François Elskamp était le propriétaire d’un brick nommé l’Ortélius et d’un trois-mâts carré baptisé « Le Louis » Aldus Marie Gevers in  "Hommage de Marie Gevers à Max Elskamp" op http://artsrtlettres.ning.com  blog van Robert Paul   
    (*2) Max Elskamp moet ongeveer 59 jaar geweest zijn toen hij dit schreef.

    *
    Mijn Vader, liefde voor mij vervulde je
    En dat koesterde ik levenslang
    In mij als een lichtend licht
    En ik besprak met jou alles;

    Mijn Vader die mijn baken was
    Vol vriendelijke klaarheid,
    En wiens woord mijn regel was,
    Die ik volgde met blij gemoed,

    Mijn Vader, mild in mijn dwalen,
    En vol vergeving in mijn falen,
    In de dagen dat al te vaak in mij
    De redelijkheid zoek was.

    Zo heb ik je gekend, Mijn Vader,
    In de uren zoals ze komen
    Zo goed en kwaad als ze zijn,
    Met hun lief en leed.

    *
     
    Onverstoorbaar was je
    In je omgang met de wereld en met alles,
    En als mijn hart, wat uitzinnig, 
    Het soms minder rooskleurig zag,

    Dan was jij het die mij
    Het vertrouwen gaf dat ik miste,
    Door mij jouw glimlach te gunnen
    In mijn angsten of wrevel,

    En jij was dan mijn God,
    En zonder één woord,
    En enkel maar door er te zijn
    Gaf je mij uitzicht op gelukkig zijn,

    Om afwachtend te aanvaarden
    Het moment dat is, de dag die komt,
    En zonder dat twijfel knaagt,
    Te geloven in de zaligheden van morgen.

    *

    O Vader, jij die van mij hield,
    Zoveel als ik van jou,
    Mijn Vader, jij en die wist
    Wat ik dacht en droomde,

    Toen ik meende haar te vinden
    Die mijn leven had kunnen tooien (*3),
    Aan wie ik alles zou gegeven hebben,
    Maar die helaas! mij niet is gevolgd,

    Dan en omdat ik huilde,
    Was jij het die mij zo zacht zegde:
    Niets is verloren en alles herleeft
    Schoner dan in de dromen.

    En het is erg dat je dit
    Beleeft maar je hart
    Zal ooit de echte liefde
    Vinden die eeuwig als licht is,

    En vertrek, ga varen,
    Vergeet hoezeer je werd bezeerd,
    Want dat is het wat je begeert, 
    En zelfs al is dat vergeefs,

    Ga, mijn zoon, ik ben bij je,
    Je zult niet alleen zijn bij het zeilen, 
    Ga, nu en blijf vooral geloven,
    In het leven en in jouw gesternte.
    (*3) Zie "Sahèle". Na de breuk met zijn jeugdliefde scheept hij in op de cargo "Princesse Stéphanie" voor een reis van 6 weken (mei-juni 1887) langsheen de kusten van de Middellandse Zee.

    *
    En de dagen zijn dan verstreken,
    In nacht, mist of gulden licht gehuld,
    En daarna de maanden jaren,
    Die we samen hebben beleefd

    Mijn Vader, jij en ik, doorleefde uren,
    Waarin we het leven van alle dag
    Proefden, zoet of eerder bitter,
    Zoals het is, en dat steeds weer,

    En dan op een ochtend in april
    Zijn de zwarte engelen gekomen,
    En terwijl stofhagel viel,
    Op de nog naakte bomen,

    Ben jij het, mijn lieve Vader,
    Die mij adieu zegt, heel gedempt, 
    En jouw ogen in de mijne als in getogen,
    Lig je dood in mijn schoot.

    *
    **

    "In memoriam, I, A mon père ("La Chanson de la Rue Saint-Paul" 1922.


    Categorie:Literatuur
    Tags:Louis Jean Francois Elskamp,Albert Mockel, Emma Lambotte,
    28-07-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vertaling uit de bundel dominical
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Zondag !

    7 maart 1892 : Max Elskamp is dertig jaar oud als hij naar buiten komt met “Dominical”,  onder het motto: « Et c’était comme si le monde secouant l’ancien cilice, se vêtait de la blanche robe des églises. »  (een citaat uit het werk van Raoul Glaber (Raoul de kale, 985-1045), een monnik van Cluny).

    In de vroege middeleeuwen doen de monniken in bruin boetekleed hun arbeid in stilzwijgen. Maar in de abdijen van Cluny kleden zij zich in het wit en zingen zij dag en nacht psalmen om de hemelse engelenkoren te evenaren. Het is er alle dagen zondag.

    Hierna volgt het inleidend gedicht van de bundel “dominical”. Het heeft geen titel. Voor de vertaling gebruikte ik de uitgave van 7 maart 1892 vanop de link:
    http://www.aml-cfwb.be/musee/enligne/auteurs-domaine-public/par-auteurs

    Expiant son illusion,
    mon âme des bons jours enfuis,
    dans ses chapelles d’onction,
    de dimanches s’est éjouie,

    au for d’une petite ville,
    sous les chaires de vérité,
    seule aux accores de son île
    maladroite de bois sculpté ;

    loin par le peu de ses paroles,
    - c’est le bonheur à mes couleurs -
    et novice du rire au pleur,
    à des jardins hauts d’herbes folles,

    mon âme, d’un voyage enfant
    au moi que l’hier endimanche,
    s’en revient pour aller en blanc
    avec les enfants des dimanches.

    Tot uitboeting van haar illusies
    heeft mijn ziel uit de schone vergane dagen,
    in de kapellen haar gewijd,
    zich in de zondagen verblijd,

    binnen het rechtsgebied van een kleine stad,
    waar zij op de trappen van de preekstoelen zat,
    zielsalleen op haar eilands steile rif,
    onhandig uit hout gebeiteld met de hand;

    ver, door de schaarste van haar woorden,
    - het is een zegen voor mijn palet –
    en novice van lach en traan in tuinen
    waar hoog de wilde grassen staan,

    komt mijn ziel na reis in kindertijd
    terug naar mij, (het gisteren verzondagst mij),
    om in wit habijt voortaan
    met de zondagskinderen te gaan.


    Categorie:Literatuur
    Tags:vertaling, dominical,elskamp,
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.nog twee vertalingen uit de bundel dominical

    "Dominical"

    Zondag!

    "de joie"
    twee vertalingen

    In het eerste hoofdstukje "de joie" van de bundel "dominical" beschrijft de dichter zeven genoegelijke ervaringen die hij gehad heeft op Antwerpse zondagen.

    In fragment VI komt de dichter (een geoefend roeier) met zijn bootje roeiend op de Schelde naar de stad toe gegleden. 

    In fragment VI brengt de dichter verder de windstille middag door in de oude stad.

    De Joie
    VI

    Et je m’en reviens de mer
    pauvre pécheur,
    maintenant et à l’heure
    de ce dimanche,
    ainsi soit-il.

    Et je m’en reviens de l’eau,
    les rames haut,
    sonnant comme des heures,
    au beau dimanche,
    ainsi soit-il.

    La voile a coulé dans l’eau
    mon beau bateau,
    maintenant sonne l’heure
    d’un beau dimanche,
    ainsi soit-il.

    Or la voile, l’aient les tailleurs,
    aussi la mer,
    alors que sonne l’heure
    d’un beau dimanche,
    ainsi soit-il.

    Un dimanche est dans mon cœur,
    pauvre pécheur,
    maintenant et à l’heure
    de ce dimanche
    ainsi soit-il.


    VII

    Et voile à nul souffle bercée,
    s' enguidonne d'un beau ciel d'or
    le dimanche très en décor
    pour les femmes de mes pensées :

    et les femmes ont dépensé
    leur cœur tout devant les fenêtres
    et creusent, d'amour enlisées,
    jusqu'au pleur ce ciel des fenêtres.

    Vierges d'attente et de martyre,
    au gril vert des persiennes lasses,
    dans les jardins des croisées basses,
    les femmes, jusqu'à se mourir,

    cristallisent rouge aux fenêtres
    - Appeaux naïvement enfants -
    leur cœur sous les tabliers blancs
    et tels des rideaux aux fenêtres.

    Or, en vain, les femmes, amantes
    d'aimer, se sentent infinies,
    leurs besognes sont définies,
    et, pauvre leur cœur de servantes

    froidit, pour que se fassent blanches
    leurs mains, en très naïves grèves,
    dans la comédie bleue du rêve.
    Or, passent ainsi les dimanches.


    VI
    En ik keer weer van zee
    arme zondaar,
    nu en in het uur
    van deze zondag,
    amen.

    En ik keer weer van het water,
    de roeispanen hoog,
    wijl de uren slaan,
    op de schone zondag
    amen.

    Het zeil heeft in het water
    mijn schone boot gelaten,
    nu slaat het uur
    van een schone zondag,
    amen.

    En het zeil, met de naaisters mee,
    en ook met de zee,
    dan slaat het uur
    van een schone zondag,
    amen.

    Het is zondag in mijn hart
    arme zondaar,
    nu en in het uur
    van deze zondag
    amen.

    VII

    En zeil door geen zuchtje bewogen
    met als wimpel de goudblauwe lucht,
    laveert de zondag zich zeer in decor
    naar de vrouwen mij voor ogen.

    En de vrouwen hebben hun hart breed   
    uitgestald in het glas van de ruiten
    en onder liefde versmacht, zuchten zij  
    die lucht stuk aan de ruiten.

    Maagden van wachten en ondergaan,
    bij het groene luik van oude zonneblinden
    bezijden de lage kruisvensters,
    vrouwen, wegkwijnend in het bestaan 

    in het kristallicht achter de ramen,
    - lokmiddelen van argeloze kinderen -
    kleuren hun hart rood onder de schorten die wit zijn
    als de gordijnen aan de ramen.

    En, dwazen, in hun lust naar liefde 
    voelen de vrouwen zich eindeloos,    
    maar hun besognes zijn gekend
    en armzalig krimpt hun slorenhart    

    als hun handen zich wit laten maken
    bij de zeer kinderlijke zandspelen
    in het blauwe blijspel van de waan.
    En zo gaan de zondagen voorbij.

     


    Categorie:Literatuur
    Tags:domnical, vertalingen, elskamp,
    05-08-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vertaling van drie strofen uit j'ai triste d'une ville en bois
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Dominical
    “d’anciennement transposé”

    foto: jongemannen met bolhoed laten zich op  houten paardjes rondzwieren op de Antwerpse kermis, anno 1900.


    Het tweede hoofdstuk van “dominical”, getiteld “d
    ‘ anciennement transposé”,   is van toon negatief en vijandig.
    De dichter voelt zich onbehaaglijk. Hij voelt zich niet langer op
    zijn gemak in zijn (oude) stad. De ziel van zijn stad ontglipt hem.

    Hierna volgen de vijf strofen van het openingsgedicht  van  “d’ anciennement
    transposé”.

    Het is tevens één van de liederen van de Waalse zanger Julos Beaucarne.  Luister naar dit lied op de link: 

    http://www.florilege.free.fr/juke-box/montrer.php?item=j-ai-triste-d-une-ville-en-bois

    Drie van de vijf strofen dragen in hun ondergrond taferelen mee uit het dagelijks leven in oud-Antwerpen eind 19e eeuw: 
    strofe 1: de kermismolens op het Walburgisplein, een plein dat omzoomd was met houten huizen die afgebroken werden bij de rechttrekking van de Scheldekaaien;
    strofe 3: de schaatspret op de Schelde vanop linkeroever (Sint-Anneke) waar de dichter op een vaste plek zijn bootje had liggen;
    strofe 5: de taptoes die op zondagavond de dronken soldatennaar de kazernes (o.a. die op het Falconplein) riepen.

    Strofes 2 en 4 zijn (voor mij althans) te cryptisch om er een leesbare vertaling te kunnen van maken.

    Dominical
    D’anciennement transposé

    I
    J’ai triste d’une ville en bois,
    - tourne, foire de ma rancœur,
    mes chevaux de bois de malheur -
    j’ai triste d’une ville en bois,
    j’ai mal à mes sabots de bois.

    J’ai triste d’être le perdu
    d’une ombre et nue et mal en place,
    - mais dont mon cœur trop sait la place -
    j’ai triste d’ être le perdu
    des places, et froid, et tout nu.

    J’ ai triste de jours de patins
    - Sœur Anne ne voyez-vous-rien ? -
    et de n’aimer en nulle femme ;
    j’ai triste de jours de patins,
    et de n’aimer en nulle femme.

    J’ai triste de mon cœur en bois,
    et j’ai très-triste de mes pierres,
    et des maisons où, dans du froid,
    au dimanche des cœurs de bois,
    les lampes mangent la lumière.

    Et j’ ai triste d’une eau-de-vie
    qui fait rentrer tard les soldats,
    au dimanche ivre d’eau-de-vie,
    dans mes rues pleines de soldats,
    j’ai triste de trop d’eau-de-vie.


    Zondag!
    Uit vanouds overgezet

    I

    Ik heb hartzeer van een houten stad,
    - zwier, kermismolen van mijn wrevel,
    mijn paarden van ongelukshout –
    ik heb hartzeer van een houten stad,
    En pijn aan mijn klompen.

    ……………………………

    Ik heb hartzeer van dagen schaatsrijden,
    - Zuster Anna ziet gij iets ?  –
    en van het beminnen van geen vrouw;
    ik heb hartzeer van dagen schaatsrijden,
    en van het beminnen van geen vrouw.

    …………………………………

    En ik heb hartzeer van brandewijn, één
    die de soldaten laat terug laat zijn,
    op zondagen zat van brandewijn,
    in mijn straten die vol soldaten zijn,
    ik heb hartzeer van zoveel brandewijn.


    Categorie:Literatuur
    Tags:Beaucarne, Walburgisplein,

    een uitgebreide biografie en bibliografie vindt U op :
    http://schrijversgewijs.be/schrijvers/elskamp-max

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!