zo midden in de nacht is er weinig verkeer ik denk aan weleer toen er nog weinig auto's waren en we nog kind waren toen zagen we bijna geen meer auto's meer
wat het voorbije kleurde vervaagt soms traag met geduld verbergen ze de oude laag het pigment dat in de ziel zit wordt nooit meer helder wit het heden hebben we soms graag
elke morgen namen ze dezelfde trein ze genoten over heel de de lijn van hun samen zijn toen het ontspoorde verdween de gein eentje deed zich lelijk pijn
in haar glanzende ogen dacht hij de wereld te zien haar uiterlijk gaf hij een acht op tien een vuur van passie laaide hevig op zij was mooier dan een levende pop hij had medelijden met haar als ze grien
die kerel kan alle kanten op omdat hij goed leerde tussen de vele wegen liggen haast ook de verkeerde voor hem lag de wereld open hij moest beginnen lopen het was de ganse wereld die hij begeerde
zij was als het ware door de hemel gezonden nog voor ze door hem werd gebonden bleek hij verbonden toen werd de liefde ontbonden hij bleek te aards gevonden hij voelde zich met de hel verbonden
hij schrijft over afscheid en sterven zonder inkt te sparen niet zonder succes terwijl het de zijne waren hij vult leegte met vele boeken en blijft naar verhalen zoeken het afscheid is anders dan kinderen baren
hij kon het niet laten haar te slaan zij dacht : het zal wel overgaan maar op een dag nam zij de benen en stampte eens goed tegen zijn schenen nu kon hij alleen zijn mannetje staan
de lamp op de badkamer doet het niet zodat je niets ziet ik kan niet in de douche geraken en ik mag me vandaag niet vuil maken nu weet ik pas wat een lamp biedt
ik schrijf niet altijd mooie gedichten en trek dan lelijke gezichten als ik begin te schrijven en er niets op het papier blijft klijven dan wil mijn gelaat maar niet oplichten