Het is niet de glanzende loop van het machinegeweer waar ik in kijk die me bang maakt, het is het gezicht van de jongen die het wapen op me richt. Zijn verstrakte kaken en felle ogen maken me één ding duidelijk: als ik nu doorrijd, haalt hij zeker de trekker over. Voor iemand die zelden in een gevaarlijke situatie verkeert, is angst een onwerkelijke emotie, een intense, fysieke ervaring. Mijn borst verkrampt, mijn keel slaat dicht en mijn rechterbovenbeen begint licht te trillen. Terwijl mijn handen langzaam de lucht in rijzen ten teken van overgave, ben ik me zó intens bewust van mijn kwetsbaarheid, dat het haast pijn doet. Een gewapende overval in de woestijn
De dag is prima begonnen. Na vier ontspannen dagen aan de kust hebben we veel zin om verder te reizen. Onze bestemming: het pelgrimsoord Katharin in de Sinaï woestijn. Te bereiken via een asfaltweg, maar per toeval ontdekken we een prachtige alternatieve route: een droge rivierbedding dwars door de woestijn. We zijn uitgelaten, blij dat we weer onderweg zijn, en we genieten van het ruige landschap, de rode rotsen die voorbij zweven, af en toe aan het zicht ontrokken door het stof dat onze banden de lucht in wolken.
Pas na dertig kilometer komen we voor het eerst een teken van leven tegen. We worden aangehouden door norse mannen in witte gewaden, met akelig bruine tanden. Dit zijn duidelijk niet de timide bedoeïenen die toeristen in de kustplaatsjes kettinkjes en kamelentochtjes proberen te slijten. De eerste grist door het open raam een doos met tissues van ons dashboard, de volgende eist brutaal sigaretten.
Net als we besloten hebben dat het beter is om niet meer voor deze mensen te stoppen, voert de route recht op een bouwvallig huisje af. Als ik opnieuw een aantal mannen te voorschijn zie komen, keer ik de auto. In mijn spiegel zie ik dat de mannen achter ons aan rennen, gebarend dat we moeten stoppen. We proberen om te rijden, maar onze achtervolgers doorzien ons plan en snijden ons de pas af. Ik begin me zorgen te maken als ik zie hoe ze een linie vormen. Dan roept Caroline: Een wapen, ze hebben een wapen! Het is te laat om te draaien. De mannen omsingelen ons en één van hen richt zijn machinegeweer recht op mijn borst. Ze schreeuwen Arabische bevelen, ik denk dat ik uit moet stappen, maar als ik dat doe, gebaren ze me wild terug de auto in.
De mannen zijn gespannen, wij zijn doodsbang. Katherina, tourist, probeer ik en ik toon onze paspoorten, in de vage hoop dat dit onverzorgde zooitje trainingspakken en plastic slippers de staat of de wet vertegenwoordigt. Hoewel de jongen met het geweer een camouflagehemd draagt, lijken deze kerels eerder op een troep vrijheidsstrijders of bandieten dan op militairen of politieagenten.
De oudste van het stel gebiedt ons om hen stapvoets te volgen, naar het huisje. Terwijl de troep opgewonden om onze auto cirkelt, duidelijk in hun nopjes met deze vangst, slaagt Caroline erin om de fotocamera, het navigatiesysteem en het meeste van ons geld te verstoppen. De kerel met het machinegeweer klimt op het dak van onze auto en zo worden we, als een oorlogsbuit, een kampje binnengeleid.
Ik slaak een zucht van verlichting als één van de mannen in gebrekkig Engels duidelijk maakt dat we niet met overvallers maar met een of andere militaire eenheid van doen hebben. Het van God verlaten woestijnoord heeft de militaire discipline als een kamelenkadaver verzwolgen; niemand draagt een uniform en geen moment is duidelijk wie de leiding heeft.
Als de soldaten ervan overtuigd zijn dat wij geen vluchtende militanten of infiltranten zijn maar verdwaalde toeristen, probeer ik de gespannen sfeer wat te ontdooien. Ik begin over voetbal, vraag naar hun namen en maak voorzichtig een grapje. Het werkt, de sfeer slaat om. In afwachting van bericht van het hoofdkwartier krijgen we thee, trappen we een balletje en vraagt één van hen zelfs onze handtekening. Als souvenir, grijnst hij verlegen. Wij grijnzen ook, maar dan uit opluchting. Even waren we ervan overtuigd dat we overgeleverd waren aan een bende losgeslagen bedoeïenen, die wie weet wat met ons van plan waren. Eind goed, al goed, toch? Nou, nee. Al snel zou blijken dat een duo dat in Egypte op de vlucht slaat voor het leger, bijzonder verdacht is.
Ook al zijn het Nederlanders, hebben ze een toeristenvisum en dragen ze een bloemetjeszwembroek en een zebra zonnebril
|