xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
De vliegdroom.
Een diepgewortelde angst knijpt mijn keel toe. Mijn mond is droog . Het zweet loopt over mijn rug . Ik beef . Toch is het koud hierboven op de zuil die tot de wolken reikt. De grijze donkerte boven mijn hoofd verduistert het land diep onder mij. De voet van de zuil waarop ik sta, is niet te zien . Het lijkt wel een enorme omgekeerde kegel die op zijn punt heen en weer zwaait.
Ik heb niets om me aan vast te houden. Angstig wiek ik met de armen in het ijle . De gulzige diepte trekt aan me. Wanhopig probeer ik me recht te houden, maar de zuil begint nu te golven als een losgeslagen tuinslang . Ik zwaai alle kanten op. Elke slag schuif ik wat verder naar de afgrond, afgrond ,afgrond . Ik durf niet meer te kijken , maar kan mijn ogen niet sluiten. Moeder ! Moeder !
Ik , ik , ik val het gapende gat in. Toch val ik niet . Een onzichtbare kracht draagt me . Ik zweef en draai nu traag rond de zuil die als een enorme toren tot in de hemel reikt . Als ik wat bekomen ben, durf ik om me heen kijken. Ik weet dat ik droom. Ik ben zo licht en het is hier zo zalig stil . In de verte ontdek ik het huis van mijn vader. Mijn thuis. Ik wil er heen en vlieg er heen. Ik hoef niets te doen. Mijn onzichtbare vleugels volgen mijn gedachten en brengen mij waar ik wil. Langs 'de peperbus', onze kerktoren, nader ik ons huis en nog stuntelig , als een albatros, land ik met een schok op de bank bij de achterdeur. De zomerzon schijnt in mijn ogen . Bezweet ontwaak ik en besef dat ik in mijn dromen vliegen kan. En toen is het pas echt begonnen.
Uit mizar's dromenboek.
|