De lijfstraf 1953
Het was die morgen bijzonder stil in de klas. Enkel het gekras van de griffels op de leien , een ontsnapte hoest en hier en daar een vermoeide zucht doorbrak de droge stilte. De leerlingen van het eerste studiejaar maakten hun rekensommen ; de vermenigvuldiging van drie. Ze hadden eerder de bewerkingen in drie kollommen op hun lei geschreven en toen het belletje ging , mochten ze hun griffel opnieuw opnemen en de uitkomsten invullen. Meester Schwaltz zat streng achter zijn hoge lessenaar, voorop de tree toe te kijken. Geen sluikse beweging ontging hem. De nieuwkomers in het eerste jaar vertrouwde hij nog redelijk , maar die van het tweede jaar, daar moest hij voor oppassen. Zeker op de zoon van Kloet zag hij een luis zitten. Die vlegel durfde wel eens tegenspreken en al menig keer had die de houten regel moeten voelen . Schwaltz spaarde hem niet en sloeg hard met het hout op de kneukels . De jongen liet echter nooit een traan, maar onderging de straf gelaten, terwijl hij zijn belager in de ogen bleef kijken.
Op de eerste bank van de tweede rij zat Toontje, een jongentje dat vroeger longontsteking had gehad, maar die kwaal gelukkig te boven was gekomen. Zijn moeder was er echter nooit gerust in , en bij het minste hoestje hield zij het kind thuis. Toontje die hierdoor wat achterstand in het rekenen en lezen had , voelde zich dan ook niet zo goed bij de strenge Schwaltz. Het kind was met de tafel van drie toch tijdig klaar gekomen en zat nog naar het resultaat te kijken. Maar hij vond het niet goed . Tijdens het schrijven had hij met zijn hand vegen gemaakt en hij vond zijn lei slordig vuil. Hij nam het natte sponsje en veegde alle uitkomsten en begon opnieuw. De lei was echter nog nat en de griffel deed haar werk maar half. ´Een vies gedoe. In paniek kon het kind niet meer denken . En daar ging het belletje . Griffels neer !
wordt vervolgd
|