Detail van een potloodtekening "72. De negenkoten"
Op de afdruk van de oorspronkelijk kaart van Vlaanderen uit 1538 die in het "Germanisches Nationalmuseum" te Neurenberg berust liggen de gemeenten Ronse, Berchem, Nieukerke en Melden, Quaremont gelegen in het Land van Aelst, verkeerdelijk ten westen van de Schelde. Op de eerste gedetailleerde kaart ziet men duidelijk de schaarse bewoning van het toenmalige Nukercke. In vroegere jaren stonden hier reeds enkele woningen langs de weg naar Oudenaarde. De woningen lagen aan de rand van een groot bos dat zich uitstrekte vanaf de Cortekeer over de Coppenberg tot aan de Steenbeekdries.
In de 19de eeuw stonden hier negen woningen ondergebracht in 7 huizen want er waren twee tweewoonsten bij. Typisch woningen voor de de werkman. Soms in eigendom maar meestal was het een huurwoning. De laatste eigenaars waren TSjoen die twee huisjes bezat waarvan één tweewoonst en Octaaf Geenens die eigenaar was van zes huisjes. Octaaf had die woningen enkele jaren na de eeuwwisseling gekocht van enen Emiel Vandewaele uit Leupegem. Tegen 1950 waren de woningen volledig onderkomen. Ze waren afgeleefd, enkel het dak was nog in goede staat. Kort na de eerste wereldoorlog werden de strooien daken vervangen door een pannendak. Het verst gelegen huisje had zelfs een bakoven. Naast de leefruimte waren er een paar slaapvertrekken, een schotelhuis en soms een alkoof (heel klein voorraadkamertje). Het laatste huurgeld bedroeg 150 Fr per maand maar de woning aan de straatkant had een maandhuur van 200Fr. Een na een werden de woningen echter verlaten. Aldus trad de verkrotting snel in en werd het geheel onbewoonbaar verklaard met als gevolg dat er besloten werd de woningen in de zomer van 1958 af te breken. Als tegenwaarde voor de afbraak kregen de eigenaars 20 000 Fr slooppremie.
In sommige huisjes woonde nogal een volkje. Sommigen hadden een klein pensioentje. Anderen leefden van een "trok", zeg maar een uitkering voor invaliditeit of zo. Als ze getrokken hadden kwamen ze afgezakt naar de herberg Den Os. Met hun schaarse centen maakten ze soms grote zwier tot hun geld op was. Om verder te kunnen leven waren ze dan verplicht bij een of andere boer te gaan werken. Of ze trokken mee met de dorsmachine die van boerderij naar boerderij trok. Dan kregen ze hun kost en 5 frank per schof (dat is 3 uren). Alma, de moeder van André Van Ceunebroeck, was een bijzondere figuur. Als 't goed weer was zat ze voortdurend in het bos om hout bijeen te garen. Dan sleepte ze moeizaam een grote, lange vracht staakhout het bos uit. Hoofd en schouders schraagden de zware last. En ze had steeds een grote voorraad aan hout liggen. In een van de woningen woonde Reynaert en zijn vrouw. Die mensen werden tijdens een beschieting in de eerste oorlog door een Duitse obus dodelijk getroffen. De Duitse artillerie stond opgesteld op de Edelareberg. En zoals het hoorde in oorlogstijden was het verboden van licht te maken tijdens de duisternis. Het echtpaar moet dat even uit het oog verloren zijn. Een Duits kanonnier had dat schamel lichtje echter opgemerkt. De gevolgen bleven niet uit. De namen van de doden prijken op de lijst van de burgerlijke slachtoffers. Ze staan voor eeuwig gegrifd op het monument der gesneuvelden.
Iets hoger en aan de andere kant van de weg lag een koeplekje met het staminee Den os. Café sinds mensenheugenis. De eigenaar vóór Octaaf Geenens was een koppel zonder kinderen dat nogal goed aan de drank zou geweest zijn. Octaaf Geenens werd de nieuwe waard van de herberg Den os toen hij het hoevetje met bijhorend café kocht en er naartoe verhuisde in 1895. Met de kruiwagen verhuisde het jonge paar de schaarse bezittingen van Zulzeke naar Nukerke langs de Kortekeer. Hun zoontje was toen 3 jaar. Die zou later zijn vader opvolgen. Op de dag van de verhuis speelde het knaapje met de geitjes op de berm van de Kortekeer tot hij bij het afglijden zijn bloot achterwerkje verbrandde aan de tengels (brandnetels). Sommige kleine jongetjes liepen toen blijkbaar rond met een rokje aan.
Den os was dus ook een koeplekje met enkele streepjes land waarop een drietal koetjes werden gehouden. Elke voerman die hier voorbij kwam hield halt om de trekdieren te laten op adem komen. Sommigen kropen met zware wagens geladen met wol en katoen de Koppenberg op. Je moet weten dat de wagens van Transport De Jaeger uit Ronse reeds van de Gentse haven kwamen. En de weg bleef maar stijgen tot op de Kruissens. Niet te verwonderen dat de Brabanders bekaf waren. Vóór de deur stond een beulde (palen met dwarsbalk) waaraan de voerlieden hun paarden konden vastbinden. De waterpomp met bijhorende drinkbak stond er bij. Terwijl de paarden rustten , hun haver kregen en dronken konden de mannen zich laven aan het frisse bier. "Ja, 't is daar altijd een goede zulle geweest."
Hoger op , meer naar het dorp toe, lag den Hul maar in de volksmond "geitenhoek" genoemd, een gezellige plek met een viertal woningen, op amper een paar 100m vogelvlucht van de negenkoten. Je kon het al raden? Elke woning had er een of meer geiten. 't Was daar soms een gemekker. De bewoners concurreerden onder elkaar over de hoeveelheid melk die hun geiten gaven én het was belangrijk te weten wiens geit de meeste melk gaf. Tot er werd gecontroleerd en werd uitgemaakt wie zijn melk doopte door er water bij te voegen.
|