De hoogste getuigenheuvel in de omgeving van Nukerke is de Hotond op het grondgebied van Kluisbergen in de deelgemeente Zulzeke.
In de omgeving van de toren vonden onderzoekers in 1890 mesolithische en neolithische voorwerpen. Deze worden in het Stedelijk Museum van Ronse bewaard .
De Molen Ten Hotond staat langs de Zandstraat te Zulzeke, deelgemeente van Kluisbergen, waarvan sinds generaties enkel de stenen kuip overblijft want hij is ontdaan van wieken en kap. Sinds jaren doet hij dienst als uitkijktoren. Een oriëntatietafel maakt je wegwijs bij de studie van het wijds panorama. De molen staat immers op een pracht van een getuigenheuvel 140 m boven de zeespiegel. Den hoogste top van de heuvel is 150 m hoog en ligt een paar honderd meter verder oostwaarts in het bos (aan het waterreservoir). Insiders beweren dat men vanop de toren tot 107 kerktorens kan waarnemen, uiteraard bij zeer uitgeklaard weer. De huidige taverne was eertijds het molenaarshuis gelegen naast de voormalige windmolen. Deze oude molenaarsite ligt dus op de hoogste plek in de Vlaamse Ardennen, tevens het hoogste punt van Oost-Vlaanderen. Reeds in 1672 voor het eerst vermeld was de site in 1684 gekend als Hootont meúlen. Toen nog een houten staakmolen. Deze werd later vervangen door deze stenen molen die werkte als olie- en korenmolen van het type grondzeiler. Op de Ferrariskaart staat de molen bekend als H. Den Hootont en Hootont Molen gelegen aan de westrand van het Slange Bosch. Deze stenen molen werd grondig hersteld in 1845 en 1911. Tijdens deze laatste herinrichting werd het olieslagwerk verwijderd. In 1943 werd de uitbating stop gezet en werd de maalinstallatie beetje bij beetje afgebroken. De wieken en de kap verdwenen. De stenen kuip die nog restte kreeg een toeristisch functie als uitkijktoren. Die werd zelfs in 1957 voorzien van een oriëntatietafel. Sinds een paar generaties is deze site eigendom van de familie Vande Wiele die tevens de gezellige tarverne uitbaatte. Vanaf november 2012 tot mei 2013 werd de molenkuip van nieuw voegwerk voorzien. In juni pronkte opnieuw een sneeuwwitte toren. In januari 2019 werd het molennaarshuis en aanbouw met de grond gelijk gemaakt. Een nieuwbouw verscheen.
Op de Hotond is een gedicht van Lambrecht Lambrechts, geboren te Hoesselt op 24 september 1865, dichter en componist. Hij stierf op 13 juli 1932. De man was verliefd op de mooie Vlaamse Ardennen, daarom schreef hij kort na zijn huwelijk dit lang gedicht als kwam het uit het sagenrijk.
Zij speelt het orgel in de woudkapel
Terwijl ik buiten op de drempel kniel
Omringd van vrouwen, kranken, jagers, honden,
De bomen langs de weg zijn grijs en dauw
En ruisen in de koele morgenwind,
Alsof zij met de pelgrims medebaden,
Zij tonen, waar zij van elkander scheiden,
Een druipend heuvellandschap in de verte.
Mijn blikken zoeken naar de diepe stad,
Onzichtbaar in de nevelzee bedolven,
Waarboven nog geen witte vlerken zwieren. Een purperbandje tooit de horizon. De kleine vinken zwijgen in hun gevels
En 't kwakkeldeuntje slaapt nog in het gerst,
Een zeis rinkelt ergens buiten 't woud.
Wie kan met kleurenspel of melodie
Het weergevoel dier eerste schemeruren,
Als 't blonde licht nog moet geboren worden,
Wie kan die bitterzoete pijn vertolken ?
Wie durf voorspellen of zijn nare droom
Gelijk bijtoverslag verdwijnen zal?
Wie weet of hem, wanneer het floers zal scheuren,
Dat spokend voor de Oostertempel hangt,
Het blondgelokte zonnehoofd zal groeten ?
Het is alsof men in een sage leefde.
Het is alsof de Heer een tweede maal
Ter wereld was gekomen. Ruisten daar
Geen englenwieken door het beukenhout?
Voer daar geen donder door de heuvelrij?
Is 't uur van de rekenschap en boet geslagen?
En komt het vuur het zondig mensdom straffen?
De dichter zwijgt en houdt de adem in.
Hij weet niet of hij juichen moet of schreien.
Hij vouwt de handen op het hart en bidt.
Molen Ten Hotond - Tekst van N. Mora "Wat betekent "Hootond" ? Dat blijft een raadsel. Er wordt in de lokale geschiedenis gesproken van Kanunnik Otto, zo ook van Backereel, naam die de oorsprong gegeven heeft aan het gehucht of plaatsnaam Backereel. In 1200 was Othon heer van Wattripont. Op de kaart van Ronse van 1684 vindt men een houten windmolen voorgesteld daar waar nu de stenen windmolen staat. Dicht bij deze windmolen werd de plaatsnaam vroonland en steenveld gemeld. Steen betekent hier kasteel. Is dat verdwenen kasteel de verblijfplaatsgeweest van deze Heer die recht had op de handenarbeid van de bewoners uit deze streek? Men schreef ook nog Hoothont, wil dit nu zeggen wild van het bos? Een zeearm van de Schelde noemt men ook Hont. Is deze eigennaam een overblijfsel uit de taal der Saksische families, een oeverplant volgens Baronius in Ronse. Men beweert nu dat men moet zeggen Nood-Hond en niet Hootond. De legende zegt dat een edeldame in de bossen van Zulzeke aangevallen werd door struikrovers en dat zij haar leven te danken had aan haar hond, die de boosdoeners op de vlucht dreef. Het wapenschild van Zulzeke stelt een edeldame voor met een snuffelende hond. De legende is een verhaal waarvan de geschiedenis kan vervormd zijn en waar de woorden kunnen verdraaid zijn door de overlevering, nochtans kan de legende een grond van waarheid bevatten. De familienaam Hotton kan ontstaan zijn door het verblijf van deze familie op deze bepaalde plaats. Hotton is ook een gemeente gelegen in de provincie Luxembrurg tegen Marche. Verder laat Doctor Duflou weten dat hond ook een akkermaat kan betekenen. In ieder geval is "Hotond" een bepaalde plaats geworden voor de Ronsenaars. Molen Op een van de Atlas Ferraris 1777 komt de molen voor als Hootond Molen, een houten staakmolen gelegen ten noorden van Het Slangen Bosch langs de Santstraete. De stenen windmolen werd gebouwd na de Franse Revolutie op de plaats van de oude houten molen. Het bezit van zon molen vergde veel inzet én kapitaal. Na de eerste wereldoorlog liep de molenkap grote schade op ten gevolge van een hevige storm.Er is ook het gebruikelijk onderhoud want om de vier jaar is het nodig de nochtans sterke zeildoeken vervaardigd uit kemp (Zuid Nederlands voor hennep als gewas en als stof) te vervangen wegens slijtage. Op 26 april 1910 werd de molenkuip letterlijk van kop tot teen gekloven na een blikseminslag. Velen voorspelden toen het einde. Gelukkig het verstand en de liefde voor het vak gezegevierd en werd de molen hersteld. De molenmakers Franciscus Lauwerier en Wannes Tilleul hebben de ijzeren kop van 2500 kg geplaatst aan het kruis van de vier wieken. Om alles op zijn plaats te krijgen waren een massa repen nodig en trokken zeventig à tachtig sterke mannen met behulp van blokkatrollen de houten kap met de gietijzeren kop langzaam naar boven. Naar schatting wogen de kop en de as samen gemakkelijk 5000 kg. Molenaars. Als er voldoende wind was kon de molen per dag 30 zakken graan malen. Volgende personen hebben er het ambacht van mulder uitgeoefend: Louis Van den Haegen, Mathijs, Johannes Vander Haegen, Henri Vander Haegen, Jules Aelvoet, Wattez, Gilbert Van der Haegen, Antoon Van de Wiele en nadien André Van de Wiele , zoon van Antoon. Men vertelde dat een of andere molenaar bij zeer helder weer de domkerk zag van Doornik, Gent en Brugge. Reeds ten tijde van André van de Wiele kreeg de molen een andere bestemming. De molenkap werd verwijderd en er werd boven een platform aangelegd. Deze eens zon krachtige reus, die wind en storm beheerste, op de hoogste heuveltop van de provincie Oost-Vlaanderen werd herschapen tot uitkijktoren. Meester Aloîs Baert, gewezen onderwijzer uit Zulzeke, heeft op deze molen menig uurtje doorgebracht met het ontdekken van 108 kerktorens. Het panoramisch zicht is prachtig. Het uitzicht naar het oosten wordt echter gehinderd door het bos op de heuveltop. Op 2 juni 1957 werd boven op het platform van de molen een oriëntatietafel ingehuldigd. Tot op heden is deze plaats een ware trekpleister voor jong en oud. Is het een oude magische kracht die de mens naar deze plaats lokt in dit mooi wandelgebied ? Naar de Kluisberg Uit "Een hoekje van Zuid-Vlaanderen" door Omer Wattez Als men Ronse langs de Zonnestraat verlaat, komt men weldra op den steenweg naar Berchem. In het vlakke veld ziet men rechts van den steenweg, eenen molen, en als men den weg daarnevens inslaat, begeeft men zich naar het kapelleken " te Wittentak", dat Sanderus in zijnen Flandria Illustrata op een prentje te zien geeft. Oud moet het dus zijn, doch de geleerde geschiedschrijver, heel sterk waar het kerken, kapellen en abdijen aangaat- hij was kanunnik te Ieperen, onder Jansenius- zegt er in zijnen tekst niets van. Is die "witte tak" misschien een marentak, door de druïden als een heilig gewas aanzien, en in Engeland nog zoo zeer in eer gehouden ? Er zijn streken, waar men de marentak in groote hoeveelheid vindt. In Zuid-Vlaanderen zijn zij zeldzaam en worden derhalve, door het volk, voor wonderbare verschijnselen aanzien. Ik herinner mij hoe, voor eenige jaren, een marentak te Welden al het volk der streek daarheen lokte. De tongen gingen seffens haren gang, en het kon niet anders of het bovennatuurlijke was er in gemengd. Zulks beweerden de bijgelovige lieden.Een bewijs te meer, dat onwetende personen altijd geneigd zijn het onbekende voor bovennatuurlijk te houden;- God of Duivel moet er immers tusschen komen. Als wij den klimmenden weg naar het kapelleken voortzetten, komen wij aan het bergpunt "den Hootond", 150 meters hoog. Onnodig te zeggen , dat het zicht van hier op de streek allermerkwaardigst is. De Hootond is de voortzetting der reeks heuvelen, welke met den Muziekberg begint, de hoogte der Kruisen vormt en met den Kluisberg, aan de Scheldevallei eindigt. De voornaamste helling dezer heuvelreeks is vlak naar het zuiden gekeerd. Hier en daar rijst eene villa tusschen het groen. Wie weet of, op zekere tijdstip, daar geene wijnbergen komen. Van den Hootond gaan wij verder naar den steenweg Ronse-Berchem, langs eenen molen, om de baan naar den Kluisberg voort te zetten. Hier heeft men het eene bosch na het andere. Een kilometer voorbij het gehucht "de Kraai", slaat men, links van den steenweg, eene nevenbaan naar het Kluisbosch in. Weldra komen wij aan het woud, dat wij drie kilometer ver moeten doortrekken, tot wij eindelijk een torentje bereiken, wit gekalkt, en gelijk aan dat op den Muziekberg. In eene herberg, niet ver van daar, halen wij den sleutel om het te beklimmen. Een uur lang kan men hier het oog voldoen en onze beroemde romanschrijver, Hendrik Conscience, was benedende waarheid niet, toen hij in de inleiding van zijn zedenverhaal; De Kwaad des Tijds, zoo dichterlijk het panorama van den Kluisberg beschreef."
20Oude hoeve op de hoek van de Fonteineweg en de Keizerrei. Volgenshistorische bronnen zouKarel V (Keizer Karel de Grote) , vóór zijn huwelijk met Isabella van Portugal , bij Johanna van der Gheynst een dochter verwekt hebben, nl. de latere landvoogdes Margaretha vanParma (1522-1586). Tijdens zijn huwelijk werden nadien volgende kinderen geboren : Filips, Maria, Johanna . Ten slotte had hij nog een zoon Don Juan buiten zijn huwelijk en na de dood van Isabelle. Gedurende haar bestuursperiode verbleef Margaretha te Oudenaardeinhet Huis van Margaretha van Parma, naast de Boudewijnstoren.De jonge Karel verbleef wel eens inOudenaarde bij de familie de Lalaing(huis aan de Schelde) en juist daar zou de jonge Johannadienster zijn geweest. Haar ouderswoonden in de boerderij te Nukerke, op de hoek van de Fonteineweg en de Keizerrei. De ouders van Johanna waren tapijtwevers. Even naar de annalen;Op het Bourgondische kasteel te Oudenaarde stond Janneke, dochter van Gilles Van der Gheenst en Johanna Van der Coye, naarstige handwerkers in de tapijtweverij, woonachtig te Nukerke, ten dienste van Mevrouw de Gravin de Lalaing. Het wakkere, drentele meisje, zindelijkuitgedost, was in de bloem der jaren. Men kan zich voorstellen hoe de schroomvallige, bevreesd en ontzet diejonge dochter zich tegenover de keizer voelde. Hoe de oplettende dienstmeid het ook druk had om haren hogen gast te dienen, tocht schiep de keizer genoegen in haar bekoorlijk voorkomen, in hare vriendelijkheid en keuvelde graag mrt haar. Niemand had de hartstocht des keizers voor de volksdochter durventegengaan, wel werd gedrag bedekt afgekeurd, maar men durfde het niet aan het hem te verwijten. Toch bij het heengaan ontstond uiterste verslagenheid bij het meisje.In de Kronycke van Oudenaarde, f° 154, leest men: In t jaer XVe XXII, t Audenarde, binnen Pamele, op het Spey gelach Jannekin van de bastaerde dochter van Carolus de vyfste ende wiert daar Christen ghemaeckt. Dese traude namaals den Hertoghe van Parmen ende wiert Regente van de Nederlanden. Wijl Janneke later in den echt trad met Jan Van den Dycke,een gewone burgersjongen, en dezes broeder en zuster Baudouyn,Maria en Agnes werkgasten bleven in de tapijtnijverheid, werd het kindje Margareta aan het hof zorgvuldig grootgebracht en trouwde eerst Alexander de medicis en nadat deze werd vermoord, Octave Farnèse, hertog van parma en Plaisance. In 1555, toen Keizer Karel afstand deed van zijn staten, vertrouwde hij aan Margareta van Parma het bestuur toe van enkele provinciën. Acht jaar lang,door een zacht en tevens sterk beheer, won zij de genegenheid van de hertog van Alba, in 1568, zegde zij vaarwel aan haar vaderland en stierf aan de jicht in Italië in 1586.
De straatnaam Keizerrei te Nukerke zou dan ook af te leiden zijnvan het woord keizer. Wie weet heeft de jonge vorstmeermaals, te paard, de bossen van Nukerke doorkruist. Tot heden leven nognazaten, in rechte lijn, vanJohanna van der Gheynst.Het gezin Vandergeynst heeft de boerderij verlaten in 1968. Er waren in het gezin 4 meisjes en 1 jongen, waarvan geen enkele het landbouwbedrijf voortzette. De woning werd ondertussen grondig gerenoveerd. Eind 2010 lag de boerderij echter volledig in puin. Van renovatie van het oorspronkelijk gebouw was geen sprake meer.
In “De molens van het arrondissement Oudenaarde” door J. Vandeputte lezen we: “De Kuitholbeek, die op de westelijke flank van de Kruissens ontspringt, krijgt verder de naam Meulebeek, vormt de grens tussen Nukerke en Zulzeke en brengt, aan de eerste grote hoeve die ze aandoet, het grote molenrad in beweging van de molen Paepschuere (of Paepschure, Paepschuere of Raapschure).We weten dat bij telling in 1577ook hier een watermolen was: Hercules sz Coninck houdt in pachte van mejoncvrouwe We van Jacques van Ghersdale, eenen watermeulen voor de somme van 60P.pars. De site werd vroeger Meuleveld genoemd.” De site is beschermd sinds 13 november 2003.
ik heb ook in het kindertehuis gezeten met zuster Gisele zuster Hilda zuster Adhemar zuster Dora(THEODORA) zuster Dominica, zuster Luthart en ik ken Anita ,Yves en Pascal van Coppenolle je kent me als Christine Verhauwert ,ik zou heel graag samen komen doe een oproep daarom naar Daisy ,Werner en Johny Sleeuwaert ,Patrick en Miranda Francois Van Huffel, Monique Gino en Marino Vanderhauwaert , Chantal,Frederick,Gerard,Miranda, Ingrid De Bruyn, Spitaels Ingrid en ,GRETA WOUTERSPhilippe en Veerle en OM zeker niet te vergeten Christiane Van Den Bossche Zuster Lucilla ,Marie-Madeleine en Claudine De Meulemeester ,Marleen en Isaac en Sabine ?,EN KLEINE VINCENT niet te vergeten natuurlijk nu een man ;HOOP DAT JULLIE CONTACT MET MIJ ZOEKEN JE MAG ME MAILEN OP:snowdon@skynet.be
KLOOSTER NUKERKE
ik heb samen met mijn zuster in dit klooster verbleven. tussen 1955 en 1963. ik ben geboren in 1952. Zijn er nog meisjes die contact hebben met deze blog die in die periode er waren ? Ik herinner me nog de zusjes LATAER Rita en Anita. Dank U.
In de volksmond werden de kinderen van het klooster ook de weeskinderen genoemd. In werkelijkheid was het een gemengde groep van kinderen die een ouder verloren hadden, kinderen van een alleenstaande vader, kinderen uit gedeeltelijk ontwrichte gezinnen. Ze werden ondergebracht in het klooster dat deel uitmaakte van een complex dat bestond uit drie klassen voor de meisjesschool, palend aan de grote, verzorgde moestuin, verder de speelplaats met afdak en toiletten (toen vertrekken genoemd). Aan de zuidengevel van het klooster werd de jongensschool aangebouwd bestaande uit 3 klassen. Daar liepen de jongens school vanaf het 2de leerjaar tot en met het 8ste leerjaar. De leerplicht was verplichtend tot 14 jaar. Vanaf die leeftijd gingen veel kinderen werken. Weinig kinderen op het platteland zetten vóór W.O.-II de stap naar het secundair onderwijs. Jongens uit landbouwgezinnen waren toen beter af en mochten naar het secundair onderwijs in Ronse. Velen trokken naar het college. Maar om hun Frans te leren werden toen kinderen uit de betere gezinnen in het internaat gestopt in een of ander, liefst katholiek en streng, instituut juist over de taalgrens. Heel soms werden daar ook de meisjes heen gestuurd, om Frans te leren en om welopgevoed te worden. Dat kan later van pas komen bij de keuze van een huwelijkspartner.
Het klooster heeft het uitzicht van een grote woning met juist voldoende ruimte om 5 zusters te huisvesten en een 12-tal kinderen in onder te brengen. Een deel van het gelijksvloer was voorbehouden aan de zusters; er was de keuken, de eetruimte en de leefruimte. Het andere deel (de noorkant), gescheiden door een middengang was de leefruimte voor die 12-tal meisjes. De voornaamste meubelen waren een lage tafel met stoelen. Tegen de wand stond nog een kast met een vakje voor elk kind. In dit lokaal werd er gegeten, gespeeld, gewerkt, huiswerk gemaakt en de catechismus geleerd. Op de eerste verdieping bevonden zich de slaapplaatsen voor de zusters en een kleine kapel. Onder het dak bevond zich de slaapruimte van de meisjes. Een ruimte zonder comfort, warm in de zomer en bitterkoud in de winter. De meisjes, soms hele kleintjes, hadden een weinig benijdenswaardig leven. Ze werden s morgens vroeg gewekt want om 7 uur was er reeds een mis in de parochiekerk, een paar honderd meterv verder. Het moet gezegd, de gemeenschap had voeling met die kinderen. Ze waren bij elke gebedsdienst aanwezig. Heel wat parochianen lieten pakken kleren afgeven, kleren waar hun kinderen waren uitgegroeid. Het hoeft niet gezegd dat de nonnetjes de kleren gretig in ontvangst namen. En steeds waren de kinderen op post. Op zon- en feestdagen was het een gaan en komen naar en van de kerk; er was de vroegmis, de hoogmis, de Vespers en het Lof. Maar ze waren verzorgd, werden goed opgevoed en hadden immers een thuis.
De leefwereld van de meisjes beperkte zich tot de kloosterwoning, een speelplaats, een moestuin, een grasperkje, een stukje boomgaard en de klaslokalen.
Laten we even N. aan het woord. Geboren in 1940, verbleef ze in het klooster vanaf haar 5 tot 13 jaar. We verbleven heel veel tijd in onze leefruimte waar we speelden, werkten en er al eens een stil hoekje opzochten om onze catechismus te leren. Ons huiswerk maakten we samen aan de tafel en de een hielp de andere.Dagelijks stonden de grootste meisje rond de tafel om de aardappelen te schillen voor de volgende dag. We maakten op dat moment al eens ruzie. Kijk hier in mijn arm. De mesjes waren scherp.Maar al bij al was er een goede sfeer. Wij sliepen op het hoogste deel, de zolder die ingericht was als dortoir. Enkele dakvenstertjes.lieten wat daglicht binnen.(en bij het bekijken van de foto van het kloostergebouw). Kijk achter dat dakkapelletje moesten we onze kleren passen. Weet je hoe ik mij chirokleedje moest passen?. Ik moest op mijn twee knieën zitten en de onderste rand van het kleedje moest de vloer raken. Zó, dat was een zedige lengte. Maar terug naar de slaapplaats. De bedjes stonden keurig op een rijtje. Vooraan stond een lange smalle tafel waarop onze waskom stond. Een grote waterkan werd aangedragen want lopend water was niet. Na de was werd het vuile water met de emmer naar beneden gebracht. Het gebeurde wel eens dat bij het morgenkrieken na een strenge winternacht een ijslaag het water in de waskom bedekte. De zaterdag was het wasdag; er waren geen douches of ligbaden. Elk stond voor zijn waskommetje waste zich volledig. Let op, het bleef eenzedig wasje.. Het vuile linnen ging in de wasmand. De zusters deden de was in houten kuipen. De grootste meisjes werkten al te graag mee en droegen het wasgoed naar den bleek achteraan in de hof. Daar moesten we dan het wasgoed open spreiden om het te laten bleken. Af en toe moesten we de was met water besprenkelen. Het water haalden wij uit de nabije waterput. Het wasgoed te drogen hangen aan de wasdraad was ook ons werk. We maakten al eens grapjes want het wasgoed van de nonnekens ging eveneens door onze handen. Strijken was dan weer de taak van de werkzuster.
Jaar in jaar uit, zomer en winter, iedere morgen wandelde de meisjes, klein en groot, onder begeleiding van een zuster naar de parochiekerk. Die kerk was tijdens de week een ijskelder. Als we de kerk verlieten sloegen we meermaals onze armen rond ons lichaam, kwestie van ons op te warmen.. Mijn handen leken soms wel vervroren. Maar als kind kon ik na enkele jaren en de talrijke kerkbezoeken al die Latijnse gezangen uit het hoofd meezingen. Goed hé !
In dezuiderhoek van de speelplaats stond een grot ter ere van Maria en Bernadette. Daar ruikte het steeds vochtig. Tijdens de meimaand werd er s morgens dagelijks een rozenkrans gelezen. We zaten allemaal op onze knieën, en t wastoch soms zo koud.
Het slapengaan verliep als een ritueel. Na het uitkleden moesten wij op onze knieën zitten en bidden, dan bed in en slapen. Tijdens de vasten mochten wij niet snoepen maar mijn moeder die af en toe op bezoek kwam (niet alle meisjes kregen bezoek), bracht al eens een snoepje mee. Elk een had in een kast een blikken doosje staan. Daarin werden de lekkernijen opgeborgen en na de vasten deelden we mee aan de kinderen die niet veel hadden. De leeftijd speelde geen rol en de grootsten hielpen de kleinsten. Mijn moeder gaf me wel eens een vijffrankstuk dat ik s maandags aan de zuster gaf die er dan voor zorgde dat het op mijn spaarboekje stond. Ha, en waar is de tijd toen we onze maandstonden begonnen te krijgen en ons moesten verversen op de vertrekjes op de speelplaats. Aan die toiletjes hingen van die korte deurtjes en het gebeurde al eens dat de kleintjes onder de deurtjes kwamen loeren. Dan was ik kwaad.
Het gebeurde eens dat mijn moeder geen geld had om mijn verblijf in het klooster te betalen. Dat moest maandelijks gebeuren. Zij kende een koolmijner die goedkoop aan steenkolen geraakte. Dus betaalde ze mijn verblijf door een hoeveelheid steenkool aan de zusters te leveren.Wel erg hé?
Mijn plechtige communie deed ik in het klooster. Ik mocht bij Roger Ceuterick mijn haar laten knippen. Ik had mooi lang haar en ik weet nog dat ik met kort haar buiten kwam. Mijn moeder kocht de kleren. Ik weet ook nog dat we tijdens de grote vakantie bij een boer aardappelen gingen rapen. Ha, dat waren mooie dagen. We gingen te voet tot aan de boerderij, ik weet niet meer waar maar t was een eindje stappen. En we kregen daar van dat lekker boerenbrood met echte goede boteren plakken kaas. Dat smaakte want in t klooster kregen wij geen boter op het brood. Voor dat werk kregen wij niets (nochtans betaalde de boer toen 25 fr per schof en als aardappelraper verdiende je dus algauw 75 fr per dag en dan werkte je van 8 tot 12 en van 13 tot 19).
Van het eten herinner ik mij nog die melkpap (karnemelk) waarin van die brokken zaten. Als de zuster het niet zag zette ik mij bord buiten aan de deur. Eten voor de poesjes.(die mochten nooit binnen komen).
s Zondags gingen we naar de chiro in de parochiezaal bij leidster Maria Deriemacker. Dan trokken we ons blauw kleedje aan met gele das. Tijdens de grote vakantie gingen we samen met de chiro van Ronse en Pater Michel op bivak. k Weet ook nog dat ik in het klooster eens heel veel zeer in mijn buik had. Dokter Roelens kam bij mij en stelde een apendix vast. Ik werd in zijn auto gezet en de dokter voerde mij naar de kliniek op Hogerlucht te Ronse om geopereerd te worden. Enkele keren mocht ik bij klasvriendinnetjes gaan spelen o.a. bij de zusjes Roelens.
Maar al bij al ik weet niet meer of ik mij toen ongelukkig voelde." Rond de tijd van de processie was het steeds een drukte van belang. Dan moesten de processiekleren van op de zolder naar beneden worden gehaald. Die kleren hingen toen,mooi afgeschermd, op de zolder boven de klassen van de jongensschool. Het zat zo! De zolder boven het klooster stond in verbinding met de zolder boven de jongensschool. Op de dag van de processie werden alle figuranten gekleed en getooid door de zusters en door de talrijke vrijwilligers. Vanaf het klooster ging de groep dan stoetsgewijze naar de kerk waar de processie werd gevormd. Na de processie werden alle kleren nagezien op hun netheid en pas dan terug gehangen op zolder. Stil wachtend op de volgende uitstap!
Wie herinnert zich volgende zusters ?Zuster Leandrine , zuster Lucienne , Moeder Anna , zuster Lucilla., zuster Juliette, zuster Theodora . En de leke onderwijzeres van het 1ste studiejaar, juffrouw Angèle Dejonghe (geboren te Zulzeke in 1908, ze woonde nadien op het Heidje te Nukerke en overleed er in 1966), weliswaar ongehuwd want gehuwde onderwijzeressen verloren hun opdracht in het de christelijke scholen. Jufrouw Angèle gaf les tot aan haar op ruststelling in 1962. Enkele jaren later verdwenen. de zusters. Ze werden vervangen door leken. Zo volgde Mariette Geenens Moeder Anna op als schoolhoofd.
Het eerste kerkje van de "prochie" Melden, waarvan ook de gelovigen van het huidige Nukerke toe behoorden, zou in de Merovingische periode zijn ontstaan , waarschijnlijk uit de resten van/of als bijgebouw van een versterkte toren of mote, gelegen dicht bij de stroom. Het kerkje is naar alle waarschijklijkheid gebouwd door "het Capittel van kanonniken der Cathedraal van Kameryck die altoos gelast zijn geweest met de reparatiën derzelve en die ook de groote tiendeheffers en patronen ervan waren", aldus een document.
In de kronieken lees je dat "ten jare 922 werd Gerardus de Loz, heer van Pamele, hoofd van de heerlijkheid van het Land tussen Marke en Ronne waarvan Melden de hoofdplaats was, in de kerk begraven." Het oorspronkelijk Romaans kerkje werd in de loop van de geschiedenis keer op keer verbouwd
In het jaar 871 hebben onze streken een inval gekend van de Noormannen, alsook in 940 "die niets nalieten dan rouwe en verwoestinge." Tijdens het bestuur van Karel V moest ook de "prochie" Melden afrekenen met godsdiensttroebelen door de opkomst van de protestanten. "In de jaeren 1565-1566-1567 werd de Katholieke Godsdienst alhier geteisterd door de predikatiën en oproeringen der Nieuwgezinden of Calvinisten". En verder: "op zondag 25 augustus 1566 was een "groote sectie van Calvinus" leerlingen ende heetten geuzen hier neergestreken ende smeten in stukken alle de ornamenten, beelden, plaeten, kisten ende scheurden die boeken in stukken".
"Den 18 juny 1567 werden 13 der meeste roervinken tot de galg veroordeeld". Op 28 april 1568 deden de geuzen nog een inval in de kerk van naaste parochie Zulzeke waar ze vuur stookten met de beeldenwaardoor de kerk afbrandde.
In 1578 staken de onlusten weer de kop op; "zo werd op de eersten Sinksendag de pastoor door de calvinisten verjaagd, de kerk gesloten en de inwoners van alles beroofd", "in 1582 wierden de geuzen verjaagd, de kerke wierd geopend en de Goddelijke diensten als vroeger gedaan". Uit rekeningen uit 1652 blijkt dat de toren "eene horlogie" had en in 1654drie klokken". Ondertussen werd ten oosten van de Koppenberg een kerkje gebouwd omdat het aantal bewoners aangroeide en de afstand tot de parochiekerk van Melden toch ver was. De "prochie" kreeg de naam Nova Ecclesia (Nieuwe kerk), een gemeenschap die zal uitgroeien tot Nukerke.
Verblijfplaats van de schrijver Hugo Claus. De schrijver kocht de gesloten hoeve, typische bouwtype voor Zuid-Vlaanderen in de loop van de jaren '60. Tot dan was de boerderij een bloeiend bedrijf in eigendom van de familie René Tonniau-Verhellen. Het was toen nog heel uitzonderlijk dat bij het op rust gaan van de landbouwer de boerderij niet werd verder gezet door een van de kinderen. Maar de kleinschalige landbouw bleek geen toekomst meer te hebben. Welstellende stadsmensen lonkten naar “den buiten”. Dus ook deze boerderij werd verkocht aan “stadsmensen” zoals dat toen werd gezegd. Het neerhof ligt ”in Tenhole nr 3, een oase van rust en groen, in een klein dal tussen twee uitlopers van de getuigenheuvel. De nabije bron geeft het jaar door overvloedig drinkbaar water. Mensen uit de buurt en stadslui kwamen zich hier bevoorraden. Tot de jaren 70 was de weg Tenhole zelfs niet gekasseid. Het merendeel van de wegen in de gemeente waren dat wel (macadam of asfalt kende men hier blijkbaar nog niet); de weg was gewoon met grind verhard en voldoende breed voor stro- of hooiwagen. Hugo Claus liet de oude boerderij opknappen, zeg maar stevig verbouwen. Dit karwei nam enkele jaren in beslag. Het woonhuis werd mooi ingericht en schuren en stallingen, met rieten dak, kregen elk hun functie. Deze plek werd voor het gezin Claus een vaste stek vanaf 1963. In de boomgaard werd een kleine chalet gebouwd; het werkterrein van de schrijver. Algauw werd vrouw Elly Overzier een graag geziene dame die vlot met de mensen van “den buiten” kon opschieten. Zo liep zoontje Thomas vanaf de 1ste kleuterklas school in de “Gemeenteschool”. Meermaals liet vrouw Elly haar ongenoegen blijken over de hygiënische toestand van het schooltje. De toiletten waren “vertrekken” zonder waterspoeling en je weet wel …een plank met een rond gat…. Maar, het moet gezegd, … het onderwijs was naar de wens van de ouders want de knaap kon er later zedenleer volgen. De eerste leerling in de school wiens ouders het aandurfden een aanvraag in te dienen voor de cursus zedenleer in de school van het zó katholieke Nukerke. De aanstelling van een leraar zedenleer liep niet van een leien dakje. Het schoolhoofd moest zelf zorgen voor een leraar-zedenleer. De aanstellingen verliepen niet vlot en meermaals waren er perioden dat de jonge Thomas geen les in de zedenleer kreeg. Zijn moeder viel er niet over dat de jonge snaak dan maar de godsdienstlessen passief meevolgde en … of hij er zich aan intersseerde! Op de speelplaats annimeerde hij zijn medeleerlingen. Thomas speelde op de speelplaats de mis na, draaide zich af en toe om, strekte zijn armen ... én gaf de zegen. De leerkrachten hadden dolle pret. En of hij het naar zijn zin had. Een dorpsschool midden de velden en weiden én toffe buren… Het jonge kind was verknocht aan de tuinman Georges die hem meermaals van school meenam naar Tenhole, soms achter op de fiets of in een kruiwagen. Het jonge ventje beleefde er een heerlijke tijd in de buurt van ’t Holand.
Dat de nieuwe woonst van de schrijver ergens verscholen lag ergens in het rustige Nukerke blijkt uit een krantenbericht daarin Hugo Claus liet optekenen dat hij ging wonen “op een plaats in Nukerke waar Christus nog niet voorbij gekomen was”, dit tot ergernis van heel wat mensen. En placht hij niet te zeggen tegen zijn bezoekers:”… volg de gids want anders komt u in de bled (van het Frans le bled, wat zo veel kan betekenen als de woestijn) terecht !”. Hoe je er wel terecht kon bij hem? Ergens langs de Staatsbaan (nu Rijksweg) nam je de Dierickstraat, een kronkelende, wagenbrede kasseiweg. Vóór de klim draaide je rechts het straatje Tenhole in. In 1970 verliet Hugo Claus Nukerke en trok naar Amsterdam. Korte tijd nadien nam de familie Marc Donckers (Lier 1935), alias Marc Insingel, samen met zijn vrouw Hilde Sacré en zoontje Niels er hun intrek. Marc Insingel, oud-leerling van het Conservatorium in Antwerpen, is een bekend Vlaams prozaschrijver en dichter die talrijke dichtbundels op zijn naam heeft.
Te Nukerke (van Hugo Claus)
‘s Zondags na de vespers, wil hij thuis geen krentenbrood, de idioot. Hij stapt in het veld en in de huizen en zwijgt in alle talen.
Zelfs al zit je in de bomen dan ben je toch geen vogel.
Ook in mijn denken staat hij daar zonder een gebaar, zijn tanden malen. Ik zwaai met mijn hand, hij ziet een zeis.
Als er geen koeien waren dan was de bandhond een groot beest.
Dan rukt hij de almanak met playgirls van de wand en rent in het aardappelland.
Beetje bij beetje at de vlo het oor van de hond..
Hij vertrouwt de waarde van woorden niet (zoals ik, maar met een andere nood).
Met zijn playgirl klimt hij blaffend tussen de takken:
Leo Piron werd op 14 oktober 1899 in Marcinelle geboren en overleed in Nukerke in 1962.
Leo Piron huwde met Marie-Josèphe De Saedeleer ( St-Martens-Latem 4 juni 1904), een van de drie dochters van de landschapsschilder Valerius de Saedeleer, van wie hij de knepen van het vak leerde. Hij werd dus ook landschapschilder. Leo Piron noemde zichzelf een autodidact. Na de dood van Valerius in 1937 bleef hij in de villa Tynlon op de Bossenaar wonen tot 1945. Tijdens de bouw van de villa woonde het koppel in "Het torenhof" (nu Rijksweg 79).
Kort na de Tweede Wereldoorlog kocht hij in Nukerke, langs de Staatbaan, een lapje grond naast het Daelbosch. Op dit uitverkoren plekje met uitzicht op de weidse scheldevallei liet hij er in 1948 zijn villa bouwen waarin hij voor de rest van zijn leven zou wonen en werken. Ondertussen en in afwachting van de afwerking van de nieuwe woning, woonde hij in "Het torenhof. De nieuwe villa kreeg de naam "Daelbosch". Zijn werkkamer op de eerste verdieping had een groot raam op het westen én een heel groot raam ving het noordenlicht op. Hij hield van dat zuiver en fel licht. Vanuit zijn werkkamer had hij een prachtig en wijds vergezicht en volgde gretig het spel van de wolken en het licht. Het panoramisch uitzicht vanuit zijn werkkamer werd door niets gehinderd, geen boom, geen huis. De weiden doken stijl de diepte in richting Donderput, Zulzeke, de scheldevallei. Zijn einder was eindeloos.
Vele buren zullen hem nog herinneren als een gemoedelijke, stille en rustige man die tijdens zijn vele wandelingen contact zocht met mens en natuur. Leo's vaste wandelweg liep langs de Smisstraat, de los richting Donderput, de Zeelstraat, Kuithol en de Steenweg. Na zijn dood werd de los (de landweg) die hij honderden keren bewandelde naar hem genoemd. Het Leo Pironpad duikt vanaf de Smisstraat nog steeds de mysterieuze Donderput in. De schilder genoot van dat panoramisch en schilderachtig landschap, het mooiste hoekje van Nukerke! Hij wandelde omzeggens in zijn eigen schilderijen.
De schilder is echter tot heden niet terug te vinden op de lijst van de grote Vlaamse kunstenaars.
Watermeulen te Meulebroecke bij het Hof te Meulebroecke. Tot in de Late Middeleeuwen lagen in onze Vlaamse Ardennen nog veel laaggelegen gebieden er zeer drassig bij. Een moerassige grond werd “broeck” genaamd. Vandaar de naam Meulebroecke, de meulen in de broecke. De site ligt op een hoogte van 55 m. De tekening stelt de watermolen voor zoals hij er uitzag in 1974. Het molenhuis stond langs de Molenbeek en behoorde tot de aanpalende boerderij. Na de W.O.-II was deze watermolen niet meer in functie. Het gebouwtje verviel en werd weldra een ruïne. De afbraak volgde. Toch even tijd voor een beetje geschiedenis. Het Hof te Meulebroecke met de watermolen werd reeds in 1571 vermeld als molen ”te Meulebroeck” Deze in oorsprong graanwatermolen is van het type bovenslagmolen omdat het aangevoerde water van boven af op de schoepen van het aandrijfrad valt. Het water werd onttrokken -hoe kan het anders- uit de Molenbeek! Deze vorm van energie is reeds drieduizend jaar oud. " De weg naar de watermolen was lange tijd niet gekasseid omdat dat een private weg was. Deze watermolen is samen met de boerderij in 1858 gebouwd door Leo Devos, grootvader van Albert Antrop. In het molenhuis lagen 2 stellen molenstenen, 2 koppels dus. Eén voor het malen van tarwe en één voorbehouden voor dierenvoedsel. Waar men kon opteerde men voor een watermolen omdat het opzetten van een houten molen toen een fortuin kostte. In de naastliggende schuur van 12m op 24m stond de dorsmachine, een vaste en niet op wielen. Een deel van de vloer was niet verhard en diende als dorsvloer of deel waarop dus de dorsmachine stond. Die bleef er natuurlijk staan want ze werd aangedreven door lange brede riemen die op hun beurt in beweging kwamen door de drijfkracht van het waterrad in beweging gebracht door het water van de Meulebeek. Een schoft hield het water op in een grote vijver. Er was voldoende water om gedurende 2 uren op volle kracht te dorsen. Er werd afgesproken met de molenaar van 't Moleke om gelijktijdig te werken. Zo spaarden ze veel water. Aan de overkant van 't Moleke was een grote waterreserve. Tijdens de oorlog van 14-18 kwamen landlieden soms van een uur ver naar de Meulebroecke. Te voet met een zakje graan van 25 kg op de rug, voortdurend de omgeving afspiedend om niet gepakt te worden. Het gemalen graan namen ze mee naar huis maar 'bulden' (zuiveren) moesten ze zelf doen. Weet je dat de kleine man die weinig middelen van bestaan had soms zijn graan maalde door middel van een koffiemolen! In dat molenhuis was er ook een stampkot waar lijnzaad (vlaszaad) tot olie werd gestampt door middel van een stenen klopper of stamper. Die olie was toen veel geld waard. Daarom werd ze verkocht aan handelaars die afnemers hadden in de verfindustrie. Wat bijzonder was aan die stampinstallatie is het feit dat gans dat mechanisme en gans de constructie zelfstandig stond. Dus niet bevestigd aan muren of zoldering. De reden was eenvoudig; door het gestampt en geklop zouden de muren het snel begeven hebben. Het is jammer dat zo’n installatie is verdwenen. Het zou nu een pracht van industriële archeologie zijn. Iets over het malen zelf. Het principe was "U vraagt wij malen". Je kon op verschillende wijzen malen; rondmalen op 100, dat was voor zwijnenvoer. Er werd ook gemalen op 80 en op 60. Bijvoorbeeld roggegraan op 100 malen of rondmalen gaf bruinbrood. Graan op 80 gemalen gaf lichtbruin brood en wit brood verkreeg men door op 60 te malen. Om mooie, witte bloem te bekomen werd het graan eerst geperst tussen de stenen zodat tijdens het malen de pel geheel bleef. En sowieso werd er gemalen vanaf 100 kg graan. En raar maar waar, gedurende den oorlog vroegen velen te malen op 60. Tijdens de oorlog van 14-18 mochten we niet dorsen tenzij onder toezicht van de Duitsers. Maar wij dorsten toch! 's Nachts ! Dan zetten de Duitsers niet uit in het pikkedonker. Overdag deden twee cavaleriesoldaten tweemaal daags een ronde van één uur. De berijders kregen zelf inspectie van hun oversten om na te gaan of de paarden wel goed werden onderhouden. Die mannen stonden immers voor alles in. Ook voor het onderhoud van hun paarden. Het gebeurde wel eens dat ze op een boerderij een zakje haver vroegen om hun paarden te voeren. Zoveel schrik zat erin dat ze zelfs vreesden voor hun job en bij het voetvolk aan het oostfront te worden gestuurd." A.A.
Werkmanshuisjes rond de eeuwwisseling bewoond door arme mensen. In een van de huisjes was er toen zelfs een herberg. De bewoners waren landlieden die werkten op de nabijgelegen hoeven.
Woning van Elodie De Clippel. (Nukerke 4 juli 1892)
Deze woning stond tot 1982 langs de Steenweg met huisnummer 56 en werd bewoond door Elodie tot aan haar overlijden. Wegens heraanleg van de N60 verdween de woning. Een klein portaal gaf toegang tot een grote voorkamer. Links was er een dubbele deur die toegang gaf tot een grote kamer met een brede schoorsteen boven de hoge schouw van de openhaard. Zie zijgevel van de woning. Rechts van het portaaltje kwam men langs de deur in een grote kamer. De woning werd al eens gebruikt als tweewoonst. Dat er geen comfort was hoeft niet gezegd. Elodie kon er leven van een paar schapen op een boomgaard en een lapje grond aan de zuidkant van de woning waarop ze haar voorraad aan groenten opdeed.
De woning met stenen en lemen muren was de laatste wonig in Nukerke met een strooien dak.
Architectuurhistorisch is het 1844 gedateerd boerenhuis typologisch en stilistisch representatief voor het midden 19de eeuwse grote hoevebouw in de Vlaamse Ardennen: de accentuerende neoclassicistische deuromlijstingen en de rij halfronde bovenvensters zijn bijzonder karakteristiek. Naast de overwelfde kelderverdieping en het indrukwekkende gave dakgebinte verlenen andere authentieke interieurelementen de woning een zeldzaam karakter. De imposante 19de eeuwse bakstenen bedrijfsgebouwen met hun constructief merkwaardige aspecten zoals de kelders, vormen ook historisch en functioneel een eenheid met het boerenerf binnen een waardevol cultuurlandschappelijk kader. De hoeve “Ten Broecke”is een exemplarisch materiële getuige van een pre-industriële watermolensite in de Vlaamse Ardennen waarvan reeds melding in 1574. Het 1870 gedateerde bakstenen watermolenhuis, op de plaats van en wellicht met constructieve elementen van het oudere watermolenhuis, is typologisch waardevol als voorbeeld van een alleenstaand molenhuis vergezeld van een strekdam, woelkom, oude spaarvijvers en sluizenstelsel op de Molenbeek. Zowel historische, landschappelijke als visueel vormt het watermolenhuis een onderdeel van het vroegere foncier van de heerlijkheid Ten Broecke, geëvolueerd tot de bijhorende deels door de Molenbeek begrensde historische hoeve. De watermolensite als geheel is een zeldzame, goed bewaarde en representatieve illustratie van de feodale structuur en context waarbinnen watermolens werden opgericht en functioneerden. (uit het Ministerieel besluit van 14/7/2004)
Tekening van twee van de negen kleine, schamele huisjes die tot de Negenkoten behoorden. Er was elektriciteit, voldoende om een paar lampjes te laten branden. De "conteur" hing in de woonkamer tegen de muur tussen het raam en de voordeur. Op de tekening zie je duidelijk de ingang van de bedrading. Een ondiepe steenput zorgde voor de bevoorrading van drinkwater voor de huisjes. Tijdens de winter werd de pomp met stro omwonden.
Detail van een potloodtekening "72. De negenkoten"
Op de afdruk van de oorspronkelijk kaart van Vlaanderen uit 1538 die in het "Germanisches Nationalmuseum" te Neurenberg berust liggen de gemeenten Ronse, Berchem, Nieukerke en Melden, Quaremont gelegen in het Land van Aelst, verkeerdelijk ten westen van de Schelde. Op de eerste gedetailleerde kaart ziet men duidelijk de schaarse bewoning van het toenmalige Nukercke. In vroegere jaren stonden hier reeds enkele woningen langs de weg naar Oudenaarde. De woningen lagen aan de rand van een groot bos dat zich uitstrekte vanaf de Cortekeer over de Coppenberg tot aan de Steenbeekdries.
In de 19de eeuw stonden hier negen woningen ondergebracht in 7 huizen want er waren twee tweewoonsten bij. Typisch woningen voor de de werkman. Soms in eigendom maar meestal was het een huurwoning. De laatste eigenaars waren TSjoen die twee huisjes bezat waarvan één tweewoonst en Octaaf Geenens die eigenaar was van zes huisjes. Octaaf had die woningen enkele jaren na de eeuwwisseling gekocht van enen Emiel Vandewaele uit Leupegem. Tegen 1950 waren de woningen volledig onderkomen. Ze waren afgeleefd, enkel het dak was nog in goede staat. Kort na de eerste wereldoorlogwerden de strooien daken vervangen door een pannendak. Het verst gelegen huisje had zelfs een bakoven. Naast de leefruimte waren er een paar slaapvertrekken, een schotelhuis en soms een alkoof (heel klein voorraadkamertje). Het laatste huurgeld bedroeg 150 Fr per maand maar de woning aan de straatkant had een maandhuur van 200Fr. Een na een werden de woningen echter verlaten. Aldus trad de verkrotting snel in en werd het geheel onbewoonbaar verklaard met als gevolg dat er besloten werd de woningen in de zomer van 1958 af te breken. Als tegenwaarde voor de afbraak kregen de eigenaars 20 000 Frslooppremie.
In sommige huisjes woonde nogal een volkje. Sommigen hadden een klein pensioentje. Anderen leefden van een "trok", zeg maar een uitkering voor invaliditeit of zo. Als ze getrokken hadden kwamen ze afgezakt naar de herberg Den Os. Met hun schaarse centenmaakten ze soms grote zwier tot hun geld op was. Om verder te kunnen leven waren ze dan verplicht bij een of andere boer te gaan werken. Of ze trokken mee met de dorsmachine die van boerderij naar boerderij trok. Dan kregen ze hun kost en 5 frank per schof (dat is 3 uren). Alma, de moeder van André Van Ceunebroeck,was een bijzondere figuur. Als 't goed weer was zat ze voortdurend in het bos om hout bijeen te garen. Dan sleepte ze moeizaam een grote, lange vracht staakhout het bos uit. Hoofd en schouders schraagden de zware last. En ze had steeds een grote voorraad aan hout liggen. In een van de woningen woonde Reynaert en zijn vrouw. Die mensen werden tijdens een beschieting in de eerste oorlog door een Duitse obus dodelijk getroffen. De Duitse artillerie stond opgesteld op de Edelareberg. En zoals het hoorde in oorlogstijden was het verboden van licht te maken tijdens de duisternis. Het echtpaar moet dat even uit het oog verloren zijn. Een Duits kanonnier had dat schamel lichtje echter opgemerkt. De gevolgen bleven niet uit. De namen van de doden prijken op de lijst van de burgerlijke slachtoffers. Ze staan voor eeuwig gegrifd op het monument der gesneuvelden.
Iets hoger en aan de andere kant van de weg lag een koeplekje met het staminee Den os. Café sinds mensenheugenis. De eigenaar vóór Octaaf Geenens was een koppel zonder kinderen dat nogal goed aan de drank zou geweest zijn. Octaaf Geenens werd de nieuwe waard van de herberg Den os toen hij het hoevetje met bijhorend café kocht en er naartoe verhuisde in 1895. Met de kruiwagen verhuisde het jonge paar de schaarse bezittingen van Zulzeke naar Nukerke langs de Kortekeer. Hun zoontje was toen 3 jaar. Die zou later zijn vader opvolgen. Op de dag van de verhuis speelde het knaapje met de geitjes op de berm van de Kortekeer tot hij bij het afglijden zijn bloot achterwerkje verbrandde aan de tengels (brandnetels). Sommige kleine jongetjes liepen toen blijkbaar rond met een rokje aan.
Den os was dus ook een koeplekje met enkele streepjes land waarop een drietal koetjes werden gehouden. Elke voerman die hier voorbij kwam hield halt om de trekdieren te laten op adem komen. Sommigen kropen met zware wagens geladen met wol en katoen de Koppenberg op. Je moet weten datde wagens van Transport De Jaeger uit Ronse reeds van de Gentse haven kwamen. En de weg bleef maar stijgen tot op de Kruissens. Niet te verwonderen dat de Brabanders bekaf waren. Vóór de deur stond een beulde (palen met dwarsbalk) waaraan de voerlieden hun paarden konden vastbinden. De waterpomp met bijhorende drinkbak stond er bij. Terwijl de paarden rustten , hun haver kregen en dronken konden de mannen zich laven aan het frisse bier. "Ja, 't is daar altijd een goede zulle geweest."
Hoger op , meer naar het dorp toe, lag den Hul maar in de volksmond "geitenhoek" genoemd, een gezellige plek met een viertal woningen, op amper een paar 100m vogelvlucht van de negenkoten. Je kon het al raden? Elke woning had er een of meer geiten. 't Was daar soms een gemekker. De bewoners concurreerden onder elkaar over de hoeveelheid melk die hun geiten gaven én het was belangrijk te weten wiens geit de meeste melk gaf. Tot er werd gecontroleerd en werd uitgemaakt wie zijn melk doopte door er water bij te voegen.
Zicht uit de jaren 40 op de kerk van Nukerke van op de Steenweg.
De Steenweg zou minstens sinds de late middeleeuwen een verbindingsweg zijn geweest tussen Ronse en Oudenaarde als deel van de weg die liep van het noorden van Frankrijk naar de scaldis in Oudenaarde en verder via Gent tot Terneuzen. Reeds in 1275 is de weg vermeld als een grant voie nadien sinds de 18deeeuw als Grand Chemin de Renaix. Pas rond 1800 is de weg min of meer rechtgetrokken op het tracé dat weer gedeeltelijk werd gewijzigd gedurende de aanleg tot een expresweg tijdens de jaren zeventig en tachtig.
Hospice met woning van de zusters, de stallen en het "wezenhuis" St-Vincentius. Tekening naar een oude kaart.
Het hospice met het huis van de zusters, de stallingen en in de verte het wezenhuis St-Vincentius.
In het woonhuis waren een paar kamers voorbehouden voor de betere lui. Zo woonde Mevr. De Backer, moeder van zuster Susanne, lange tijd in de kamer onderaan links. Rechts van de voordeur was de spreekkamer met daar achter achter het verblijf van de zusters. Op de eerste verdieping links was er een kapel. De sacristie was boven de voordeur. Het verblijf van de ouderlingen bevond zich in het gebouw, met verdieping, dat dwars op de woning stond.
De woning in de verte is het oorspronkelijk gebouw dat werd ingericht als verblijfplaats voor de weeskinderen. In de jaren 50 werd de woning opgetrokken met één verdieping. Tussen de woning en het hospice zie je de stallingen van de hoeve.
Deze tekening is een weergave van de noordelijke ingang (kant Nukerke) van de spoorwegtunnel.
De 410 m lange spoorwegtunnel werd gegraven deels onder de Spichtenberg (105m) en de Kafhoek, onder een uitloper van de getuigenheuvel. Het station van Etikhove ligt op een hoogte van 42,5m. De ingang van de tunnel in Nukerke ligt op 82,5m. De uitgang in Louise-Marie, op grondgebied van Ronse, ligt op een hoogte van 72,5m en op 420m van het station van Louise-Marie. In 1966 had aan de noordzijde van de tunnel een grote grondverschuiving plaats. Toen waren de sporen bedolven onder vele kubieke meter aarde.
De “route” tussen Oudenaarde en Leuze was afgewerkt op 1 september 1861. De plans waren opgesteld in het Frans, toen de taal van de administratie in Vlaanderen. De spoorlijn zou het Gentse industriegebied verbinden met de Borinage, toen rijk aan steenkoolontginningen. Daar waar de “route” een belangrijke straat kruiste werd een woning gebouwd voor de bareelachter. Bij ons spreekt de volksmond nog over “de routehuisjes”. Zo staat er heden nog een in Louise-Marie en staan er twee in Ethikove o.a. op de hoek van Mussestraat en Nederholbeek.
TUNNELVERHAAL
"Gaston Devos woonde in die jaren op het Holand, nu huisnummer 17, hij was beroepsmilitair. Zoals velen waren ook zij in 1944 de oorlog grondig beu. Er waren de opeisingen, het voedseltekort, het gebrek aan steenkolen... Vader en zoon bereidden een snood plannetje voor."
In 1942 werd de omgeving van de tunnel door de Duitsers afgezet. Later werd gezegd dat Hitler zich in de tunnel had opgehouden. In werkelijkheid zou het Goebbels geweest zijn. Niemand mocht toen de sector binnen. t Is in die periode dat ons huis werd doorzocht en dat ze in de kelder enkele vaten bier vonden. 't Was toen nog gebruikelijk dat de brouwerij T'Sjoen ,van aan Den engel (het mooie woonhuis werd in de jaren '70 onteigend en afgebroken) bier uitvoerde met paard en bierwagen..
De Duitsers vonden niet beter dan al ons bier uit te drinken; ze zeiden dat het toch allemaal van hen was.
Op een mooie morgen in augustus 1944 werd de tunnel gesaboteerd. Ik weet het nog zo goed als ware het gisteren gebeurd. We hoorden vanuit onze slaapkamer zoals gewoonlijk de eerste trein passeren om vijf vóór vier. Het was de "koolmijnerstrein" (Gent-Blaton) die met onze Vlaamse mijnwerkers naar de fosten reed. Zoals gewoonlijk reed de trein ons huis voorbij maar kort nadien hoorden we het knarsen van de remmen. De trein stopte. We vonden dat al eigenaardig. Enkele uren later vernamen we wat er gebeurd was. Gaston Devos en zijn zoon Michel hadden hun plannetje uitgevoerd. De familie Devos woonde toen op het Holand nu huisnummer 7. Tijdens de nacht hadden ze halfweg de tunnel enkele rails losgemaakt. Dat was op de plaats waar de tunnel een lichte bocht maakt. Zij lieten de trein stoppen en verplichtten de machinist de locomotief af te koppelen. Dadelijk werd hij weer onder stoom gezet. De machinist sprong eruit terwijl de machine langzaam op dreef kwam en het donkere gat binnen reed, richting Louise-Marie. Na enkele ogenblikken hoorden ze een schurend geluid gevolgd door zwaar gedonderd. De locomotief was gekanteld en de tunnel was geblokkeerd.
Maar wat was de bedoeling van die gevaarlijke onderneming. "Wel het zat vele burgers hoog dat de goede, vette steenkolen uit de Borinage en andere rijkdom van ons land voor hun neus voorbijreden richting Duitsland. Wij moesten ons tevreden stellen met kolen van heel slechte kwaliteit. Bovendien waren de geallieerden op 6 juni geland in Bretagne en ze maakten snel vooruitgang. Deze sabotage kon alleen maar de aftocht van de bezetter vertragen."
"Wij en alle buren profiteerden van de gelegenheid om de steenkolen uit de tender te halen. Volle kruiwagens werden naar huis gevoerd. De volgende winter zal het feest zijn rond de warme kachel. De tunnel werd pas vrijgemaakt door de Engelsen na de bevrijding."
Al bij al een gevaarlijke onderneming die sabotage want gewoonlijk waren de Duitsers na een aanslag uit op weerwraak. Dorpen en buurten waar de bezetter een duidelijke weerstand ondervond werden steeds zwaar aangepakt. In een handomdraai werden dorpelingen verzameld en een vuurpeloton deed de rest. Gelukkig voor onze dorpbewoners hadden de Duitsers in augustus dringender zorgen. Zo niet ... !
Deze Hollandse linde (v. en m.) is reeds lang een uit de kluiten gegroeid lindeke.Met zekerheid werd hij aangeplant begin 1800 want op de Vandermaelenkaart uit 1851 komt deze "tilleuil" als merkteken voor. De oudste autochtone Nukerkenaren hebben de boom er altijd weten staan. Na al die jaren noemen wij hem nog steeds "het lindeke" ondanks zijn hoge leeftijd en zijn stoer uitzicht. Het is niet enkel een boom maar tevens een plaatsnaam, ja zelfs een groen monument, een kleine reus van 14 m hoog en een buikje van 4 m omtrek. Zuster Gula van de katholieke school begeleidde jarenlang haar leerlingen van school tot aan de linde. Daar scheidden de wegen want twee voetwegen kruisten mekaar. In omzeggens elke windrichting vertrok een wegje. Geen mens heeft tot heden de linde zijn geheimen kunnen ontfutselen.Teder en zacht zoals hij is heeft hij talrijke verliefde koppeltjes uit voorgaande generaties in zijn brede mantel van jonge groene fluwelen blaadjes omarmd. Geen woordje ging verloren, geen zoentje of smakje werd gehoord. En het onzelievevrouwebeeldje daar boven tegen de dikke stam keek van uit het kapelletje liefelijk toe en wenste de jonge mensen veel geluk. Hoeveel kerkgangers op weg naar de dienst troffen mekaar hier 's zondags. Tijd dus om nieuwtjes door te geven. En dan: "Allez tot volgende week!" Maar menigmaal was 't lindeke ontroerd telkenmale hij de oude pastoor met grote schreden zag voorbijkomen, lichtjes voorovergebogen, Ons Here dragend, op weg naar een berechting. Zijn dienaar droeg een lantaarn en rinkelde de bel als ze een woning naderden.
Het was reeds lang gebruikelijk bij onze voorouders dat lindebomen werden geplant bij de boerderijen, op kruispunten van steen- en aardewegen, langs dreven, op dorppleinen, aan een herberg (bij de stamenie "In de sterre" stonden er zelfs 3 lindebomen). Het mocht al eens meer lukken dat we drie linden bij mekaar zagen aanleunen. Eenvoudige huisjes stonden al eens in de schaduw van een lindeboom. Op vele plaatsen stond de veldkapel onder de beschermende kruin van een stoere linde. En in de hoek van menig boomgaard waakte een linde. Veelal werd aan de boom een godsdienstig beeldje of kapelletje gehangen, toegewijd aanO.-L.-Vrouw. Soms werd aan de voet van de boom een kruisbeeld geplaatst.Al deze Vlaamse gebruiken stammen uit de tijd van onze Germaanse voorouders. Toen was de lindeboom toegewijd aan de godin Freia. En was zij niet "de godin der minne"? De mooie lindeboom bracht immers liefde, huwelijkstrouw en geluk in het huisgezin. Ook in de middeleeuwen speelde de linde een belangrijke rol in het volksleven en in de volksoverleveringen.
De lindebouw was eertijds een heel geliefde boom die veel voorkomt in de Vlaamse Ardennen. In Nukerke kan je nog prachtige bomen zien, langs de Lesborre, de Pontstraat, de Ommegangstraat , het Zeitje ...
Helaas ons reusje is in de nacht van 8 juni 2019 bij een storm aan de voet afgeknakt. ’t Lindeke kreeg pas in december 2018 van Minister-President Geert Bourgois een voorlopige bescherming als monument. Sindsdien stond de boom onder bescherming van het “Agentschap Onroerend Erfgoed Vlaanderen”.
Het typische aan de boom was dat hij gesnoeid was als etageboom, een silhouet dat niet veelvuldig in Vlaanderen voorkomt.
De laatste suisse in de O.-L.H.-Hemelvaartkerk te Nukerke was Richard Couvreur die in een klein boerderijtje woonde langs de Mellinckstraat nr 5 te Nukerke waar nu reeds de vierde generatie woont. Een suisse is een ordebewaarder die aangesteld werd in sommige katholieke kerken. Ze droegen een uniform met vermelding politie (zonder politiönele macht natuurlijk) met staf of hellebaard (hier in de betekenis van een strijdbijl aan een lange spies) en een bandelier, een brede draagriem of band over schouder en borst. Hun taak bestond erin o.a. praters en telaatkomers terecht te wijzen en oneerbiedige houdingen te verbieden, o.a. het dragen van hoed of klak. Zatteriken werden zonder veel onthaal naar buiten verwezen. Kinderen keken met heel veel ontzag die strenge man aan en durfden geen vin te verroeren. Dat fel blinkend koperen strijdbijl gaf geen vredig gevoel. Athans, zo heb ik het beleefd.
Richard Couvreur werd geboren te Etichove den 18 September 1878 en godsvruchtig in den Heer ontslapen te Nukerke den 14 Mei 1933, voorzien van deHH. Sacramenten der stervenden. Hij was lid van de confreriën van het Allerheiligste Sacrament,- het H.Hart,- de Derde Orde van den H. Franciscus en van den H. Franciscus-Xaverius.
Uit het doodsprentje of bidprentje vernemen wij dat Richard weduwenaar was in een eerste huwelijk met Odile de Catelle en bij het sterven de echtgenoot was van Adèle Aelvoet.
De tekst op zijn doodsprentje luidt verder als volgt:
Gelukkig den mensch die de dood steeds voor ogen heeft en zich dagelijks bereidt om te sterven. Nav.Christi X.
Hij gaf luister aan de feesten en verheerlijkte de hoogtijden tot het einde van zijn leven, opdat men den Heiligen Naam der Heeren zoude prijzen en in den vroege morgen Gods heiligheid verkondigen. Eccl.XLVII,12.
Vaarwel, Beminde Echtgenoote, Kinderen en Kleinkind, troost u, we zullen elkandr wederzien. Duurbare vrienden, lange jaren was ik voorU in de kerk op mijnen post, gedenkt U mijner, Gij, die daar missen of goddelijke diensten bijwoont. Mijne zusters en dochters den Heer in t klooster toegewijd, op uw aandenken in t gelid betrouw ik het meest.
H. Hart van Jezus, wees mijn heil. 500 dag. afl.
Zoet Hart van Maria, wees mijn toevlucht. 800 dag. afl.
Het bidprentje werd gedrukt in de Drukkerij P.Hoffmann te Nukerke.
Zijn tweede kleinkind, een jongen, kreeg zoals toen gebruikelijk was, bij zijn geboorte in 1934, de naam van grootvader, nl. Richard.
We begrijpen best waarom Richard die voorname taak kreeg toebedeeld van pastoor Reyns. Hij stamde uit een diep christelijke familie; hij had immers twee zussen en 2 dochters die kloosterzuster waren.