Over Wieten Grielie
Begin 1900 woonde Wieten Grielie langs de Boelaerdstraat in zijn woning naast het hospice. De woning dateert uit 1918). In de volksmond noemde hij Wieten Grielie en hij had maar zijn reden van bestaan gewoon omdat er niet ver van hem ook een Zwarte Grielie leefde met hetzelfde beroep, namelijk garelen voor koeien en paarden maken en repareren.
Wieten Grilie noemde volgens de burgerlijke stand eigenlijk Merchiers. Hij trouwde drie keren. Een van zijn dochters, Maria, is zelfs kloosterzuster geworden. Toen hij met zijn nieuw Huleke naar pastoor Dutranoy ging om zijn ondertrouw te bespreken zei die: "Maar wat gaat gij doen? Op uwen leeftijd nog hertrouwen. Gij zoudt gij beter op uwen put peinzen. Binnen kort mag je er beginnen aan scharten!" Waarop Hulleke zou gezegd hebben:" Ja, maar aan mijn putteke is er ook nog veel te scharten!"
Na het overlijden van Wieten Grielie hebben zijn kinderen de ouderlijke woning verkocht aan de orde van de Zusters van Barmhartigheid.
Mijn verhaal: Het leven in het wezenhuis St-Vincentius te Nukerke
(De Nukerkenaren hadden het steeds over de kinderen van het hospice)
In 1944 werd een jongen van slechts 2 jaar oud opgenomen in het wezenhuis te Nukerke. Daar kregen een 40-tal jongens een warm onderdak. In het klooster iets verder op was er een wezenhuis voor de meisjes. Zo werden broertjes en zusjes volledig van mekaar gescheiden. Ze konden elkaar pas terug zien als er bezoek was of als ze naar huis gingen. Voor veel opgenomen kinderen veroorzaakte die scheiding een echt drama. Er waren drie soorten kinderen in het wezenhuis: de weeskinderen,de gerechtskinderen en de kinderen van zelfstandigen. Ik voelde aan dat er soms onderscheid werd gemaakt. Zo kregen de kinderen die familie hadden regelmatig bezoek en kinderen van zelfstandige mochten soms naar huis. En ik ?
De vrederechter "juge Minne" uit Oudenaarde kwam tweemaal per jaar op bezoek om na te gaan of alles naar wens verliep. Wij, de gerechtskinderen kregen bij elk bezoek iets
snoep of geld! Wij konden daar vrij over beschikken. Mijn eerste kennismaking met mijn nieuwe woonst maakte ik waarschijnlijk van op de arm van zuster Veronica. Enkele jaren later zijn zuster Theodora Dortmas en zuster Gerarda Van Woensel de vorige zusters komen aflossen. Nadien is zuster Gerarda overste (Moeder) geworden van het wezenhuis en het hospice. Zij werd vervangen door kwam zuster Elise en nadien zuster Digna. Een tijdje later maakten we kennis met zuster Dominica.
Het gebouw bestond uit 1 zaal op het gelijksvloer, je viel zo met de deur in huis. Achter de zaal was er een bezoekruimte en een kleine slaapkamer voor een ziek kind. Er was geen keuken want de maaltijden werden in het hospice bereid. De grotere jongens mochten de ketels ophalen.. Er was wel een afwasruimte, want wij deden de vaat. Verder was er nog een kleine gang waar elk kind zijn eigen kastje had. Wij hadden er geen telefoon (voor de noodgevallen was er een in het hospice). De grote kelderverdieping werd gebruikt als badkamer. Hoe verliep zon badceremonie? Wel het water werd boven verwarmd op een houtvuur en dan door de zuster naar benden gedragen. De kleinsten mochten steeds eerst in t bad toen het nog lekker warm was. Elk kind dat het water in ging moest een klein broekje aantrekken. Als het de beurt was aan de groteren werd er soms gespeurd want t water werd als maar kouder. We werden allen gewassen in het zelfde badwater met hetzelfde broekje, het broekje dat nat werd doorgegeven. De grote jongens moesten de kleinsten helpen bij het aankleden. Dat was veel werk gespaard voor de zusters die moesten werken met de middelen die ze hadden. Maar terug naar de badkamer. Het vuil water werd in een putje vergaard en nadien met een handpomp naar boven gepompt. Indien nodig werd ons haar geknipt. In de jaren veertig was dat een werkje voor coiffeur Roger Ceuterick maar om de kosten te sparen leerde zuster Theodora de stiel en knipte zij dus voortaan onze wilde haren. Waar haalde die zuster de tijd voor al die jobs?
Er waren twee slaapzalen : een voor de groten en een voor de kleinsten, dat waren de kinderen tot 6 jaar. Op elke zaal sliep er een zuster in een chambrette. Veel privecy hadden ze toen niet. Maar ja, wie wel? Tegen de muur stond een grote nachtemmer. Bij de grote jongens ontstond soms een wedstrijd om de emmer zo vol mogelijk te pissen. Maar we fopten ons zelf want die emmer moesten we zelf naar beneden dragen. En leutig dat het was! Op koude dagen werd een mazoutkachel aangestoken. Die verwarmde de beide zalen. Langs de muur van de zaal was er een boord waarop een reeks verlakte kommetjes stonden met water. Hier deden we ons dagelijks kattenwasje. Dit water werd in grote emmers gegoten en naar beneden gedragen. Af en toe was er een bedplasser. Dat bracht natuurlijk zn problemen mee.s Morgens werden de groten gewekt om 5u30. We wasten ons en kleedden ons aan om onmiddellijk naar de zaal van de kleinsten te gaan. Elke grote jongen werd een kleintje toegewezen om dat kind te helpen bij het wassen en aankleden. Verder moesten we ook gedurende de ganse dag voor dat jongere kind zorgen zoals eten geven en meenemen naar de school. We gingen in rang naar school begeleid door een zuster. Jarenlang was dat het werk van zuster Theodora. Zo wandelden we langs de groentetuin en door den boomgaard (waar nu de Samaritaan staat) tot aan het Meetjes straatje(nu Glorieuxstraat). Dat was toen een onverharde landweg tussen de plaats en de Pontstraat. Van het Meetjes straatje ging het dan naart Lindeke. Zo arriveerden we aan de jongensschool waar ook de kinderen van de straat les volgden. (de kinderen die dagelijks naar huis gingen noemden wij de kinderen van de stroate. Na schooltijd dezelfde weg, maar in omgekeerde richting. s Middags gingen wij ook naar huis eten. Om vier uur aten we boterhammen en s avonds ons avondeten. Dat bestond uit karnemelk, pudding, boterhammen enz.. De kleinsten moesten gaan slapen na het avondeten en de groteren gingen rond 20 uur slapen. De grote jongens hielpen de kleinsten bij het uitkleden. Maar we hadden ook onze pretjes. Af en toe mochten een paar kinderen de kapotte schoenen bij schoenmaker André Verhellen brengen. Toen lieten Mariette en André hun lieve kleine konijntjes zien en we gingen niet weg zonder snoepje. Eigenlijk mochten de weesjongens veel meer beleven dan de weesmeisjes.
Tijdens de vakantie deden de jongens van het weeshuis de schoolkuis. Toen bestonden er nog geen kuisploegen. Zo moest ik eens wachten op de meester. Van die tussentijd maakte ik gebruik om bij bakker Michel aan een vers brood te zitten. Ik heb een lekker vers gebakken brood uitgepeuzeld, zoals een muis dat zou doen. Allen de korst bleef over. Ons huiswerk maken en de catechismus leren deden we waar de kinderen speelden. Rond 17u30 werd de paternoster gelezen en werd er een liedje gezongen. Dan begonnen wij aan avondeten dat bestond uit karnemelk, afkomstig van de boerderij van het hospice, pudding, boterhammen, enz. moesten de kleintjes gaan slapen. En weer hadden de ouderen de taak de kleintjes te helpen om hen in hun nestje te stoppen. Natuurlijk helpen de zuster daarbij. De groteren gingen rond 20 uur slapen. Op elk bedjes lager een mooie gehaakte bedsprei. Die spreien werden door de zusters en hun familie gehaakt. Zuster Theodora en zuster Gerarda hebben er hun best mee gedaan. De familie van de zusters kwam wel eens op bezoek en ze lieten niet na iets mee te brengen voor de weesjes. We mogen wel zeggen dat we nooit honger hebben geleden. Ik kreeg als zwak kind soms extra melk. En hoe dikwijls heb ik de wel bekende toverdrank gedronken; een geklutst ei met suiker in een glas bruin bier? En dan die fameuze levertraan ! Bah, gelukkig kregen we er onmiddellijk een klontje suiker bij om de smaak weg te werken. En verder, de dag na de slachting van een varken kregen wij dan verse hoofdvlak voorgeschoteld. Maar de kinderen lustten dat niet want dat stekte in mond en keel. Met als gevolg dat ik later nooit meer hoofdvlak heb gegeten. Nu mag ik dat verklappen maar we kenden wel allemaal een maniertje om die hoofdvlakke weg te moffelen. Zo was er een hond en een W.C.
De weken die volgden aten we dagelijks smout op onze boterham. Bah! (nu is dat bijna een luxeproduct). 'k Moet iets verklappen; van de goede boerenboter heb ik eens stiekem gepiekt. Op vrijdag werd er nooit vlees gegeten, wel kaas, eieren of vis. De avond vóór Aswoensdag kregen we pannenkoeken of wafels voorgeschoteld.
Het wezenhuis van de meisjes in 't Klooster was volledig apart. Ze kookten daar hun eigen potje en hadden niets van uitstaan met het hospice of St-Vincentius.
Plechtige communie
Ik kreeg de kleren voor mij eerste communie van de moeder van een zuster Suzanne (Magriet De Backer).Voor mijn plechtige communie kreeg ik mij kleren van nonkel Georges Vandenabeele en tante Rachel. Na de mis mocht ik als beloning alleen eten als een bevoorrechte in de bezoekersruimte. Toen andere bezoekers langs kwamen vroegen ze heel bezorgd:"Manneke, zijt gij gestraft misschien omdat gij zo gans alleen moet zitten?" Die dag heb ik niemand van mijn familie gezien. Dat blijft in je ziel gegrift.
Naar de mis.
De kinderen gingen vanaf de leeftijd van 7 jaar naar de mis van 6u30 in de parochiekerk. s Zondags volgden wij zelfs tweemaal de mis, namelijk om 6u3O of om 7u30 en naar de hoogmis om 9u30 én
s namiddags om 2 uur naar t Lof. Tijdens de vastenperiode was er de Vespers en het Lof gevolgd door de kruisweg. Meestal waren de kinderen van het weeshuis misdienaar. Als wij misdienaar waren tijdens een begrafenisdienst dan slopen wij soms na de dienst mee aan aan de koffietafel bij Ryckbosch of t Kindt. En niemand stuurde ons weg. Men vond het goed. Na een huwelijksmis liepen wij vlug naar het portaal, spanden er een lint en strikten zo het jonge koppel. Wij kregen wat geld en de trouwers konden gaan. Maar wij waren sluw en wij strikten elk koppel van de suite. Het moest soms snel gaan. Met het verdiende geld trokken wij naar Ryckbosch en we lieten ons verwennen met snoepjes. De rest ging in mijn rood spaarpotje van de A.S.L.K.
Jaarlijks ging de pastoor een bedevaart voor naar Kerselare. Na de mis vroegen de misdienaars of ze nog even het blaasorgel in de kapel mochten bedienen want de koster vond natuurlijk niemand om gedurende de hele voormiddag de trappers te bedienen. Na de diensten mochten we mee met de koster naar de sacristie. Met beide handen grabbelde hij in een geldkoffertje en vulde met een gul gebaar onze kleine handjes. Wij dankten met een glimlach en een kleine buiging. Fier als een gieter en overgelukkig zochten wij de speelgoedkraampjes op. En de snoepjes kleefden in ons mondje. Maar de tijd ging snel en het werd snel namiddag. Onze vriendjes zaten al lang terug op de harde schoolbanken. En
de zusters zullen wel ongerust zijn. We zullen gestraft worden. En wie in de week een straf had gekregen ging de vrijdag kopje onder in het bad. En dat was even niet plezant!
Ik werd misdienaar vanaf mijn zevende. Met nieuwjaar las een van de misdienaars een nieuwjaarsbrief voor aan de pastoor. Dan kreeg elk 100fr. En het moest lukken dat die som juist voldoende was om de schoolreis te betalen. Het gebeurde al eens dat tijdens de warme zomerdagen de ijscrèmekar uit Ronse ons na de hoogmis stond op te wachten aan de kerk. Als t kermis was dan ging een zuster vragen om eens langs het wezenhuis af te zakken. Zo genoot ieder kind, groot en klein, van een lekker ijskremke. Later werd er in de vernieuwde keuken in de nieuwbouw een ijsmachine geïnstalleerd. Zuster Thelephora kende een uitstekend recept om ijscrème te maken.
De school
Zoals we reeds vertelden liepen we in rang naar school onder het alziende oog van zuster Theodora. De school van de jongens lag naast de meisjesschool. Die twee waren van elkaar gescheiden door een bakstenen muur. Tegen de muur van de school was er een poortje. Soms durfden wij eens naar de meisjes speelplaats gluren, hetzij door het sleutelgat van het poortje t zij over het muurtje. Maar dat waste ver! We werden prompt door de meester ter orde geroepen gestraft. Sta maar wat tegen de muur! Wat ik nu wel heel erg vind, maar in mijn kinderjaren niet besefte, was het feit dat de broertjes en zusjes van de weeskinderen van elkaar waren gescheiden en zich moesten tevreden stellen door eens van ver naar elkaar te kijken in de schoolomgeving of in de kerk. In de kerk zaten de jongens langs de rechterkant en de meisjes langs de linkerkant. Enkel voor degene die het geluk hadden om in het weekend naar huis te gaan was het een prettig weerzien.
Milde schenkers
Met het feest van sinterklaas kreeg elk kind een kleur- of leesboek, schrijfgerief, fruit en wat speelgoed. Zo was in de jaren 50 een koppel uit Brussel, wij noemden ze nonkel en tante, die ons in hun hart droegen en ons ter gelegenheid van hun jaarlijks bezoekje van alles meebrachten. Elk kind was gelijk en kreeg even veel. Later ontstond er een comité, ze noemde dat de ronde tafel uit Ronse die ons ook van alles gaven.
Dokter Roelens, onze huisarts die na de oorlog uit Congo was teruggekeerd en die aan Den appel woonde, gaf elk jaar opnieuw aan 2 weesjes hetzelfde, namelijk hun sinterklaas en hun nieuwjaar. Als die dokter verhuisde werd die traditie enkele jaren verder gezet door dokter De Meulemeester E.
Zondags gingen wij veel wandelen met de zusters. Zo wandelden wij naar Louise-Marie, de Sancta Maria te Ronse, de molen Ter Slepe. Van de boer kregen wij veel appels. Ik weet nog goed als we naar Ronse wandelden dat we moesten plassen vóór de stad introkken. En t werd nog plezant want we plasten voor wie het verst. Tijdens een van onze wandelingen in de zomer zag ik eens een naakt kindje staan langs de straatkant en ik zei verbaasd : Kijk daar eens, die heeft geen pietje ! En pats ik kreeg een oorveeg van de zuster want dat betaamde niet. Je moet weten dat ik toen 12 jaar was en niet het onderscheid kende tussen een jongen en een meisje.
En als wij speelde dan vonden wij spelletjes uit zoals vliegen vangen. k Moet zeggen dat ik dat goed kon. Eieren uitblazen was ook een geliefkoosd spel. Ja, zo veel speelgod hadden wij niet. Verder hadden wij een grote zandbak, kanarievogels, duiven en een hond. Fietsen hadden wij niet. Ik heb pas leren fietsen als ik al bij pastoor Van Pouck werkte. Het was een oud vehikel gekregen van madam Blommaert. En leren fietsen deed ik alleen. k Ben dikwijls de gracht ingetuimeld en heb het gras gekust.
Er werd eens bijgebouwd
Door de aangroei van het aantal kinderen - eens waren we met 46 kwam er een deel nieuwbouw bij met een badkamer. De verbouwingswerken bracht wel zijn moeilijkheden mee. Zo sliepen sommigen kinderen in de badkamer. Ik sliep op een matras in het bad zelf. Soms sliepen we in het hospice tussen de bejaarden of bij de zusters.
Bedplassen werd toen niet toegestaan. Dat werd afgestraft niet alleen bij ons maar ook in de gewone gezinnen. Er stond al eens een jongen met een nat laken op zijn hoofd! Maar toen wist men niet beter. Onze zusters waren geen geschoolde opvoedsters. We mochten al blij zijn dat we een dak boven ons hoofd hadden.
Het hospice
Daar mocht je niet zo maar met de deur in huisvallen. Er was de portierster. Zuster Leonard was een klein maar dapper zusterke. Ze had een grote verantwoordelijkheid voor de telefoon en de bezoeken. Tussendoor zat ze kousen te stoppen van jong en oud. En breien deed ze ook. Zo had ze een goed trucje om de maat van de kousen te weten. Met ons handje moesten we een vuistje maken waarrond ze de kous legde. Was de omtrek van ons vuistje dan gelijk aan de lengte van onze voet ? Of toch min of meer! Weet je wat ze nog deed samen met ons? Je kunt het nooit raden! Telefoonboeken en kranten verknippen in stukjes papier van twee handpalmpjes groot. Ja, voor in het toilet, niet om telefoonnummers vanbuiten te leren, maar om onze p
af te kuisen. t Schijnt dat papier van telefoonboeken in die tijd luxepapier was. Zo zie je maar, we hadden geen eerste klasse toiletten doch wel luxe toilet papier. Och, we mochten niet klagen! t Waren slechte tijden voor iedereen.
In mijn tijd verbleven er in het hospice ongeveer 48 bejaarden. Een tiental mensen sliepen op een eigenkamertje op de eerste verdieping. Zij waren waarschijnlijk begoed want ze hadden er hun eigen kacheltje én hun eigen kolenhok waar hun provisie aan kolen lag. Elk koos ook zijn eigen soort kolen. De anderen sliepen op t gelijksvloer waar een mannen- en een vrouwenzaal was. De weeskinderen hielpen al eens in het hospice. Zo vulden wij de kolen aan en droegen water naar boven om de waskommen te vullen.. De toiletten waren buiten. Voor de nacht waren er wc-stoelen. Sommigen hadden op hun kamertje hun eigen meubeltjes staan. Soms was daar heel mooie antiek onder. Op de eerste verdieping van het kloosterhuis was er aan de oostkant een kleine kapel. Eenmaal per jaar werd de monstrans uitgezet en was er een gedurende aanbidding. Zuster Thelephora kon heel goed orgel spelen.
Zuster Thelephora en zuster Edith (vroeger zelf weeskind geweest en ze verblijft nog in Nukerke (2009)) deden de keuken in het hospice. Ze kookten dagelijks voor ongeveer 100 personen, weeskinderen, bejaarden en zusters. Zo werd er goede confituur gemaakt van fruit uit de tuin en de boomgaard. Vóór het koken op een elektrisch vuur gebeurde kookten de zusters op een houtvuur. Soms wandelden alle weeskinderen naar het Heidje. Daar mochten (of moesten) ze hout rapen voor dit vuur. Nadien kregen we wel de verdiende snoep. Hm! Met het weinig comfort en materiaal waarover de zusters beschikten moesten ze soms gevaarlijke dingen doen. Het werd hoog tijd dat er een nieuw rusthuis werd gepland. Weet je dat er de laatste jaren dat het hospice bestond de zusters met de paraplu boven het hoofd hebben gekookt.
Zuster Theodora en Zuster Dominica verlieten Nukerke in 1973. Zuster Ademar en zuster Gisèle uit Zandvliet hebben toen hun zware taak overgenomen. Zuster Gisèle werd overste van de Samaritaan.
Over de bewoners
De mannen die daar verbleven konden nogal wat vlees eten. Ze rookten overal, ook op de slaapkamers en op de slaapzalen. Het mag wel een wonder lijken dat daar nooit een brand is ontstaan. s Zaterdags werden de mannengeschoren. Dat was een werkje voor zuster Theodora. Als beloning kreeg dan wat centen om iets te kopen voor de kinderen die niets hadden.
Iedere maandag was het grote wasdag. Het vuil linnen werd gekookt in een grote koperen ketel op een houtvuur. Alle zusters werden opgetrommeld ook die van t wezenhuis én Anna Ysebaert. De zondag voordien spanden de grote jongens de wasdraden van de ene fruitboom naar de andere. In het midden van elke draad werd en nog een stok geplant voorzien van een spie (een wig) om al zo de draad te verhogen en te beletten dat de was de grond zou raken. Hola, niet vergeten de koeien op de andere weide te laten of
Voor ons, de kinderen, was elke wasbeurt een hele gebeurtenis. Zon bedrijvigheid. De ouderen die nog konden helpen werden ingeschakeld om de was op te plooien of te strijken. t Is waar. De oudjes hielpen soms ook in de keuken bij het schillen van de aardappelen en het kuisen van de groenten. Tijdens het werk werd de paternoster gebeden. Soms waren er ook dementerende bejaarden die wel een durfden weg te lopen. Of al eens op café gingen lampetten bij Michel Arco In de wachtzaal op de plaatse. Zo gebeurden het al eens dat ze te laat waren of niet thuiskwamen. In dat geval werd er beroep gedaan de specialisten, namelijk de grote jongens van het wezenhuis. Die zouden ze wel gaan zoeken én ze veilig thuis brengen. Zo was er eens een oudje omzeggens spoorloos. Ik ging op pad en na t vele vragen aan elke voorbijganger heb ik de verlorene terug gevonden in Ronse. Bij het naar huis gaan moest ik dat ventje voortdurend overtuigen dat we wel degelijk naar huis gingen. Het ging zelfs zo ver dat ik autostop deed! En
t lukte we mochten meerijden. En content dat het ventje was. Hij zat voortdurend te lachen want t was de eerste maal in zn leven dat hij in een auto zat. Eind goed al goed, we werden thuis, aan het hospice, veilig afgezet. Op een andere keer moest ik een mannetje gaan zoeken tot in Etikhove. Ik vond hem vlug en zei hem dat hij daar moest blijven zitten in de graskant tot ik terug kwam met de kruiwagen. En zo gebeurde. Ik voerde het mannetje met de kruiwagen naar huis. Moeder Gerarda stond ons op te wachten en boos als ze was verwittigde ze hem dat ze hem zouden vastbinden als hij het nog waagde weg te glippen. Rad van tong zijnde antwoordde hij: k Benne kik geen koe zulle ! Al die kleine zaakjes die verkeerd liepen was het gevolg van personeelstekort. De zusters werkten bovendien gratis en waren dag én nacht ter beschikking van de oudjes en de kinderen. Nu zou men voor veel minder staken.
t Was eens op een mooie zomerdag dat er terug een oud ventje gaan lopen was. Door links en rechte te vragen vonden we hem eindelijk terug in den geitenhoek. Op dat moment waren we met twee weeskinderen. We pakten hem langs zijn beide zijden onder de arm vast en weg waren we. Onderweg naar huis naderden wij de woning van H. Ysebaert. Daar liep ons een hondje tegemoet dat naar de zin van de oude man wat vervelend blafte. Stop eens zie hij! Wacht een beetje! En hij begon nerveus op zijn tabakschique te kauwen. Draaide ze dan eens goed rond in zijn bruine mondje en spuwde die met volle kracht richting hondje. Die bruine prop kwam toch wel juist in hondjes neusgat terecht zeker! Die begon dan te niezen mijnen man. En weg was hij. Ja, probeer dit maar eens duizendmaal. Wie doet dat die man na? Het bijzonderste is dat we veilig zijn thuisgeraakt!
In die tijd was er een dodenhuisje naast het kolenhok van het hospice. De zusters van het wezenhuis werden dikwijls gevraagd om een overledene in t dorp te helpen afleggen (opbaren). De meeste mensen stierven toen thuis en bleven thuis in de beste kamer opgebaard liggen tot aan de begrafenis. Het geld dat ze voor die diensten kregen kwam ten goede aan de weeskinderen. Raar maar waar! Wij, weeskinderen, waren blij als er al eens een oudje stierf die een kamer bewoonde. Wie een kamer bewoonde was welstellend en
wij kregen op de dag van de begrafenis koekenbrood en chocolademelk.
Op de boerderij
In de jaren veertig en vijftig hadden wij voor die tijd een grote boerderij. Er liepen immers 5 melkkoeien, varkens, kippen én ze hadden één paard om het werk te doen. Maurice De Vos, zelf een bewoner van het hospice, werkte op de boerderij en was er ook verantwoordelijk voor. De velden en de weiden lagen rond het hospice. Als er iets te oogsten viel dan waren de weeskinderen er als de eersten bij om te helpen. We raapten de aardappelen. We hielpen in de oogst. We verzamelden de vele aren die op de grond waren gevallen in wissen manden. Ja, toen mocht er niets verloren gaan. We hielpen ook als de dorsmachine op de boerderij kwam. Ons grootste plezier hadden wij als de ratten en de muizen renden voor hun leven. Niet verder vertellen, maar
er kroop eens een muisje onder de kap van zuster Theodora, tussen haakjes, ze waren bij haar thuis boeren. Ze kende dus het boerenleven en
ze kon tegen een stootje.
Iedere week werd er brood gebakken in de bakoven naast de paardenstal. De oven stoken was het werk van Maurice en het deeg kneden was een zorg voor alweer, zuster Theodora. En lekker dat het koekenbrood was, en het rozijnenbrood en het gewoon boerenbrood!
De melk werd gekarnd en dus hadden we boter en steeds verse karnemelk. Als een koe moest kalveren dan werd de hulp ingeroepen van Medard Heyntjes. Die woonde voorbij de bocht. Soms werd er een varken geslacht door André Verlinden. Die werd later opgevolgd door Jef Willems. Maurice. Onze boer, hield het varkentje stevig vast met de touw. De slachter gaf het schreeuwende dier een zware slag met een hamer op het voorhoofd. Vlug werd de keel overgesneden en het bloed opgevangen om er lekkere bloedworst van te maken. Het beestje werd gebrand met stro, open gekapt en van de ingewanden ontdaan. s Anderendaags werden de twee helften versneden. Er werd ook hoofdvlak gemaakt. Daar werd van alles in gedraaid, zelfs het vel met nog stekels op.
De dagen na de slachting werd een groot deel van het vlees in de pekel gestopt om te bewaren. Of het werd gesteriliseerd zoals ze met veel groenten deden. Te veel eieren! Geen probleem! Die werden gewoon in een bruine zaankom gestopt onder het kalkwater. Onze wintervoorraad!
Rond de gebouwen van het hospice stonden er veel bomen zoals populieren. Het gevolg was dat de goten al eens vol lagen met rottende blaren. En dat bevuilde het regenwater dat voor de wekelijkse was werd gebruikt. Maar daar was een oplossing voor. Ik werd uitverkozen om dat karweitje te klaren. Ik, een flinkerd van 12 jaar kroop door het dakvenster, liet me even over het dak glijden en kuiste de goot uit.
De pastorij
Destijds bestond er een artesische put met ringen achter de pastorei. Deze waterput voorzag de pastorij, de onderpastorij en het oud gemeentehuis van drinkwater. Bij een herstel aan de pomp kwam er olie in de put terecht. Pastoor Van Pouck besloot dat het water ondrinkbaar was. Daarop werd door het gemeentebestuur besloten om een leiding te leggen vanaf de Samaritaan, die toen in opbouw was, naar de pastorei. In de Samaritaan werd put geboord van ongeveer 100m diep. Nadat de laatste onderpastoor de parochie had verlaten werd de vroegere onderpastorij bewoond door de gezusters Verbruggen Alice, Hélène en Rachel.
De kerk
De kerk staat niet int midden van de gemeente, dat voorrecht krijgt het kapelletje toegewijd aan O.L.V. van Fatima op t Holand ingewijd door pastoor Tirez in 1953. Met de bouw van dit kappelletje wou men tegemoet aan de vraag van de kerkgangers om dichtbij de mogelijkheid te hebben te kunnen biechten of mis te horen. Ook de leerlingen van de gemeenteschool zouden er hun voordeel bij hebben. Ze zouden voortaan niet meer maandelijks een paar keer in weer en wind te voet naar het dorp moeten trekken. Deze traditie verwaterde langzaam en de volgende pastoors lieten het kapelletje links liggen. Het verkommerde en werd bij de heraanleg van de Holandstraat gesloopt. De stoere oude lindeboom moest er toen ook aan geloven.
Maar nu terug naar de parochiekerk. Pastoor Van Pouck heeft op het punt gestaan de dorpskerk wit te laten schilderen. Het zou prachtig zijn geweest maar ook zeer duur. Langs de andere kant zou de restauratie ten goede zijn gekomen aan het dorpsbeeld. Het zou er iets fraaier hebben bijgelegen, vooral sinds een al te ijverig schepencollege begin jaren 70 grote kuis hield op het dorpsplein door enkele oude pittoreske gebouwtjes met geschiedenis te slopen. Ze moesten plaats maken voor de autos.
Aan de buitenkant van het koor, kant sacristie, staat een grote calvarie met aan de ene zijde Johannes de Doper, aan de andere zijde Maria. Op deze plaats liggen enkele graven en de plaats werd door onze voorouders, om welke reden ook, vagevuur genoemd. Het concilie Vaticanum II (1962-1965) bracht een grote evolutie in de kerk. Voortaan zouden niet allen de gebeden en de gezangen in de volktaal gebeuren , het altaar zal dichter bij de gelovigen staan en de pastoor zal met het aangezicht naar de menigte kijken. Het nieuwe altaar in de kerk werd vervaardigd door de meubelmakerij De Jaegher uit Eeklo.
De biecht
In de goede oude tijd (is dat de tijd van vóór het concilie van 1962 ?) was er elke zaterdag biechtgelegenheid in de kerk van 18 uur tot 19 uur. De zondagmorgen idem een half uur vóór de mis. Ja, het was de tijd dat de mensen zich nog bewust waren van hun fouten. In de vastenperiode kwam er een vreemden biechtvader bij. Dan kwamen de gelovigen blijkbaar hele karrenvrachten zware zonden belijden, misstappen die ze liefst niet aan de dorpsherder zijn neus hingen. En wat deden de pastoors nadat hij met een piepoogje de volgende schuldbelijder had bekend ? Ja, hij nam een zakdoek, besprenkeld met reukwater, voor de mond om al die gure geurtjes te verdoezelen. En met bevende stem kon de biechteling zijn hartje lichter maken. Het merendeel kwam er goed van af en zwiepte met een brede glimlach het rood fluwelen gordijntje opzij. De volgde!
Toontje met zn varken
Met Toontje klaren de dagen tot de vijfenhalf.
Tegen de buitenkerkmuur zijn verschillende staties ter ere van St-Antonius (met het varken) aangebracht.
Rond het feest van de H. Antonius abt op 17 januari heeft er sinds jaren een noveen plaats in deze kerk. Dan werd de kerk versierd met de bloemen die madame Blommaert schonk. Toen, in de jaren vijftig, kwam er nog veel volk af om Toontje om zijn gunsten te smeken. Was je iets verloren? Wend je dan tot Toontje. Veel kans dat je het terug vond! Gedurende die dagen van de noveen hield ik een standje open achteraan in de kerk. Ik verkocht er kaarsen en medaillons. De gelovigen konden bij mij missen bestellen en betalen en ik mocht hen zegenen met de relikwie van de H.Antonius. Ik moest natuurlijk een zegening uitspreken maar aangezien ik nooit Latijn heb geleerd ging dat wat moeilijk. De zegende priester brabbelden destijds ook een onverstaanbare Latijnse tekst. Dus, deed ook ik alzo. Tot op zekere dag een oud vrouwtje me vroeg: Maar wat zeegde gij otijd ? Ik antwoordde: Niet vies van zijn, t is afgekuist
! Maar dat zei ik zo snel dat niemand het verstond en
t leek van ver op kerklatijn. Dat vrouwtje hé, dat heb ik nooit meer weer gezien. t Kan ook zijn dat ze het jaar nadien was verleden of
Eertijds waren de zijmuren achteraan in de kerk beschilderd met Nukerkse taferelen. Spijtig werden die ten tijde van pastoor Naessens overschilderd. Voortaan prijkt daar een modernere tekening. Al of niet mooi?
Processie
Tweemaal per jaar ging er een processie uit nl. op Sacramentsdag en op O.L.V.-Hemelvaart. Op Sacramentsdag ging de grote processie uit. Vanaf de kerk ging het naar het wezenhuis, en hospice, waar de oudjes buiten zaten. Verder ging we de Boelaerdstraat op tot bij Gentil; aan de hoek van de Pontstraat. In de kapel daar werd voor het eerst halt gehouden. Dan ging het richting Den Appel. Onderweg was er nog een halte aan de kapel op de hoek van de Holandstraat.. Vanaf daar ging de lange sliert de Steenweg naar beneden naar de kerk toe. Op O.L.V.-Hemelvaart ging de kleine processie uit. Toen ging het richting Geitenhoek waar een altaar werd opgezet om het H. Sacrament op te stellen. Vandaar ging het via de Steenweg terug naar de kerk. Ter gelegenheid van de processie werden de woningen versierd met bloemen en een vlag. Soms werd er een tafeltje neergezet en op een sneeuwwit kleedje stond een beeld. Het was ten tijde van pastoor Tirez dat er discussie was. De processie was reeds enkele keren uitgesteld wegens het slechte weer. De pastoor kwam met een oplossingvoor de dag; regen of niet de processie gaat uit. En wat gebeurde er? De lange stoet werd uitgeregend en de gelovigen werden gezegend met een stevige plensbui. Iedereen liep naar huis maar niet de dragers van het beeld van St-Anthonius. Die lieten zich verleiden en schuilden met onze patroon en al in een café. Na enkele natjes werd het buiten droog en konden de dragers onze patroonheilige veilig thuisbrengen. Men had zn lesje geleerd en er kwam een nieuwe afspraak; als op de dag van de processie de klokken drie keer luiden dan gaat de processie uit. Indien 1 klok luidt dan niet.
Er was een vaste volgorde voor de deelnemers. Voorop stapte de champetter , dan de misdienaars met kaarsen en kruis, de vlagdragers met de vlag van De Boerinnenbond, de BJB, de Scouts, de Chiro, 15 weeskinderen met elk een klein vlagje(de 15 vlagjes symboliseerden de 15 mysteries van de rozenkrans), de dragers met de beelden, de fanfare van Nukerke, de koster en het zangkoor, de bloemenmeisjes die weelderig kleurrijke kroonblaadjes en papiersnippers rondstrooiden, de pastoor met het Sacrament onder het baldakijn met een zestal lantaarndragers erom heen en tenslotte de gelovigen.
De drie dagen vóór O.-L.-H.-Hemelvaart worden kruisdagen genoemd. Drie dagen vóór de hoogdag maakten de pastoor met relikwie, de misdienaars met het kruisbeeld en vele boeren en boerinnen maar ook kinderen en andere gelovigen een rondgang door de velden om de gunst af te smeken voor een goede oogst van de vruchten der aarde. Gedurende de hele weg werd de litanie van alle heiligen gezongen.Sanctus
ora pro nobis
Met Kerstmis
Op 24 december was ik al vroeg in de weer om de kerk warm te stoken. Daar stonden twee grote kolenkachels. In de goede, oude tijd werd op kerstavond steeds een luchtig toneel gebracht in de parochiezaal. Na de fratsen van de grappige acteurs (die zijn ondertussen allen boven de zeventig) trokken de gelovigen flink napratend naar de middernachtmis in de warme kerk.
Allerheiligen en Allerzielen
Na de vespers en het lof op Allerheiligen werden er 3 Onze vaders en 3 Weesgegroeten gebeden gevolgd door een en glorie zij de Vader, de Zoon en de H. Geest gingen de mensen buiten en kwamen seffens terug binnen. Iedere gelovige die daar aan deel nam kreeg daarvoor een volle aflaat. Dit werd soms meermaals herhaald. In de volksmond noemde dat perjonkelen.
Een berechting
In Ronse en Oudenaarde was er wel een hospitaal maar op het platteland stierven de mensen meestal thuis tot beginjaren vijftig. Het was dan ook een vast gebruik dat de pastoor de ziekenzalving (toediening van de H. Olie en de Communie) gaf aan de stervende. Als kind zagen we meermaals de pastoor en zijn misdienaar met lichtende lantaarn en rinkelende bel in weer en wind over kleine veldwegjes stappen. Toevallige voorbijgangers en boeren op het veld knielden uit eerbied neer en sloegen een kruisteken.
Ook de hoogdag werd naar de zieke en zwakke mensen gedragen. Later werden de pastoor en een paar misdienaars vervoerd per auto door de koster, eerst door Joseph Deriemacker en nadien door Norbert Deriemacker. De ene misdienaar droeg een lantaarn, de andere droeg een bel. De rinkelende bel verwittigde de mensen dat Ons Heer op komst was. Het was in de tijd dat we bij berechtingen zagen dat kleine biggetjes gewoon onder de Leuvense stoof lagen in een bakje vol met stro.
Missie
Om de tien jaar was het dringend nodig onze parochianen eens grondig ter orde te roepen. Een paar paters kwamen gedurende een drietal dagen naar de parochie afgezakt met stevige donderpreken op zak. Preekstoel en ramen kregen soms de beef. Het was muisstil in de stampvolle kerk. En de brave lieden zaten daar als sukkels gebukt onder de zware zondelast. Op één avond waren de jongeren niet toegelaten want dan hadden ze het over de huwelijksperikelen. Het moet gezegd, onze brave ouders waren er soms niet goed van. De laatste missie werd gepredikt in 1961 door redemptoristen E.P. Decocker en E.P. Van Buggenhout
Kerkelijke diensten
Tijdens elke dienst in de kerk werd er stoeltjesgeld opgehaald. Lang geleden was dat een taak van betrouwbare personen zoals daar waren Bernard Deriemaecker en zijn vrouwtje Louiske en na hen door de dochter Maria en schoondochter Régina die trouwens verantwoordelijk waren voor het klein onderhoud in de kerk. Ze schoven tussen de rijen door met uitgestoken hand waarop je het geldstukje deponeerde. Let op! Er waren 3 soorten stoelen met elk hun prijs. De kosten voor de stoel stegen mee met de tijd. Het werd algauw een halve frank en nadien een frank. De laatste moderne pastoors vonden het beter het stoeltjesgeld jaarlijks thuis bij de kerkgangers op te halen. Dat was een opdracht voor Paul Decatelle. Ten tijde van pastoor van Pouck kostte een stoel met biezen zitting 6OFr, een stoel met een mooi kleurrijk fluwelen kussen kostte 120Fr en een voor een eigen stoel betaalde je 100Fr. Eens het stoeltjesgeld opgehaald verschenen daar de kerkmeesters die met een blinkende koperen schaal rondkwamen. Zo kon men zn offergave schenken. Waar is de tijd van de kluitjes en de kwartjes, je weet wel, die centen met een gaatje in. Sinds pastoor van Pouck werd ook de Sint-Pieterspenning door Paul opgehaald.
Nadat Louiske er niet meer was en Maria en Régina te oud werden heeft Paul en de zusters van de meisjesschool de taak op zich genomen om de kerk te onderhouden. Zuster Lucienne stond in voor het altaargewaad van de priesters en de misdienaars. Niemand kon haar kunst van feilloos plooien en vouwen van de witte gewaden evenaren. Het vele koper dat regelmatig moest worden gekuist dát was een groot werk. Rond de jaren zeventig eindigden ook de omhalingen door Broeder Leonardus van de Minderbroeders te Ronse. Hij haalde eetwaren en geld op voor het klooster aan de Barrière de fer.Nog een gebruik dat in die periode definitief verdween is de zending. Boeren droegen na een slachting (er was somtijds een noodslachting) van een dier het beste stukje vlees naar de pastorij en naar het klooster.
Iedere tweede zondag van de maand was er t lof aan het altaar van O.-L.Vrouw. Dan volgde er een speciaal gebed voor de ongehuwde vrouwen waarmee men de jonge maagden bedoelde. Nu zou het zijn voor de ongehuwde jonge moeders. Na het gebed gaf de pastoor een zegening met de relikwie van O.-L.Vrouw.
In t portaal was er achter een heel groot en zwaar hek een kleine ruimte. Daar hing een lang dik touw. Als je daar met volle kracht aan trok begon er een klok te luiden. De misdienaars mochten om beurten. We hielden de touw goed vast en gingen mee de lucht in. En leuk dat het was, dat hoeft niet gezegd. In de tijd van pastoor Tirez werden twee nieuwe klokken gekocht en ingehuldigd op 26 mei 1951. Deze moesten de gestolen klokken vervangen die tijdens W.O.-II door de Duitsers waren gestolen om ze te hersmelten tot oorlogstuig.
Tijdens t Lof is er eens een kogel door een kerkraam gevlogen. Wie dat heeft gedaan is nooit gekend. Ondertussen is het raam hersteld.
En waar is de tijd van de wekelijkse biecht ? En de mis op de 1ste zondag van de maand voor de leden van de Bond van het H. Hart voor de mannen ? En op de 2de zondag van de maand voor de leden van de Boerinnenbond én de talrijke processies.
Het Vormsel
Om de twee jaar kwam de bisschop van Gent de kinderen van Nukerke en Zulzeke vormen. Na de dienst was de bisschop bij de pastoor uitgenodigd voor het middagmaal en ik was daar verantwoordelijk voor de keuken. Als dessert werd er een ijs opgediend. Ik kwam er met grote schreden aan en roef, daar schoof de taart over het tapijt.
Maar geen nood! Ik heb leren mijn plan trekken. Dus schepte ik de taart op het plateau en bediende de hoogwaardige heren.
Tot slot
Zuster Gisèle schreef het volgende relaas
Op 15 december 1890 deden onze zusters hun intrede in een boerenhof van het echtpaar De Vos-Van der Steen. De boerderij was gelegen langs de Pontstraat (nu huisnummer 50). Deze mensen hadden tot dan, met hun beperkte mogelijkheden, bejaarde mannen en vrouwen onderhouden.
In dit zo gezegde hospice, dat kraakte van de sleet, werd in soberheid en armoede, maar vol liefde en toewijding een twintigtal mannen en vrouwen verzorgd.
Door toedoen van E.H. Pastoor De Boe kon in september 1897 een nieuw gebouw in gebruik worden genomen. In 1901 werd er een jongensweeshuis aan het hospice verbonden, dat later uitgroeide tot het jongenstehuis Paviljoen St-Vincentius. De perikelen van W.O.-I en W.O.-II trotseerde de instelling ondanks bepaalde moeilijkheden, met moed en krachtdadigheid. Bij het begin van de jaren zestig ging de Congregatie over tot het zetten van een nieuwbouw, die het oude hospice en weeshuis ophief. Het jongensweeshuis samen met het meisjesweeshuis, dat vanaf 1877 verbonden was aan de school, werden op 1 september 1968 vervangen door een gemengd kindertehuis St-Vincentius te Nukerke en Zonnelied in Ronse.
Op 16 juni 1968 werd het eerste deel van de Samaritaan in gebruik genomen. De nieuwbouw bestond uit een V-dienst voor chronische zieken. Op het einde van de jaren zeventig werd, deels met staatssubsidies, het gebouw de Jericho opgericht. Het werd een verzorgingstehuis voor semi-validen en bejaarden. De plechtige inzegening had plaats op 31 mei 1980.
Wij menen daarmee een acute moderne nood te helpen lenigen, een werk dat volledig in de lijn ligt van de verlangens van de Stichter.
In de loop van de geschiedenis evolueerden de weeshuizen dus naar gezinsvervangende tehuizen. Rond het jaar 1968 gebeurde ook hier te Nukerke een grondige renovatie van het jongenstehuis en werden de meisjes ondergebracht in een nieuw huis in Ronse. Van de grote groep jongens en de grote groep meisjes werden er kleine groepen van een 14-tal kinderen samengesteld, zusjes en broertjes konden in éénzelfde groep. De opvoeders zorgden voor een huiselijke sfeer, voor gezelligheid met aandacht voor elk kind. De kinderen konden schoollopen, spelen en ravotten. Tijdens het schoolverlof mochten ze voor een 3-tal weken naar zee. In het voorjaar van 1989 kwam er een einde aan de opvang van de kinderen en werd het huis St-Vincentius gesloten.
In het kindertehuis St-Vincentius werden gedurende vele jaren aan een groot aantal kinderen en jongeren de beste zorgen gegeven.
Slot
In dit schrijven heb ik herinneringen uit mijn kinder- en jeugdjaren verteld. Maar er zijn veel persoonlijke ervaringen die ik liever in mijn hart bewaar. Wanneer ik zelf als echtgenoot en vader verantwoordelijk werd voor vrouw en kinderen, begreep ik pas goed welke verantwoordelijkheid, soms ongeschoolde en zeer jonge zusters voor een grote groep kinderen toen droegen. Zo dikwijls heb ik achteraf bedacht dat ik die ouderlijke liefde heb gemist, maar ik heb toch veel vriendschap gekregen. Ik heb een strenge maar goede opvoeding gekregen. Veel kinderen die in een gezin werden opgevoed hadden het misschien minder goed dan wij. De christelijke waarden, de werklust en het respect voor mens en natuur probeer ik steeds door te geven aan mijn kinderen en kleinkinderen. Door mijn blijvend contact met de zustergemeenschap in België en Nederland wil ik mijn grote dank betuigen omdat ik mij bij hen als kind mocht thuis voelen. P.D.
Nog over de kerkgemeenschap
In de 19de eeuw waren verscheidene mensen met enig aanzien lid van een of andere genootschap of vereniging zoals:
De broederschap van het H. Hert en Kruisweg vereeniging Maria Rosalia Van Schoorisse (1815-1899) echtgenote van Joannes De Merlier
De Confederatie van het H. Sacrament Jan-Baptiste Van De Putte (1807-1894)
Congregatie van O.-L.-Vrouw en Broederschap van het H. Hert, van den wekelijkschen Kruisweg en van den Derden Regel Pauline Van Wymeersch (1851-1929)
Confrerie van het H. Hert van Jezus en van het genootschap van den H.Franciscus-Xaverius Francies Van Glabeke (1831-1917)
De Kruiswegvereeniging Marie Melanie Van Lancker (1856-1890)
Het Bureel der Kerkmeesters, Confrerie van het H. Hert van Jezus en van het genootschap van den H. Franciscus-Xaverius Hippoliet Van Lancker (1864-1921) en Joannes -Baptista Declippele (1831-1889)
Het Aartsgenootschap van den H. Franciscus-Xaverius Henri Van Coppenolle (1841-1922)
De Kerkraad Het Katholijk Schoolkomiteit Het Armbestuur Genootschappen van het H. Hert en van den H. Franciscus-Xaverius Augustinus Claus (1806- 1882)
De Boerinnengilde Leonie-Marie-Melanis Verhaeg (1870-1932)
Gouden kloosterjubiuleum op 19 juni 1955 van zuster Maria Eleonora van de Congregatie der Zusters van Barmhartigheid
Van 1905 tot 1955
Gouden kloosterjubilé van de eerwaarde Moeder Aveline gevierd in het Hospice te Nukerke, waar de Eerwaarde Jubilaresse 49 jaar verbleef, waarvan 2è jaar als Overste. Nukerke 3 juni 1951
|