Geschiedenis van het onderwijs Oude volkeren kenden reeds een vorm van onderwijs. Bij de primitieve volkeren aapten de kinderen na wat de volwassenen deden. Meer georganiseerd was het onderricht bij de Grieken en Romeinen. Kloosters, burchten en abdijen waren in de middeleeuwen plaatsen waar bevoorrechten enige vorm van onderricht kregen. De laagste klasse van de bevolking bleef steeds uitgesloten.
Nationale voorgeschiedenis
Frans Bestuur (1792-1814)
In 1795 werd het ganse toekomstige België door Frankrijk bezet. Een jaar later, in 1796, werd de universiteit van Leuven afgeschaft en religieuze orden werden ontbonden.Tijdens de Boerenkrijg van 1798 tot 1799 komen de landlieden massaal in het verzet tegen de Franse bezetter.Tijdens het Bewind van Napoleon Bonaparte kwam het concordaat met de paus tot stand waardoor o.a.de katholieke eredienst werd hersteld en de geestelijkheid werd bezoldigd.Napoleon werd op 18 mei 1804 tot keizer verheven en kwam er zware druk te liggen op de Kerk.Kerk en Staat werden gescheiden waardoor de Kerk alle voorrechten verliest. De Staat eigende zich het monopolie toe van het onderwijs en zelfs van de opvoeding van de kinderen. Dat was voortaan regeringszaak. Maar de Kerk bleef een grote levenskracht uitstralen zelfs na het verlies van haar goederen. Voortaan is de Kerk van de Staat gescheiden maar ze behoudt zeker nog rechten door het Concordaat gewaarborgd.
Hollands Bewind (1815-1830)
30 mei 1814: vereniging van België met Holland.
Het Openbaar Onderwijs kreeg de volle aandacht van Willem I, immers men had het toen over “onze bedroevende achterlijke bevolking”. Maar Willem nam belangrijke beslissingen want in het Zuiden was het onderwijs niet georganiseerd. We hadden hier geen opgeleide onderwijzers, ingerichte schoollokalen of goede handboeken, noch was er een regelmatig schooltoezicht. Er werden in 10 jaar tijd 1146 schoollokalen bijgebouwd of vernieuwd. De gemeentelijke scholen kenden een grote aangroei van leerlingen.
De koning besliste in zaken van bestuur en onderwijs dat niet vrij was. Hij schonk dan ook zijn volle aandacht aan het openbaar onderwijs. Vierduizend kosteloze lager scholen kregen gediplomeerde onderwijzers en in 1816 werden zeven athenea door de Staat geopend. Lier kreeg in 1818 een normaalschool. De universiteit van Leuven werd terug uitgebouwd en Gent en Luik kregen een universiteit.
In 1819 werd het Nederlands, ook in het Vlaamse deel, de officiële en nationale taal.
De godsdienstpolitiek van de koning zal de oorzaak zijn van de latere scheuring.
De kloosterorden die voor een vrij onderwijs zorgden werden tegengewerkt en vanaf 1824 eiste Willem I van de onderwijzende orden een officiële vergunning en bekwaamheidsdiploma’s. Hij droomde tevens van een staatskerk.
Vanaf 1827 waren drie stromingen actief: de liberalen, de liberale katholieken en de katholieken.
1828 ontstond het katholiek-liberaal verbond. De katholieken deden toegevingen over de gelijkstelling van de godsdiensten en de liberalen erkenden de vrijheid van het onderwijs.
Belgisch bestuur
Van 10 november tot 4 juni 1831 had Het Nationaal Congresplaats. De meerderheid bestond uit katholieke voorstanders van de moderne vrijheden. De bijna even grote groep van liberalen beleden toen nog voor het merendeel de katholieke godsdienst, een minderheid waren vrijdenkers.
De Belgische Grondwet was klaar op 7 februari 1931.
De Belgische grondwet waarborgde toen reeds de vrijheid van onderwijs (artikel 17) in een geest van ruime tegemoetkoming aan de vrijheid en aan de godsdienstigheid van de school.
De katholieken wilden in het openbaar leven de leer van de Kerk doen zegevieren.
Het openbaar onderwijs werd voor het eerst geregeld door de wet van 23 september 1842 “Krachtens de wet van 1842 op het lager onderwijs moest iedere gemeente op haar grondgebied ten minste één school hebben. In de meeste gemeenten werden vanaf dan, met staatstoelagen, nieuwe openbare scholen gebouwd, met als doel openbaar lager onderwijs in te richten.
Het onderwijs, vooral het lagere, bleef de voornaamste inzet van de partijstrijd. In 1842 hadden beide partijen eendrachtig nog samengewerkt aan de eerste organische wet op het lager onderwijs maar na 1847 werd de liberale schoolpolitiek geleidelijk vijandig tegenover de godsdienst.
1847: werkelijke onafhankelijkheid van het burgerlijk gezag tegenover de godsdienst én voor de organisatie van het staatsonderwijs in alle graden.
1879 1augustus: de liberale ongelukswet bepaalt dat elke gemeente een officiële school moest inrichten en dat godsdienstonderwijs slechts gegeven mocht worden op aanvraag van én buiten de lesuren. Het aannemen van vrije scholen door de gemeenten was voortaan verboden. Daarop volgde in februari van 1879 een “ gezamelijke vastenbulle” die de bisschoppen deden verschijnen als een herderlijke brief, bijzonderlijk tot de huisvaders gericht. De brief eindigde met deze bede, die de priester in ’t vervolg, elken zondag, in alle kerken van ’t land zou voorzeggen na de preek in de mis:van de scholen zonder God en van de meesters zonder geloof, verlos ons, Heer.
Er volgde een jarenlange schoolstrijd.
Toen kwam de Wet van 1881 op het middelbaar onderwijs. Gevolg: om het godsdienstonderwijs te redden richtten de katholieken over het hele land vrije scholen op, die zij met de grootste opofferingen in stand hielden… De bisschoppen en de geestelijken wezen de gelovigen op de plicht hun kinderen een godsdienstige opvoeding te geven. De regering verbrak zelfs de betrekkingen met Rome in juni 1880. Ondertussen was de partij van de onafhankelijken ontstaan met als gevolg dat bij de verkiezingen van 1884 de katholieken zegepraalden en de katholieke reactie kwam die de vrijheid en het godsdienstonderricht weer begunstigde.
1895: de wet van Woeste-Schollaert verplichtte op zijn beurt het godsdienstonderricht, behalve wanneer de vader er zich tegen verzette.
Voortaan kon iedere vrije school die aan de wettelijke voorwaarden voldeed aangenomen worden. Vandaar dat wij destijds al eens school liepen in een Aangenomen Meisjessschool of in een Aangenomen Jongensschool.
Namelijk, de conservatieven(katholieken) en de liberalen streden om de macht ten einde hun programma te verwezenlijken. Onder de katholieken waren dan nog twee stromingen; de liberale katholieken en de ultramontanen. In 1864 werden veel stichtingen opgericht ten voordel van het godsdienstig onderwijs in de officiële scholen. Toen kwam de schoolwet van 1879 , ook “ongelukswet” genoemd, gevolgd door de wet van 1881 op het middelbaar onderwijs. Genoeg om een schoolstrijd te ontketenen. Ten einde het godsdienstig onderwijs te redden richtten de katholieken over her hele land vrije scholen op die ze met de grootste opofferingen in stand hielden. Bovendien wezen de bisschoppen en de geestelijken een zware druk op hun gelovigen hun kinderen een godsdienstige opvoeding te geven. Vanaf februari 1879 werden van op de kansels een herderlijke brief van de Belgisch bisschoppen afgelezen. Die “vastenbulle” was “gericht tot de huisvaders en tegen het anti-godsdienstig karakter van dit nieuw ontwerp. De brief eindigde met “Van de scholen zonder God en van de meester zonder geloof, verlos ons Heer.” De priester zou voortaan na elke preek deze zin voorzeggen. Het ministerie deed zijn beklag bij de paus van Rome om het gedrag van de bisschoppen te laken. Tevergeefs ! De betrekkingen met Rome werden in 1880 verbroken. Het buitensporig radicalisme deed een nieuwe partij ontstaan nl. de partij der onafhankelijken. Zij verzekerden in 1884 de zegepraal aan de katholieken.
Pas in juni 1914 werd in België de schoolplicht ingevoerd.
Richtlijnen voor leerkrachten uit het jaar des heren 1872
De leerkrachten moeten iedere dag de lampen bijvullen en de schoorsteen vegen.
Iedere leerkracht moet een emmer water meebrengen en een bak kolen voor de behoeften van de schooldag.
Besteed veel zorg aan het maken van de pennen.
Men kan de pennen aanpunten op de manier die het meest gewenst is voor iedere leerling afzonderlijk.
Mannelijke leerkrachten mogen per week één avond besteden aan het werven van een echtgenote, of twee avonden per week indien ze geregeld ter kerke gaan.
Na tien uur aanwezigheid in de school mogen de leerkrachten de resterende tijd besteden aan de lectuur van de Bijbel of andere nuttige boekwerken.
Vrouwelijke leerkrachten die huwen of zich op het slechte pad begeven dienen ontslagen te worden.
Iedere leerkracht, zal bij elke uitbetaling een behoorlijk deel van zijn verdiensten opzij leggen om ervan te genieten in de jaren dat hij aftakelt: zo wordt hij geen last van de gemeenschap.
Iedere leerkracht die rookt, alcohol in enigerlei vorm tot zich neemt, kansspelen bijwoont, herbergen bezoekt of zich laat scheren in een barbierswinkel, zal terecht aanleiding geven tot argwanende bedenkingen over onkreukbaarheid en rechtschapenheid.
De leerkracht die vijf jaar plichtsgetrouw en zonder fouten zijn taak heeft vervuld, kan een loonsverhoging van 25 cent per week ontvangen, mits akkoord van het Ministerie van Onderwijs.
Plaatselijke strijd
“Ten gevolge van de wet van 1842 werd langs de Capellestraat (nu Pontstraat) een school met bijhorend schoolhuis opgericht. Er liepen meisjes en jongens vanaf de leeftijd van 6 jaar school. Beschrijving van het schoolgebouw: er was één grote klas voor de jongens en een kleinere klas voor de meisjes. Het plafon was heel hoog en op de noordenmuur van de jongensklas was een grote platte grond van Nukerke geschilderd. De speelplaats met sanitair lag langs de Capellestraat waar ook de toegang tot de school was. De meisjes moesten zich tevreden stellen met een klein klaslokaal en een kleine speelplaats achter het gebouw, aan de kant van de Mere. Over de eerste gemeentelijke dorpsonderwijzer én oppermeester weten we het volgende. Pieter Amandus Germonprez oud 47 jaren gemeenteonderwijzer geboren te Kerkhove en wonende te Nukerke ten gehuchte Pontsstraet , gehuwd met Barbara Vanhoutte oud 39 jaar en geboren te Anseghem, komt de geboorte van hun kind Guido aangeven dat geboren werd op 11 september 1850. In 1853 werd in het gezin Ivo Bonifacius geboren.
Het volgende schoolhoofd was Theofiel Gilleman.
“ Theophiel Gilleman, was het eerste schoolhoofd van de gemeenteschool langs de Capellestraat (nu Pontstraat ) in Nukerke. Een zoon, Joseph, sneuvelde in het begin van W.O.I. De familie Gilleman was afkomstig van Petegem. De eerste vrouw van Theophiel was Marie Melanie Van Lancker. Op haar doodsprentje lezen we: ”Heden is de mensch, en morgen is hij verdwenen * bid voor de Ziel van Marie Melanie Van Lancker, echtgenoote van Theophiel Gilleman, lid der Kruiswegvereeniging geboren te Peteghem den 16 October 1856, en te Nukerke schielijk overleden den 22 Mei 1890.” Bidprentje gedrukt te “ Ronsse, sneldruk van Van den Daele.”
Een zekere Marie, Chlotilde De Zaeytyd echtgenote van Theofphile Holderbeke gaf aan de meisjes handwerk. Chlotilde woonde iets verderop, nu woning met huisnummer 45. Daar had haar man Theophile een schrijnwerkerij en er was zelfs een herberg ondergebracht. Vooraan stonden drie grote, mooie linden, die gerooid werden bij de heraanleg van de Pontstraat in de 197O. In de volksmond heette het daar “aan kloaten fieli”. In een officiële akte lezen we ondermeer: “Het jaar negentien honderd, den twintigsten December om twee ure namiddag voor ons, Charles,Francis Van der Eecken, Burgemeester ambtenaar van den burgerlijken stand van de gemeente Nukerke zijn verschenen Theophile Holderbeke oud drij en dertig jaren timmerman en Hippoliet Van Lancker oud zeven en dertig jaren hoefsmid alhier beide alhier wonende en zijnde de eerste vader, de tweede gebuur van den overleden, dewelke ons hebben verklaard dat heden om negen en half ure voormiddag ten huize van eersten verschijneren ten gehuchte Capellestraat overleden is Holderbeke Urbain-Leopold oud zeventien maanden, alhier geboren en hier wonende, zoontje van eersten verschijner en van zijne huisvrouw Marie, Clothilde De Zaeytyd oud vier en dertig jaren kleermaakster alhier wonende.”
Ook toen werd er een plaatselijke schoolstrijd tegen een openbare school uitgevochten. De pastoor Dutordoir predikte tegen de liberale school. Om de toestand van die tijd goed te begrijpen moet men zich kunnen inleven in de politiek-sociale toestand van die periode. Na 1930 begon het mank te lopen met de school, het aantal kinderen verminderde, tot er uiteindelijk maar één kind (Florent Brugge) overbleef en de school definitief werd gesloten. Meester Gilleman bleef nog enkele jaren in het leeg schoolgebouw wonen. Na zijn dood werd het schoolgebouw als schrijnwerkerij ingericht. Nadien werd het bewoond door Aloïs Norga die het goed later doorverkocht aan de familie Hector Van Moorleghem, die in het schoolgebouw een mechanische maalderij inrichtte. We weten verder van meester Gilleman dat zijn zoon is gesneuveld op de eerste dag van W.O.-I. Uitzonderlijk voor die tijd was het feit dat meester Gilleman een “spreekmachine” had. Dat zou wel eens een fonograaf zijn geweest. Die werd uitgevonden in 1877 en wordt beschouwd als de voorlopers van de grammofoon. De meester zou driemaal getrouwd zijn: met een zekere Maes, een Claus en met Gusta Tonneau. Na zijn overlijden is zijn weduwe gaan wonen in het huis naast de school (zie nr 14). Ze is gestorven in Sint-Denijs-Westrem in 1978. Onder het burgemeestersschap van Armand Vandeputte, dienstdoende burgemeester in de plaats van burgemeester T'Sjoen (buiten strijd wegens ziekte), werd in 1930-1931 langs de Holandstraat een nieuwe gemeenteschool gebouwd door Joseph Van Coppenolle echtgenote van Elvina Willems uit de Hoevestraat 16. Deze school omvatte naast het schoolhuis twee klaslokalen. Dit project kon verwezenlijkt worden door het feit dat Armand Vandeputte zich aansloot bij de liberalen. De tegenstanders dreven het zó ver te verkondigen dat het een “goddeloze school” was. In oktober 1986, werd dit gebouw, dat jarenlang en danig was verwaarloosd afgebroken en vervangen door een moderne constructie. De onverdraagzaamheid stak terug de kop op. Maar dat is weer een ander, lang verhaal. Tenslotte werd het nieuwe project op 17 september 1988 officieel ingehuldigd door burgemeester Michel Langie, die zich volledig had ingezet voor de verwezenlijking van het project.
Lees verder onder de rubriek " Geschiedenis van het gemeentelijk onderwijs"
Het ontstaan van het katholiek onderwijs.
Het katholiek onderwijs werd opgericht in 1879.
De schoolstrijd van 1879 tot 1884 ging om het veroveren van de kinderzieltjes, zo kon men toentertijd lezen in bepaalde politieke pamfletten. De grondwet schreef “vrijheid van onderwijs” voor . Dit wil zeggen dat de staat moet instaan voor het openbaar onderwijs, in rechte, dat was althans het standpunt van de liberalen. Daar tegenover stond het standpunt van de katholieken die als standpunt hadden; “de Staat is volslagen onbevoegd om een nationaal onderwijs te leiden”. Na toegevingen vroegen ze in ruil dat de opvoeding en onderwijs in de openbare scholen op “den Godsdienst” zouden gesteund zijn. Uit een vergelijk tussen de twee partijen ontstond de wet van 1842.
“Krachtens die wet behoorde het zedelijk en godsdienstig onderricht verplichtend tot het programma der lagere gemeentescholen. Dit onderricht werd in iedere school door de onderwijzer zelf gegeven, overeenkomstig den eredienst waartoe de meerderheid der leerlingen behoorde, en onder de waakzaamheid en leiding der bedienaars van dien godsdienst……
In die tijd was het pover met de opleiding die de mensen hadden genoten. Immers, amper 49% van de kinderen kon lezen en schrijven.
In 1840 telde België nochtans 5189 scholen waarvan 2284 vrije (katholiek) scholen.
Vanaf 1875 schenen de katholieke weg te kwijnen want hun aantal daalde tot 958 terwijl het aantal gemeentescholen steeg tot 4157.
In 1845 waren er lagere gemeentescholen, aangenomen scholen en vrije scholen.
Ontstaan en evolutie van het katholiek onderwijs te Nukerke
Tekst uit een oude brochure
In 1877 deden de Z.E.H. Kan. Désiré Van Malleghem en zijn zuster Clémence, een klooster en een school bouwen te Nukerke. DE.H. Pastoor De Groote vroeg Zusters van Barmhartigheid om klooster en bewaarschool te bedienen.
“In de buitenparochiën was ’t eene heele zaak, de katholieke school op te richten. Met groote plechtigheid werd er de eerste steen van gelegd onder de zegeningen der Kerk; dan droeg elk zijn offer bij en dikwijls zijnen arbeid. De gespannen der pachters en der eigenaars deden het vervoer; de materialen werden kosteloos geleverd; in menige plaats werkten metsers, timmerlieden en dekkers zonder loon; de armsten stelden zich om een drankje dienstbaar. De schoolplans, de bestekken, de indeling der klassen, de keus der meubileering waren het voorwerp van veelvuldige studiën in de schoolkomiteiten en in de drukpers. De beste bouwmeesters van het land hadden meêgewerkt om modelgebouwen op te richten. Vele zulke gebouwen, opgericht in den eenvoudigen en slanken gotische stijl, die alsdan in België, dank aan de beroemden baron Bethune, begon terug te komen, hadden een waarlijk aanvallig uitzicht; sommigen waren dusdanig geschikt, dat zij eens of morgen, mits eene geringe verandering, kleine landelijke godshuizen konden worden.” Uit “De schoolstrijd in België”.
De eerste Zusters: Moeder Raphaël, Zuster Felicitas en Zuster Birgitta kwamen er den 8ste Juli 1877 toe, en werden er aan de goede zorgen van den E.H. Pastoor toevertrouwd., die aan de Zusters het aller nodigste bezorgde en 100fr per Zuster aan het Moederhuis zou uitbetalen. De Zusters van de Bewaarschool kenden groten bijval: na 8 dagen waren er reeds 81 kinderen. In 1879 werd een jongensklas naast het klooster gebouwd, waar een onderwijzer fungeerde. Tijdens de schoolstrijd 1879-1884 stond het klooster twee lokalen af voor de school. In een dier klassen gaf Zuster Reinilde, later Algemene Overste, het onderricht. In 1884 worden Lagere- en Bewaarschool aangenomen.
Het leven der school heeft nu zijn normaal verloop: uitbreiding en verbeteringen naarmate de schoolbevolkingtoeneemt of de eisen der hygiëne en gereiflijkheid zich deden gelden.
Mei 1940 bracht over ’t klooster degrote beroerte. Reeds den 12 Mei kwamen de eerste vluchtelingen. De scholen werden ontruimd en ingericht als nachtverblijf. Den 20ste Mei warende Duitsers daar. Zij eisen gans het gelijkvloers van ’t klooster voor hun gekwetsen; de Zusters met de weesjes werden naar den kelder verwezen, waar ze een akeligen nacht doorbrachten. s ‘ Morgens, na herhaaldelijk kloppen op de deur mochten een paar Zusters er uit om bij een gebuur koffie en brood te halen. Ze moesten weer de kelder in om 8 u. Als ze boven kwamen lag alles vol soldaten. Dan maar naar de klas van den 4den graad om wat eten voor te bereiden. Ondertussen brachten ze maar gedurig gekwetsten en bij ‘t vallen van den avond verhuisden de Zusters naar ’t hospice en namen in der haast alles mee wat ze konden. ‘s Anderendaags gingen ze vlug een kijkje nemen; alle klassen waren open gebroken en veel was geroofd. Den 30ste Mei werden de klassen ontruimd. Nu konden de Zusters een groot deel van hun inboedel onderbrengen en er met de kinderen slaapgelegenheid vinden. Den 1ste Juni vertrokken alle soldaten , en nu werd er van alle kanten bijgesprongen: Zusters, schrijnwerkers, kinderen, sjouwden, droegen, kuisten, timmerden met een koortsige bedrijvigheid, zodat op één dag het klooster weer bewoonbaar werd.
Enkele dagen later kwam nog eens een groep soldaten de rust storen voor enkele uren. Gauw werd echter weer alles in orde gebracht. Verder verliep alles rustig.(uit een kroniek van toen)
Geschiedenis van de school op het Holand.
Eerste onderwijsvorm in Nukerke
Het volksonderwijs in Nukerke nam een aanvang in de 18de eeuw. De parochie Melden-Nukerke kreeg z’n eerste onderwijsvorm in 1713 toen een zekere Piet Spileers een beurs stichtte om de arme kinderen te leren lezen en schrijven. De hoofdzaak was de jongeren in de katholieke godsdienst op te voeden. De eerste onderwijzer zou ene Jan Georges Signor zijn geweest. Een “Duitschman hier toegekomen met het duitsche leger”. Hij gaf onderricht van 1719 tot 1729. Veel moet je je van dat onderricht niet bij voorstellen; de dames en heren voor de klas waren in die tijd gewone “goede zielen” van de parochie die soms zelf met moeite konden lezen en schrijven. Ze hadden geen diploma. Kwamen in aanmerking om te onderrichten: “een juffrouw”, de koster, de onderpastoor…
Nukerke wordt vanaf heden, sinds de Franse Revolutie, op de kaart gezet. Een belangrijke beslissing van het gemeentebestuur was de aanstelling van een dorpsonderwijzer. In de annalen vinden we een zekere Pieter Amandus Germonprez die in 1833 naar Nukerke verhuisde. Aangezien er toen nog geen schoolgebouw voor handen was gaf hij waarschijnlijk onderricht afwisselend in groepjes en waarom niet bij hem thuis. We stellen ons voor dat de kinderen toen in zeer beperkte mate de lessen volgden. Veel plattelandsmensen zagen daar de behoefte nog niet van in. En… het was toen voor de onderwijzer van de gemeenteschool nog de “goeden ouden tijd”! Er was immers nog geen concurrentie; het katholiek onderwijs was nog in wording ! Maar eerst enkele richtlijnen die de leerkrachten in opdracht van het ministerie moesten in acht nemen.
Eind 19de begin 20ste eeuw: er woedt een plaatselijke schoolstrijd
“Ten gevolge van de wet van 1842 werd langs de Capellestraat (nu Pontstraat) een school met bijhorend schoolhuis opgericht. In 1834 telde men in Nukerke 447gebouwen waaronder 402 huizen, 43 hoeven, een kerk en een gemeenteschool. (Annalen Ronse)
Er liepen meisjes en jongens vanaf de leeftijd van 6 jaar school. Beschrijving van het schoolgebouw: er was één grote klas voor de jongens en een kleinere klas voor de meisjes. Het plafon was heel hoog en op de noordenmuur van de jongensklas was een grote platte grond van Nukerke geschilderd. De speelplaats met sanitair lag langs de Capellestraat waar ook de toegang tot de school was. De meisjes moesten zich tevreden stellen met een klein klaslokaal en een kleine speelplaats achter het gebouw, aan de kant van de Mere. Het schoolhoofd was Theofiel Gilleman. Een zekere Marie, Chlotilde De Zaeytyd echtgenote van Theophile Holderbeke gaf aan de meisjes handwerk. Chlotilde woonde iets verderop, nu woning met huisnummer 45. Daar had haar man Theophile een schrijnwerkerij en er was zelfs een herberg ondergebracht. Vooraan stonden drie grote, mooie linden, die gerooid werden bij de heraanleg van de Pontstraat in de 1970. In de volksmond heette het daar “aan kloaten fieli”. In een officiële akte lezen we ondermeer: “Het jaar negentien honderd, den twintigsten December om twee ure namiddag voor ons, Charles,Francis Van der Eecken, Burgemeester ambtenaar van den burgerlijken stand van de gemeente Nukerke zijn verschenen Theophile Holderbeke oud drij en dertig jaren timmerman en Hippoliet Van Lancker oud zeven en dertig jaren hoefsmid alhier beide alhier wonende en zijnde de eerste vader, de tweede gebuur van den overleden, dewelke ons hebben verklaard dat heden om negen en half ure voormiddag ten huize van eersten verschijner en wonende ten gehuchte Capellestraat overleden is Holderbeke Urbain-Leopold oud zeventien maanden, alhier geboren en hier wonende, zoontje van eersten verschijner en van zijne huisvrouw Marie, Clothilde De Zaeytyd oud vier en dertig jaren kleermaakster alhier wonende.”
Ook toen werd er een plaatselijke schoolstrijd tegen een openbare school uitgevochten. De pastoor Dutordoir predikte tegen de liberale school. Om de toestand van die tijd goed te begrijpen moet men zich kunnen inleven in de politiek-sociale toestand van die periode. Na 1930 begon het mank te lopen met de school, het aantal kinderen verminderde tot er uiteindelijk maar één kind (Florent Brugge) overbleef en de school definitief werd gesloten. Meester Gilleman bleef nog enkele jaren wonen in het schoolhuis naast het lege schoolgebouw wonen. Na zijn dood werd het schoolgebouw als schrijnwerkerij ingericht. Nadien werd het bewoond door Aloïs Norga die het goed later doorverkocht aan de familie Hector Van Moorleghem, die in het schoolgebouw een mechanische maalderij inrichtte. We weten verder van meester Gilleman dat zijn zoon is gesneuveld op de eerste dag van W.O.-I. Uitzonderlijk voor die tijd was het feit dat meester Gilleman een “spreekmachine” had. Hij zou ook driemaal getrouwd zijn, met een zekere Maes, een Claus en met Gusta Tonneau. Na zijn overlijden is zijn weduwe gaan wonen in het huis naast de school (nu huisnummer 14). “
“Theophiel Gilleman, was het eerste schoolhoofd van de gemeenteschool langs de Capellestraat (nu Pontstraat ) in Nukerke. Een zoon, Joseph, sneuvelde in het begin van W.O.I. De familie Gilleman was afkomstig van Petegem. De eerste vrouw van Theophiel was Marie Melanie Van Lancker. Op haar doodsprentje lezen we: ”Heden is de mensch, en morgen is hij verdwenen * bid voor de Ziel van Marie Melanie Van Lancker, echtgenoote van Theophiel Gilleman, lid der Kruiswegvereeniging geboren te Peteghem den 16 October 1856, en te Nukerke schielijk overleden den 22 Mei 1890.” Bidprentje gedrukt te “ Ronsse, sneldruk van Van den Daele.”
Hij huwde drie maal. Tijdens zijn derde huwelijk met Gusta Tonneau werden 2 zonen geboren. De oudste, Joseph-Theofiel-Guido, werd geboren op 13 juli 1918. Tijdens zijn beroepleven was hij werkzaam als technisch tekenaar bij New Holland. Deze heeft tevens een aantal patenten op zijn naam staan onder de naam van Joseph TG Gilleman. Hij woonde destijds in Sint-Denijs-Westrem, was getrouwd en kreeg 6 kinderen en 7 kleinkinderen. De tweede zoon, Marcel, werd geboren op 8januari 1923. Ook hij was later te werk gesteld bij New Holland. Hij werkte er als human recources medewerker, woonde in Sint-Denijs-Westrem, was getrouwd en kreeg 2 kinderen en 6 kleinkinderen. Hij overleed op 6 april 1986. Gusta is na de dood van Theofiel van Nukerke verhuisd naar Sint-Denijs-Westrem nadat ze eerst woonde in het villaatje nr. 14 naast de oude school. Ze is overleden in 1978.”(veel gegevens bereikten ons via Sarah Gilleman, een achterkleindochter van Theofiel)
Jaren 30 met bouw van een nieuwe gemeenteschool
Onder het burgemeestersschap van Armand Vandeputte, dienstdoende burgemeester in de plaats van burgemeester ‘T Sjoen (buiten strijd wegens ziekte), werd in 1930-1931 langs de Holandstraat een nieuwe gemeenteschool gebouwd door een zekere Fedor-Joseph Van Coppenolle. Deze school omvatte naast het schoolhuis twee klaslokalen. Dit project kon verwezenlijkt worden door het feit dat Armand Vandeputte (katholieke partij) zich aansloot bij de liberalen. De tegenstanders dreven het zó ver te verkondigen dat het een “goddeloze school” was. In oktober 1986, werd dit gebouw, dat jarenlang zodanig was verwaarloosd, afgebroken en vervangen door een moderne constructie gebouwd door BBC. De onverdraagzaamheid stak terug de kop op. Maar dat is weer een ander, lang verhaal. Ten slotte werd het nieuwe project op 17 september 1988 officieel ingehuldigd door burgemeester Michel Langie, die zich volledig had ingezet voor de verwezenlijking van het project.
Periode 1930-1968
Na de teloorgang van het gemeenteschooltje, gelegen langs de Pontstraat, plande het gemeentebestuur in 1930 een nieuwe school. Om alle polemiek te vermijden met de parochiale scholen werd geopteerd de school ver van de dorpskern te bouwen. De nieuwe gemeenteschool zou op ’t Holand komen, centraal gelegen wel is waar, in een heel dun bevolkt gehucht dat hoofdzakelijk bestond uit landbouwbedrijven. Met de nieuwe inplanting op “Den Dries” wou het bestuur ook een oplossing bieden voor de bewoners die tegen het Nukerkes bos woonde op het gehucht Louise-Marie. In oorsprong werd een lap grond voorzien aan de hoek Hoolandstraat-Weystraat. Daar werd na wat gepalaver echter vanaf gezien en werd er gekozen voor een afhellend stuk weiland van Richard Vanderbeke. Deze lap grond grensde aan diens woning (nu Holandstraat 20) . Daar baatte zijn vrouw een winkeltje uit van kruidenierswaren. Kwatongen beweerden dat die hele beslissing een politieke koehandel was.
In de lente van 1931 was de firma Fedor Vancoppenolle uit het Bakkerbos te Nukerke, klaar met het gebouw, bestaande uit 2 klassen, een klein lokaal dat dienst deed als keuken, twee speelplaatsen gescheiden door een muur van betonplaten, een klein afdak, een toiletgebouw (zeg maar “vertrekken”) en een kolenhok. Op 1 mei werd gestart met 2 leerkrachten: De Merlier Fedor werd schoolhoofd en Gremonprez Cécile werd als kleuterleidster aangesteld. Ze werd tevens belast met het vak vrouwelijke handwerken aan de meisjes van de lagere klas. 20 kleuters en 39 leerplichtige kinderen werden die eerste meidag ingeschreven. Tegen het einde van het schooljaar was het aantal leerlingen opgelopen tot respectievelijk 29 en 42. Het aantal leerlingen bleef echter stijgen zodat op 29 november 1932 mevrouw De Ronne-Herregat Julia benoemd werd tot kleuteronderwijzeres, terwijl Gremonprez Cécile werd benoemd tot lagere onderwijzeres. De volksvertegenwoordiger A.Amelot uit Zingem zou een grote rol hebben gespeeld bij de benoeming van sommige leerkrachten. Gedurende de periode april-juni 1937 werd een kleuterklas aan de zuidkant van het bestaande gebouw toegevoegd. Ook het schoolhuis werd dat jaar gebouwd en was op 1 juni 1938 beschikbaar.
De speelplaats die oorspronkelijk bestond uit grind werd in 1952 verhard met betonstenen. Een fietsenbergplaats kwam er in 1961. Na de schooluren deed dit gebouwtje dienst als garage. De steenkoolkachels werden pas in 1967 vervangen door stookoliekachels. Deze verbetering kwam er onder druk van de hogere overheid omdat het gemeentebestuur voordien subsidies, die aan de school toekwamen, voor andere doeleinden had gebruikt. De stookolie tank lag in het vroegere kolenhok, naast de garage. Drinkwater (leidingwater) kwam er pas in 1975. Voordien was er een “steenput” in de boomgaard . Vanuit de keuken werd het water met een handpompje naar boven gepompt. In dat zelfde keukentje kregen de meisjes van de 4de graad kookles. Er waren geen voorzieningen; enkel een arduinen pompsteen met een zware handpomp en in de hoek een fornuis waarop werd gekookt. Dit antiek kolenfornuis ging in 1968 naar de ijzerhandelaar. Bij de afbraak van de school bleek dat men er niet beter op had gevonden het regenwater van de speelplaats op te vangen in een regenput. Met het handpompje, tegen de muur van het afdak, pompte men dat water op om er de klaslokalen mee te kuisen.
Tijd voor een anekdote
Pastoor Dutordoir had in het heetst van de schoolstrijd zelfs luid verkondigd dat hij nooit of ter nooit een voet zou zetten in de gemeenteschool en dat hij er zeker geen catechismusles zou onderrichten. Het gemeentebestuur nam dat niet. Armand Vandeputte en Henri Van Maelsaeke schreven een klachtbrief naar het bisdom. Enige tijd later moest de pastoor de parochie verlaten om directeur te worden in een klooster.
De nieuwe pastoor werd Reyns. De maandag na zijn inhuldiging stapte daar halfweg in de voormiddag toch wel die nieuwe pastoor en zijn zus ’t Holand op richting gemeenteschool met twee maanden boterkoeken. Daar werden alle leerlingen getrakteerd op boterkoeken en chocolademelk. Op die wijze wou pastoor Reyns de relatie met de gemeenteschool weer goed maken.
Vanaf 1937 waren de drie klassen als volgt verdeeld: een kleuterklas, de klas met 1ste, 2de en 3de leerjaar en de klas vanaf het 4de tot en met het 8ste leerjaar. De meeste leerlingen waren kinderen uit het landbouwmilieu. Talrijk waren toen nog de “koeplekjes” met enkele “bunders” (ha) land. Terwijl de meisjes van de hoogste klas handwerk of huishoudkunde leerden, trokken de jongens met de meester naar de boomgaard met kippenhok of naar de moestuin waar ze leerden zaaien en oogsten. Alles moest worden onderhouden. Er was zelfs een duivenhok op de zolder van het schoolgebouw. Ook daar leerden de kinderen de liefde voor het vak. Voor die tijd een praktijk-gericht-onderwijs. Immers tot de jaren vijftig genoten praktisch alle kinderen enkel lager onderwijs; ze verlieten op 14 jarige leeftijd de school om aan het beroepsleven te beginnen. Enkele vooruitstrevende, begoede ouders, veelal landbouwers, lieten hun zonen het middelbaar onderwijs aanvangen. Meisjes moesten niet verder studeren want die werden sowieso in het huishouden ingeschakeld of gingen “dienen” bij een rijke familie in de stad. Na de W.O.-II veranderde de tijdsgeest en kreeg de school meer aandacht.
De oorlogsjaren met hun armoede en honger waren nog maar pas voorbij maar de noodzaak bleef om de kinderen te leren hoe ze in hun basisbehoeften konden voorzien. Een andere reden waarom tuinbouw in het lessenpakket paste was het feit dat de school een plattelandsschooltje was, midden de velden en weiden. Landbouw was immers de grootste activiteit van de bewoners en minstens één zoon zou later vader opvolgen op het erf. De meeste landbouwerskinderen hielpen de ouders op het erf voor én na de schooltijd.
|