Inhoud blog
  • Hier spreekt men Gents (10)
  • Hier spreekt men Gents (9)
  • Hier spreekt men Gents (8)
  • Hier spreekt men Gents (7)
  • Hier spreekt men Gents (6)
  • Hier spreekt men Gents (5)
  • Hier spreekt men Gents (4)
  • Hier spreekt men Gents (3)
  • Hier spreekt men Gents (2)
  • Hier spreekt men Gents (1)
  • Jefke
  • Het soldatenliefje
  • Metamorfose van een ontwakende feeststad
  • Herinneringen aan een zachte anarchist
  • De man in het zwart
  • De toiletmadam
  • Volg de gids
    Zoeken in blog

    Archief per jaar
  • 2002
  • 2000
  • 1999
  • 1997
  • 1995
  • 1994
    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.

    Gastenboek
  • Michel Casteels
  • Vriendelijke groetjes van uit Tessenderlo.
  • Fiep was here
  • Groetjes uit Tessenderlo
  • WELKOM BIJ DE BLOGGERS

    Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek

    Blog als favoriet !
    Cursiefjes

    20-07-1999
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jefke

    JEFKE

    Als je al zoveel jaren getrouwd bent, en dan nog met dezelfde vrouw, wordt het een hele klus om ieder jaar ter gelegenheid van moederdag met iets speciaals uit te pakken. Ieder jaar hetzelfde gepeins en gedub over met wat voor verrassing je nu voor de dag moet komen.

    Ik moet toegeven, dit jaar viel het nogal mee. Eerder toevallig kwamen we hem tegen in een grote bloemen- en plantenzaak. Je moet weten, mijn eega heeft groene vingers en van ons amper vijf vierkante meter groot bloementuintje heeft ze een fleurig pareltje getoverd. Dus af en toe lopen we eens zo’n speciaalzaak binnen om haar mini-floraliën wat aan te vullen. Plots stonden we oog in oog met hem. Zijn kleine gestalte, ruw geschat zowat een meter groot, weekte bij ons meteen een gevoel van medelijden los. Meer nog, het natuurlijke moederinstinct van mijn wederhelft bloeide in volle glorie open. Een kort moment kruisten onze blikken elkaar, net lang genoeg, en zonder er veel woorden aan te verspillen, om van elkaar te weten dat we het ventje zonder enig voorbehoud wilden adopteren. Slechts vaag kwam bij ons de vraag op of we ons daarmee niet al te veel problemen op de hals haalden. Het was het kereltje duidelijk aan te zien dat hij aan de drank was. In zijn rechterhand hield hij losjes een chiantifles. Zijn opgezwollen oogleden verraadden dat het niet zijn eerste fles met roesverwekkend vocht was dat hij “ad vundum” achteroverkapte. En alsof dit alles nog niet volstond bengelde tussen zijn lippen een met speeksel doorweekt peukje sigaret. Maar zijn guitig rond hoedje en zijn openhangend giletvestje, waarvan hij de armopening gebruikte om er nonchalant zijn linker duim in te haken, maakten zijn figuur zo sympathiek dat zelfs halfzware pekelzonden en behoorlijk wat slechte gewoonten door de vingers gezien konden worden.

    Voor het zoeken van een passende naam voor het ventje was slechts een lichte denkoefening nodig. Er is maar een naam die bij hem past: “Jefke”.

    Sinds die bewuste moederdag maakt Jefke dus volwaardig deel uit van ons gezin. Steevast, dag in dag uit, is hij te vinden in de buurt van ons bloementuintje. Hij trotseert er, zonder morren of klagen, de blakende zon, de striemende regen en geniet ’s winters van het neerdwarrelende sneeuwdons. Altijd staat hij dromerig voor zich uit te kijken met zijn blik op oneindig. Nooit heb ik hem iets horen zeggen. Wie weet spaart hij zijn conversatietalent om dit dan ’s nachts , terwijl de ganse buurt slaapt, te gebruiken tegen de twee overjaarse tuinkabouters in het hofje.

    O, ja ... ik vergat het bijna te vertellen: Jefke is ons stenen tuinbeeld.

    20-07-1999 om 00:00 geschreven door David Maes


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het soldatenliefje

    HET SOLDATENLIEFJE

    In een uithoek van het plein zat hij, achter een houten plooitafeltje, stilletjes te genieten van wat er zich rondom hem afspeelde. Hij was er die avond alleen op uitgetrokken. Kijken hoe anderen zich amuseerden en hoe het orkest op het podium zich uitsloofde om het publiek in de juiste feeststemming te brengen, was voor hem al ruimschoots voldoende. Noch aan bacchanale drankgelagen of ongeremde uitspattingen van feestvreugde wou hij zich die avond te buiten gaan, enkel maar een paar uurtjes de feeërieke sfeer in zich opnemen. Maar vooral naar mensen kijken met hun rood aangelopen gezichten en naar de flarden van hun commentaren luisteren over wat ze de afgelopen dagen zoal hadden meegemaakt op de Gentse Feesten.

    Door zijn kalende en aan de slapen grijs geworden haardos was het hem aan te zien dat hij al enkele jaren voorbij het tijdstip was dat hij Abraham had gezien. Ostentatief dwaalden zijn blikken over de massa die het plein bevolkte, zonder de hoop tussen de wriemelende feestelingen bekenden te ontdekken. Plots focusten zijn ogen, enkele tafeltjes van het zijne verwijderd, op een slanke verschijning, zuinig nippend aan een frisdrank. Haar modieuze en toch sportieve outfit, het rokje tot net boven de knieën die haar mooi gevormde benen volledig tot hun recht lieten komen en voor alles haar vlasblond jongensachtig kopje, lieten zijn speurende ogen vastnagelen op dit ene kleine plekje van het plein. Toen ze even haar hoofd half in zijn richting draaide, stokte zijn adem en schakelde zijn hartslag naar een hogere versnelling. Even dacht hij dat hij het verkeerd voor had maar toen de schaarse verlichting hem enkele ogenblikken toeliet haar gelaatscontouren te onderscheiden, ebde de twijfel vlug weg. Wel ouder en vooral rijper was ze geworden, maar zij was het! Zijn grijze massa pijnigend, hoe ze in hemelsnaam hier was terecht gekomen, schoot het hem plots te binnen dat ze in de stad een of andere nicht had wonen. Aan telepathische toestanden had hij nooit veel geloof gehecht, of was het puur toeval toen hij enkele weken geleden een oud fotoalbum doorbladerde en hij een vergeelde, aan de randen uitgerafelde foto uit zijn soldatentijd, meer dan dertig jaar geleden, onder ogen kreeg. Die avond hadden hij en zijn lotgenoten voor het eerst de kazerne van het Waals provinciestadje mogen verlaten. Ze zouden eens duchtig de bloemetjes buiten zetten en waren toevallig een drankgelegenheid met de fantasieloze naam “The Club” binnengestapt. Daar zag hij haar voor het eerst, amper zestien lentes en de dochter van de bazin. Haar vlasblonde kopje, haar sierlijke benen en de guitige tinteling in haar ogen weekten bij hem een gevoel los dat hem voor het eerst in zijn jonge leven boven de grond liet zweven. Toen een van zijn metgezellen later op de avond een fototoestel bovenhaalde, legde hij teder zijn arm over haar schouders. En zij liet hem zonder enige tegenstand begaan. De rest van zijn soldatentijd was hij snel, na diensttijd, iedere avond weer, de kazernepoort uitgelopen met steeds dezelfde bestemming. Dagen, weken en maanden hadden ze in elkaars gezelschap doorgebracht en ondanks het Babylonisch taalverschil toch heerlijke en tedere momenten meegemaakt. Diep in hun hart verdrongen ze het onbehaaglijk gevoel dat hieraan ooit een einde zou komen en hun wegen een andere richting zouden uitgaan. En dit moment kwam er, veel te vlug en onverbiddelijk. Later had hij zich nog dikwijls afgevraagd hoe het met haar zou vergaan zijn, maar een antwoord op zijn vraag kwam er nooit.

    De luide muziek op het podium doorprikte zijn gedachtenwereld. De stemmen rond hem, die een tijdlang op de achtergrond waren verdreven, klonken net zo schel als voorheen. Aan het tafeltje, een leeg glas door haar vingers draaiend, zat zij nog steeds geïnteresseerd naar het schouwspel te turen. Heel even twijfelde hij of hij naar haar zou toestappen en haar een “Bonjour Aimée, comment ça va?” zou toefluisteren. Op het moment dat hij bijna zijn onzekerheid had overwonnen stapte een ranke Italiaan met gitzwarte haren naar het tafeltje van het vlasblonde kopje. Hij kuste haar op de wang en beiden wisselden enkele woorden met elkaar. Met zijn arm beschermend omheen haar middel slenterden ze het plein af, weldra opgeslokt door de anonieme mensenzee.

    De vergeelde verfomfaaide foto zit nog steeds in het oude fotoalbum... maar de herinneringen die aan deze momentopname kleven vervagen, langzaam maar zeker.

    20-07-1999 om 00:00 geschreven door David Maes


    17-07-1999
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Metamorfose van een ontwakende feeststad

    METAMORFOSE VAN EEN ONTWAKENDE FEESTSTAD

    Zaterdag 17 juli, even na 9 uur.

    Een onbedwingbare kracht stuwt mij in de richting van het stadscentrum. Wanneer ik even later op de Korenmarkt de lagevloerbus van lijn 38 verlaat ligt het hart van de stad er nog verlaten bij. Hier en daar zijn diegenen die het straks moeten waar maken al druk in de weer met het opstellen van plooitafeltjes, het aanslepen van stoelen en de laatste hand aan het leggen aan tenten en barakken. De stad baadt in de deugddoende prille ochtendzonnestralen die de gevels van de gebouwen een zachte kleurentint meegeven.

    Een stadsgids loodst zijn groep toeristen doorheen de bijna verlaten straten, nu het nog ongestoord kan en zonder de kans een deel van zijn toehoorders te verliezen in de mensenzee. Het anders altijd grijze Gravensteen verandert in een reusachtige en wriemelende termietenhoop waarin en waar rond van alles en nog wat wordt aangesleept. Op het Sint-Veerleplein pikt een eenzame wilde duif schichtig een graantje van de grond maar zal straks rustiger oorden gaan opzoeken om aan de dagelijkse kost te komen. Het fiere leeuwtje, midden op het pleintje, verzinkt in het niets door het omringend tapijt van witte terrasstoelen.

    Geluiden worden sterker en de stemmen van de voorbijgangers, die steeds meer en meer de straten vullen, klinken als maar luider en verdringen de sacrale stilte die daarnet nog de boventoon voerde.

    Stilaan ontwaakt de stad uit haar jaarlijkse winterslaap om tien dagen lang de remmen los te gooien. Voor mijn ogen voltrekt zich de wonderbare metamorfose van een stille rustige provinciestad, waar zich nauwelijks iets wereldschokkend voordoet, naar een bruisende, rebelse feestmetropool. Straks zullen de straten en pleinen gevuld worden met muziek en de indringende geuren van gebakken en gebraden etenswaren. Maar net zoals het herhalend ritme van een perpetuum mobile zal het uitstervend feestgewoel na tien lange dagen en nachten de stad verweest en verlaten achterlaten, hunkerend naar een volgende Gentse Feesten.

    Plots schiet me de vraag door het hoofd hoeveel keren ik dit ritueel reeds heb meegemaakt. Het moeten er heel wat geweest zijn want mijn herinneringen reiken tot in het pre-De Bucktijdperk en propvolle archiefdozen met vergeelde krantenknipsels vullen thuis mijn kasten. Heel even doemen voor mijn geestesoog de beelden op van hen die er niet meer bij zijn: circusdirecteur Guust De Muynck nog een laatste keer op het podium op de Korenmarkt, Romain Deconinck in zijn Minardschouwburg en zoveel anderen wiens namen mij niet meer willen te binnen schieten. Maar vandaag is er geen tijd voor mijmeringen over vervlogen tijden en zal ik alras verzwolgen zijn in de uitgelaten feestende mensenmassa.

    Zoals ieder jaar zal ik straks na het uitsterven van het laatste orgelpunt vereenzaamd door de onwezenlijk aandoende lege straten dwalen. De laatste sporen van het uitbundig volksfeest zullen dan langzaam maar zeker weggeveegd worden en zal de stad haar oude ritme terugvinden.

    17-07-1999 om 00:00 geschreven door David Maes


    24-07-1997
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Herinneringen aan een zachte anarchist

    Michel Casteels was een bekend Gents journalist. Hij maakte deel uit van de jury van de Cursiefjeswedstrijd, ingericht door de Stad Gent tijdens de Gentse Feesten.


    HERINNERINGEN AAN EEN ZACHTE ANARCHIST


    Het was bitter koud die Sinterklaasavond. De ijzige noorderwind gierde langsheen de gevels van de huizen in het stadscentrum. Enkele weken daarvoor had ik tussen mijn post een uitnodiging gevonden om de viering van de winnaar van de Cursiefjes-wedstrijd bij te wonen. Mijn gewoonte om bij dergelijke gelegenheden minstens een half uur te vroeg te zijn, speelde die keer duidelijk in mijn nadeel. De vrieslucht dwong me een drankgelegenheid in de buurt van het stadhuis binnen te stappen. Tijdens het nippen aan een hart- en ledenverwarmende hete koffie zwaaide plots de deur van de gelagzaal open. In de deuropening, die even een straal kille lucht binnenliet, verscheen het silhouet van een Bekende Gentenaar. Boven zijn openstaande mantel was een sjaal gedrapeerd die eerder als sieraad dan als kledingstuk diende. Met zijn, door de koude betraande ogen, monsterde hij heel even de aanwezigen en liet zich dan op een zitbank langsheen de muur neervallen. Zonder dat hij ook maar iets gevraagd had pootte de cafébaas een bord rijstepap en een glaasje jenever op het tafeltje voor hem neer. De verbazing in de ogen van het koppel aan het naburig tafeltje, bij het zien van de ongewone consumptie, sprak boekdelen. De vraag die hij verwachtte maar nog niet het stadium van het verbale had bereikt, hoorde ik hem spontaan beantwoorden met: “Dit is nu mijn vast dagelijks rantsoen. ‘s Morgens drie speculaasjes met een kop koffie en ‘s avonds een bord rijstepap met een druppeltje.” “En met een gouden lepeltje, gelijk hierboven” met de wijsvinger in die richting wijzend. “Op dit rantsoen leef ik al jaren” verduidelijkte hij nog ongevraagd.

    Wanneer ik hem even later in de zaal van het stadhuis zag binnenkomen, prijkte tussen zijn lippen een kanjer van een dampende sigaar. Een van het soort waarop zelfs Winston Churchill in zijn tijd jaloers zou geweest zijn. Van een rookverbod in openbare plaatsen had hij ofwel nog nooit gehoord, ofwel had hij er duidelijk lak aan. Minuten later, op het kritieke moment wanneer de as van zijn Havannastok dreigde onder invloed te komen van de aantrekkingskracht van de aarde, doorpriemden zijn guitige ogen vruchteloos de ruimte op zoek naar een geschikt recipiënt om er het resultaat van zijn ondeugd in kwijt te kunnen. “Ze hebben hier nog geen serieuze asbak in dit etablissement” orakelde hij met enig gevoel voor het theatrale naar de inmiddels halfvol gelopen zaal. Een enigszins beduusde zaalwachter, na eerst nog vlug in een belendend lokaaltje het gezochte attribuut te hebben opgevist, schoot hem net op tijd ter hulp onder het haast onhoorbaar prevelen van een “Eigenlijk mag je hier niet roken Michel.” Maar wie zou het aandurven een zo’n sympathieke figuur zijn sigaar te ontzeggen. Zeker een eenvoudige zaalwachter niet.

    Enkele maanden later las ik in de krant het bericht dat zijn overlijden meldde. De bijgaande foto van de strooiwijde van het crematorium liet een goedgevulde tafel met boordevolle jeneverglaasjes zien. Hij had dan toch zijn belofte gehouden die hij dikwijls, spottenderwijze, tijdens zijn leven had gedaan “dat diegene die naar zijn begrafenis zouden komen een druppel zouden krijgen.”.

    Dit was Michel Casteels ten voeten uit. Dit was zijn levensstijl. De stijl van een zachte anarchist.

    Bedankt voor alles, Michel, en vaarwel, of ... misschien wel tot weerziens bij een glaasje jenever en een bord rijstepap met een gouden lepeltje.

    24-07-1997 om 00:00 geschreven door David Maes


    24-07-1995
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De man in het zwart

    DE MAN IN HET ZWART

    Omstreeks half elf in de morgen van die eerste maandag van de Gentse Feesten. De Van Pottelsberghekapel van ‘t Museetje voor Volkskunde is tot de laatste vierkante centimeter gevuld. De glazen toonkasten hebben plaats moeten maken voor ongemakkelijk zittende houten klapstoeltjes. Het publiek bestaat uit een groep die hun dertigste verjaardag reeds geruime tijd achter de rug hebben. Onder hen herken ik heel wat gezichten die ik hier vorige jaren ook zag.

    Stipt op het voorziene aanvangsuur baant een slanke figuur, gekleed in een zwarte T’-shirt en dito wijd uitstaande broek, zich moeizaam een weg door de veel te smalle middengang. Op het spontaan applaus reageert de man in het zwart door een minzame glimlach op zijn gezicht te toveren. Zijn kort geknipte grijzende haren, waarbij de voorhoofdskaalheid en de zacht getaande huid eerder een sieraad dan een storend element zijn, vervolledigen het geheel. Eens hij de trede van het oude altaar, dat de eerstkomende twee uur als podium zal dienst doen, bereikt heeft, wendt hij zich tot het publiek met een korte verwelkoming. Bij het zien van de vele bekenden besluit hij niet al te veel te praten maar drukt hij zijn toehoorders op het hart vooral naar de muziek te luisteren.

    Norbert Detaeye zet zich langzaam neer op een houten klapstoeltje. Voor hem geen voorkeursbehandeling of franjes. Dit is zijn eigen keuze. En vooral geen elektronische toestanden. Toen ik enkele jaren geleden een optreden bijwoonde van een bekend Vlaams zanger, uitgerust met torenhoge luidsprekers die een geluid produceerden om de trommelvliezen te pijnigen, viel plots de stroom uit. Het resultaat was een hulpeloos en beteuterd kijkend, van zijn voetstuk gevallen wezen. Dit is nu wat Norbert nooit kan overkomen. Zijn muziek is puur, eerlijk en natuurlijk, om het met een hedendaags begrip te zeggen: milieuvriendelijk.

    In de kapel is het ondertussen muisstil geworden. Was het niet dat ik met zekerheid weet dat de mensen van ‘t Museetje er alles aan doen om knaagdieren buiten de deur te houden, zou je gemakkelijk een muis kunnen horen lopen in de geïmproviseerde concertzaal. Onder het waakzaam oog van de reuzen Albrecht en Isabella legt Norbert de autoharp op de linker schouder en beroert zachtjes de snaren. Zijn ogen sluiten zich onder het zingen van een eerste gospel. Niettegenstaande het stoffelijk deel van de zanger nog steeds tastbaar in de kapel aanwezig is, zweeft zijn geest ver weg van de Gentse Kraanlei naar het zuiden van de Verenigde Staten, ergens in de buurt van New-Orleans. Na het minderbekende instrument ter zijde gelegd te hebben zet hij zich achter de piano. Eerst streelt hij zachtjes de witte en zwarte ivoren toetsen om enkele ogenblikken later duchtig op de piano in te hakken en te tormenteren. Tussen het publiek zie ik er heel wat die geluidloos op het ritme van de muziek met de hand op de knie tikken. Hoofden wiegen lichtjes mee. Niemand waagt het de sacrale momenten te doorbreken door luidop in de handen mee te klappen, hoe begeesterend ook de klanken de kleine kapel vullen.

    Vroeger was ik ervan overtuigd dat gospels enkel goed konden uitgevoerd worden door hen die dit soort muziek uitgevonden hebben, de zwarte bevolking van de States. Sinds ik enkele jaren terug Norbert Detaeye heb leren kennen heb ik duchtig mijn mening moeten herzien. Het charisma dat van die man in het zwart uitstraalt kan ik moeilijk met woorden beschrijven.

    De dame rechts van mij, ik schat haar een stuk in de zestig, kan haar enthousiasme niet langer bedwingen en roept boven het applaudisserend publiek luidkeels: “Bravo”. In de uiterste hoek van de kapel zit een bejaarde heer, met spierwitte haren, stilletjes mee te genieten. Tijdens de emotioneelste momenten zie ik hem moeizaam zijn ontroering met een krop in de keel onderdrukken.

    Tussendoor speelt Norbert ingetogen enkele hymnes op een klein zwart draagbaar harmonium. Ook hier geen elektronische toestanden want de blaasbalg van het instrument moet met trappende voeten gevuld worden. Even overvalt mij een gevoel van opstandigheid wanneer ik bedenk hoe weinig Gentenaars deze uitstekende musicus uit het Patershol kennen. Een minzaam man die veel te weinig “sant in eigen land” is.

    Wanneer Norbert Detaeye als laatste nummer “Sweet By en By” inzet is het publiek nog nauwelijks in toom te houden. Maar de musicus weet wat men van hem verwacht en speelt nog een bisnummer, de gelegenheid voor zijn toehoorders om de opgekropte spanning met ritmisch handgeklap te verwerken.

    De middag is reeds een half uur oud wanneer het poortje van ‘t Museetje achter mij dichtklapt, nog volop onder de indruk van wat ik de laatste paar uren meemaakte. Bedankt, Nobert, voor die mooie gevoelige momenten. Volgend jaar, bij leven en welzijn, zal ik er beslist weer bij zijn.

    Twee dagen laten zit ik weer in diezelfde kapel, op datzelfde houten klapstoeltje, tussen datzelfde publiek, terug te luisteren naar diezelfde emotionele en begeesterende muziek van diezelfde man in het zwart, Norbert Detaeye.

    24-07-1995 om 00:00 geschreven door David Maes


    21-07-1995
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De toiletmadam

    Dit cursiefje behaalde de tweede plaats van de Cursiefjeswedstrijd 1995

    DE TOILETMADAM

    In geen enkel programmaboekje van de Gentse Feesten staan ze vermeld. Geen enkele samensteller, bezorgd om zijn integriteit, zou het trouwens durven wagen hen op te nemen tussen de andere attracties van de Gentse Feesten. Dan nog niet gesproken over het probleem onder welke rubriek je ze zou moeten plaatsen. Ik heb het hier over de welig tierende toiletten.

    Dat ze er nodig zijn zal wel niemand betwijfelen. Nu al meldt de lokale pers dat teveel feestgangers deze openbare nutsvoorzieningen negeren. Met alle gevolgen van dien voor de historische gebouwen en de openbare gezondheid, om nog maar te zwijgen over de kwalijke geurtjes die de reukzintuigen van de feestvierders teisteren.

    Vroeger vond je nog op diverse crusiale punten van de stad heuse openbare toiletten, maar die worden de laatste jaren steeds maar schaarser. Je moet al een doorwinterde Gentenaar zijn om zomaar voor de vuist weg een handvol van die, voor de gemeenschap nuttige instellingen, op te sommen. In het stilaan verdwijnen van deze historisch gegroeide intieme plaatsjes heb ik steeds de hand gezien van de vrouwenemancipatiebeweging. Eerlijkheidhalve moet ik bekennen dat er in deze materie slechts weinig rekening gehouden werd met de ene helft van de stadsbevolking. De laatste jaren hebben we wel het schoorvoetend plaatsen van muzikale openbare toiletten meegemaakt. Achteraf bleken deze van achtergrondmuziek voorziene blikken dozen, geen succes te hebben. Naast het probleem van de juiste pasmunt zijn heel wat potentiële gebruikers ervoor beducht langer dan de strikt noodzakelijke tijd erin te moeten doorbrengen door de schuld van een of ander technisch defect.

    De plaatijzeren pisbakken die enkele jaren terug nog de Gentse binnenstad sierden tijden de Feesten, hebben plaats moeten maken voor hedendaagse degelijke uitgeruste en bemande, of moeten we zeggen “bevrouwde”, toiletcontainers. De meeste worden tijdens de feest-tiendaagse neergepoot op een plaats waar je ze de overige éénenvijftig weken van het jaar niet zou dulden. Maar ze horen er nu eenmaal bij, net zoals de vele hot-dog-, friet- en doner-kebabkramen, een noodzakelijk kwaad dus.

    Tijdens een van mijn avondlijke slenterpartijen doorheen de feestende stad passeer ik zo'n "natuurlijke-behoefte-box". Een onweerstaanbare drang maakt zich van mij meester en noopt tot een bezoek. Na moeizaam de drie treden overwonnen te hebben sta ik in de helverlichte deuropening. Ik heb blijkbaar geluk want het anders zo druk bezette bedrijfje biedt een verlaten aanblik. Nog net zie ik de toiletdame in één van de deurtjes wegglippen. Was het om één of ander te reinigen, of was het om zelf eens gebruik te maken van haar eigen accommodatie, ik weet het niet. Tegen alle handelsregels in, die zeggen dat de klant pas hoeft te betalen na een bewezen dienst, hangt hier aan één van de toiletdeuren een bordje met "Gelieve vooraf te betalen". Gezien ik tijdens de Gentse Feesten een stuk begripvoller en toleranter ben diep ik uit mijn broekzak de gevraagde twee koperkleurige vijffrankstukken op. Daar de terugkomst van de bedrijfleidster op zich laat wachten en mijn behoefte steeds maar nadrukkelijker wordt, besluit ik noodgedwongen niet langer te wachten en alvast aan datgene te beginnen waarvoor ik hier gekomen ben. Wanneer ik me enkele ogenblikken later van de wand afwend om via de deuropening dit "paleis van verlichting" te verlaten bemerkt ik dat de toiletdame op haar vertrouwde plaats is teruggekeerd. In haar hand laat ze enkel geldstukken tegen elkaar klinken, een simpel truukje waarmee de meeste van haar collega's er hun klanten aan herinneren dat ze dit werk van barmhartigheid niet gratis verrichten. Spontaan reik ik haar het verschuldigde bedrag aan maar de anders zo grijpgrage hand blijft gesloten. Enigszins verwonderd herhaal ik mijn beweging. De hand blijft echter gesloten. Met verwijtende blik kijkt de dame me strak aan en met nadruk in de stem orakelt ze: "Maar meneer, ik wacht hier ook maar mijn beurt af." Terwijl ik het schaamrood naar de wangen voel stijgen, lukt het me nog net een " Excuus mevrouw, maar ik dacht dat u de toiletmadam..." uitbrengen.

    Snel afdruipend laat ik me door de anonieme mensenzee opslorpen in de hoop de toiletdame-tegen-wil-en-dank nooit meer tegen het lijf te lopen. Minuten later besef ik dat de twee vijffrankstukken nog steeds doelloos in mijn hand ronddraaien.

    Ik heb mij vast voorgenomen tijdens de volgende editie van de Gentse Feesten mijn schulden te gaan vereffenen. Even vast ben ik ervan overtuigd dat ik deze keer beter uit mijn doppen zal kijken.

    21-07-1995 om 00:00 geschreven door David Maes


    28-06-1994
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Volg de gids

    VOLG DE GIDS

    Voor heel wat autochtonen bieden de Gentse Feesten een unieke gelegenheid om toerist te spelen in eigen stad en eens dieper te graven in het boeiende en rijke Gentse verleden. Keuze aan rondleidingen is er trouwens in de feestweek genoeg voorhanden. Je kan je geen onderwerp indenken of er is wel één of andere organisatie die er een gidsentoer over inricht.

    Diegenen die zich geroepen voelen om hun stadsgenoten of andere bezoekers wegwijs te maken in het doolhof van Gentse roemrijke figuren, historische gebouwen en noemenswaardige gebeurtenissen uit het grijze verleden, getuigen niet altijd van een gevoel voor wetenschappelijke juistheid. Sommigen veroorloven het zich zelfs de stad een nieuwe geschiedenis toe te dichten, alsof er in haar verleden geen stof genoeg voorhanden is voor een boeiende causerie.

    Ik weet het, zo erg is het nog niet als die buitenlandse gids die op het Sint-Baafsplein met de rug naar het N.T.G.-gebouw, de rechter hand verheft en met een gezicht waarvan de historische kennis afdruipt, met overtuigende stem zegt: "En dit is nu de Sint-Baafskathedraal". Even later, al even overtuigend, met de gestrekte linker arm naar de "echte" kathedraal wijst en tegen zijn gewillig publiek orakelt "dat dit de Belforttoren is".

    Ik kan me moeilijk inbeelden dat één van onze stadsgidsen het in zijn hoofd zou halen het standbeeld van Jacob van Artevelde aan te wijzen als dat van Lieven Bauwens, of erger nog, van Karel Waeri. Maar toch...

    Op de hoek van de Kraanlei en de Zuivelbrugstraat komt een gids aangehold met in zijn zog een groep toeristen. Ik wacht even, want ik verwacht hier nog eens het bekende legendarische verhaal te horen. En ja hoor, daar komt het : "Dit huis wordt de "Zeven Werken van Barmhartigheid" genoemd. Zoals U ziet worden er slechts zes werken van barmhartigheid op de gevel afgebeeld, daar waar er in feite zeven zijn. Het zevende bevindt zich in het gebouw, namelijk "de dorstigen laven", een café dus." Je moet toegeven, een mooi verhaal. De toehoorders zijn er zo door geboeid dat geen enkele merkt dat op de gevel de dorstigen wel degelijk gelaafd worden maar dat er de doden niet op begraven worden.

    Een collectief Gentse Feestenbezoek met vrienden, niet-Gentenaars, nodigt uit tot een boottochtje op de Gentse wateren. Voor we aan boord gaan leg ik mijn tienjarige dochter uit dat de gevel van het Metselaarshuis in de Cataloniestraat de echte is en die op de Graslei slechts een kopie die gebouwd werd in het vooruitzicht van de Gentse Wereldtentoonstelling in 1913.

    Het bootje heeft amper enkele meters het inktzwarte water van de Gentse historische haven doorklieft of de schipper - gids verheft zijn monotone stem om zijn passagiers uit te leggen dat de gevel van het Metselaarshuis aan de Graslei "gebouwd werd door Christoffel Van den Berghe in vijftienhonderd ..." De blik van mijn oogappel, die me tegelijk dreigend als ongelovig aankijkt, verhindert mij nog verder naar de gids te luisteren. Vooral met haar vertwijfeling, over welk kamp ze moest kiezen, dat van de vaderlijke wijsheid of dat van de allesovertreffende gidsenwetenschap, heeft me later heel wat moeite en overredingskracht gekost om haar terug op het rechte, historisch juiste, pad terug te brengen.

    Wanneer we onder de Zuivelbrug doorgevaren zijn probeert onze gids er ons nog van te overtuigen dat het gebouw van de Vooruit een "stadsarchief" herbergt. Voor mij klapt hier de deur dicht en luister ik verder niet meer naar de "kemels", met twee of drie bulten, van onze pseudo-wetenschapper.

    Bij het betreden van de vaste grond kijk ik nog eens goed rond om mijzelf ervan te overtuigen dat ik wel degelijk in Gent ben.

    28-06-1994 om 00:00 geschreven door David Maes




    T -->

    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!