De slagkracht van de branding, die niet achterom kijkt naar de zee, maar in haar golven, zwoegend, elk getij wat geeft en elk getij wat neemt.
De ochtendnevel, dauwend, op het gras. Schitterend in honderd kleuren, kristal getint talent in 't zonlicht bij het gloren van de dag.
De dauw aan 't einde, die in 't ondergaande avondrood haar deken spreidt waarop een vlijtig mens voldaan te rusten mag.
De kinderhand die op het strand een parel vindt, verloren in het zand, en zich verwonderd, dankbaar, afvraagt : waarom hij elke dag 't geluk weer vinden mag.