Winter draagt afwezigheid tusen de plooien van zijn donkere en grillige kleren Hij heeft het zonlicht op een min gezet en laat het bij zijn gratie langzaam weerkeren Winter spreekt harde en koude taal waneer hij zijn onderdanen uitzendt over berg en dal oostenwind laat hij bijten in onze huid water laat hij bevriezen zonder pardon de duisternis hanteert hij kwistig tussen de kale bomen hangt Vriezemans 'adem de ijsprinses schalt het uit met dunne lippen haar bewondering voor doorzichtigheid de winter draagt geen wanten of sjaal mens en dier moeten zich verzettten tegen zijn wil en wet die hij hanteert ze verjagen hem bij de haard en het vuur de vlam schenkt licht op de brandende kandelaar Dan zit de winter op zijn honger eenzaam in zijn eigen stijl en koppigheid van winter te zijn.
Ingrid Lenaerts
|