Niets is zoveel zeggend zoals een dierentuin Onder de platanen begint de tijd van toen De zon is van partij groot en klein op de been
kinderen kopen noten om apen te zien gekscheren anderen wachten lange rijen af voor een olifantenrit volwassenen brandmerken de apenmanieren terwijl ze schuddebuiken van het lachen viezeriken zijn het die beesten roepen ze een oerang-oetan beukt op het venster iedereen voor het raam springt verschrikt acheruit het grote dier is boos om zijn gevangensschap hij heeft vuile manieren hoor ik mijn tante zeggen
de arenden zitten boven in de nok tussen de tralies onder een staalblauwe lucht ze loeren naar ons ze willen ons wellicht ontvoeren
de papegaaien schitteren doort hun bonte kleuren zij krijsen een onverstaanbare taal onder elkaar hun bekken lijken net vlijmscherpe mesjes
de leeuwen liggen in hun bruine slaap te dommelen de kuil ruikt naar afvalwater en kadavers plots recht de koningsleeuw zijn rug en brult
de tijgers ijsberen door hun gevangenis ook zij zitten zieltogend achter de tralies ze ijsberen de dag uit pure verveling.
De ijsberen puffen in de zon naast smeltende ijsblokken terwijl ze dromen van de Zuidpool.
slangen in bakken achter glas voeren sissend hun eigen revue op ze draaien kronkels rond kale takken
Wij zijn moe en hebben dorst of een ijsje in de schaduw kan ook wel het wordt echte Cola uit een glazen flesje
We sluiten de dierentuin in onze herinneringen alle dieren zinken in de nacht naar het onderbewuste om de levensfilm verder te produceren.
Ingrid Lenaerts
|