Het gedicht van de dag
ontwaakt uit zijn winterdroom
het kijkt door het raam
rolt uit het bed
trekt zijn beste kleren aan
voor de hoogdag van zijn bestaan
Het haalt zijn zinnen aan
gaat op zoek naar de zon in zijn gedachten
opweg naar de andere gedichten
die soms een traantje pinken
bij het ouder worden
de feestzaal zit reeds vol
het gedicht van de dag
vindt nog plaats
en wuift naar zijn andere collega's
sommige wijzen het aan
fluisteren elkaar in het oor alsof
Ze vinden het maar niets
hun woorden zijn spitser beroemder
of van goud.
het gedicht van de dag
blijft glimlachen
is blij om het festijn
en geniet met volle teugen
want een oprecht gedicht zijn
dat zit van binnen
het huppelt in zijn verwachting
zoals een kind
aan de hand van een lentewandeling.
Ingrid Lenaerts
|