Blijf bij mij tot de zon nooit ondergaat Krimp die bleke dagen van weemoed zoals chloor vervliegt naar iele lucht van schade over een bunker stilte
Ogen vloeien nat als waterwegen kroppen als duiven voor de vliucht in het woord dat breekt ongenadig op de rotsen van wijlen de zee
en wijlen vader en zijn barre aarde in de mist als draaischijf om den brode gekromd van onvoltooid verlangen van verleden het heden nu tot de monenten des doods
Het punt. Schreef hij zijn troonrede als parels voor de zwijnen eerbaar dier van zijn goede dis waar hij thuis was achter de dijk tegen de wilde riviercapriolen.
Ingrid Lenaerts
|