Ze reden op de stoffige landweg
de ruiters sporend hun potige paarden
dravend gedruis donderend op de grond
hoog en hemelwaarts dreven ze
het leek net omgekeerd
terwijl ze daar lag in het gras
in het zomerse gras dat grijnsde
dat haar greep in zijn groei
dat ze hoorde grazen
runderen in een wei rukkend
aan wortels van weleer het gras
Boven de blauwe lucht
geen wolk geen krimp ten hemel
de steriele hitte stilte
de tijd op af
tijdloze ervaring
In haar geheugen gegrift
als extra dimensie
van dat moment
De ruiters, de paarden
de landwegde lucht
het groen het blauw
sonoor sensorisch één.
Ingrid Lenaerts
|