De hond
Een man gaat te voet naar zijn dagelijkse bezigheden en passeert tweemaal per dag een aan de oprit van een woning vastgeketende hond.
En telkenmale geeft hij het dier een schop, ook als het daar rustig in de zon ligt te soesen. Als hij in de late namiddag langs diezelfde weg terugkomt geeft hij die hond grinnikend wederom een gemene schop.
's Anderendaags gebeurt hetzelfde …. weken lang …. maanden lang …. jaren lang ….
Op een dag ging die kerel het dier weer schoppen, maar deze maal verdedigde het dier zich en beet zijn agressor in het been.
Moraal van het verhaal volgens wettelijk aanvaarde normen : die hond heeft misdadige neigingen : hij verdedigt zich ! Wat denkt dat beest wel ? Die hond moet onschadelijk gemaakt worden ! Liefst met een nekschot, of nog beter, zoals vroeger in deze streken : ophangen !
Alles, beste bezoeker, alles heeft een einde ( Behalve een worstje : dat heeft er twee. ).
Ook verdraagzaamheid kan niet juist en alleen altijd maar van één en dezelfde kant blijven komen, behalve dan in een door hopeloos armzalige zielepoten bewoond land, waar niemand de bal durft te zien, laat staan die durft terug te kaatsen.
Zoals diegenen die wind zaaien zo verstandig zouden moeten kunnen zijn om zich vroeg of laat aan storm te verwachten, maar goed weten dat niemand de moed zal hebben om de storm te ontketenen en zich zal blijven beperken tot laf klagen.
Dat die ‘dapperen’ nog maar wat pinten bier nuttigen, alvorens in een zekere en niet écht veraf gelegen toekomst ook dat verboden zal worden.
Ramuntxo
|