door Olger Koopman. vrijdag 07 november 2008 | 05:56
NUNSPEET/HARDERWIJK "Geen begrip van is geen begrip voor". Met deze slogan gaat Jack Bossink al jaren door het leven.
Het slaat op zijn werk als studie- en huiswerkbegeleiding dat hij een dozijn jaren lang met veel succes doet in Kampen en Genemuiden. Nu acht hij de tijd rijp om de vleugels uit te slaan en ook in Nunspeet en Harderwijk kinderen met leerproblemen te helpen. "Achtennegentig procent van de kinderen die langer dan drie maanden bij ons komen slaagt of gaat over", pocht Bossink. "Het IQ gaat met vele punten omhoog en ze worden er gelukkiger van."
Maar hoe krijgt hij voor elkaar, wat de scholen blijkbaar zelf niet lukt? Dan komen we al snel weer terug bij z'n slogan. "Mijn ervaring is dat leerstoornissen, zoals autisme, dyslexie en dyscalculie, niet altijd herkend of onderkend worden. Scholen zijn vaak wel van goede wil, maar missen simpelweg de expertise. Met name in het voortgezet onderwijs, waar de band met de leerkracht veel vluchtiger is, komt dit vaak voor. Leerlingen krijgen het etiketje 'dom' of 'lui', terwijl dat lang niet altijd zo hoeft te zijn", aldus Bossink, die jarenlang docent Duits en vertrouwenspersoon was. "Maar ook 'gezonde' leerlingen kunnen problemen hebben. Zo kunnen ze concentratiezwakte of schoolangst hebben, of gewoon slecht zijn in plannen. Zo komt het geregeld voor dat leerlingen met een vwo-verstand rondlopen op het vmbo. Dat is voor hun ontwikkeling natuurlijk niet best."
Zijn Agora (Grieks voor plein) 'instituut voor studiebegeleiding en remedial teaching' bestaat inmiddels uit een legertje van 22 experts die op dit moment pakweg honderd leerlingen begeleiden.
"Eerst hebben we een gesprekje met de ouders. Daarin stellen we vragen als: heeft uw kind kort of helemaal niet gekropen, kon hij of zij goed puzzels maken en heeft het kind moeite met het verschil tussen links en rechts. Daarna doen we een paar testjes met behulp van de orthopedagoog. Uiteindelijk weten we vrij exact wat de verbale en 'performele' kwaliteiten van het kind zijn. Zo kunnen we - vaak in samenspraak met de school - een gericht programma opstellen. Duur hoeft het volgens Bossink ook niet te zijn. "We proberen bij de overheid altijd een 'rugzakje' met geld los te krijgen. Helaas wordt dat wel steeds moeilijker: vanaf 1 januari wordt de kraan voor autisten bijvoorbeeld gedeeltelijk dichtgedraaid."
De Kampenaar benadrukt dat zijn huiswerkinstituut een 'non-profit' organisatie is. "Ik zie het helpen van deze kinderen als een soort levensmissie." "Op dit moment ben ik bezig met het schrijven van een hulpboek, waarvan ik verwacht dat ouders van kinderen met leerproblemen veel aan zullen hebben."
Het instituut van Bossink is bereikbaar via 038-3315410 .
06-11-2008, 22:51 geschreven door Webmaster Reacties (0)
02-11-2008
Vereniging van ouders van normaalbegaafde kinderen
Bron: Vivat
Sprankel, een vereniging van ouders van normaalbegaafde kinderen met leerproblemen
Na de start van het nieuwe schooljaar worden sommige ouders al snel geconfronteerd met leerproblemen van hun nochtans normaalbegaafde kind(eren). Sprankel is een oudervereniging die deze ouders een helpende hand wil reiken en informeren. Meer dan een kwart van de kinderen zou immers na verloop van tijd geconfronteerd worden met leerproblemen. Dat kan zowel gaan om leesproblemen als taal- en rekenproblemen. Een kennismaking met deze vereniging.
Hoewel ze dus normaalbegaafd zijn krijgen heel wat kinderen in het lager onderwijs te kampen met leermoeilijkheden. Bij sommige kinderen kan dit zich al manifesteren in de kleuterschool, anderen krijgen er pas mee af te rekenen op de middelbare school. Meestal gaat het dus om lees-, taal- en rekenproblemen, vaak in combinatie met gedragsstoornissen. De scholen spelen hier maar al te vaak te weinig op in en er ontstaan problemen op school, met de omgeving en thuis in het gezin. Vaak ligt faalangst aan de basis van de problemen.
De oudervereniging Sprankel wil de ouders en kinderen een helpende hand reiken en informeren bij hun zoektocht naar de juiste hulp. Men kan daarom zowel telefonisch als schriftelijk informatie aanvragen over deze problematiek. De vereniging geeft ook een kwartaalblad en brochures rond de problematiek uit en organiseert voorlichtingsavonden, gespreksavonden,... De vereniging wil daarnaast de belangen behartigen van deze ouders en hun kinderen. Daartoe onderhoudt men contacten met deskundigen en ook met de overheid en wil men wetenschappelijk onderzoek promoten.
In alle Vlaamse provincies zijn er afdelingen met een eigen bestuur en secretariaat, die zelf activiteiten ontplooien. De werking steunt volledig op vrijwilligers. Iedere ouder van een normaalbegaafd kind met leerproblemen kan eenvoudig lid worden. Het gewoon lidgeld bedraagt 16 euro per kalenderjaar, maar men kan ook steunend lid worden voor een bedrag van 30 euro. Alle leden krijgen gratis een abonnement op het kwartaalblad. Wie geen lid wil worden, maar wel dit kwartaalblad wil ontvangen betaalt 14 euro.
Praktische informatie
Nationaal Secretariaat Sprankel Ullenshofstraat 11 bus 2 2170 Merksem Tel/Fax: 03/289 78 58 (ma, di en do van 12u tot 16u en woe en vrij van 9u30 tot 12u30) e-mail: secretariaat@sprankel.be Website : www.sprankel.be
02-11-2008, 15:00 geschreven door Webmaster Reacties (0)
17-07-2008
Gehechtheid als basis voor goei
Opvoeden van kinderen met een hechtingsstoornis
Gehechtheid als basis voor groei Een goede gehechtheid tussen ouders en kinderen vormt de basis voor een kind om te groeien in zijn ontwikkeling. Een kind ervaart door een goede gehechtheid aan ouders een veilige basis in zijn leven. Het voelt zich over het algemeen veilig en geborgen bij de ouders. Die veilige basis zorgt ervoor dat een kind zich waardevol voelt en zich kan en durft te ontwikkelen. Als het een situatie niet aankan, vormt de relatie met ouders de basis om naar terug te keren en kan het kind met hun hulp verder. Wanneer die veilige basis ontbreekt, heeft dat verschillende gevolgen. Een kind voelt zich angstig en onzeker. Het laat op allerlei manieren merken dat het zich niet happy voelt, bijvoorbeeld met onrustig en druk gedrag, of door agressie of teruggetrokkenheid. De relatie tussen ouder en kind is dan zo verstoord dat er heel wat voor nodig is om het contact tussen ouder en kind te herstellen.
Gehechtheid betekent dat je kind zich verbonden, gehecht voelt aan jou als ouder. Het voelt zich veilig bij je en weet dat het bij jou terecht kan voor zorg en aandacht. Als er sprake is van een goede gehechtheid, merk je dat je contact hebt met je kind. Je merkt in het contact met je baby dat je baby het prettig vindt om geknuffeld te worden en om de borst of de fles te krijgen. Jouw verzorging en koestering zorgen voor een versterking van de relatie. Je merkt dat je je peuter kan troosten als het zich pijn heeft gedaan en het laat bij jou gevoelens van boosheid en verdriet zien. Je merkt dat je kind naar je luistert als je iets verbiedt (ook al moet je het soms wel drie keer zeggen) en dat het ook rekening gaat houden met jouw wensen.
Dat gevoel van zich gehecht voelen, zich verbonden voelen, heeft zijn basis in de baby- en peuterjaren. In die jaren is het belangrijk dat ouders een kind een veilige plek bieden door aan te sluiten bij waar een kind behoefte aan heeft, namelijk warmte, verzorging en aandacht. In de eerste maanden staan daarbij verzorging en koestering centraal. Doordat de baby verzorgd en gekoesterd wordt, ervaart het dat het blijkbaar belangrijk is. Als het een kik geeft, is er iemand die zorgt dat de vieze luier wordt verschoond en dat zijn maag weer wordt gevuld. Er is sprake van aansluiting: de ouders en het kind geven elkaar over en weer wat ze nodig hebben. Het kind geeft aan wat het nodig heeft en de ouders kunnen deze signalen opvangen en beantwoorden. De ouders merken dat het kind over het algemeen tevreden is en voelen zich dan ook weer tevreden over zichzelf; ze doen het als ouders blijkbaar goed.
De ouders geven hierbij hun kind niet grenzeloos alles waar het om vraagt. Ze bekijken wat goed is, zoveel drinken, zoveel slapen, en stellen zo al de eerste grenzen voor het kind vast. Die grenzen betekenen ook veiligheid! Stel je voor dat je als kind van een paar dagen of maanden al moet beslissen wat goed voor je is. Bij het kind ontstaat door deze verzorging en koestering de overtuiging Ik mag er zijn! Er is voor mij een plek op deze wereld; ik ben hier thuis.
In de volgende maanden en jaren is het belangrijk dat een kind, naast verzorging en koestering, ervaart dat het wordt gewaardeerd voor wie het is. Er is aandacht voor de ontwikkeling van het kind, het leren lopen en praten, het ontdekken van de wereld, maar ook het leren ontdekken van eigen wensen en gevoelens. In deze jaren ontdekt een kind dat het zelf iemand is, los van de moeder en de vader. Het ontdekt dat het zelf een wil heeft en laat die wil ook gelden. Het kind heeft dan zowel de ruimte nodig om de eigen wil te laten zien en zich tegen de ouder af te kunnen zetten, als grenzen waardoor die ruimte wordt beperkt. Als dit goed verloopt, zal het kind na verloop van tijd zijn eigen wensen kunnen beheersen doordat het weet dat het niet alles mag wat het zelf wil. Het kind gaat kiezen voor bepaald gedrag.
Wat is een hechtingsstoornis of fundamentele relatiestoornis?
Definitie Een hechtingsstoornis wordt ook wel ´fundamentele relatiestoornis´ genoemd. Er is iets mis met het fundament van het contact tussen ouders en kind. Het begrip fundamenteel in het begrip fundamentele relatiestoornis heeft een existentiële betekenis: het kind kent geen menselijke betrokkenheid met de wereld. Het kind kent de wereld niet als zijn thuis. Het duidt op een fundamenteel geen deel hebben aan de wereld. Velen van fundamenteel relatiegestoorde kinderen dragen daarvan de gevolgen uit in hun gedrag en dagen daarmee de wereld uit hen een thuis in deze wereld te geven. Ze dagen de wereld uit te zorgen voor groeirelaties, relaties waarin ze kunnen groeien. Ook al maken ze het zichzelf en de wereld moeilijk vanwege hun ontwikkelde wantrouwen en haat. Wantrouwen en afwijzing vinden we niet alleen bij de kinderen maar soms ook bij de ouders en de wereld. Ouders die het kind achter het behang willen plakken, zich mateloos irriteren aan het gedrag.
Geen aansluiting In de verschillende leeftijdsfasen heeft een kind behoefte aan antwoord. Dat antwoord wordt gegeven door de opvoeders om het kind heen, door middel van liefdevolle aanraking, aandacht voor wensen en gevoelens van het kind en begrenzing van gedrag. Wanneer er in de eerste levensmaanden onvoldoende antwoord wordt gegeven door de omringende wereld, door de moeder, vindt er geen aansluiting plaats. Het kind ervaart geen veiligheid waardoor er geen basis-veiligheid ontstaat. Die basisveiligheid vormt echter de bodem, het fundament van de ontwikkeling van een kind. Op dat fundament kan een kind zich ontwikkelen in onder andere emotioneel of affectief opzicht (bijvoorbeeld het ontwikkelen van zelfvertrouwen), in sociaal opzicht (kunnen aangaan van contacten met anderen) en verstandelijk / intellectueel opzicht (kennis en ervaringen op willen doen).
Wanneer er iets aan het fundament schort, kan een kind bijvoorbeeld uitdagend en agressief gedrag gaan vertonen of moeite hebben zich te concentreren op zijn werk en spel. Dat komt omdat er geen zogenaamde gezonde beheersingspatronen zijn gegroeid. Beheersingspatronen groeien wanneer een kleuter op basis van de ervaren veiligheid in het contact met vader en moeder, graag de relatie met de ouders goed wil houden. Daarom wil het zich beheersen en zo zal het kind zich patronen van positief gedrag eigen maken. Een kind bij wie geen gezonde beheersingspatronen zijn gegroeid, maakt gebruik van negatieve zelfhandhavingspatronen, wat zich vaak uit in een chaotisch zoeken zich staande te houden. Hierbij is het kind geneigd om zich vanuit het gevoel van onveiligheid afwijzend en agressief te gedragen. Het leeft met een groot wantrouwen naar de wereld, oftewel naar de volwassenen om zich heen.
Hierboven werd een primaire fundamentele hechtingsstoornis beschreven, die meestal zijn oorsprong vindt in een onvoldoende aansluiting in het lichamelijke aspect van het mens-zijn. Sommige kinderen ervaren echter wel de lichamelijke aansluiting met de ouders en voelen zich bij de ouders veilig, maar ze voelen zich ongeborgen doordat ze geen aansluiting ervaren in het affectieve / emotionele. Het kind ervaart geen emotionele warmte van de ouders uit. Ook dan kan er gesproken worden van een primaire fundamentele hechtingsstoornis, omdat een kind ook deze aansluiting nodig heeft om te kunnen groeien.
Secundaire fundamentele relatiestoornis Het kan zijn dat een baby, peuter en ouder kind in alle veiligheid en geborgenheid is gekomen tot gezond gedrag. Er is sprake van wederkerige betrokkenheden met ouders en verdere bekenden. Dat betekent beheersing, een evenwicht tussen geven en nemen. Een dergelijke situatie kan door een of andere oorzaak, om een of ander reden worden doorbroken, bijvoorbeeld wanneer een kind geen aansluiting ervaart in andere aspecten van het mens-zijn, zoals het verstandelijke of het sociale. Geen aansluiting in het verstandelijke aspect vindt plaats als een kind geen uitdaging ervaart in het leren op school of wanneer er juist teveel eisen worden gesteld. Hierdoor voelt een kind zich niet op zijn plek. Ook als een kind geen sociale aansluiting vindt, geen contact heeft met leeftijdsgenootjes, voelt een kind zich verloren. Gevoelens van angst en wantrouwen zorgen voor ontwortelingsverschijnselen´. Als hier geen adequate aandacht voor is, kan het leiden tot een fundamentele verstoring van de aanvankelijke veiligheid en geborgenheid en kan het kind alle tekenen gaan vertonen van een primair fundamenteel relatiegestoord kind.
Het kind wordt ontworteld omdat het de veiligheid en geborgenheid kwijtraakt. Het komt terecht in een proces van desintegratie: het mist zijn verbondenheid en moet zich gaan handhaven. De gezonde beheersingspatronen, de Ik-ken voldoen niet meer en zakken weg. Kinderen die aanvankelijk goed in hun vel zaten, maar in een dergelijke existentiële crisis terecht zijn gekomen, noem ik secundair fundamenteel relatiegestoord. Het verschil tussen primaire en secundaire fundamentele relatiestoornis is zinnig omdat de weg terug anders verloopt. Secundaire fundamentele relatiestoornissen kunnen ook ontstaan omdat moeders in de tijd dat de lichamelijke en affectieve aansluiting van het kind aan de moeder levensvoorwaarde is, plotseling niet meer of minder beschikbaar zijn. Als niet vader of een ander al in de aansluiting deelde, kan het kind zijn aansluiting voor altijd verliezen.
Factoren bij het ontstaan van een fundamentele relatiestoornis
Kind Moeders kunnen na een normale bevalling signaleren dat er met dit kind iets mis is. Het kind lijkt aan het leven geen plezier te beleven, het kind lijkt moeder niet te accepteren, laat het er gewoon bij zitten of keert zich van de moeder af. Moeders, die iets vreemds aan het gedrag van de baby opmerken, zullen zich daarom melden bij de huis- of consultatiearts. Terecht, omdat het van belang is te laten nagaan of er iets lichamelijks is dat het kind hindert. Eerder is opgemerkt dat er nog te weinig op wordt gelet of het kind pijn heeft, waardoor het kind zich niet laat knuffelen en het drinken aan de borst een probleem is. Deze pijn kan veroorzaakt zijn door een lichamelijke moeilijke bevalling, waarbij er een verwringing van de nekwervels is ontstaan.
De genen bepalen in sterke mate de wijze waarop babys de wereld in komen. Er zijn babys in wier aard het ligt om zich geworpen te voelen, zich niet thuis te voelen in de wereld; in tegen stelling tot de babys die zich, in de meest beroerde omstandigheden, thuis en samen blijven voelen. Als ouders een baby in hun armen krijgen die angstig en afwerend is of veel huilt en niet reageert op de aandacht die het krijgt, is het heel moeilijk om met zon kind een band op te bouwen. Wat de ouders aan liefde en aandacht geven, lijkt door het kind niet te worden ontvangen.
De meeste kinderen zullen ergens tussen twee uitersten hun leven beginnen en ook later mogelijk tot dat grondstructurele terug blijven neigen. Zo zijn er kinderen voor wie aansluiting min of meer vanzelf, anderen voor wie deze aansluiting moeizamer, tot stand komt. Als volwassenen zullen ze zich overal en altijd wel thuis voelen en zich kunnen aansluiten of steeds moeite hebben met hun omgeving en moeilijk contact kunnen maken met anderen.
Zwangerschap In toenemende mate weten we dat de genen van de foetus en de lichamelijke en emotionele betrokkenheid van de moeder op de foetus invloed hebben op het zich wel bevinden van de foetus. Het is invoelbaar dat, wanneer moeder emotionele spanningen beleeft, fysiek en verbaal geweld pleegt of ondergaat, het welbevinden van de foetus wordt ondermijnd en er angst groeit. Omdat het ervaren van veiligheid voorwaarde is voor de ontwikkeling van hersentjes en beheersingspatronen zal het zich niet welbevinden negatieve invloed hebben op deze ontwikkeling.
Ouders Er zijn ook ouders die door omstandigheden in henzelf of daarbuiten het moeilijk vinden de benodigde aandacht en begrip voor hun kind op te brengen. Als je bijvoorbeeld zelf weinig contact en intimiteit, weinig begrip en liefde hebt ervaren in het contact met je eigen ouders, kan het heel moeilijk zijn om zon intieme band aan te gaan met je kindje. Zo kan je als moeder direct na de geboorte weerstand voelen om je baby in je armen te sluiten. Maar ook een (postnatale) depressie, lichamelijk verzwakt zijn, ziekte of relatieproblemen kunnen een ouder verhinderen om in voldoende mate er voor de baby te zijn.
Omgeving Tenslotte kunnen ziekenhuisopnames van het kind, een tijdelijke scheiding van de ouders doordat de ouder een periode in een ziekenhuis is opgenomen, een schokkende gebeurtenis in het gezin, etc. de veiligheid voor een kind en daarmee de gehechtheid verstoren. Voor veel kinderen (en volwassenen) geldt dat ze in een bepaalde mate gehecht zijn aan (een van) hun ouders. Geen enkele ouder is perfect en elk kind heeft zijn eigenaardigheden waardoor het basale hechtingsproces nooit helemaal perfect verloopt. Dat betekent dat veel mensen moeten leren leven met een bepaalde mate van onzekerheid en angst.
Pleeg- en adoptiekinderen Voor pleeg- en adoptieouders is het weer heel anders om een band met hun kind aan te gaan. Het is begrijpelijk dat er een zekere terughoudendheid of onzekerheid bij de ouders is, omdat de relatie van hen met het kind verschilt van het hebben van een biologisch eigen kind. Het eerste heeft iets kunstmatigs; het laatste heeft een min of meer vanzelfsprekende betrokkenheid. Een pleeg- en adoptiebaby is niet in eigen buik gegroeid, het is niet zomaar vanzelf eigen. Ook al ontvangt de pleegmoeder het kind direct vanuit de kraamkamer in haar armen, het is van een ander (geweest).
Ook voor het pleeg- en adoptiekind kan het heel moeilijk zijn zich (opnieuw) te hechten. Als pleegkinderen in een pleeggezin geplaatst worden, vindt er scheiding plaats van de (nog aanwezige) ouders. Plaatsende instanties nemen dan nogal eens een dubbele houding aan. Ze menen dat hechting aan pleegouders niet gewenst is, omdat plaatsing in een pleeggezin naar hun oordeel een tijdelijke zaak moet zijn. Als na geruime tijd wordt besloten tot een blijvende plaatsing in het pleeggezin is er al veel tijd verloren gegaan en is er bij het kind een grotere weerstand om dan nog tot hechting te komen. Pleegkinderen hebben ook vaak een moeilijke tijd in het gezin van herkomst gehad, waardoor het vertrouwen in de wereld en in zichzelf is geschaad. Dan is het moeilijk om je pleegouders te gaan vertrouwen.
Wanneer adoptiekinderen uit hun land van herkomst worden gehaald, worden ze geconfronteerd met een verandering van klimaat, van sfeer, van reuk, van personen. Je zult maar uit de armen van een zeer lichamelijk ruikende moeder worden gelegd in de geparfumeerde armen van een adoptiemoeder. Toch je hechten aan die nieuwe moeder, je veilig voelen bij die nieuwe geur, is niet vanzelfsprekend.
Stiefkinderen Voor stief-ouders rijzen weer andere problemen. Zij kunnen geconfronteerd worden met een kind dat moeite heeft om hen als nieuwe partner van vader of moeder te accepteren. Soms ziet het kind in hem of haar een rivaal in de relatie met vader of moeder en ziet de nieuwe partner op de plaats komen van de biologische ouder. Een stiefouder kan zo in de situatie terecht komen dat zijn/haar liefde en aandacht niet wordt ontvangen door het stiefkind, maar wordt afgewezen. Wanneer de gevoelens van rivaliteit en onvrede niet worden overwonnen en er geen volledige acceptatie groeit en dus geen hechting, zal de nieuwe partner altijd op een afstand worden gehouden of met het kind in een mate van strijd gewikkeld zijn.
Welk gedrag zie je bij kinderen met een fundamentele relatiestoornis?
Babyleeftijd Kinderen voor wie de aansluiting niet goed verloopt, kunnen de volgende gedragingen laten zien: onrustig gedrag, ontevreden indruk maken, veel huilen, niet geknuffeld willen worden, moeder niet willen aankijken, niet aan moeders borst willen drinken of verstijven als het wordt opgepakt.
Peuters Peuters die zich in hun babytijd onveilig hebben gevoeld, blijken in de peutertijd de geborgenheid in de relatie met de ouders niet te kunnen ervaren. Maar ook ouders die te nonchalant met hun peuter omgaan, het te weinig continu omsluiten en denken dat een kind vanzelf wel groeit, bevorderen een relatiestoornis. Er is te weinig aansluiting om beheersing uit te lokken.
De actieve peuter De zichzelfhandhavende peuter is irritant vasthoudend, vertoont doorzettend gedrag. Het kind doet maar, luistert niet. We kunnen honderd keer hetzelfde zeggen, het houdt helemaal geen rekening met ons, het lijkt alsof we helemaal niet voor hem bestaan, het doet of we gek zijn, het is eigenlijk helemaal niet een van ons. Of we nu lief tegen hem zijn of streng, het maakt niets uit.
De passieve peuter Niet alle relatieloze peuters keren zich actief af, er zijn er die zich passief teweerstellen tegen de wereld. Zij gedragen zich alsof ze tevreden zijn met aan zichzelf te worden overgelaten. Ze laten met zich doen zonder enig blijk te geven dat er contact is. De ouders vinden het kind ontzettend lief; het doet nooit iets wat verkeerd is, vraagt nooit aandacht, kan urenlang zitten of liggen zonder lastig te worden, maar kijkt altijd wel naar hen. Als het op schoot genomen wordt laat het alles met zich doen. Soms lijkt het of het kind er niets bij voelt. Ook als het wel iets terugdoet lijkt het alsof het kind na-aapt zonder dat er gevoel bij zit; eigenlijk geeft het kind helemaal niets terug.
De zich vastklampende peuter Wanneer een baby zich vastklampt aan de moeder en niet alleen gelaten wil worden getuigt dat van angst, van onveiligheid. Datzelfde kan gelden voor een peuter die hoe dan ook zich voortdurend wil nestelen, door moeder wil worden gedragen of bij moeder op schoot wil zitten. Het kan ook zo zijn dat het vastklampgedrag manipulerend is. Pasgeboren babys en ook peuters zijn bijzonder slim. Ze proberen op soms heel slimme wijze hun zin te krijgen en moeder om hun vingertje te winden.
Kleuter en schoolkind Wanneer een fundamentele relatiestoornis wordt geconstateerd bij een kleuter of schoolkind, dan is het kind de vorige fasen niet gezond doorgroeid. Er is geen aansluiting geweest in de lichamelijke en/of emotionele fase. Daardoor heeft deze kleuter en later schoolkind geen basis en zo ook geen energie voor een gezonde aansluiting in de verstandelijke fase. Ontwikkeling op school verloopt daardoor vaak moeizaam. Het kind heeft alle energie nodig om zich te handhaven.
De fundamenteel relatiegestoorde basisschoolkinderen kunnen zich op verschillende manieren in leven proberen te houden. Deze zelfhandhavingspatronen staan niet duidelijk los van elkaar, ze kunnen verweven met elkaar voorkomen.
Het drukke, ongedurige, chaotische kind Het drukke, chaotische kind kan het niet laten om te doen wat aan wensen in hem opkomt en kan geen verleiding van buitenaf weerstaan. Heeft hij trek in iets, dan zal hij het zoeken, ziet hij iets dat hij wenst, hij zal het nemen. Voortdurend klinkt het ik wil, ik wil. Afspraken zijn niet te maken, hij zal zich er niet aan kunnen houden, tot wanhoop en ergernis van de ouders. Het kind staat hulpeloos en kan zich hoogstens beroerd voelen bij het zien hoe de omgeving op zijn gedrag reageert. Een jongen die hoopte dat medicijnen hem zouden helpen om rustiger te worden, maar tot de ontdekking kwam dat hij daardoor toch zichzelf niet in de hand kon houden, reageerde verdrietig en teleurgesteld: Niets helpt me. Dit betekent dat op deze leeftijd het kind zich nog min of meer bewust is van zijn ellende. Hij heeft er weet van dat hij niet in staat is het door hem gewenste evenwicht tussen zijn behoeften in de wereld waar te maken. (Als jong volwassene is het zich beroerd of schuldig voelen meestal achter zijn zelfhandhaving verdwenen en komen deze begrippen niet mee in zijn woordenboek voor.)
Het agressieve kind Het agressieve kind is te vergelijken met het chaotische kind, maar het is in aanleg vitaler, sterker. Ook dit kind heeft angst ervaren vanwege onveiligheid en ongeborgenheid. Het kind liet zichzelf niet gaan in chaotisch gedrag maar daagde de wereld uit tot antwoord. Het niet krijgen van een antwoord leidde tot de ontwikkeling van wantrouwen en vormen van zelfhandhaving, een zichzelf uitdagend staande houden. Langzamerhand ging het over naar agressiever zelfhandhaving. Hoe ouder het kind werd des te heviger, harder en agressiever de zelfhandhaving. Terecht werden deze kinderen door Redl en Winemann getypeerd als kinderen die haten. Dat doen ze ook en daarom is het moeilijk om deze kinderen te zien als angstige, zich onveilig voelende peuters. Een kind dat de vroegere behoefte aan veiligheid en geborgenheid niet meer bij zichzelf (h)erkent: Ik heb niemand nodig! het verdriet en de daar achter liggende angst van onveiligheid en geborgenheid lijken volkomen afwezig.
Het in schijn aangepaste kind Vanaf heel vroeg heeft het in schijn aangepaste kind geen ruimte gekregen om eigen behoeften te laten blijken en als het kind die liet blijken werd daarop niet adequaat gereageerd. Het kind gedraagt zich als en lief, volgzaam en soms ook aanhankelijk kind. Helaas, het is een kind dat zich uitslooft door de omgeving geaccepteerd te worden en afgestoten te worden. Het kind is volledig afhankelijk van die omgeving en heeft niets eigens. Soms gedraagt het zich als een lief straathondje. Het maakt met allerlei mensen contact en komt op deze manier aan zijn trekken, zonder dat er sprake is van een echte relatie, van een wezenlijk contact.
Het kind met twee gezichten Het kind met twee gezichten leeft in twee werelden. Op zichzelf hoeft dit niet op een fundamentele relatiestoornis te wijzen. Immers ieder mens gedraagt zich in verschillende omgeving en situatie enigermate anders. Kinderen kunnen evenwel tonen binnenshuis of buitenshuis geen gezonde lichamelijke en emotionele beheersing te kennen. Een kind kan zich buitenshuis misdragen en negatieve gevoelens uiten, terwijl het kind zich binnenshuis aangepast, lief en aardig gedraagt. Het kind voelt zich in de relatie met de ouders blijkbaar onvoldoende erkend en voelt zich beklemd. Dat verschijnsel wijst op een fundamentele relatiestoornis wanneer het kind hevig verbaal agressief is, vecht en niet met gevoelens van angst en boosheid kan omgaan. Dat is ook het geval als school en politie problemen krijgen met het kind. Het kind lijkt op het vorige type kind, maar het in de klem zitten thuis heeft bij dit kind geleid tot hevig protest en agressiviteit buitenshuis. Wel probeert het kind voor zichzelf de schijn van veiligheid op te houden in een plezierig thuis. Het omgekeerde komt ook voor: buitenshuis lief en aardig en binnenshuis een onhanteerbare agressieve vlo. Het zijn fundamenteel relatiegestoorde kinderen die zich wreken op hun biologisch eigen, pleeg- of adoptiefouders. Ze zijn behendig in het uitspelen ven de ene wereld tegen de andere. De thuis wereld wordt zwart gemaakt in de buitenwereld. Ze vertellen te worden mishandeld, beschadigen soms zichzelf en zeggen dat de ouders dat hebben gedaan. Ze komen te laat op school, vergeten dingen en zeggen dat ze niet eerder van huis mochten of hun spullen niet gewassen zijn. Het kind ervaart thuis geen fundamentele veiligheid en probeert daarom, koste wat het kost, buitenshuis een soort veiligheid te ervaren. Het is als een kasteelheer of vrouwe die zich binnen het kasteel als een agressieveling gedraagt, de poort voor iedereen gesloten houdt, maar zich buiten al een lieftallige jonkheer of jonkvrouw laat adoreren.
Het kind met een dubbele bodem Sommige fundamentele hechtingsgestoorde kinderen vertonen een dubbele bodem. Ze kunnen zich in huis en buiten actief en positief gedragen en beheersen. Maar ze gedragen zich in de omgang kleverig. Ze hebben steeds behoefte de ouders en anderen lichamelijk en gevoelsmatig aan te raken door steeds door steeds een hand te willen geven bij het ergens naartoe lopen, door opmerkingen te maken over het contact met elkaar. fijn, he mam, wij samen! Enerzijds getuigen ze te beschikken over een gezond patroon van beheersing: er is sprake van positieve betrokkenheid met en deelname aan de wereld. Anderzijds is er de heel primaire kleinkinderlijke behoefte aan lichamelijke emotionele omsluiting die steeds mee speelt in de relaties. Dit werkt verstorend maar soms ook afstotend. Het kind zit steeds aan een ander te friemelen, wil heel close zijn met een ander. Het eist de ander voor honderd procent op en er mag geen ander tussen komen. Wanneer de ouder of een ander ingaat op deze primaire behoefte blijkt het kind onverzadigbaar te zijn. Met leeftijdsgenootjes komt het soms tot seksuele activiteiten; of het laat zich door ouderen daartoe verleiden.
Het kind dat het laat afweten Een kind dat het laat afweten trekt zich in zichzelf terug en zou het liefst dood willen zijn. Het kind voelt zich dermate alleen en waardeloos, dat het de eigen behoeften en de uitnodigingen van de omgeving ontkent. De mogelijk toch al geringe energie om te leven wordt gebruikt voor deze ontkenning: het zich terug trekken is een daad. Het kind onderneemt de stap naar het isolement, gaat naar het eigen kamertje; het kind wil niet horen en zien. Op school lopen deze kinderen er als zombies bij, slordig en ongeïnteresseerd.
Het schijnbaar normale kind Het schijnbaar normale kind is zijn fundamentele relatiestoornis vergeten. Op basis van ruime intellectuele mogelijkheden heeft het zich een plaats in de wereld veroverd. Dit is het droge intellectueeltje dat geen ander leven kent dan het verstand. Met zn verstand heeft het greep op het leven, is het verbonden met de wereld. Soms combineert het zich met sociale vaardigheden en heeft het kind bij bepaalde leeftijdsgenoten een goede aansluiting. Voor schaken en computeren is het altijd te vinden. Problemen en verschil van mening moeten wel met verstand worden opgelost. Emotionele toestanden zijn niet verstandig en worden ontweken.
Hulpverlening bij fundamentele relatiestoornissen Als er bij een kind een hechtingsstoornis is geconstateerd, worden er vanuit de reguliere hulpverlening een aantal alternatieven aangedragen. Veel alternatieven zijn niet effectief. Men biedt bijvoorbeeld gedragstherapeutische hulp aan: door middel van belonen en straffen of negeren het probleemgedrag van het kind verminderen. Of er wordt psychotherapeutische hulp, bijvoorbeeld speltherapie, aangeraden. Beide alternatieven richten zich echter niet op het fundament van het probleem. Het gedrag van een kind wordt immers bepaald door de eenzaamheid en de angst van het kind om in de steek gelaten te worden / te zijn. Bij gedragstherapie blijft een kind in de kou staan met gevoelens van angst en eenzaamheid. Bij de psychotherapeutische hulp wordt er wel aandacht besteed aan gevoelens van de kinderen. Wat echter niet lukt is om het kind te helpen zich veilig te gaan voelen in de relatie met de ouders, vertrouwen te krijgen in zichzelf en in de ouders. Dat laatste is nodig om van binnen uit beheersingspatronen voor gezond gedrag te laten groeien. Dat lukt vaak wel met de opvoedingswijze van Terug naar het begin, zoals beschreven in het boek ´Relatiegestoorde kinderen´ van dhr. de Lange. Bij deze opvoedingswijze begin je eigenlijk opnieuw met het kind. Het kind wordt voortdurend door de ouder naar zich toegehaald, waardoor er omsluiting wordt geboden. Door de angst van het kind om verlaten en in de steek gelaten te worden, zal het zich waarschijnlijk verzetten. Wanneer een kind merkt dat de ouder letterlijk en figuurlijk het kind niet loslaat, kan het gevoel van veiligheid langzaam groeien en krijgt het kind meer vertrouwen in zichzelf en de mensen om zich heen.
Deze opvoedingswijze is geschikt voor kinderen tot 9 jaar. Vanaf die leeftijd is het nauwelijks meer mogelijk om kinderen terug te brengen in de peuterachtige betrokkenheid, die bepalend is voor de opvoedingswijze. Deze kinderen kunnen wel baat hebben bij de sociogroepsopvoedingswijze (SGS). Hierbij wordt door begeleiders een groep gecreëerd om jongeren door middel van allerlei activiteiten een positieve betrokkenheid te laten ervaren in de omgang met elkaar. Vanuit die veilige situatie, vanuit dat wij-gevoel, gaan de jongeren zich gedragen volgens de positieve groepsnormen. Deze opvoedingswijze wordt momenteel, met succes, gebruikt bij criminele jongeren.
Terug naar het begin met kinderen tot 9 jaar
Bedoeling van deze opvoedingswijze De bedoeling is allereerst het kind er toe brengen zich in relatie met de ouders te begeven en het zich (uiteindelijk) lichamelijk over te geven. Het kind ervaart dan dat het veilig is bij de ouders, dat het bij de ouders hoort, dat het van de ouders betrokkenheid en liefde kan verwachten. Als een kind aan de ouders gevoelens en behoeften durft te tonen is dat een teken van een beginnende aansluiting. Het kind heeft er wel (enigszins) vertrouwen in dat het van de ouders antwoord zal krijgen op de uitgesproken behoefte. Het door het kind ervaren van veiligheid en betrokkenheid moet uitgroeien tot een wederkerige betrokkenheid, waarbij het kind rekening wil en kan houden met de ander. Er is dan sprake van zelf antwoord krijgen van de ander, maar ook de ander antwoord geven.
Het proces van ouder en kind
A. De baby Als een kind niet geneigd is zich te nestelen bij moeder, is het belangrijk dat de moeder het kind juist veel bij zich neemt. De moeder biedt lichamelijke nabijheid en draagt en knuffelt het kind totdat het zich overgeeft aan moeders nabijheid. Als een kind zich in hoge mate onveilig voelt en dit bijvoorbeeld uit met veel huilen en onrustig gedrag, wordt het kind gedragen. Ook kunnen hulpmiddelen als het gebruik van muziek en ´moederbuik-geluiden´ worden ingezet om de baby rust te geven.
B. De peuter
I. De actieve peuter Bij irritant, afstotend, uitdagend gedrag van het kind wordt de ouders gevraagd dit gedrag niet te negeren of te straffen, maar het gedrag te zien als een signaal van zich niet veilig voelen. Vaak zien de ouders in de ogen van het kind de onrust opkomen of ze herkennen een gevoel van irritatie bij zichzelf. De moeder (zo mogelijk) wordt gevraagd het kind in die situaties bij zich te nemen, wat met het kind te stoeien en te knuffelen. Wanneer het kind dit niet accepteert is het belangrijk het kind nadrukkelijker vast te houden en zo te omsluiten. De moeder praat met vriendelijke woorden tegen het kind om het ook zo te verzekeren van haar liefde. Als het kind zich hieraan gewonnen geeft, is er de mogelijkheid tot lichamelijk en affectief samen-zijn. Ook moeders irritatie ebt dan weg. Het kind ervaart door de lichamelijke nabijheid de veiligheid bij moeder en ervaart door de lieve woorden van moeder haar liefde, haar affectie.
Als zo aansluiting is gevonden kan de moeder duidelijk maken dat ze het gedrag akelig vindt en dat ze er verdrietig van wordt. Vanuit de basis van aansluiting kan een kind ervoor kiezen dat gedrag niet te vertonen om de warme relatie met moeder in stand te houden. Het zich gewonnen geven gaat echter niet zomaar. Het kan zijn dat het kind zich niet durft over te geven en de angstgevoelens uit door schoppen, slaan, etc. Vasthouden is dan noodzakelijk, ook al kan dit heel wat tijd en energie kosten. Soms is dit voor ouders (bijna) niet op te brengen. Omdat ouders meestal weinig herkenning en steun vanuit de omgeving ontvangen is begeleiding van een deskundige noodzakelijk om het vol te kunnen houden.
II. De passieve peuter De passieve peuter zoekt geen aandacht. De moeder zal die aandacht toch moeten bieden door het kind bij zich te nemen, te knuffelen, ´gymnastiek´ te doen en zo tot aansluiting te verleiden of te dwingen. Als een kind zich tot aansluiting laat verleiden en zich nestelt bij de moeder, kan moeder het contact uitbouwen. Andere kinderen laten zich niet tot het positieve contact verleiden en gaan zich op een gegeven moment verzetten. Op dat moment wordt de opvoedingswijze gevolgd zoals die is beschreven bij de actieve peuter.
C. Basisschoolkinderen tot ongeveer 9 jaar Bij deze kinderen geldt dezelfde opvoedingswijze als beschreven bij de peuters. In de praktijk blijkt het proces echter vaak moeizamer te zijn en meer tijd te vergen, omdat de kinderen al zo lang met angst en wantrouwen hebben geleefd. Zich overgeven aan de ouders is beangstigend. Het kind vertrouwt eerder de eigen zelfhandhavingsmechanismen, zoals niemand vertrouwen, je eigen weg gaan, etc. Bij deze kinderen is het nodig om continu te blijven investeren. Door middel van het vertellen van verhaaltjes kan inzicht in eigen gedrag en gevoelens worden bevorderd. Verhaaltjes met thema´s als ´de vulkaan´, die iedere keer uitbarst, ´het kasteeltje´, het kind dat zich eenzaam heeft verschanst, kunnen door de ouders worden verteld. Voor de verschillende type kinderen zijn specifieke aanwijzingen beschreven in het boek ´Relatiegestoorde kinderen´ van dr. G. de Lange.
17-07-2008, 00:06 geschreven door Webmaster Reacties (0)
14-06-2008
De invloed van depressieve moeders met en zonder antisociaal gedrag
Kinderen wier moeder zowel depressief is als antisociaal gedrag vertoont, lopen meer risico zelf gedragsproblemen te ontwikkelen dan kinderen van depressieve moeders zonder antisociaal probleemgedrag.
De onderzoekers analyseerden gegevens van 1106 families. Hierbij werd gekeken naar de mate van depressiviteit en antisociaal gedrag bij de moeder en werd informatie over het gedrag van het kind (toen hij/zij tussen de vijf en zeven jaar oud was) via de moeder en leerkrachten verkregen.
In het geval er bij de moeder sprake is van zowel een depressie als antisociaal gedrag, laten kinderen significant meer antisociaal en probleemgedrag zien dan wanneer er alleen sprake is van depressiviteit bij de moeder. De eerste groep kinderen blijken vaker moeders met alcoholproblemen te hebben en krijgen vaker te maken met lichamelijke mishandeling en huiselijk geweld. Deze factoren zijn mogelijke verklaringen voor het verhoogde risico dat deze kinderen lopen om zelf probleemgedrag te ontwikkelen. (The American Journal of Psychiatry, juni 2006 )
Stress, angst of nervositeit tijdens de zwangerschap kan effect hebben op de ontwikkeling van de hersenen van het kind, ook wanneer het 20 jaar is. Dat blijkt uit onderzoek van de KU Leuven. Volgens de psycholoog Maarten Mennes kunnen deze kinderen mogelijk sneller afgeleid zijn. Of ze kunnen meer moeite hebben met taken waarbij de opdracht niet eenduidig is. Dramatisch noemt hij de situatie zeker niet. 'Maar toch is waakzaamheid geboden, zeker in drukke tijden waarin iedereen hard werkt en ook aanstaande moeders almaar langer werken.'
Meer dan twintig jaar geleden vulden zwangere vrouwen een vragenlijst in over de mate waarin ze zich nerveus, angstig of gestrest voelden. Bea Van den Bergh, psychologe aan de universiteiten van Tilburg en Leuven en verbonden aan de Vlaamse overheid, onderzocht daarna de peuters die uit die zwangerschappen waren geboren en stelde vast dat de kinderen van angstige moeders zelf ook onrustiger waren.
Het effect blijkt zich ook na bijna twee decennia nog voor te doen. Maarten Mennes stelde gisteren aan de KU Leuven zijn doctoraat voor, waarin hij concludeert dat deze kinderen als tieners en adolescenten anders functioneren bij het uitvoeren van bepaalde taken. Met name die taken waarbij ze zelf moeten beslissen welke strategie ze zullen volgen.
Hij testte dat uit in meerdere fasen. Om te beginnen schotelde hij 15-jarigen uit de onderzochte groep een taak voor waarbij de impuls om te handelen in de opdracht zelf vervat zat. Elke keer als de jongeren een vierkantje op een computerscherm zagen, moesten ze op een knop drukken. Verscheen er een cirkel, dan mochten ze niet drukken. De vierkanten waren in de meerderheid, waardoor ze in de verleiding kwamen om altijd te drukken.
'Kinderen uit de hoogangstige groep deden het hier niet beter of slechter dan kinderen van laagangstige moeders', zegt Mennes. Maar taken waarbij de impuls om te handelen vanuit henzelf moest komen, gaven wel verschil. Mennes: 'We gaven ze opdrachten waarbij ze meerdere dingen tegelijk moesten doen: bepaalde voorwerpen zoeken op een groot blad, onderwijl geluidjes tellend. Ze moesten hierbij zelf bepalen hoe ze best te werk gingen. Kinderen van hoogangstige moeders deden dit slechter: ze deden het trager, of maakten meer fouten, of vonden minder voorwerpen.'
In een volgende fase, op de leeftijd van 17, kregen de tieners opdrachten terwijl ze elektroden op hun hoofd geplaatst kregen, die de hersengolven in beeld brachten.
De jonge proefpersonen kregen een gokspel voorgeschoteld waarbij ze hun kansen moesten inschatten en in het geval van twijfel mochten passen. In dit spel moesten de jongeren zelf de beste strategie bepalen. Mennes: 'Waar de meeste mensen en de kinderen van laagangstige moeders passen, omdat ze hun kans laag inschatten, gokken de kinderen van de hoogangstige moeders toch. En omgekeerd: waar de meerderheid gokt, passen zij.'
Betekent dit dat ze het slechter doen? 'Dat is een beetje kort door de bocht, al zou je dat wel kunnen concluderen. Het geeft aan dat ze niet de optimale strategieën gebruiken om tot een beslissing te komen en tot actie over te gaan', zegt Mennes.
'Bovendien waren er bij deze taak ook verschillen in de hersengolven. Maar als we hen de taak met de vierkantjes en de cirkels opnieuw gaven, bleek er geen verschil. Deze fase bevestigde dus dat er wel degelijk een verband is tussen stress tijdens de zwangerschap en het functioneren van de hersenen. En dat we dit kunnen zien bij bepaalde opdrachten, die veronderstellen dat de betrokkene zelf keuzes maakt en strategieën bepaalt. Angst tijdens de zwangerschap heeft blijkbaar een specifieke invloed gehad op de ontwikkeling van de hersenen die zich onder meer laat zien bij het uitvoeren van bepaalde denkverrichtingen.'
Dat effect werd nog eens bevestigd in een derde fase, bij de jongeren die intussen 20 waren geworden. Mennes maakte hersenscans, die de specifieke hersenactiviteit in bepaalde zones in beeld brengt. 'We hadden verwacht om bij bepaalde complexere taken verschillen te zien in één specifieke zone, maar dat was niet het geval. Het gaat blijkbaar om een netwerk van zones.'
Kan dit ook tot leermoeilijkheden leiden? Mennes: 'Mogelijk wel. Deze kinderen kunnen mogelijk sneller afgeleid zijn. Of ze kunnen meer moeite hebben met taken waarbij de opdracht niet eenduidig is. Het gevolg is echter niet zo dramatisch dat je de kinderen er met het blote oog in een klas op kunt selecteren. Ik zeg wel eens: het is een proces dat voor variatie zorgt onder onze bevolking.'
'Maar toch is waakzaamheid geboden. Zeker in drukke tijden waarin iedereen hard werkt en ook aanstaande moeders almaar langer werken. Want het gaat misschien om minieme schade, maar ze doet zich bij de kinderen op zo'n jonge leeftijd voor dat ze de hele ontwikkeling beïnvloedt, ook op lange termijn. Dat proces is vermoedelijk onherstelbaar. Dus je kunt het maar beter proberen te voorkomen.'
Mennes verdedigde zijn doctoraat in de psychologie gisteren aan de Leuvense universiteit. Van den Bergh zet het onderzoek voort in Tilburg. Onderzoeksteams in Tilburg, Leuven en Londen zullen samen nagaan hoe prenatale stress en genetische kwetsbaarheid leiden tot gedrags- en gezondheidsproblemen later in het leven.
Reactieve agressie is een heethoofdige vorm van agressie in reactie op een bedreiging. Proactive agressie is koelbloedig doelgericht gedrag om iets te krijgen of om te domineren. Sommige onderzoekers zijn van mening dat dit onderscheid niet te maken is. Dit omdat beide typen bijna altijd samen voorkomen binnen één kind. Promovenda Hanneke Polman is van mening dat het onderscheid moeilijk te maken is vanwege methodologische problemen.
Indien deze methodologische problemen worden opgelost is het onderscheid helder te maken. Reactieve en proactieve agressie zijn in haar ogen functies van agressief gedrag en dienen ook op deze manier te worden gemeten. Hiertoe heeft zij een nieuwe vragenlijst ontwikkeld waarin naar verschillende vormen en functies van agressie wordt gevraagd. Met deze lijst laat ze zien dat een helder onderscheid tussen reactieve en proactieve agressie mogelijk is. Informatie over de reactieve en proactieve functie van agressief gedrag is zeer belangrijk. Het biedt belangrijke aanknopingspunten voor een effectieve behandeling. 20-06-2008, 10:30 uur , Academiegebouw, Domplein 29, Utrecht.
27-05-2008, 22:06 geschreven door Webmaster Reacties (0)
25-05-2008
Informatie voor ouders en professionele opvoeders
Tornado
Vries, F de
Informatie voor ouders en professionele opvoeders over oorzaken, diagnostiek en behandeling van deze aandachtsstoornis.
Dit 'handboek' ADHD is volgens de auteur (gewezen agent, vader van een kind met ADHD en zelfbenoemde deskundige op het gebied ADHD en PDD-NOS) gericht op professionals en daarnaast met name op ouders van kinderen met ADHD. Hij wil inzicht geven in de oorzaken en gevolgen van het probleem 'aandachtsstoornis' en uitzicht geven op een vermindering van negatieve gevolgen ervan. Naast een vrij gedegen beschrijving van de oorzaken, diagnostiek en behandeling van ADHD heeft dit boek toch ook een aantal merkwaardigheden, bijvoorbeeld: het opmerkelijke aanprijzen van St. Janskruid als probate medicatie; het zich serieus bezighouden met het fenomeen 'nieuwetijdskinderen'; en zijn totaal onbewezen bewering over PDD-NOS niet als reststoornis van autisme, maar als verzamelstoornis van onder meer ADHD, dyslexie, anorexia nervosa en een diversiteit van overige ontwikkelstoornissen. De uitgave zal onder betrokkenen nogal voor- en tegenstand oproepen. Bevat (medische) begrippenlijst en voetnoten met verwijzingen naar literatuur. Kleine druk. De auteur publiceerde eerder 'Storm in je hoofd : handboek PDD-NOS' (2006)*. Flevodruk ISBN: 9789070886752
25-05-2008, 22:02 geschreven door Webmaster Reacties (0)
16-05-2008
Kinderen met dyscalculie
A. Desoete, T. Braams
Kinderen met dyscalculie
Niet iedereen leert even makkelijk rekenen. Ook volwassenen met een goede opleiding kunnen van eenvoudige sommetjes in de war raken. Dit boek over dyscalculie (rekenstoornis) is een hulpmiddel bij het leren rekenen en de begeleiding van leerlingen.
In dit boek bespreken de auteurs de soorten reken-stoornissen die kinderen kunnen hebben en hoe deze rekenproblemen kunnen worden onderzocht. Kinderen met dyscalculie hebben vaak een flinke weerzin tegen rekenen. Het is belangrijk dat het rekenen voor hen weer leuk wordt. Er worden veel tips en adviezen gegeven, en rekenmaterialen genoemd die goed inzetbaar zijn. Zowel voor ouders als voor docenten is dit een bruikbaar en praktisch boek
Over de auteur(s): Annemie Desoete, orthopedagoog, is docent aan de universiteit Gent. Zij publiceert veel over rekenen en dyscalculie. Tom Braams is zelfstandig gevestigd psycholoog. Hij is gespecialiseerd in dyslexie en dyscalculie en schreef meerdere boeken over dyslexie
16-05-2008, 19:14 geschreven door Webmaster Reacties (0)
10-05-2008
Gedragstherapie en specifieke cognitieve gedragstherapie
Cursus Cognitieve gedragstherapie bij jongeren
Met nadruk op externaliserende problematiek
Gedragstherapie en specifiek cognitieve gedragstherapie, neemt een steeds belangrijkere plaats in binnen de hulpverlening. Er zijn meerdere programma's ontwikkeld voor vooral volwassenen en kinderen. Het toepassen van cognitieve gedragstherapeutische interventies bij adolescenten loopt daar wat bij achter. Deze cursus wil specifiek ingaan op de behandeling van adolescenten (van 12 tot 20 jaar) en/of ouders (ambulant en residentieel), waarbij de nadruk ligt op externaliserende adolescenten. De invalshoek is gebaseerd op RET maar ook interventies vanuit Beck, Kendall en Young zullen worden behandeld.
docent
De heer drs. E.J. Jongman, psycholoog/psychotherapeut, werkzaam bij de Argonaut, Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie bij de UvA, voorheen bij het RET Institute in New York, Behandeltehuis Harreveld en Centrum voor Orthopsychiatrie de Fjord.
gastdocent
Een acteur gedurende drie dagdelen.
doelgroep
Psychologen, (ortho)pedagogen en andere hulpverleners in de jeugdhulpverlening, de ambulante en klinische jeugdzorg, de jeugdbescherming en de expertisecentra in het onderwijs, die werken met jongeren met ernstige gedragsproblemen, bijvoorbeeld jongeren met ADHD, met persoonlijkheidsstoornissen-in-ontwikkeling en/of ernstige schoolproblemen.
voorkennis
Basiskennis over de cognitieve gedragstherapie wordt aanwezig geacht.
doelstelling
De deelnemers krijgen een begeleidings- en behandelingsmodel aangereikt waarbij cognitief gedragstherapeutische technieken aangevuld worden met inzichten uit de psychodynamische- en systeemtheorie. Na afloop van de cursus zijn de deelnemers in staat om deze technieken en inzichten effectief toe te passen in de begeleiding en behandeling van jongeren, zijn zij in staat crisissituaties te managen en een werkbare situatie te creëren, en het systeem rond de jongere actief te betrekken.
inhoud
cognitieve gedragstherapie;
kenmerken van jongeren met ernstige gedragsproblemen, waaronder As-II problematiek;
behandelmogelijkheden met behulp van cognitief gedragstherapeutische technieken;
motiveringstechnieken met gebruikmaking van psychodynamische inzichten (belangen, emotionele motieven);
het creëren van een werkbare situatie bij crises;
het betrekken van het systeem bij de behandeling.
werkwijze
Korte theoretische inleidingen, demonstraties van technieken, praktisch oefenen in de vorm van rollenspel, literatuurstudie. De deelnemers kunnen eigen casuïstiek inbrengen.
aan te schaffen literatuur
Uit de knoop : rationeel-emotieve therapie en andere cognitieve gedragstherapiëen bij kinderen en adolescenten Auteur: Jacobs,G. Muller,N. Brink,E.ten, Uitgever: Bohn Stafleu Van Loghum b.v. ISBN: 9789031336975
accreditatie
GZ-psycholoog: tijdens de overgangsregeling geaccrediteerd
De moeder van Tom kan niet meer voor hem zorgen; daarom gaat hij naar een kindertehuis. Prentenboek met eenvoudige, gekleurde illustraties voor kinderen vanaf ca. 7 jaar en een informatief gedeelte voor de jeugd vanaf ca. 9 jaar.
Met illustraties Aantal delen: 3 delen Uitgeverij De Banier Bv
05-05-2008, 00:30 geschreven door Webmaster Reacties (0)
29-04-2008
Mijn kind heeft gedragsproblemen, daardoor gaat het opschool en thuis steeds minder goed
Mijn kind is lastig en druk, hij is hyperactief en impulsief, mogelijk heeft hij ADHD
Mijn kind is opstandig en vertoont ontremd gedrag, mogelijk heeft hij ODD-CD.
Mijn kind heeft concentratieproblemen, mogelijk ADD of ADHD
Mijn kind heeft problemen in de sociaal emotionele ontwikkeling. Hij heeft last van faalangst, scheidingsangst, hechtingsproblemen en een slechte sociale weerbaarheid.
Mijn kind heeft last van depressies.
Mijn kind loopt steeds verder achter op school en hij is toch niet dom.
gedragsproblemen Hoe kan ik mijn kind helpen?
Het zou zo fantastisch zijn als:
Mijn kind rustiger is en eens nadenkt vóórdat hij iets zegt of doet.
Mijn kind minder opstandig is en zich ook kan aanpassen aan zijn omgeving.
Mijn kind zich beter kan concentreren.
Mijn kind minder angstig is en zich beter staande kan houden in sociale contacten.
Mijn kind over de hele linie lekker in zijn vel zit.
29-04-2008, 13:49 geschreven door Webmaster Reacties (0)
27-04-2008
Leer- en gedragsproblemen
Tijdens de schoolloopbaan kunnen zich velerlei problemen voordoen. Dit kunnen leerproblemen zijn zoals dyslexie, dyscalculie of de manier van leren is bijvoorbeeld niet effectief. Ook kunen er gedragsproblemen zijn waardoor een leerling niet functioneert. De psychologen en pedagogen van Geldergroep kunnen met behulp van tests en gesprekken achterhalen waar de oorzaak van de problemen ligt en daaraan adviezen koppelen om de problemen aan te pakken.
Hierin zijn de volgende diensten te onderscheiden;
27-04-2008, 13:15 geschreven door Webmaster Reacties (0)
23-04-2008
Hechtingsstoornissen informatie voor Leerkrachten
Hechtingsstoornissen informatie voor Leerkrachten
Ben van Berkel
In zijn werk als behandelingscoördinator bij een jeugdhulpverleningsinstelling heeft Ben van Berkel veel te maken met ouders die opvoedingsproblemen hebben. In de loop der jaren zijn behandelaars steeds meer gaan onderkennen dat veel van die opvoedingsproblemen voortkomen uit een niet - of onvoldoende tot stand gekomen - hechtingsrelatie tussen ouders en kind. Hechtingsproblemen hebben te maken met een breuk in de relatie tussen moeder/ouder(s) en kind, meestal ontstaan in de eerste jaren van het leven. Ben van Berkel geeft in dit uitgebreide artikel achtergrondinformatie over deze stoornis, maar ook tips met betrekking tot contact en leren.
De theorie In de gehechtheidstheorie van Bowlby (1988) en Ainsworth (1978) wordt onderscheid gemaakt tussen veilige en onveilige gehechtheid.Veilig gehechte kinderen laten een goede balans zien tussen exploratiegedrag (het onderzoeken van de omgeving of speelgoed) en gehechtheidsgedrag (het naar de ouder toegaan voor troost of hulp). Bij onveilig vermijdend gehechte kinderen is de balans doorgeslagen naar exploratiegedrag: zij zoeken te weinig steun bij de ouders, ook in situaties waarin dat wel zou moeten. Bij onveilig ambivalent gehechte kinderen is de balans juist doorgeslagen naar gehechtheidsgedrag: zij klampen zich vast aan hun ouders en durven (te) weinig te ondernemen. Een veilige gehechtheid in de eerste kinderjaren is belangrijk voor een goede sociaal-emotionele ontwikkeling, ook ná de eerste kinderjaren (Van IJzendoorn 1994).
Onderzoek van IJzendoorn c.s. wijst uit dat 25-30% van de Nederlandse kinderen in feite meer of minder onveilig gehecht is. Mijn visie is dan ook dat heel veel gedragsproblemen van kinderen in feite voortkomen uit het feit dat deze kinderen een hechtingsrelatie met hun ouders hebben ontwikkeld die onvoldoende tot niet veilig is (was). In plaats van van het geven van opvoedingsadviezen richten we ons in onze behandeling op het werken aan herstel van de relatie tussen ouders en kind(eren) waardoor, als de relatie weer hersteld is, opvoeden weer vanzelf gaat.
Het belang van hechting De "Moedertaal" van de baby begint bij de geboorte. Als het kind huilt dan communiceert het, stelt het een vraag, namelijk "Ben ik belangrijk?" Daar begint het.
De meeste baby's vormen een gehechtheidband in eerste instantie met, laten we zeggen, de moederfiguur. Deze band heeft in de eerste plaats de biologische functie om bescherming te bieden tegen de gevaren die het nieuwe leven bedreigen maar ook de emotionele functie om vanuit vertrouwen de wereld te kunnen verkennen.
Van de moeder uit is het gedrag complementair aan dat wat de baby vraagt, dus verzorgend en beschermend. De aard van de interactie bepaalt of de gehechtheid het kind geborgenheid geeft. Geborgenheid kan slechts tot ontwikkeling komen als het kind de moederfiguur ervaart als werkelijk beschikbaar. Dat houdt in dat de moeder bereikbaar is en dat zij bereid en in staat is om op een adequate manier op de fundamentele behoeften van het kind in te gaan.
De mate van beschikbaarheid van de moeder bepaalt of het kind zichzelf gaat zien als iemand die de moeite waard is of niet. Een veilig gehecht kind heeft geleerd dat die opvoeder te vertrouwen is, dat zij er is als je haar nodig hebt en dat zij je spanningen kan verlichten. Het voornaamste kenmerk van deze opvoeder is haar responsiviteit. Zij reageert snel en adequaat op de signalen die het kind uitzendt.
Werkmodel en hechting In het zoeken naar verbanden tussen de problematiek van kinderen en de jeugdervaringen van hun ouders zien we ook het verband tussen de levenservaringen van ouders en de gehechtheidontwikkeling van hun kinderen. De representatie van jeugdervaringen van ouders (dus de manier waarop ze nu nog denken en voelen over die jeugdervaringen) is van invloed op de manier waarop ze hun kinderen benaderen en dus van invloed op de gehechtheid van hun kinderen. Een veilige hechting vormt de basis van een evenwichtige uitgroei naar volwassenheid. Voor een veilige hechting is nodig dat belangrijke hechtingsfiguren (meestal de ouders) gevoelig zijn voor de fundamentele behoeften (geborgenheid, veiligheid) die het kind heeft en de signalen die deze behoeften vertegenwoordigen adequaat weten te beantwoorden. Op deze manier verwerft het kind op zijn beurt, als toekomstige ouder, een referentiekader (WERKMODEL) dat hem of haar in staat stelt een al dan niet veilige hechtingsfiguur te zijn voor zijn of haar kinderen.
Uit de anamnestische gegevens van bij ons aangemelde kinderen blijkt dat in de zwangerschap en/of de baby- of peutertijd van het kind heel vaak gebeurtenissen voorkwamen die een responsieve benadering door de ouders bemoeilijkten of belemmerden. Ook kan het zijn dat het hechtingsgedrag van het kind zo onduidelijk is dat ouders hier geen raad mee weten. Bijvoorbeeld, een kind dat veel huilt en, als de ouders hem proberen te troosten, zich overstrekt, lijkt te vragen: "laat me los" terwijl dit allerminst de eigenlijke vraag is. Ook de mate van veilige of onveilige hechting van ouders met hun ouders (de grootouders dus) heeft grote invloed op het WERKMODEL van waaruit ouders een relatie met elkaar en met hun kind aangaan. Immers, een mens leert in principe relaties te leggen op de manier waarop hij als kind geleerd heeft relaties te leggen en te onderhouden. Een chronisch tekort aan responsiviteit mondt uit in een ernstig hechtingsprobleem.
In ons behandelingsprogramma wordt gewerkt aan herstel van de hechtingsrelatie als die relatie verstoord is. Daarbij wordt altijd aandacht besteed aan twee wezenlijke, onlosmakelijk aan elkaar verbonden, factoren, namelijk:
a. herstel van de lichamelijke en emotionele aansluiting tussen moeder (ouders) en kind, d.m.v. Ouder-kindtherapie. Dit is een vorm van regressieve therapie waarin, om de relatie tussen ouders en kind te herstellen, feitelijk teruggegaan wordt naar de fase van lichamelijke aansluiting.
b. beïnvloeding van het werkmodel van de ouders d.m.v. gezinsbehandeling. Hierin komen, voor zover nodig, de volgende onderwerpen aan de orde: - geven van informatie en advies over gehechtheid en de implicaties voor de aanpak van een onveilig kind, - verwerking van "oude pijn" die de ouders als kind hebben opgedaan in hun relatie met hun ouders, - bevorderen van ouderlijke samenwerking/communicatie en - indien mogelijk, herstel van de relatie tussen ouders en grootouders.
Naast deze intensieve behandeling van het gezin bieden we meestal ook ondersteuning of coaching aan de leerkracht op school. Immers het problematische gedrag in de thuissituatie komt meestal ook voor op school.
I. Hoe manifesteert onveilige gehechtheid zich in een kind? Het kind: * voelt zich van binnen onrustig en onveilig * heeft geen vertrouwen in zichzelf en in de mensen om zich heen * heeft het gevoel nergens bij te horen * heeft het gevoel waardeloos te zijn * heeft gedragspatronen ontwikkeld om zichzelf te handhaven (zie kenmerkend gedrag). * heeft nooit ervaren dat je je naar bepaalde regels kunt gedragen omdat degene die om jou geeft dat fijn vindt. Daardoor heeft het zich waarden en normen niet eigen gemaakt. Daar kun je als leerkracht dus ook niet op terugvallen.
Doordat het kind niet of onvoldoende is gehecht is het volgende niet of te weinig ontwikkeld: * een gevoel van waardevol te zijn als mens, * een gevoel van trots zijn op wat je kunt, * een gevoel van vertrouwen in jezelf, in je eigen mogelijkheden, * een gevoel van vertrouwen in de mensen om je heen, dat ze het beste met je voor hebben en om je geven, * patronen van 'normaal' gedrag, bijvoorbeeld hoe je omgaat met je eigen lijf, hoe je omgaat met anderen, hoe je om gaat met je eigen gevoelens van boosheid en angst. Daardoor lijkt ook besef van waarden en normen, van wat goed en niet goed is, te ontbreken. Vaak blijkt dat besef er wel te zijn, maar is het niet geïnternaliseerd en handelt het kind er niet naar. Voor hem is relevant om het hoofd boven water te houden, niet om zich aan regels te houden.
Handhavingspatronen Een kind met te weinig gevoel van basisveiligheid of zonder gevoel van basisveiligheid heeft zich gedrag eigen gemaakt om zich te kunnen handhaven met de angst, het wantrouwen en de afweer die in hem zit. Het kind rent bijvoorbeeld weg voor contact om niet nog eens gekwetst te worden. Het kind houdt geen rekening met de leerkracht en andere leerlingen, omdat het zich geen positieve waarden en normen heeft eigen gemaakt. Het kind weet niet hoe het op volwassenen kan vertrouwen en nog minder hoe het vertrouwen in zichzelf, in eigen vaardigheden en capaciteiten kan krijgen.
Leerontwikkeling De emotionele spanning die dit alles met zich meebrengt belemmert ook de cognitieve ontwikkeling van het kind. Vaak is het door de spanning ongeconcentreerd, heeft moeite met opletten, moeite met bijvoorbeeld rekenen en andere taken waarbij in een bepaalde volgorde een aantal deeltaken moet worden volbracht. Alle energie wordt 'verbruikt' voor de zelfhandhaving; het kind is bijvoorbeeld steeds alert op wat er om hem heen gebeurt of een kind is steeds bezig zich te bewijzen in de groep door clownesk gedrag.
Verschillende gradaties Vaak zie je bij kinderen een combinatie van verschillende type gedragingen (zie 'kenmerkend gedrag') en het gedrag kan voorkomen in verschillende gradaties. Er is sprake van kinderen die niet voldoende gehecht zijn tot kinderen met een ernstig hechtingsprobleem. Met een weloverwogen pedagogische aanpak en veel inzet van de leerkracht kan het kind wellicht voldoende veiligheid geboden worden om op school tot bevredigende sociale contacten en tot leren te komen.
Behandeling Behandeling van hechtingsproblematiek moet in het gezin plaatsvinden. Daar moet gewerkt worden aan het herstel van de band tussen ouders en kind. Als de behandeling succesvol is dan zal dat zeker in de klas te merken zijn. Anderzijds zal het bieden van veiligheid en structuur in de klas de behandeling thuis natuurlijk sterk ondersteunen. Voor leerkrachten die te maken krijgen met - meer of minder - onveilig gehechte kinderen op school (en die zal je elk jaar wel tegenkomen) wil ik hier kort een aantal kenmerken en tips geven om ze in de benadering van deze kinderen te ondersteunen.
II. Benadering van kinderen die niet veilig gehecht zijn Algemene opmerkingen Als er sprake is van een hechtingsprobleem dan is er bij het kind veel wantrouwen naar volwassenen en er is angst om gekwetst te worden. Het kind schrikt terug voor het praten over gevoelens, voor het maken van contact. Ook kan het zijn dat het gedrag van het kind bij jou negatieve emoties oproept omdat het kind je kwetst of omdat je je, door wat hij zegt of doet, afgewezen voelt. Probeer te voorkomen dat je het gedrag ervaart als tegen jou, als persoon, gericht maar zie het gedrag als voortkomend uit handhavingspatronen.
Kenmerkend gedrag Een kind dat onveilig gehecht is en dus een gevoel van basisveiligheid mist: * Vertoont zelfbepalend gedrag * Probeert alles in de gaten te houden * Maakt slecht contact * Doet vaak stoer * Is snel boos en verongelijkt * Vindt aanval de beste verdediging * Kan moeilijk stil zitten, is beweeglijk * Is druk en onrustig * Maakt een gespannen, soms zenuwachtige indruk * Heeft angstige fantasieën * Faalt vaak bij taakjes
Achter dit zelfbepalende, stoere gedrag zit een onzeker, angstig en zich onveilig voelend kind, dat met dit gedrag zijn gevoelens probeert te overbluffen. Het rent weg voor contact om niet nog meer gekwetst te worden. Het faalt voortdurend, terwijl het wel zijn best doet om dingen goed te doen. Het weet niet hoe je op volwassenen moet vertrouwen en nog minder hoe je vertrouwen in jezelf moet krijgen. De spanning die dit met zich meebrengt belemmert zijn ontwikkeling.
Tips Plaats in de klas Probeer bedreigende situaties te voorkomen of te verminderen, zodat het kind zich beter kan ontspannen en daardoor meer gewenst gedrag kan laten zien. * Houd hem dicht bij je, bijvoorbeeld naast je * Zet hem in de buurt van rustige kinderen * Geef hem een eigen tafel en stoel (bijvoorbeeld met een sticker erop) * Plaats zo mogelijk geen kinderen achter hem (bijvoorbeeld met zijn rug richting muur)
Contact Het is heel belangrijk dat het onveilig gehechte kind zich begrepen voelt en dat het ervaart 'gehoord' te worden. Positieve interactie met hem is dan ook essentieel. Schenk hem vertrouwen, opdat hij ook vertrouwen in zichzelf kan krijgen. Wijs het kind niet af als persoon, maar benoem zijn ongewenste gedrag en bied daarvoor een alternatief aan. Bouw een relatie met hem op en versterk die. Geef hem het gevoel: 'jij bent belangrijk voor mij. Ik wil dat het goed gaat met ons en dat jij je prettig voelt in de klas'. Verwoord dit bijvoorbeeld door: * 'Ik wil je helpen, daar ben ik voor' * 'Grote mensen zijn er om kinderen te helpen met grootgroeien, dus roep maar als je me nodig hebt' * 'Je hoeft niet alles te kunnen of alleen te doen'
Het is belangrijk om actief naar het kind te luisteren en zijn gevoelens te verwoorden. Als het hoort dat het best bang, boos of verdrietig mag zijn, voelt het zich begrepen en zal de spanning van hem af vallen. * 'Je vindt het moeilijk hè' * 'Je wilt het zo graag goed doen en dan lukt het toch niet, ook niet als je zo je best doet' * 'Je hoeft nog niet alles te kunnen, grote mensen kunnen ook niet alles'
Vertel ook de andere kinderen waarom het kind soms moeilijk doet, bijvoorbeeld: 'Hij vindt het erg spannend en wordt daardoor druk en giechelig'.
Leren Probeer het leren voor het kind weer leuk te maken door: * Lage eisen te stellen (onder zijn niveau) * Veel complimenten te geven * Waar mogelijk visuele ondersteuning te bieden * Zitten en bewegen af te wisselen (zoals bij heel jonge kleuters) * Bij overgangssituaties te helpen, zodat hij niet overspoeld wordt * Eventueel een beloningsysteem in te voeren (uiteraard met opdrachtjes die haalbaar voor hem zijn) * Extra 'leuke' taakjes te geven (bijvoorbeeld planten water geven e.d.) * Zijn gevoelens te verwoorden * Actief naar hem te luisteren
Probeer de dag altijd positief af te sluiten met het kind, zo mogelijk met hem alleen. 'Het ging goed met ons hè. Fijn dat je morgen weer komt'.
Het kan nodig zijn hulp te vragen van iemand die jouw aanpak observeert en je zonodig coacht in deze benadering. Schakel daar een VIB-er (video-interactie-begeleider) voor in met ervaring op het gebied van hechting of informeer bij mij over de mogelijkheden!
Als we leerkrachten, die te maken hebben met problematische onveilig gehechte kinderen, begeleiden of coachen horen we van hen vaak terug dat deze manier van werken ook voor de andere kinderen goed werkt. Vaak ontstaat er veel meer rust en een beter werkklimaat in de klas en dit is logisch. Immers: een onveilig gehecht kind heeft behoefte aan een klimaat van veiligheid en geborgenheid en hebben niet alle kinderen behoefte aan een dergelijk klimaat? Ben van Berkel Behandelingscoördinator : IAK de Molenhorst te Utrecht (Intensieve Ambulante Kind- en Gezinsbehandeling). Contactpersoon voor: Bebeth, praktijk voor kinderen met gedrags- en/of hechtingsproblemen
In dit artikel heb ik, met toestemming van de auteurs, gebruik gemaakt van informatie uit de brochures: Omgaan met kinderen met een hechtingsstoornis van drs. C. Penninga-de Lange, Grote mond - Klein hartje van Betty Smit, Ouder-kindtherapeut.
Drs. C. Penninga-de Lange is adviseur van 'De Knoop'. 'De Knoop' is een algemene landelijke vereniging voor ouders/verzorgers en (jong)volwassene met hechtingsstoornissen/Geen-Bodem-Syndroom. Tel.: 0527-614504 / Website: http://www.deknoop.org
23-04-2008, 21:02 geschreven door Webmaster Reacties (0)
20-04-2008
Hoe ga ik om met opvoedproblemen in de klas?
Hoe ga ik om met opvoedproblemen in de klas?
Behandeling van hechtingsproblematiek moet in het gezin plaatsvinden. Daar moet gewerkt worden aan het herstel van de band tussen ouders en kind. Als de behandeling succesvol is dan zal dat zeker in de klas te merken zijn. Anderzijds zal het bieden van veiligheid en structuur in de klas de behandeling thuis natuurlijk sterk ondersteunen.
Voor leerkrachten die te maken krijgen met - meer of minder - onveilig gehechte kinderen op school (en die zal je elk jaar wel tegenkomen) wil ik hier kort een aantal kenmerken en tips geven om ze in de benadering van deze kinderen te ondersteunen. Als er sprake is van een hechtingsprobleem dan is er bij het kind veel wantrouwen naar volwassenen en er is angst om gekwetst te worden. Het kind schrikt terug voor het praten over gevoelens, voor het maken van contact.
Ook kan het zijn dat het gedrag van het kind bij jou negatieve emoties oproept omdat het kind je kwetst of omdat je je, door wat hij zegt of doet, afgewezen voelt.
Probeer te voorkomen dat je het gedrag ervaart als tegen jou, als persoon, gericht maar zie het gedrag als voortkomend uit handhavingpatronen.
Plaats in de klas
Probeer bedreigende situaties te voorkomen of te verminderen, zodat het kind zich beter kan ontspannen en daardoor meer gewenst gedrag kan laten zien.
Houd hem dicht bij je, bijvoorbeeld naast je
Zet hem in de buurt van rustige kinderen
Geef hem een eigen tafel en stoel (bijvoorbeeld met een sticker erop)
Plaats zo mogelijk geen kinderen achter hem (bijvoorbeeld met zijn rug richting muur)
Contact
Het is heel belangrijk dat het onveilig gehechte kind zich begrepen voelt en dat het ervaart gehoord te worden. Positieve interactie met hem is dan ook essentieel. Schenk hem vertrouwen, opdat hij ook vertrouwen in zichzelf kan krijgen.
Wijs het kind niet af als persoon, maar benoem zijn ongewenste gedrag en bied daarvoor een alternatief aan. Bouw een relatie met hem op en versterk die. Geef hem het gevoel: jij bent belangrijk voor mij. Ik wil dat het goed gaat met ons en dat jij je prettig voelt in de klas.
Verwoord dit bijvoorbeeld door:
Ik wil je helpen, daar ben ik voor
Grote mensen zijn er om kinderen te helpen met groot groeien, dus roep maar als je me nodig hebt
Je hoeft niet alles te kunnen of alleen te doen
Het is belangrijk om actief naar het kind te luisteren en zijn gevoelens te verwoorden. Als het hoort dat het best bang, boos of verdrietig mag zijn, voelt het zich begrepen en zal de spanning van hem af vallen.
Je vindt het moeilijk hè
Je wilt het zo graag goed doen en dan lukt het toch niet, ook niet als je zo je best doet
Je hoeft nog niet alles te kunnen, grote mensen kunnen ook niet alles
Vertel ook de andere kinderen waarom het kind soms moeilijk doet, bijvoorbeeld: Hij vindt het erg spannend en wordt daardoor druk en giechelig.
Leren
Probeer het leren voor het kind weer leuk te maken door:
Lage eisen te stellen (onder zijn niveau)
Veel complimenten te geven
Waar mogelijk visuele ondersteuning te bieden
Zitten en bewegen af te wisselen (zoals bij heel jonge kleuters)
Bij overgangssituaties te helpen, zodat hij niet overspoeld wordt
Eventueel een beloningsysteem in te voeren (uiteraard met opdrachtjes die haalbaar voor hem zijn)
Extra leuke taakjes te geven (bijvoorbeeld planten water geven e.d.)
Zijn gevoelens te verwoorden
Actief naar hem te luisteren
Probeer de dag altijd positief af te sluiten met het kind, zo mogelijk met hem alleen. Het ging goed met ons hè. Fijn dat je morgen weer komt.
Het kan nodig zijn hulp te vragen van iemand die jouw aanpak observeert en je zonodig coacht in deze benadering. Schakel daar een VIB-er (video-interactie-begeleider) voor in met ervaring op het gebied van hechting of informeer bij mij over de mogelijkheden!
Als we leerkrachten, die te maken hebben met problematische onveilig gehechte kinderen, begeleiden of coachen horen we van hen vaak terug dat deze manier van werken ook voor de andere kinderen goed werkt. Vaak ontstaat er veel meer rust en een beter werkklimaat in de klas en dit is logisch. Immers; een onveilig gehecht kind heeft behoefte aan een klimaat van veiligheid en geborgenheid en hebben niet alle kinderen behoefte aan een dergelijk klimaat?
Door het toenemen van de diagnostische mogelijkheden worden bij kinderen steeds vaker aangeboren syndromen gevonden als oorzaak van leer-en gedragsstoornissen. Bij het opzetten van een handelingsplan voor deze kinderen kan kennis van de bij een bepaald syndroom behorende specifieke lichamelijke beperking en leer- en gedragskenmerken behulpzaam zijn.
Overleg hierover van intern begeleider, schoolarts, schoolmaatschappelijk werkende en orthopedagoog kan het vervaardigen van een handelingsplan vergemakkelijken. Als uitgangspunt van dit overleg zijn van een aantal syndromen resumés uit de medische vakliteratuur gemaakt: Neurofibromatose (ziekte von Recklinghausen), Foetaal Alcohol Syndroom (FAS) en Dystrophia Myotonica (ziekte van Steinert).
Achtergronden, diagnose en behandeling Ongeveer één op de honderd kinderen loopt jaarlijks al op jonge leeftijd vast op school. In de kleuterklas of het eerste jaar van de lagere school cq de eerste drie jaar van de basisschool lijken deze kinderen niet toe aan formeel onderwijsaanbod. Ze gedragen zich als een kind van drie terwijl ze al zes zijn, lijken niet aanspreekbaar en gaan zichtbaar met weinig animo naar school. Dit boek is vooral gericht op het verhelderen van de achtergrond van het gedrag van deze kinderen. We bespreken in een eerste deel hoe kinderen zich meestal ontwikkelen en gaan vervolgens in op vijf leerlingen die staan voor vijf typen problemen. Wijnand is liever passief dan volop in beweging; Josef durft niets en huilt snel; Kas praat veel maar begrijpt weinig; Victor praat niet maar lijkt veel te begrijpen; Elise heeft geen belangstelling voor boeken. Verder komt de diagnostische besluitvorming om de problematiek van deze kinderen te kunnen duiden aan bod. Het laatste onderdeel van het boek is gewijd aan recente inzichten in de aanpak van problemen bij de doelgroep en in het bijzonder bij de vijf kinderen die eerder werden geïntroduceerd. Het geheel richt zich tot ontwikkelingspsychologen, orthopedagogen, geïnteresseerde schoolbegeleiders en gespecialiseerde leerkrachten.
:'Wanneer is het gedrag van een jongere nu te beschouwen als een probleem?' Met deze vraag begint de auteur zijn boek.
Ouders, leerkrachten en andere opvoeders bepalen allen vanuit de voor hen geldende normen wanneer er sprake is van probleemgedrag. In die zin is probleemgedrag een subjectief en normatief begrip.
Waar de een zich ernstig zorgen maakt over het agressieve gedrag van de jeugdige, zal de ander spreken van een gezonde opstandigheid. Bescheidenheid kan door iemand anders als sterk teruggetrokken gedrag worden ervaren.
De auteur onderscheidt vier typen kinderen waarin gedragsproblemen besloten liggen: het sociaal angstige kind, het depressieve kind, het hyperactieve kind en het agressieve kind.
Behalve een definiëring van het begrip probleemgedrag, komen in dit verband ook omgeving en persoonlijkheidsaspecten aan de orde.
MENNO IS ACHT. HIJ WIL GRAAG EEN VRIENDJE HEBBEN, MAAR HET LUKT NIET. OP SCHOOL WORDT HIJ GEPEST. ALS IEMAND IN DE KLAS EEN GRAPJE MAAKT, BEGRIJPT HIJ NIET WAAROM ER GELACHEN WORDT. HIJ MAAKT GRAPJES WAAR NIEMAND OM LACHT EN HIJ LACHT OM DINGEN DIE NIEMAND GRAPPIG VINDT. MENNO ZIT ER STEEDS NAAST. HIJ BEGRIJPT NIET WAT ER IN ANDEREN OMGAAT EN HOE HIJ MET ANDEREN MOET OMGAAN.
Problemen in de sociale omgang komen vaak voor bij kinderen. Meestal zijn het verstoringen die spontaan of met enige hulp verbeteren. Soms zijn het aangeboren ontwikkelingsstoornissen. We hebben het dan over contactstoornissen. Er is een aantal stoornissen dat samen het autisme spectrum vormt. De belangrijkste zijn autisme, het syndroom van Asperger en de aan autisme verwante stoornis PDD NOS. Bij kinderen met een autistische stoornis verloopt, naast een aantal andere kenmerken, het sociale denken niet normaal. Maar ook kinderen met hechtingsproblematiek kunnen problemen in sociaal denken vertonen. De kwaliteit van de opvoedingsrelatie is belangrijk voor de kwaliteit van het sociale denken.
Autisme spectrum stoornissen
In een recente studie beschrijft Lorna Wing(1) de hoofdkenmerken van autistische stoornissen als volgt: ernstige tekorten in contact, in communicatie en een beperkte interesse in activiteiten. Ze beschrijft ook drie vormen van autisten: het teruggetrokken autistische kind, het passieve kind en het actieve maar vreemde kind.
Het teruggetrokken autistische kind is extreem in zichzelf gekeerd, leeft als het ware in een schelp. Er is geen sprake van wederkerigheid en de cognitieve mogelijkheden, de intelligentie, is laag. Passieve autistische kinderen zoeken niet actief contact, maar ondergaan contact wel. Ook zij hebben een gebrek aan wederkerigheid en zij kampen met duidelijke communicatieve problemen. De derde groep, actief maar vreemd, heeft de beste cognitieve mogelijkheden, de hoogste intelligentie van normaal tot soms hoger dan gemiddeld. De autistische kinderen uit deze groep kunnen heel claimend zijn in aandacht vragen. Ook bij deze groep kinderen bestaan problemen in de wederkerigheid.
Dé autist bestaat niet, er zijn grote verschillen in problematiek en in intelligentie. Daarnaast heeft ieder kind een eigen karakter en groeit ieder kind op in een unieke opvoedingssituatie. Nóg moeilijker om het beeld autisme scherp te herkennen, is dat er vaak sprake is van meerdere problemen dan alleen autisme, bijvoorbeeld een combinatie met ADHD, met hyperactiviteit, met concentratiestoornissen.
De aan autisme verwante contactstoornissen is een vage groep stoornissen waarbij de hoofdkenmerken van autisme wel aanwezig zijn, maar in mindere mate. Deze groep heeft vaak een redelijke intelligentie, maar in sociaal opzicht valt ze net als het autistische kind uit. Ze zijn vaak (sociaal) angstig, ze hebben moeite met het onderscheid tussen fantasie en realiteit, moeite met het begrijpen van humor en ze hebben net als het autistische kind en het kind met het syndroom van Asperger weinig invoelend vermogen.
Het verschil tussen autisme en het syndroom van Asperger is de aanvang van de stoornis: bij autisme vóór het derde levensjaar en bij het syndroom van Asperger is dat vaak veel later. Daarnaast zijn zowel de taal, als de intelligentie bij kinderen met het syndroom van Asperger goed ontwikkeld, in tegenstelling tot het beeld autisme. Kinderen met het syndroom van Asperger zijn vaak eenzijdig - zeer intelligent. Maar hun sociale intelligentie is zeer zwak met alle gevolgen van dien. Ze willen wel contact met anderen, maar het lukt niet. Ze spreken niet dezelfde taal, ze gedragen zich anders, ze begrijpen andere mensen vaak niet. Meestal hebben ze een eenzijdige en beperkte belangstellingssfeer en kunnen ze zich niet op empathische, invoelende wijze, in de ander verplaatsen.
Het sociale denken
Vanaf hun vroegste jeugd vormen mensen zich een idee van wat anderen denken en voelen. Ze maken zo een 'theorie' over hoe anderen zijn. Om deze theorie te kunnen vormen is het nodig zich te verplaatsen in een ander. Op grond daarvan ontstaat 'invoelen' en 'aanvoelen' van wat er in een ander gebeurt. Zo kan men voorspellen wat een ander zal doen of denken en kan men zijn eigen gedrag daarop afstemmen. Deze theorie over hoe anderen denken en voelen wordt de Theory-of-mind genoemd, kortweg de TOM (2).
De meeste kinderen kunnen normaliter rond hun derde levensjaar op basis van gedrag van anderen bepaalde gedachten, gevoelens en bedoelingen van anderen afleiden. Ze geven zo betekenis aan het gedrag van die ander. Hiermee hebben kinderen met autisme spectrum stoornissen echter grote moeite. Een voorbeeld: Er staan twee schreeuwende jongens tegenover elkaar en er omheen staat een groep kinderen die ook schreeuwen. Als ik betekenis geef aan wat ik zie en me probeer te verplaatsen in de situatie, maar ook in de gedachten, gevoelens en bedoelingen van deze kinderen zou ik kunnen zeggen dat die twee jongens ruzie hebben en dat de ene boos en de ander bijvoorbeeld bang is, met daar omheen een groepje over en weer roepende kinderen. Als ik alleen maar beschrijf wat ik zie, dan zeg ik dat ik twee jongens tegenover elkaar zie staan schreeuwen, en ik ook nog acht andere kinderen in een kring er omheen zie staan. In plaats van de ruzie en het kijken te benoemen, zou ik kunnen melden dat vier kinderen een blauwe broek aan hebben. Deze laatste beschrijving zou de beschrijving door een autistisch kind kunnen zijn, die geen betekenis verleent aan wat hij of zij ziet.
De kern van autisme spectrum stoornissen is in feite moeite met de goede betekenis te verlenen aan sociale situaties. De basis hiervoor is lichamelijk van aard. We weten nog niet veel over de oorzaken van autisme spectrum stoornissen. Wat we in ieder geval wel weten is dat het een aangeboren stoornis is, waarschijnlijk met een erfelijke basis, waarbij de hersenen niet normaal functioneren, onder andere op het gebied van informatieverwerking van sociale situaties. Het is een prikkelverwerkings stoornis waardoor de kinderen inkomende zintuiglijke prikkels (zien, horen, voelen) niet goed kunnen verwerken: ze zien anders, horen anders, voelen anders en dus reageren ze anders, ook in sociaal opzicht.
Sociaal denken en TOM
Een onderdeel van de sociaal-emotionele ontwikkeling is de sociaal-cognitieve ontwikkeling waarbij het denken over sociale gebeurtenissen centraal staat. Andere begrippen die verband houden met sociaal-emotionele ontwikkeling zijn empathie, invoelend vermogen, emotionele intelligentie of sociale intelligentie. De basis van dit alles wordt gevormd door de theorie die ieder mens maakt over hoe anderen denken en voelen, de Theory-of-mind, de TOM.
De TOM wordt van baby af aan opgebouwd door waarnemen en imitatie (gericht kijken, luisteren en gericht nadoen), emotieherkenning (bijvoorbeeld: wie is boos, bang, blij, verdrietig en waarom?) en het 'doen-alsof vermogen (bijvoorbeeld doen alsof je heel erg boos bent). Kinderen met een autistische stoornis hebben een gebrekkige TOM, hun idee van wat er in anderen omgaat is erg gebrekkig.
Met behulp van een test, de zgn. TOM-test (2), kan onderzocht worden of de TOM voldoende is ontwikkeld. Deze test maakt een sterkte-zwakte analyse op het gebied van zich verplaatsen in een ander. De uitkomst geeft aan waar het kind extra hulp nodig heeft om een goed beeld te vormen van sociale situaties, en waar het reeds voldoende is ontwikkeld. Vervolgens kan het kind op grond hiervan worden getraind (3).
Het uitgangspunt van hulp op basis van de TOM is, dat als je sociaal gedrag wilt veranderen, je eerst sociaal inzicht moet oefenen, stimuleren en ontwikkelen. Als je sociale inzichten versterkt, zullen sociale vaardigheden daar logisch uit voortvloeien en misschien niet eens getraind hoeven worden. Het probleem bij kinderen met contactstoornissen zit niet zozeer in hun sociale vaardigheden alswel in hun gebrek aan sociaal inzicht waardoor ze zich niet vaardig gedragen.
Uit onderzoek blijkt dat werken aan sociaal inzicht mogelijk is, tot op zekere hoogte ook bij autisme spectrum stoornissen. Dit laatste is wel afhankelijk van de ernst van de problematiek en de intelligentie.
Een gebrekkige TOM alleen bij autisme spectrum stoornissen?
Problemen met sociaal inzicht komen niet alleen bij autisme spectrum stoornissen voor. Laten we met een voorbeeld uit onderzoek(4) duidelijk maken hoe dit wordt onderzocht. In het onderzoek wordt het kind een smartierol getoond, waarbij de vraag wordt gesteld: 'wat denk je dat hier in zit?' Kinderen kennen dit snoepgoed en antwoorden zonder uitzondering: 'smarties' of 'snoepjes'. Vervolgens maakt het de rol open en er blijkt een pen in te zitten. Dan wordt het kind verteld dat er straks een ander kind komt die ook gevraagd wordt wat er in de gesloten rol zit. Het kind moet dus voorspellen wat het andere kind zal antwoorden. Om dat te kunnen moet het kind zich in het andere kind verplaatsen. Als het kind rekening houdt met wat het andere kind daadwerkelijk weet, zal het antwoord luiden: 'smarties'. Het kind onderkent dan dat de misleide persoon een ander idee heeft van de situatie dan hijzelf en dat dit leidt tot een andere reactie. Uit het onderzoek blijkt dat veel kinderen met sociaal onhandig gedrag, maar ook kinderen met sociaal-emotionele problemen, zoals pesten of gepest worden, moeite hebben met deze gevolgtrekking. Ook kinderen met contact- en communicatieproblemen die niet binnen het spectrum autisme vallen hebben vaak een gebrekkige TOM. Een gebrekkige TOM is kenmerkend voor sociaal- emotionele onrijpheid in het algemeen.
De TOM bij kinderen met hechtingsproblemen
Hechtingsproblemen hebben hun wortels in een onveilige gehechtheidsrelatie met de opvoeders. Gehechtheid is een duurzame emotionele band tussen kind en verzorger. De kwaliteit van de hechtingsrelatie is niet voor ieder kind gelijk en is afhankelijk van de kwaliteit van de interactie opvoeder opvoedeling. De gevolgen van hechtingsproblemen die we vaak in meerdere of mindere mate zien bij kinderen in pleeggezinnen variëren onder andere van rusteloosheid, afleidbaarheid, tot prikkelbaar en agressief gedrag, problemen in relatie met leeftijdgenoten en moeite om nauwe contacten aan te gaan.
Deze kinderen, die vaak in het verleden weinig invoelend op hun behoeften benaderd zijn, reageren vaak ook weinig invoelend op de behoeften van anderen, met alle sociale problemen dientengevolge. Door een falende hechting krijgen ze nauwelijks hulp in het goed ontwikkelen van een correcte TOM. Ze kunnen geen goed beeld vormen van het denken en voelen van andere mensen. Deze kinderen kunnen baat hebben bij een training die niet zozeer gericht is op sociale vaardigheden, maar op het sociale denken, op de TOM.
Aan de buitenkant gezien bestaat er overeenkomst tussen het sociale gedrag van kinderen met hechtingsproblemen en sommige kinderen met autisme spectrum stoornissen. Belangrijkste verschil is dat kinderen met hechtingsproblemen in principe over een normaal vermogen tot sociale wederkerigheid en invoelende reactie op anderen beschikken.
Hechting ontwikkelt zich binnen een constante interactie tussen kind en zijn of haar omgeving. Het denkkader dat het kind opbouwt op basis van hechtingservaring bepaalt weliswaar in hoge mate het gedrag van het kind, maar wordt ook door de verzorger op een bepaalde manier geïnterpreteerd. Deze betekenisverlening door de verzorger wordt op zijn beurt beïnvloed door eerdere ervaringen van de verzorger en op deze wijze is er dus sprake van een constante interactie tussen de TOM van het kind en de TOM van de opvoeder. Er wordt steeds aan hechting gebouwd en er wordt steeds aan ieders persoonlijke TOM gebouwd.
TOM en opvoeders
TOM heeft betrekking op sociaal begrip, sociaal inzicht en sociale gevoeligheid. Kinderen die over deze vaardigheden beschikken, hebben een kloppend invoelend vermogen. De meeste volwassenen hebben een goed ontwikkeld invoelend vermogen. Alle volwassenen zijn kind geweest. Maar hoe goed kunnen volwassenen zich inleven in de gedachten en gevoelens van een kind? Voor veel volwassenen en dus ook opvoeders is het vaak heel moeilijk zich te verplaatsen in de belevingswereld van kinderen. Als opvoeders zich verplaatsen in het perspectief van het kind, voelt het kind zich geaccepteerd. Bij kinderen met ontwikkelingsstoornissen, evenals bij kinderen met hechtingsproblemen, is het niet altijd gemakkelijk om invoelend te reageren. Ten eerste moet het gedrag van het kind begrepen worden. Als je niet weet dat een kind slecht hoort, hou je daar geen rekening mee en dit geldt ook voor kinderen met autisme spectrum stoornissen en hechtingsproblemen: als je niet weet dat het kind je niet aanvoelt en begrijpt, kijk je anders naar zijn of haar gedrag. Soms betekent het dat je het kind gedrag kwalijk neemt waar het niets aan kan doen.
Optimale afstemming tussen kind en opvoeder vindt plaats in een veilig, stimulerend en accepterend (opvoedings) klimaat. Een belangrijke voorwaarde is dat de opvoeder inzicht heeft in het eigen handelen, waarbij een goede inschatting gemaakt wordt van de gevoelens van de ander. Sensitiviteit(gevoeligheid) en responsiviteit(invoelend reageren) als bouwstenen van een goed ontwikkelde TOM, zijn hierbij sleutelbegrippen.
Onderkennen en vervolgens begrijpen van contact- en communicatieproblemen is belangrijk. Een goed ontwikkelde TOM is daarbij een instrument voor zowel het kind als de opvoeder om betekenis te verlenen aan (sociale) gebeurtenissen.
(1) Wing, L. Leven met uw autistische kind. Een gids voor ouders en begeleiders. Lisse, Swets & Zeitlinger, 2000.
(2) Steerneman, P., C. Meesters, & P. Muris. TOM test. Leuven/Apeldoorn, Garant, 2000.
(3) Steerneman, P. Leren denken over denken en leren begrijpen van emoties. Groepsbehandeling van kinderen. Leuven/ Apeldoorn, Garant, 1997.
(4) Steerneman, P. & P. Muris. Gebrekkig begrip van 'false belief': specifiek voor autisme en aan verwante contactstoornissen? In: Gedrag en gezondheid, 1997, 25, p. 258 263.
13-04-2008, 22:21 geschreven door Webmaster Reacties (0)
10-04-2008
Is aan jonge kinderen te zien wie crimineel wordt?
TROUW
HetNieuws | Nederland | 10-04-2008
Vroege behandeling kan problemen voorkomen
Harriët Salm
Vanaf het zevende jaar loopt de ontwikkeling naar crimineel gedrag van jonge kinderen meestal via een min of meer vastomlijnde weg. Een juiste aanpak kan die ontwikkeling bij sommigen stoppen.
Interesse in kinderen onder de twaalf jaar die zich al crimineel gedragen, is iets van de laatste vijftien jaar. Voor die tijd besteedden politiek en media er weinig aandacht aan, stelt Rolf Loeber, hoogleraar psychiatrie en jeugddelinquentie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en de Amerikaanse Universiteit van Pittsburgh.
Dat veranderde in 1993 toen ophef ontstond over de gruwelijke moord op de 3-jarige Engelse peuter James Bulger, die door twee 10-jarige jongens werd omgebracht. Ook in Nederland kwam vervolgens de discussie over verharding van jonge kinderen op gang.
Inmiddels is uit verschillend onderzoek gebleken dat er verband bestaat tussen bepaalde risicofactoren erfelijk, sociaal-economisch die kunnen leiden tot een latere criminele carrière, zegt Loeber. Toch is de politiek nog niet genoeg doordrongen van het nut van vroege preventie en vroege behandeling die veel problemen later kunnen voorkomen, vindt hij.
Is aan een lastige peuter al te zien dat hij later het criminele pad zal kiezen? Hoe herken je onder kinderen jonger dan twaalf jaar de misdadigers van morgen? Deze vragen staan vandaag centraal op een congres dat het Amsterdams Centrum voor Kinderstudies organiseert aan de Vrije Universiteit.
Loeber, een van de sprekers, stelt dat de wetenschap al aardig zicht heeft op de wegen die kinderen afleggen op weg naar ernstige problemen later. De levens van deze kinderen volgen vanaf hun zevende vaak een herkenbaar patroon.
Daarin zijn drie hoofdsporen, legt hij uit. Allereerst heb je kinderen met openlijk probleemgedrag. Zij starten met lichte vormen van agressie, zoals pesten. In een volgende fase gaat dat over in vechten en weer later in wapengebruik, verkrachting, ernstige mishandeling.
Een tweede groep heeft als kind al voor het twaalfde jaar heimelijk probleemgedrag, dat begint met liegen en winkeldiefstal en later overgaat in brandstichting, vandalisme, inbraak en fraude.
De derde groep zijn de gezagsontwijkende probleemkinderen. Zij zijn eerst halsstarrig ongehoorzaam; dat gaat vaak over in spijbelen en van huis weglopen om autoriteit te ontlopen. Vaak hangen ze op straat rond en stromen vandaar in een criminele loopbaan. Bij sommige kinderen lopen de drie wegen door elkaar.
Er zijn niet genoeg betrouwbare gegevens over het aantal echt criminele 12-minners en de omvang en aard van hun misdrijven. Uit zelfrapportages en politiegegevens blijkt dat zon 130.000 10- en 11-jarigen tot een risicogroep behoren, stellen deskundigen vandaag op het congres. Maar onbekend is bijvoorbeeld in welke regios of steden meer of minder potentiële criminelen rondlopen.
We zouden kinderen waar al iets mee aan de hand is, beter moeten volgen, zegt Loeber. Zetten de problemen door, dan zijn er goede therapieën mogelijk om hen te helpen.
Loeber pleit voor een jaarlijks zelfrapportage-onderzoek onder jongeren, zodat er meer bekend wordt over bijvoorbeeld schommelingen in de cijfers. Ook zou er een deskundigenpanel opgericht moeten worden dat de regering adviseert over het strafrechtelijk en pedagogisch beleid met betrekking tot kinder- en jeugdcriminaliteit.
De waarde van zelfrapportage
Circa een derde van de 10- en 11-jarigen misdraagt zich minimaal een keer per jaar ernstig of pleegt een misdrijf, stellen onderzoekers vandaag op een congres in Amsterdam. Zij baseren zich onder meer op zogenoemde zelfrapportage-onderzoeken. Daarbij is een steekproef gehouden onder een representatieve groep die een afspiegeling is van alle Nederlandse jongeren.
De jonge ondervraagden beantwoorden vragen over hun gedrag naar eigen inzicht. Dat kinderen grenzen aftasten door eens een dropje te jatten, betekent niet dat ze meteen crimineel worden. Maar uit de antwoorden kun je vaak wel opmaken of een kind ernstiger problemen heeft, zegt hoogleraar Rolf Loeber. Volgens collega Peter van der Laan is op zelfrapportage-onderzoek wel wat af te dingen. Brandstichting bijvoorbeeld kan hoog scoren omdat jonge kinderen redeneren: ik heb een keer een fikkie gestookt en dat was dus brandstichting. Terwijl een fikkie stoken onschuldig kan zijn en brandstichting zwaar.
Toch is het onderzoek in zijn geheel waardevol, zegt hij. Als een 8-jarige invult dat hij wel eens wat uit de supermarkt steelt, dan is dat een reden om je zorgen te maken. Dat is gedrag dat niet bij zijn leeftijd past en kan een voorbode zijn voor latere zwaardere criminaliteit.