Ik ben geboren in 1932, als een na de oudste in een gezin dat uit zou groeien tot 12 kinderen. We woonden in Rotterdam en we hadden thuis een eigen bakkerij. In het gezin van 12 merkte ik snel dat je niet alleen op de wereld bent en dat je veel met anderen moest delen. Wij hadden een zeer toegewijde moeder, ik herinner mij dat zij met elk nieuw kindje heel erg blij was. Er werd niet veel verdiend in de bakkerij, het was eigenlijk "armoe 'troef. Moeder maakte van linnen meelzakken veel van onze kleding, dat kon zij heel goed, Het kon dan wel eens voorkomen dat er op je rug U.S.A. stond maar dat gaf niet want niemand had in die tijd iets nieuws. dat kwam door de oorlog die wij net achter de rug hadden. Ik was, wat men noemt een "boeffie" , de helft van de grijze haren van mijn moeder was mijn schuld (vind ik nu). Ik verdiende bij mijn opa in de bakkerij F. 2,50 in de week en was bere-trots dat ik dat elke vrijdag aan mijn moeder kon geven. Je hebt nu een sumiere indruk van mijn jeugd en de moeilijke omstandigheden waarin wij groot moesten zien te worden. Men noemde ons de "oorlogsjeugd"". Ik trouwde in 1956 met een dochter van een waterstoker, ook een klein winkeltje. Op innitiatief van mijn vrouw gingen wij samen de levensmiddelen in want mijn vader kon mij geen normaal loon betalen waar ik zelfstandig van zou kunnen leven. Mijn moeder was toen al aan het sukkelen, in het ziekenhuis werd kanker aan de lever geconstateerd en zij konden niets voor haar doen, zij werd door de dokters naar huis gestuurd. Ik kocht in die tijd net mijn eerste auto'tje. Wat was ik trots toen mijn moeder vroeg of ik haar uit het ziekenhuis wilde halen en naar huis wilde brengen. Samen reden wij naar huis en zij genoot volop: "bij Theo in zijn eigen auto rijden, dat had zij nooit durven dromen !" Zomer 1958 stierf zij op 51-jarige leeftijd en bleef mijn vader met dat grote gezin alleen achter. Wat jammer dat ik haar niet meer mee kon nemen voor een ritje!! Ik las toen net in de krant: "automobilisten gevraagd "om invaliden met kerstmis naar de kerk te brengen. Omdat ik voor mijn moeder niets meer kon betekenen heb ik daarop gereageerd en zo werd ik op vrijwillige basis automobilist in de Nederlandse Katholieke Invalidenbond, de NKIB snt. Liduina. te Rotterdam. Het betekende dat ik elke zondag in Rotterdam-zuid zieke mensen die niet meer konden lopen naar de kerk vervoerde. Ophalen en thuisbrengen.. het betekende ook sjouwen, dragen, samen met anderen, soms van drie hoog naar beneden en terug. Van aangepast vervoer was uiteraard geen sprake, en van het een kwam het ander.....
|