Jongemannen die willen trouwen zouden eerst eens goed bij zichzelf te rade gaan of ze dat echt wel willen. Of ze echt iedere ochtend naast hetzelfde gezicht wakker willen worden. Of ze echt elke dag van hun leven lief en vooral leed willen delen met het jonge ding waarmee ze ooit aan het altaar in een euforische bui zich overleverden aan een onvoorspelbare toekomst met een onvoorspelbaar wezen.
Trouwen is een levenslange verbondenheid tussen twee mensen die daarna niet meer van elkaar afgeraken, hoezeer ze dat ook willen. Ze zijn gegijzeld. Scheiden kan niet meer, vluchten kan niet meer, na alle trouwbeloften en allerlei voorspiegelingen in een verliefde bui.
Het ijzer is gesmeed, de toon is gezet, het kalf is verdronken, toen de priester aan het altaar de twee trouwers aan elkaar vastbond, vastketende. De ringen werden versmolten met hun vingers en er was geen ontkomen meer aan. De rest van hun leven werd bezegeld door dat ene zwakke moment tijdens de roes aan het altaar waar beide zwakkelingen in een ontoerekeningsvatbare bui zich aan elkaar overgaven met een glazige blik en hersenen die tilt sloegen.
Het trouwboekje en de trouwring zijn een mooi aandenken aan De Grote Dag. Zij blijven overeind als symbool van eeuwige liefde en levenslange trouw aan de wederhelft. Maar op een dag begint de ring te knellen, en er komen barsten, scheuren en verkleuringen in. Bij illegale aangelegenheden wordt het ding vlug weggemoffeld en raken de trouwelozen verstrikt in een web van leugens en bedrog... Bezint eer ge bemint!
|