|
algemeen voorkomen:
Een evenredig gebouwde hond, die kracht en snelheid uitstraalt.
schofthoogte: tussen de 55 tot 63 cm
gewicht: 25 tot 35 kg
vacht: Niet gekrulde beharing op het lichaam en niet bepaald lang. Iets rijkere beharing aan hals en borst;in bevedering oren, voor- en achterbenen en aan de staart. Wit met bruine platen met of zonder spikkels, minder gewenst mantelhonden in die kleuren.
hoofd: De schedel is tamelijk breed en weinig gewelfd. De snuitpartij is wigvormig, stomp eindigend. De neusrug is breed en noch hol, noch gebogen. Het gebit is een krachtig en goed sluitend schaargebit. De ogen zijn amberkleurig. De oren zijn niet zwaar en worden, zonder plooi, dicht langs de wangen gedragen.
karakter: Een hond die jaagt onder het geweer en het terrein afwerkt zonder zich van de jager te verwijderen. Het behoud van contact met de jager geldt voor hem als een eis. Na het aantrekken van het wild staat hij muurvast op matige afstand voor. Hij is een goed apporteur en verlorenzoeker die geen schrik heeft voor het waterwerk. Verder is de hond zacht van karakter, van nature gehoorzaam , trouw en intelligent. Dit maakt hem naast goede jachtmakker een huisgenoot van bijzondere waarde. |
|
Eigenschappen:
De Drentsche Patrijshond behoort tot de staande honden.
Dit betekent dat de hond het (veer)wild moet kunnen opsporen, aantrekken en op matige afstand voorstaan. Bij het voorstaan wacht de hond tot de jager op korte afstand genaderd is, terwijl bij het wachten wordt omgekeken. Jager en hond lopen daarna tesamen het wild uit.
De hond dient schot-vast te zijn, om na het afschieten van het wild te kunnen apporteren of verloren te zoeken.
Verder is de hond zacht van karakter. Door die zachtheid is parforce dresseur uit den boze. De hond dient opgevoed te worden op een positieve manier(belonen van goed gedrag). Hij is van nature gehoorzaam, trouw en intelligent. Dit maakt hem naast goede jachtmakker een huisgenoot van bijzondere waarde.
Geschiedenis
De Drentsche Patrijshond vindt zijn oorsprong in de 16e eeuw (uit de Spanjoel of Poortershondje afkomstig van de Spanjaarden of Berbers). In Nederland werden ze Patrijshonden genoemd daar hun gebruik bij de jacht zich beperkte tot hoofdzakelijk de fazanten en de patrijzen, de zogenaamde hoenders. Doordat Drenthe bijna onbereikbaar verscholen zat tussen de venen, was er quasi geen handelsverbinding met de overige delen van Nederland. Dit had als gevolg dat vooral in Drenthe deze honden raszuiver werden bewaard en niet, als elders, vermengd met andere buitenlandse rassen. Anderzijds maakte dit (vanwege het isolement en de armoedige omstandigheden) deze bewoners genoodzaakt een hond te houden. Dit moest dan wel een sterke hond zijn die men overal en altijd kon gebruiken. Sterk zowel voor de terreingesteldheid als voor de weersomstandigheden (respectievelijk bouw en beharing). In het gebruik diende de hond zowel waaks te zijn (bewaken van het erf) als beschikken over een goede jachtaanleg. Ook zijn liefde tot de mens speelde een belangrijke rol.
De stam van het ras werd opgezet op een keuringsdag op zondag 18 april 1943. De keuring op de jachtaanleg had een dag vroeger plaatsgevonden.
Barones M.C.S. van Hardenbroek van Ammerstol en de heren G.J. van Heek jr. en P.B.V. Quartero hebben zich ingezet voor de officiële erkenning.
|