Elke gelijkenis met bestaande personen of gebeurtenissen is louter toevallig.
MARGARINE EN SIGARETTENBLAADJES
De oorlog was voorbij en dat was ook zo voor Jan en Corneel, ze begroeven de strijdbijl en sloten vrede met elkaar. Het kwam bij Jan niet uit zijn hart maar het was de enige manier om Stanske te kunnen blijven ontmoeten. Stanske was opnieuw zwanger geraakt en had inmiddels flinke zoon gebaard. Een kort maar stevig gebouwd ventje met twee heldere blauwe kijkers. Jefke leek sprekend op zijn vader, dat kon zelfs Corneel niet ontkennen.
Het leven in het dorp ging verder en iedereen had zo zijn grote en kleine zorgen. De oude veldwachter kreeg zijn welverdiend pensioen en de burgemeester kreeg een probleem. Het was in die tijd moeilijk om een vervanger te vinden. Veel jonge mannen waren aan het front gesneuveld, de anderen werden thuis verwacht om op het veld te werken. De stallen moesten heropgebouwd of hersteld worden. De wezen, die geen veld meer hadden trokken naar de stad om op de fabriek te gaan werken. De burgemeester had echt een probleem. Waar vond hij een geschikte veldwachter? Het herhaaldelijk aankloppen van Jan bij de overheid was de burgervader niet ontgaan. Op zekere dag ontbood hij Jan bij hem thuis:
“Meneer Smeekens,” zo begon de burgemeester tegen hem, “ jij hebt al wat kontakten gehad met de overheid en jij bent goed ter taal. Volgens mij ben jij de geschikte kandidaat om voor ons te komen werken. Jij kent de mensen hier, jij kent het kleinste straatje in de omgeving en als vrijgezel heb je veel tijd. Als jij nu eens veldwachter zou worden? Jij hebt een vaste job. Een goed pensioen en je hoeft niet hard te werken.”
Jan moest niet lang nadenken. Met deze kreeg hij macht en kon hij zoveel naar Stanske als zijn hart beliefde.
Enige tijd later kreeg Jan zijn uniform en vastbesloten om heel snel te scoren stopte de nieuwe veldwachter voor het uitstalraam van Stanske. Links lag al het huisgerief zoals straatvegers, dweilen en een stapeltje witte pakjes stijfsel. Rechts lag de cacao, enkele pakjes margarine en drie doosjes perensiroop. Zelfzeker stapte Jan de winkel binnen, maar zijn lef werd onmiddellijk gedempt. Rosa van twee straten verder stond ook in de winkel waardoor Jan noodgedwongen moest wachten. Met zijn rechterbeen stijf vooruit en het linkerbeen lichtjes gebogen stond hij daar. Zijn handen hield hij uitdagend in zijn zij en terwijl zijn romp lichtjes meedraaide keek hij van het uitstalraam naar Stanske en dan weer naar het uitstalraam, alsof daar een dringend probleem lag te wachten.
Stanske achter de toonbank mat juist een halve liter petroleum af. Rosa die niets vermoedde ging gewoon door met haar bestelling:
“Stanske, geef me nog één kapperke olie voor de mayonaise, een half pond suiker en twee ons van die groene neuzen voor de kleine.”
De pas aangeworven veldwachter nog groen en niet goed wetend hoe hij zijn geduld moest bewaren begon zachtjes een deuntje te fluiten terwijl zijn benen mee wiegden op het ritme van het bekende deuntje.
Stanske goot 20 cl olie in een flesje, nam een grote schep suiker uit de jutte zak en goot die in een kleinere bruine zak.
“Mag het wat meer zijn?” Vroeg ze nog. De 200 gram neuzen verpakte ze in een puntzak. Ze schreef de rekening op de bruine zak.
“Och ja, de peren, zijn ze niet te rijp? Want ik lust geen rijpe peren. Een peer moet voor mij hard zijn. Niet zo een melig gedoe waar het sap van je kin afdrupt. Voor mij liever een stevige beet.”
“Deze bak is vers van deze morgen. De andere zijn dubbele fluppen, ook heel lekker maar misschien al wat te rijp voor jou, zal ik deze maar nemen? Hoeveel wil je er?”
De vrouw in de winkel betaste de peren.
Jan fronste even zijn wenkbrauwen verwisselde zijn benen van plaats en begon een paar tonen luider te fluiten.
Stanske wachtte rustig met een bruine zak in haar handen maar Rosa zei gelaten:
“Och nee, laat maar, de John, de vent van Denise, je weet wel, die brengt gewoonlijk pruimen mee van de stad. Ja, nu hij klerk is mag hij iedere maandag naar de stad en dan brengt hij altijd wat fruit mee van ginder. Ik weet dat van bij “den Drijhoek”. De Crêperie op de hoek. Iedere zondag ga ik daar een koffie drinken. Ze hebben daar heel lekkere kriekenvlaai. Je moet eens afkomen, iedere zondag zitten we daar. Francine komt dan ook.”
“Och, ik wist niet dat het fruit in de stad beter was dan hier vers van de boer.”
Schampte Stanske.
“Oh ik zeg niet dat jij slechte peren hebt, maar die mannen brengen graag hun eigen keuze mee, je kent dat wel hé. Zeg weet je het al van Mie van Jef van Bull de Dog, die is weer in positie. Van haar zesde al.”
De veldwachter floot nu niet meer maar kuchte heel opvallend.
In plaats van te antwoorden zei Stanske:
“Rosa, ik denk dat Jan iets wil zeggen. We zullen morgen maar verder klappen.”
De klant deed een stap opzij, maar nam geen aanstalten om door te gaan. Jan werd nog ongeduldiger en keek nu zo nijdig naar de vrouw in het deurgat dat die niet anders durfde dan stilletjes te verdwijnen.
Stanske bedwong haar binnenpretje en richtte zich nu zeemzoet tot de veldwachter:
“Zo, Jan jij kunt nog goed fluiten, je bent precies goed gezind. Champetter spelen doe je liever dan werken zeker? Is dit je eerste dag als champetter?“
“Veldwachter, mevrouw, veldwachter Smeekens.”
“Ach zo veldwachter Smeekens; het is aan u, wat wenst veldwachter Smeekens te kopen?”
“Mevrouw, je bent in overtreding met de wet, weet je dat.”
“O ja, doe niet onnozel! Wat heb je dan gevonden dat in overtreding met de wet zou zijn?” Antwoordde Stanske op een heel ander toon.
“Dat is niet om mee te lachen, de wet is daar zeer streng in.”
“Het is al goed, laat maar horen wat scheelt er.”
“Mevrouw ik stel heden vast dat je margarine verkoopt en dat volledige tegen de wet.”
“Ik mag toch wel margarine verkopen. Je hebt hem mezelf aangesmeerd in de tijd. Of ben je dat soms vergeten? Wat is daar verkeerd aan?”
“Mevrouw, we leven vandaag en wat vroeger gebeurd is, is voorbij. Jij hoort te weten dat margarine alleen verkocht mag worden indien duidelijk aangegeven staat dat het wel degelijk om margarine gaat en niet om echte goede boter. Zodat niemand de margarine voor goede boter zou kopen.”
“In de tijd zei een vertegenwoordiger van margarine mij dat een veldwachter daar niet op zou letten maar we leven vandaag en vroeger is voorbij, zeker?”
“De tijden zijn veranderd. Nieuwe veldwachters en strengere controles. Maar goed ik geef je nog een kans, ik kom morgen terug om te constateren dat je volledig in orde bent met de wet anders zal ik verplicht zijn een proces verbaal te moeten opmaken.” Met lange pas en met het hoofd rechtop ging Jan naar buiten. Zijn blik star gericht op … niets.
Stanske griste een kartonnen doos, scheurde de bovenste flap eraf en schreef er in grote letters ‘MARGARINE’ op.
‘Oh jee wat is die Jan stuurs geworden, zelfs geen goede dag kan eraf, en voor zo een prul. Die denkt ook dat hij minister is in plaats van veldwachter Smeekens.’ Mompelde ze bij zichzelf.
De volgenden morgen zette Stanske klein Jefke in bad en zeepte hem volledig in. Karel was reeds naar de school, daar had ze niet veel last me. De jongen was tien en kon zichzelf al goed behelpen. Karel was zeer ordelijk en netjes, vooral op zijn kledij. Elke avond lagen broek en hemd netjes opgevouwen op zijn stoel. Zijn kousen lagen niet op de grond verspreid zoals bij de meeste jongens, maar werden netjes dubbelgevouwen op zijn schoentjes gelegd. Waarlijk die jongen was een zonnetje in huis. De winkelbel deed haar opschrikken. ‘Wie komt er nu zo vroeg al naar de winkel?’ Vroeg ze zich af. Ze zag even op en keek recht op de rug van de veldwachter die diep gebogen over het uitstalraam stond. ‘Och ‘t is de Jan weer,’ dacht ze verveeld, laat hij maar wat wachten. Die heeft nu in zijn nieuwe job toch tijd genoeg. Nadat ze de kleine had gewassen wreef zij hem goed droog met een warme handdoek. Ze maakte zijn kleine oortjes proper, deed natte luier uit, praatte wat lieve woordjes tot hem, kleedde hem aan en zette de peuter in zijn box. Voorzichtig goot zij het badwater in de pompsteen en terwijl ze haar handen afdroogde aan haar zwarte schort riep ze de veldwachter toe:
“Zo meneer de veldwachter Smeekens heb je de plaat zien staan?”
“Ja dat wel madame, de plaat staat er. Maar toch voldoe je niet aan de wet” sprak de veldwachter nors terug.
“Wat nu weer, kan jij ons dan nooit met rust laten.” Antwoordde Stanske kregelig terwijl ze de winkelruimte binnenstapte: “Wij moeten hard werken voor onze kost en hebben geen tijd om ons met zulke flauwe kul bezig te houden. Hoort ons Jefke blèrt weer.”
“Ga eerst maar naar Jefke,” suste Jan grootmoedig.
“Neen vertel maar wat je te zeggen hebt dan ben ik van je af ” bitste Stanske terug.
“Wel volgens de wet artikel 234 bis 14 moet de plaat die aanduidt dat jij margarine verkoopt in plaats van goede boter, de minimale grootte hebben van achtentwintig cm op zeventien cm. Ik heb daarjuist de maten genomen en de lengte is slechts vijfentwintig en een halve cm. Daarbij is de hoogte slechts tien cm. Dat is zeven cm te weinig.”
Jefke bleef huilen en het aangezicht van Stanske kleurde langzaam rood, haar kaaksbeenderen werden duidelijk zichtbaar en haar handen kneep ze als vuisten samen tot de knokkels wit werden, haar adem ging steeds sneller en dieper. De nietsvermoedende veldwachter ratelde maar door:
“Dat is dan nog niet alles want de tekst op de plaat moet niet alleen duidelijk zijn maar ook aan bepaalde minimum maten voldoen. Deze maten zijn namelijk…”
Verder kwam de veldwachter niet, want Stanske liep in twee stappen naar de winkeldeur en draaide die met een forse draai op slot en stak de sleutel op zak. Daarna deed ze de rolluiken omlaag, en zonder de veldwachter een blik te gunnen hijgde ze:
“Ik ga nu naar ons Jefke en riskeer het niet mij achterna te komen.”
Zo bleef Jan alleen achter in het halfduistere winkeltje.
Corneel, die laat in de namiddag van het veld naar huis kwam, zag al van ver dat er iets mis was met zijn winkel. De rolluiken waren omlaag en het was niet eens vijf uur. Zo snel zijn benen trappen konden vloog Corneel de laatste honderd meter naar zijn Stanske. Als Stanske maar niets is overkomen nu ze weer in verwachting is dacht Corneel. De adrenaline stroomde door zijn lichaam en het was alsof hij vleugels kreeg. Hij knalde zijn fiets tegen de muur en liep langs achter het huis binnen. Hoe groot was zijn verbazing dat hij in plaats van zijn vrouw, Jan in de winkel vond.
Nog voor dat Corneel van zijn verbazing bekomen was vroeg de veldwachter:
“Corneel wil jij de deur eens open doen zodat ik naar huis kan.”
Corneel vond het best hier geen vragen te stellen en opende de deur. Nadat de veldwachter buiten was ging Corneel op zoek naar zijn vrouw. Boven in de kinderslaapkamer vond hij haar. Zij legde juist een pak gestreken luiers in de kast. Corneel ging naast haar staan en vroeg:
“Moeder wat stond die gendarm in de winkel te doen en waarom zijn de blaffeturen omlaag?”
“Dat is geen gendarm, dat is veldwachter Smeekens.”
“Doe niet zo onnozel, ik weet ook wel dat Jan veldwachter is. Waarom waren die blaffeturen omlaag, zo midden op de dag?
“Waarom, vraag dat maar aan die schone, die daar in de winkel staat, en voor de rest kan hij blijven staan tot hij wortel schiet”
“Hij is al weg, ik opende de deur voor hem, maar hij vertelde me niet waarom hij daar stond, hij vroeg alleen maar om hem buiten te laten omdat hij naar huis wou.”
“Ja, dat zal wel, die rammelde natuurlijk van de honger want die staat daar al van deze morgen.”
Stanske vertelde haar man wat er die morgen in de winkel gebeurd was. Nadien fluisterde ze hem toe:
“Ga maar vlug naar de dokter en vraag een bewijs dat ik, nu in mijn gezegende toestand, mijzelf soms niet de baas ben en breng dat maar naar de burgermeester. Ik ga het eten klaarmaken want ons Kareltje komt seffens van de school.”
De dokter had welwillend het nodige briefje geschreven en de burgermeester had meesmuilend genoten van Corneel zijn verhaal. Alles werd in de welbekende doofpot gestopt, maar Jan, die zich uitgesloten voelde, liet het daar niet bij. Regelmatig zette hij zijn fiets tegen het winkelraam en keurde het uitstalraam. Argwanend loerde hij naar de transportfiets van Corneel, controleerde de taksplaat en liet hem de fietsbel of het achterlicht testen. Na vele maanden zou Jan zijn geduld toch beloond worden.
De julidag was snikheet, de warmte bleef tot lang na middernacht in de lucht hangen. Het was reeds na tweeën en Jan lag nog steeds te woelen en te keren in zijn bed. Hij kon de slaap niet vatten. Zijn eerste maand als veldwachter was bijna voorbij en hij had nog geen enkele bekeuring kunnen uitdelen, uitgezonderd die ene vervloekte, van enkele dagen terug.
Jan had een fietser laten stoppen, de arme man had geen taksplaat. Jan liet de man afstappen en keurde de hele fiets. Zo vond hij een kapot achterlicht, geen katoog en een linkerrem met maar één remblokje. Hij schreef niet minder dan vier boetes uit. Jan liet niet met zich spotten.
De volgende dag werd Jan bij de burgemeester ontboden:
“Veldwachter Smeekens! Proficiat het is je gelukt iemand te beboeten, dat was je eerste resultaat deze maand zie ik. Nogmaals proficiat.”
“Dank je commissaris” glunderde Jan.
“De magistraat zal jou niet snel vergeten, vooral niet bij je volgende bevordering. UILSKUIKEN je hebt de magistraat opgeschreven. Kon je niet even uw ogen dichtknijpen? Al goed dat ik de boete nog niet heb doorgestuurd.”
“Kan…kan je ze niet kapotscheuren, commissaris.” Fluisterde Jan bedeesd.
“Dat zal wel het beste zijn vermoed ik”
“Dank je commissaris.” Knikte Jan en maakte aanstalten om zo snel mogelijk weg te komen.
“Wacht even,” riep de commissaris hem na:” Ik ben deze morgen te voet naar hier gekomen en wat zag ik:
“Een dronken fietser zonder licht, twee vuilbakken niet binnengehaald, twee jongelui die met veel kabaal op straat liepen om half zes deze morgen. Werk genoeg om je ijver te botvieren zou ik denken.”
Jan draaide zich voor de zoveelste maal op zijn rug. ‘Werk genoeg om je ijver te botvieren’ klonk het nogmaals in zijn oren. Het verleden spookte hem door het hoofd. Zijn maag knaagde. Sinds die zwarte dag had hij nog niemand kunnen beboeten. Het was alsof hij overal juist een halve minuut te laat kwam. Als hij straatlawaai hoorde liep hij vlug naar de straat in kwestie maar als hij daar aankwam was er niets meer te horen of te zien. Twee mannen die aan het vechten waren stopten onmiddellijk bij het zien van de veldwachter en deden alsof alles maar een spel was. Hoe druk Jan zich ook maakte hij kwam overal juist te laat. Tot die ene dag, die fietser, de magistraat. Hoe kon hij nu vermoeden dat de magistraat op een fiets voorbij zou komen?
Ontmoedigd stond hij op, het was amper twee uur in de nacht maar de drukkende warmte en de zorgen hielden hem wakker. Eerst ging hij langs het toilet en kleedde zich daarna aan. Lusteloos stapte hij op zijn fiets en ging wat toeren in de nacht. ‘Ginder woont Stanske,’ dacht hij weemoedig. ‘Zo een schoon jong ding en zij wil van mij niet weten.’ Plots bleef hij staan en zag wat scherper: donkere figuren liepen over en weer. Hij zette zijn fiets tegen een boom, sloop wat dichterbij en gluurde naar de twee figuren. Toen zag hij Corneel en Stanske, elk een pak naar binnendragen. ‘Dat moet smokkelwaar zijn’ peinsde Jan. “Nu hang je Corneel. Ik ga direct naar de burgemeester” mompelde hij in zichzelf.
Nietsvermoedend hadden Corneel en Stanske tot vijf uur in de morgen gewerkt om de sigarettenblaadjes te verstoppen. Doodop kropen zij die morgen in bed.
“Slaapwel” zuchtte Corneel en viel onmiddellijk in slaap.
Om kwart voor zes schrok Stanske wakker:
“Corneel, Corneel, ze kloppen op de deur”
“Dat is niet meer kloppen, ze breken de deur precies af, ik zal maar eens gaan zien,” antwoordde Corneel verdwaasd.
“Doe open! Open die deur! Controle! Douane!” Schreeuwde de commandant.
Corneel trok snel zijn broek aan en ging naar beneden:
“Wat moeten jullie hebben? Wij slapen nog.”
“Controle doe open! VLUG! Of we stampen de deur in!”
Schoorvoetend deed Corneel de deur open en vier mannen stormden binnen. De commandant, twee douaniers en achteraan veldwachter Smeekens.
“Er zijn hier vannacht verdachte pakken binnengedragen, waar zijn ze en wat zat erin?”
Corneel trok zijn schouders op en wilde zeggen: ik zou het niet weten, maar de commandant had al teken gedaan aan zijn manschappen die het hele huis begonnen af te kammen. De veldwachter zette zich samen met de commandant aan de keukentafel en rookten beide een sigaret.
Drie kwartier later ontdekten de douaniers honderd vijftig dozen sigarettenblaadjes. Geen enkel blaadje was aangegeven. De douane pakten alles netjes in verzegelde de pakken en namen ze mee naar het depot.
Elf maanden later ontbood de overheid Corneel bij het gerecht. De rechter had goed geslapen en was mild gestemd.
“Omdat dit de eerste maal is dat jij in aanraking komt met het gerecht geef ik je een lichte straf: drie frank boete en voorwaardelijk één maand.”
Nadat Corneel de boete betaalde mocht hij de pakken sigarettenblaadjes terug uit het depot ophalen. De douanen hadden alles zo degelijk verpakt dat alle blaadjes mooi droog waren gebleven. Corneel groette uiterst vriendelijk de douanen bij het ophalen van zijn eigendom. De beambten begrepen niet waarom Corneel zo vriendelijk was en hen nog bedankte ook. Dit hadden de mannen nog nooit meegemaakt.
Corneel zat met een brede grijns op de bok van de paardenkar. In de verte zag hij veldwachter Smeekens met zijn fiets de straat indraaien. Corneel had de gewoonte om steeds zijn hoofd naar de andere kant te draaien zodat hij Jan niet hoefde te groeten. Vandaag keek hij hem recht in het aangezicht en met het vriendelijkste gezicht zei hij:
“Jan, stop eens even.”
Jan keek onwennig op en stapte argwanend van zijn fiets.
“Jan, herinner jij je nog dat verleden jaar bij ons een heel partij sigarettenblaadjes werd aangeslagen?”
Om zijn leedvermaak niet te verraden knikte de veldwachter alleen maar.
“Wel Jan, kan jij dat geloven, nog nooit heb ik zo een goede investering gedaan. Op die elf maanden is de prijs van sigarettenblaadjes verdrievoudigd. Komt straks na diensttijd even langs dan drinken we samen een borrel, Jij was er toch ook bij toen ons dat geluk is overkomen, nietwaar?”
JOHNNY
Lowie werkte nu al meer dan twee jaar bij Johnny. Hij had met zijn ogen de stiel geleerd en het lag hem, zoals Johnny voorspeldt had, in de vingers. Hij had een goed oog op de kleuren en het opsteken van kapsels ging al heel vlot. Op een Donderdagavond riep Johnny Lowie bij hem:
“Louke, morgen moet ik een hele dag naar Brussel. Jij staat er dan helemaal alleen voor. Ik reken op jou dat er geen klachten komen.”
“Maar Johnny, morgen is het vrijdag, de drukste dag van de week. Alle vrouwen komen voor het weekend.”
“Ja, en dan is er nog die bruid met haar moeder. Jij hebt verleden week toch dat proefkapsel gemaakt! Of ben je dat al vergeten? Je dacht toch niet dat ik die bruid zou doen?”
“Neen Johnny, maar… maar ik dacht dat je wel bij mij zou blijven.”
“Om uw handje vast te houden misschien? Kom nu, je bent al twee jaar hier en een betere leerling had ik nooit kunnen dromen. Je kent de stiel voldoende om morgen het alleen af te kunnen.”
“Kan ik je ergens bereiken, voor als ik een vraagje heb?”
“Louke, spijtig man, dat zal moeilijk zijn want ik moet op verschillende plaatsen zijn. Ik kan nu onmogelijk zeggen om welk uur ik waar zal zijn.”
Lowie zelf was er niet zo gerust in als zijn baas en van pure zenuwen zat hij die dag drie keer op de wc maar de volgende dag stond Lowie alleen in het kapsalon. Het was hard werken maar Lowie werkte vlot. Toen de bruid kwam liet Lowie haar een foto zien van Grace Kelly:
“Wat vind je van dit kapsel? Ik denk dat jij er dan fantastisch zult uitzien.”
“Wow! Grace Kelly! Maar dat hebben we verleden week toch niet geprobeerd?”
“Laten we verleden week vergeten. Als je het aandurft wil ik dit kapsel proberen. Dit is het nieuwste van het nieuwste en deze dag is toch uw schoonste dag van je leven.”
“Oké, maar als het niet goed is wat dan?”
“Dan steek ik het opnieuw op zoals in de test verleden week.”
“Zal ik dan nog op tijd klaar zijn?”
“Laat dat maar aan mij over.”
Drie kwartier later zat een stralende bruid voor haar moeder. De dag kon voor haar niet meer stuk. Haar moeder bewonderde met open mond de mooie opgestoken chignon versierd met glinsterende parels. Was dat haar dochter? Mooier dan een prinses?
Lowie had niet veel tijd om na te genieten van zijn kunstwerk, de klanten stroomden binnen. Hij moest nu professioneel te werk gaan. Als hij ervoor zorgde dat de drie drogers voortdurend bezet waren moest hij nooit wachten om de kapsels op te kammen. De klanten kwamen en gingen.
Na een lange zware dag liet Lowie zich doodop op een stoel vallen, een uurtje later kwam Johnny thuis en vond Lowie slapend op de kappersstoel.
“Louke, Louke wakker worden, wat lig jij daar te slapen? Ga toch naar bed jong! Hallo! Ik ben het. Johnny! Ik ben terug thuis.”
“Oh, wie, wat ho… oh, Johnny, jij bent terug. Hoe laat is het. Ik ben in slaap gevallen.”
“Dat zie ik. Was het echt zo zwaar? Hoe verliep de dag?”
Lowie, onmiddellijk weer klaarwakker vloog recht en zei triomfantelijk:
“Alle klanten zijn gedaan, het was hard werken maar het is me gelukt. Ik zorgde ervoor dat de drie drogers steeds op volle toeren draaiden, zo verloor ik de minste tijd en kon ik heel de dag vlot verder werken.”
“En de bruid?… Is dat gelukt? Was ze tevreden?”
Lowie zweeg iets te lang waardoor Johnny lichtjes in paniek geraakte:
“Ze is toch wel geweest? Is er iets verkeerd gegaan? Verleden week was alles toch perfect?”
“Ze wilde een ander kapsel.”
“En jij hebt dat gedaan? Dat mag je nooit doen. Daarom doen we toch altijd die testen op voorhand. Alle, vertel wat is er juist gebeurd?”
“Het was mijn eigen schuld, ik liet haar een foto zien van Grace Kelly.”
Johnny zuchtte eens:
“En dan wilde ze niets anders meer zeker?”
“Neen dat niet, ik heb zelf moeten aandringen… om die chignon te mogen opsteken.”
“Een chignon? Maar Louke dat is alleen voor meesterkappers weggelegd in chique kapsalons. En…en was het nu gelukt of niet?”
“Het zal nog niet. De moeder had tranen in de ogen en de bruid straalde, ik denk, nee ik ben zeker die twee zijn nog nooit zo gelukkig geweest.”
“Zeg Louke, maar dat is fantastisch. Nu moeten wij toch eens ernstig gaan praten. Jij werkt nu al twee jaar hier bij mij en na wat je vandaag gepresteerd hebt wil ik je voortaan een volwaardig loon geven, net als van een meesterkapper. Dan kan je een huisje huren, hier ergens in de buurt, om zo snel mogelijk op je eigen benen te gaan staan. Een eigen leven opbouwen. Een gezinnetje stichten en zo. Het huis van Quirijnen, hier achter de hoek, staat te huur, daar kan je zo in. Dat is proper en netjes onderhouden. Als je alleen woont kan je makkelijker een vrouwtje vinden. Wat denk je ervan?”
“Johnny, ik ben heel dankbaar voor de geste, maar na twee jaar al een volledig baan van meesterkapper?”
“Vandaag heb je bewezen wat je waard ben en ik wil je niet kwijt.”
Lowie keek beduusd naar de punten van zijn schoen en zei met zwakke stem:
“Ja, dat is het hem juist. Ik wil jou ook niet kwijt. In de twee jaar ben ik aan je gehecht geraakt, eigenlijk blijf ik liever hier wonen. Ik hoef geen volwaardig loon en ik hoef geen vrouw. Vrouwen interesseren mij niet. Als ik hier kan blijven bij jou dan voel ik mij de gelukkigste mens op aarde. Ik krijg eten en ik heb een dak boven mijn hoofd. Laat mij gewoon hier blijven. Ik heb leren koken dus ik maak ons eten wel klaar. Stuur mij niet weg Johnny, stuur mij niet weg.”
“Louke als ik eerlijk ben wil ik jou ook niet buiten. We hebben nog nooit woorden gehad en een vrouw interesseert mij ook niet. Wij hebben veel gemeen. Louke, als jij bij mij wil blijven, graag. Ik zou niet liever willen.”
“Och Johnny, jij maakt mij zo gelukkig.”
“Maar Louke ik ga je wel betalen en op een volwaardige manier.”
“Als je dat echt wilt. Maar ik heb geen geld nodig om gelukkig te zijn. Bij jou voel ik me thuis, ik vind hier warmte, gezelligheid en ik ben graag bij jou.”
“Dat gevoel heb ik soms ook, dat ik graag bij jou ben.”
Elke gelijkenis met bestaande personen of gebeurtenissen is louter toevallig.
EEN KNIPOOGJE
“Ik neem een babysit!” Zei Stanske beslist. “Ik heb er genoeg van. Corneel gaat iedere week naar de voetbal en ik kan hier maar op de kinderen letten en voor het eten zorgen. Ik stap het ook af, ik ga bij Francine en Rosa zitten en hij kan zelf voor zijn eten zorgen.”
“Ik wil ook een babysit.” Riep de vierjarige knul vanuit zijn speelhoek. Stanske pakte Jefke teder in haar armen:
“Jij krijgt een babysit, we gaan speciaal voor jou een lieve babysit uitzoeken. Is dat goed?”
“Maar mama dat is niet waar, ik zei dat zomaar voor te lachen.”
“Jij deugniet, als jij in de buurt bent is alles toch veel zonniger, kom hier dat ik je een pakkerd geef.
Stanske riep Karel naar beneden, en legde Maria in de kinderwagen. Maria was een jaar geleden geboren en was net als Jefke klein en geblokt. Met zijn vieren gingen ze naar de overburen en belden bij Annie aan.
“Zeg Annie zou jullie Cateau eens willen babysitten op de twee belhamels en op ons Maria hier. Ze heeft juist een droge luier aan en om drie uur moet ze pap hebben. De papfles zit hier in deze zak. Ik moet er eens even tussenuit en onze Corneel is weeral naar de voetbal.”
“Ja die is nooit thuis als hij…” Riep Jefke weer, maar ditmaal werd hij snel tot zwijgen geroepen door zijn moeder.
“Jefke zwijg! De grote mensen zijn aan het spreken.”
“Och er zijn tegenwoordig geen kinderen meer. Maar het is goed, ons Cateau verveeld zich toch maar en dit zal een goede leerschool zijn voor haar.”
‘En het brengt nog een centje op ook’ dacht de buurvrouw in stilte erbij.
Annie vond dit een goede leerschool voor haar dochter en het bracht nog een centje op ook.
Stanske stond thuis voor haar kleerkast. Ze nam een paar keer een blouse uit de kast, eerst de gele met rode bollen en daarna de blauwe met fijne witte bloempjes maar besliste toch maar om haar zondagse jurk aan te doen. Zelfzeker nam ze daarna haar handtas en stapte met grote pas naar Crêperie “DEN DRIJHOEK”.
Rosa en Francine zaten in de koele schaduw van de kastanjeboom. Ze waren zo druk in gesprek dat Stanske begon te twijfelen, zou ze niet gewoon terugdraaien. Nu kon het nog. Dat is haar gewoonte toch niet, zo gaan buurten op een terras met een koffie en een stuk kriekenvlaai. ‘Die twee daar zien me niet eens staan,’ dacht ze in paniek. Toch ging Stanske het erf op. Met haar hoofd naar beneden mompelde ze een groet en zette zich beduusd naast de vrouwen die amper aandacht gaven aan haar. Hun discussie was hevig. Er waren geruchten dat Koning Leopold III troonsafstand zou doen ten gunste van zijn zoon kroonprins Boudewijn.
“Onze koning geeft nooit zijn plaats af,”
wist Rosa, maar Francine schudde zelfzeker haar hoofd:
“Hij zal wel moeten. Het volk wil hem niet meer.”
Het gesprek viel plots stil, een robuuste vrouw kwam roepend de hof op:
"Wel Stanske, heeft Corneel je vrijgelaten? Is de winkel al opgedweild of ben je gaan lopen zonder dat hij het weet?"
Haar schelle stem galmde over de hof en Stanske kromp in elkaar.
"Stanske heeft heel hard gewerkt en als beloning mag zij nu een uurtje bij de grote mensen komen zitten," zei Rosa spottend. Stanske voelde het schaamrood stijgen.
"En warm, warm dat het vandaag is," schetterde Clara haar stem opnieuw. "Voor mij een filter met een spie kriekenvla.” Ze liet zich in een stoel vallen. “Zeg, waar is Denise? Zij is zo laat vandaag. Gewoonlijk is zij hier altijd het eerst van allemaal."
"Denise is op reis naar het buitenland," antwoordde Stanske braafjes terwijl ze aan haar zakdoek friemelde.
De robuuste vrouw kruiste haar armen:
"Naar het buitenland? Ik heb haar man vanmorgen nog op het veld gezien. Dan is zij alleen weg, misschien wel met onze veldwachter, want dat is ook al een tijd geleden dat we die nog gezien hebben.”
“Die is verplaatst naar Kontich dat is nog voorbij de stad.”
“Ik weet Kontich wel liggen hoor Stanske. Dacht je ik dat daar nog nooit geweest was? Ik mag zonder mijne vent wel eens verder dan hier tot op het hoekje zulle. Maar ons Denise zeg; helemaal alleen in het buitenland! Amaai Stanske, eer dat Corneel jou zo ver alleen op reis laat gaan, zul jij wel heel hard moeten werken. Maar allé je bent toch al naar ‘Den Drijhoek’ mogen komen."
"Zou Denise ginder met andere mannen uitgaan?" Startte Rosa de roddel.
Clara’s oogjes fonkelden:
"Denise is nog jong, ze is maar twee jaar ouder dan Stanske, en zo een hele week zonder een man, ik zou het niet kunnen."
Nu nam Francine het woord:
"Ja, als uwe John even vinnig is in bed als op de voetbal dan zul jij je zeker niet vervelen."
De vrouwen praatten over Stanske heen die dat eigenlijk wel goed vond. Zachtjes liet ze haar kommetje los en leunde wat achterover, haar handen legde ze op de tafel.. Nu ze niet meer het gespreksonderwerp was kon ze zich wat gemakkelijker zetten.
"Jij moet niets zeggen jij,” zei Clara terwijl haar hoofd een knikbeweging maakte: “want uwe man is de meest galantste die ik ken." Even keek ze naar de tafel en wreef een plooi in het laken glad: "hij doet de deur open, serveert koffie, draagt steeds een das en is altijd schoon gekleed. Hij is een echte heer."
Francine was niet van plan haar in de hoek te laten drukken: "Ja…, en ik kom iedere keer over de streep wanneer hij het doet. Hij kent er wat van.” Met een voldane glimlach verzette ze zich in haar stoel.
De ogen van Stanske flitsten van de ene vrouw naar de andere. Waar spraken ze toch over? Hoe kan een vrouw nu genieten van het bed. Ja met de tijd ging het wel iets beter, tenminste het deed geen pijn meer, maar genieten? Wie kan nu van zoiets genieten? Plots wou ze het weten. Ze boog lichtjes over de tafel naar de anderen toe en fluisterde: "ik vind al dat gedoe in bed toch maar een saaie boel."
"Dan moet je Corneel maar eens langs sturen dan zullen we het hem wel eens leren hoe hij dat moet aanpakken!" Schetterde Clara weer. De drie vrouwen schaterden het uit. Stanske zakte weer als een pudding op haar stoel. Ze werd weer een stukje kleiner.
Een jonge man op een scooter kwam aangereden en stopte achter een geparkeerde Citroën. Stanske zag hoe hij met de tip van zijn linkervoet de Vespa in evenwicht hield. Francine merkte de belangstelling van Stanske, stopte haar gesprek, nipte even van haar cola en volgde dan de blik van Stanske. De jonge man stond nog steeds met zijn tip op de grond. De rode trui op de witte broek stond hem prachtig. Met één hand nam de man zijn zonnebril af en met de andere hand rolde hij handig een sigaret. Stanske keek van de man op straat naar Francine en vervolgens weer naar de jongeman. Zijn sigaret gloeide rood op. Hij gaf een knipoogje en glimlachte geheimzinnig.
Stanske nam stilletjes haar handtas, mompelde “goede avond” en ging met een grote omweg naar huis. In gedachten herhaalde ze het gesprek. Waarom moet Corneel bij Clara eens langs komen? En wat bedoelden ze met over de streep komen? En dan die jonge man op zijn Vespa, die zal wel naar Francine gelachen hebben. Maar waarom keek hij naar mij toen hij knipoogde?
Terug thuis ging Stanske vlug naar Annie. Ze gaf Cateau een cent en bedankte haar. Tegen haar kinderen zei ze streng:
“Zeg niet tegen papa dat jullie bij Cateau hebben mogen spelen en ook niet dat ik weg ben geweest.”
“Waarom mogen wij niets zeggen?” Vroeg Jefke.
“Omdat dat ons geheimpje is, onze pa mag niets weten. Dus goed zwijgen hé Jefke, en jij ook hé Karel.”
“Natuurlijk mam, waarom zou ik zoiets vertellen aan onze pa? Pa ziet mij ook niet staan.”
Stanske slikte de krop weer weg. De dennengeur dreigde weer op te komen. Daarom nam ze Karel eens stevig vast en zei:
“Maar je mama zal er altijd voor je zijn. Ik laat je nooit in de steek. Mijn grote jongen.” Straks doe jij je plechtige communie al en dan komen nonkel Max en tante Rosa op uw feest.
“Krijg ik dan een lange broek?”
“Natuurlijk mijn jongen. Annie heeft daarstraks toch je maten genomen. Zij gaat de mooiste broek van de straat maken en die is voor jou, Karel”
Corneel zat aan de keukentafel, een lege nog propere kop stond voor hem.
“Van waar komen jullie? Waarom zijn jullie niet thuis?”
“Och, ben je al thuis, jij ging toch naar de voetbal. Of was het afgelast? Hoe komt het dat je zo vroeg al thuis bent?”
Stanske voelde zich betrapt en ratelde daarom de ene vraag na de andere op Corneel af.
Corneel, nog kwaad op zijn voetbalploeg, was blij zijn hart te kunnen ophalen en was zijn vraag reeds vergeten.
“Ach ja, die piassen speelden zo slecht, en dat op eigen veld nog wel. Ik ben het afgetrapt. Na de eerste helft ben ik nog even in de cafetaria geweest en dan recht naar huis gekomen.”
“Papa, ik heb een geheim.”
“Ja Jefke en mag ik dat geheim eens weten?”
“Jefke zwijg. Als grote mensen spreken moeten kleine kinderen zwijgen.”
Berispte moeder haar zoon. Kordaat richtte zij zich weer tot haar man:
“Corneel wat wil je eten? De overschotten van gisteren bakken of verse patatten koken?”
“Ja maar Jefke zei…”
“Kom va zeg wat je wilt eten en ga dan het hek sluiten, dat staat nog open heb ik net gezien.”
“Kon jij dat dan niet dichtdoen?”
“Het slot is kapot, dat weet je en ik had de kinderen bij. Wat ga je nu eten? Gebakken of gekookte patatten?”
“Gebakken,” riep Corneel terwijl hij geërgerd naar buiten slofte.
HOPELIJK VOLGENDE NACHT ZONDER
Na haar ongelukkig avontuur bij ‘Crêperie den Drijhoek’, bleef Stanske op zondag weer thuis. Toch was er bij haar iets veranderd. Het was alsof haar ogen langzaam open gingen en dat zij ontwaakte uit een lange slaap. Het gesprek in de crêperie was bij haar blijven hangen. Vooral dat sommige vrouwen genoten van hun huwelijksleven stelde haar tot nadenken.
Zuchtend plofte ze op een stoel. Ze wilde een glas water inschenken maar de kan was weer leeg. Hoopvol keek ze even naar Corneel, maar omdat die niet reageerde stond ze zelf maar op en terwijl het water in de kan liep keek ze dromerig naar achter. In de zetel zat haar man de voetbaluitslagen aan het bestuderen en op tafel lag een hoop sokken die nog gestopt moesten worden. Hoe had ze het toch zo ver kunnen laten komen. Normaal kon ze het werk toch aan. Er was nog nooit zoveel verstelwerk geweest. Ze had nooit naar die crêperie mogen gaan. Ze had beter thuis gebleven en de sokken gestopt, dan lag er nu niet zo een hoop op tafel. Ze vulde nog een extra glas dat ze gulzig leegdronk alvorens terug aan het werk te gaan. De kinderen waren reeds naar bed, daar had Karel voor gezorgd. Karel was bijna dertien en een echte hulp in het huishouden. Hij hielp mee aan de afwas, kon al een beetje strijken en als hij nog op was keek hij leergierig naar het verstelwerk. Al zijn kleren werden steeds netjes opgevouwen. Zijn kamer opgeruimd. Hij heeft zelfs bloemen op zijn kamer. ‘Om wat op te vrolijken’ zei hij altijd.
“Corneel, zou jij je jas niet weghangen. Die ligt al van deze middag op deze stoel.”
“Dat is vrouwenwerk.”
“Jij helpt nooit eens in het huishouden en ik heb al zoveel te doen.”
“Ik ga naar de varkensboer, eens kijken of ze bij de Janus geen schoon biggetje hebben.”
Corneel legde zijn gazet op een stoel, trok zijn jas aan en verdween.
“Blijft weer niet hangen tot een stuk een stuk in de nacht! Corneel!”
Maar Corneel was al weg. Stanske vulde opnieuw haar glas met water. Ze had de laatste tijd toch zoveel dorst. Haar gedachten gingen weer naar Corneel: nog nooit was hij met een biggetje naar huis gekomen maar hij had altijd dezelfde smoes. Iets beter kon hij niet verzinnen. Tijdens de dag was het nog erger. Als ze pas getrouwd waren had hij een groot patattenveld. Hij huurde het voor een appel en een ei, bij “het veld van den akker” Het was groot genoeg om zelfs patatten in de winkel te verkopen, maar sinds dat het “veld van de akker”, alle braakliggende gronden aan een bouwonderneming verkocht had, was zijn groentehofje amper groot genoeg om zijn eigen groenten te kweken. Stanske dacht plots aan haar gesprek met hem van een paar dagen geleden:
“Corneel is ons hofje niet wat klein om patatten te planten? Achter de hoek ligt nog een braakliggend stuk grond. Dat is zeker vier maal zo groot, als we het aan de eigenaar vragen mogen we dat zeker bewerken en dan kunnen we toch wat groenten kweken om in de winkel te verkopen. Verse groenten verkopen toch goed.”
“Ik zal wel op de vroegmarkt groenten kopen, ze smijten er mee naar uwe kop.”
“Waarom noemen ze dat eigenlijk vroegmarkt? Het is altijd een stuk in de namiddag eer jij terug thuiskomt.” Vroeg Stanske onnozel weg.
“Wat ken jij van groenten kopen? Op de vroegmarkt, kun je de beste kopen doen. Vooral op het sluitingsuur.”
“Dat zie ik, hetgeen een ander niet meer wilt zeker? Die pierselder die jij meebrengt kan ik niet meer verkopen in de winkel. Dat geven ze nog niet aan de beesten.”
“Groenten is mijn zaak, zie maar dat het eten straks klaar is. Dat is uw zaak. “Ik ga naar de Janus, eens kijken of hij geen schoon biggetje heeft.”
Het stopgaren ging door de hiel van de sok. Stanske praatte altijd hardop als ze slecht gezind was. De naald naar boven, de naald naar onder, de naald naar boven, de naald naar onder.
‘Hij weet het allemaal beter, maar toch knaagt dat.’
De grijze sokken lagen op een hoopje op een stoel, die waren klaar. De bruine en de zondagse zwarten lagen nog te wachten. Dan mankeerde er nog een knoop aan Corneel zijn pyjama. Dat mocht ze zeker niet vergeten. Als Corneel zonder pyjama in bed moet dan is het zeker “van dat”.’ Steeds hetzelfde ritueel: kort, ruw en met veel gesteun. Daarna snurken. Een mens ligt dan nog wat op zijne rug, neemt iets voor het opkomend zuur en denkt: we zijn er weer vanaf, en als het meevalt misschien wel voor twee nachten.
Soms vraagt een mens zich af waarom God dat zo gemaakt heeft. Die mannen kunnen precies niet zonder seks, maar wat hebben wij, vrouwen? Het mocht wel eens omgedraaid gaan. Het plezier voor de vrouwen en het zuur voor de mannen, om dan nog maar te zwijgen over die bevallingen.
Het was al na elven maar Corneel was er nog niet. Ze kon gaan slapen of de keuken nog opruimen en de tafel dekken voor morgen, want het zou weer vroeg dag zijn. De winkel moet open en tussenin zou de strijk moeten gedaan worden. ‘Morgen is het vrijdag, dan moet de winkel nog gedweild worden ook, dat zou Corneel toch ook wel eens kunnen doen.’ Stanske praatte weer hardop: ‘dat hij op de vroegmarkt eens wat meer wou betalen voor serieuze groenten dan was hij misschien al om tien uur thuis in plaats van na de noen. Dan kon hij in de winkel staan terwijl dat ik de strijk deed .‘
“Gene winkel, ik kan met die kletsvrouwen niet om.”
Ze hoorde het hem al zeggen. ’t Is waar, hij heeft gelijk, wist ze. Er waren soms nogal zagers bij. Het ging dan altijd over hunne vent: hij is teveel weg, of hij is teveel thuis. Maar meestal klagen ze toch over hem in bed, alhoewel… sommigen kunnen er niet genoeg van krijgen. Pak nu Francine van hierover. Laatst zei ze nog dat de hare het wel twee keer gedaan had. Omdat ze het zelf gevraagd had, nota bene. Hij doet nooit iets als ze er zelf niet om vraagt. Beweerde Francine zelfs. Dat is nu eens een model man zie. Maar bij veel vrouwen zou ‘nooit’ iets gebeuren als de vrouw er zelf moest om vragen. Dat hoor je genoeg in de winkel. De meeste zijn blij dat het voorbij is. Toch vraag ik mij af: zou dat nu aan ons vrouwen zelf liggen? Doen wij soms iets verkeerd, of iets te weinig? Maar ja, hoe kunnen we dat te weten komen, niemand zal het ons komen vertellen. Ah, daar is Corneel. Ik hoor hem al stommelen. Hopelijk is hij weer niet te zat, want als hij aan die kleine wittekes begint weet hij van geen ophouden. Seffens weer naar bed. Het dagelijks ritueel. Tsjip, tsjip, daarna een tablet tegen het zuur en dan proberen nergens meer aan te denken. Hopelijk volgende nacht zonder.
Corneel zette zich op een stoel vóór Stanske.
“Stanske, de zaken gaan slecht. Nu de oorlog voorbij is komen de Hollanders geen sigaretten meer kopen. De mensen kopen margarine in plaats van boter en ik heb geen patattenveld meer. We hebben het er gisteren nog over gehad, over dat veld. We moeten hier weg. Ik heb vandaag met de burgemeester gesproken. Die zegt dat er in de stad nog werk is. Het huis van moeder zaliger, dat staat midden in de stad en is momenteel niet verhuurd. Kunnen wij daar niet een winkel beginnen.”
“Corneel! Naar Antwerpen? Zover weg. Opgesloten in een stinkstad tussen al die fabrieken.”
“Stanske, daar is nog toekomst. We kunnen volgende week al verhuizen als we willen.”
“En zijn daar kamers voor de kinderen?”
“Er zijn toch vier slaapkamers. Wij slapen in de grote, de jongste in de meisjeskamer en de twee andere in de jongenskamer.”
“En de vierde kamer dan?”“Logeerkamer, voor als nonkel Max blijft slapen.”
“Neen niets van, nonkel Max moet maar thuis gaan slapen. Onze Karel krijgt een eigen kamer. Die jongen is al veertien. Die moet alleen kunnen liggen.”
“Voor wat dat? Omdat hij niet van mij is, zeker?”
“Karel krijgt die vierde kamer of ik ga niet mee. Dan ga je maar alleen naar die stinkstad.”
“Oké, het is al goed. Begin morgen maar te pakken want volgende week verhuizen we.”
“En wat zegt je broer, nonkel Max daarvan?”
“Ik heb afgesproken dat we een halve huur betalen aan hem, en later kopen we hem uit. Dan is het huis van ons.”
“Och Corneel, waar begin je toch aan. Ik heb daar geen goed gevoel bij.”
“Doe maar wat ik zeg. Ik ben de man en de baas in huis. Een vrouw moet de man volgen. Ik ga naar bed, en blijf niet te lang weg, kom liever mee naar bed.”
Elke gelijkenis met bestaande personen of gebeurtenissen is louter toevallig.
NEGEN JAAR LATER.
Sinds het gezinnetje in de stad woonde kregen allen het druk. Corneel ging nog altijd naar de vroegmarkt maar kocht nu de betere groenten. Hij kocht een stootkar en in de namiddag leurde hij met bananen en appelsienen die hij goedkoop aan de dokken kocht.
De zaken gingen goed, reeds na twee jaar ging Corneel samen met zijn broer naar de notaris om het huis te laten schatten. Samen bereikten ze nogal snel een akkoord en Corneel betaalde broer Max de halve som voor het huis.
Corneel en de kinderen hadden zich goed aangepast. Jefke en Maria maakten snel vriendjes en speelden meestal in de straat. Karel daarentegen hielp zijn moeder in de winkel of in het huishouden. Hij werkte reeds van zijn veertien bij een kapper Karel was eigenlijk een huismus, ging zelden of nooit uit maar deed elke avond de afwas om daarna TV te kijken. Op maandag, zijn verlofdag, zette hij de koksmuts op en probeerde allerlei nieuwe recepten uit die hij op een kookprogramma had gezien of op de radio gehoord.
Jef was altijd weg met vrienden of klasgenoten. Hij vond altijd wel iets om niet te moeten studeren want Jef ging niet graag naar school. De strafregels stapelden zich op en omdat ze niet af waren werden ze dagelijks verdubbeld. Tegen het zomerverlof had de deugniet meer dan twintig duizend lijnen te schrijven. ‘Ik mag de klas niet storen.’ Jef dacht onder het verlof niet aan de school en op de eerste schooldag van het nieuwe schooljaar hing de verdubbeling weer boven zijn hoofd. Terwijl hij naar de school ging met Maria aan zijn hand kreeg hij een inval.
“Zeg Maria, zou jij er iets mee inzitten om naar een andere school te gaan? Ik zou willen veranderen van school.”
Daar Maria steeds opkeek naar haar grote broer en ook wel op avontuur uit was antwoordde ze:
“Oh, spannend zeg. Natuurlijk doen we dat.”
Ze dachten er niet aan hoe men thuis hierop zou reageren, het stel draaide zich prompt om en sloegen een andere straat in. In de nieuwe school aangekomen zag de directeur de twee nieuwe gezichten:
“Zijn jullie hier al ingeschreven?“
“Neen, maar wij willen hier naar school komen. Wij vinden deze school beter.” Antwoordde Jefke geslepen.
“Weten ze dat in de Bernardus school dat jullie hier zijn?”
“Neen, meneer de directeur. Moet dat?”
“Ga maar naar de klas, ik zal wel even naar de Bernardus school bellen dat jullie voortaan naar hier komen.” Zei de directeur en weer twee leerlingen bijtelde bij zijn aanwezigheidslijsten.
De nieuwe school was geen verbetering voor Jef. De strafwerken liepen weer snel op maar het kon hem niet veel schelen want de leerplicht naderde zijn einde voor hem. Op de dag dat hij veertien werd ging hij recht naar het park klom in een hoge boom en hing zijn boekentas met al zijn schriften aan een dikke tak. De school was voor hem een afgesloten zwarte periode. Sindsdien draagt hij iedere morgen de gazet rond en helpt de brouwer op zijn ronde. De zware bakken en tonnen bier konden hem, ondanks zijn jeugdige leeftijd, niet deren, hij was klein maar fors gebouwd.
Maria was intussen tien geworden en daarom nog leerplichtig. Karel nam haar iedere morgen mee wanneer hij naar het kapsalon ging en zette haar in de katholieke school af. De pastoor van de wijk kwam iedere maandag langs om het gezinnetje te prijzen. Toevallig altijd rond etenstijd. Uit beleefdheid bleef hij dan mee eten. Omdat Karel nog geen lief had, polste de pastoor op zeker dag bij hem naar zijn bedoelingen. Hij sprak over God, roepingen en Jefke die een vaste plaats kon krijgen bij de gemeente. De pastoor keek veelbetekenend naar Stanske en dan naar Karel. Maar Karel bedankte hem vriendelijk daarvoor en omdat de pastoor geen spruiten lustte maakte Karel de volgende maandag spruiten in roomsaus. De pastoor sprak nooit meer over roepingen en dergelijke.
En Stanske… Stanske miste de buiten, de rust op straat, de bomen en de dreef. Zij miste de gewone mens, de boerengeur van koeien en paarden. De bloesem van de kastanjedreef. Stanske kon de drukte van de stad niet aan. Maar het leven ging verder. Voor de buitenwereld en de pastoor leek het alsof Stanske, Corneel en hun kinderen een ideaal gezinnetje vormden.
Dit duurde totdat Corneel een griepaanval kreeg; de koorts liep op en Stanske liet de dokter komen. Corneel klaagde aan de dokter dat hij zoveel moest gaan plassen. De dokter trok een bezorgd gezicht.
“Corneel, we moeten voorzichtig zijn en zekerheid hebben. Jij moet naar de specialist.”
“Hoe, ik voel toch niets? Ik heb enkel wat griep en koorts.”
Ja, maar het zou kunnen dat je onder het mes moet. Maar zover zijn we nog niet. Hier is een briefje voor de specialist. Ga daar maar eens langs en die kan jou beter inlichten dan ik.”
Een week later werd bij Corneel prostaat vastgesteld:
“Dokter wat wil dat zeggen? Ik heb al zoveel verhalen gehoord van mannen die prostaat hadden, mijn mannelijkheid komt toch niet in gevaar?”
“Er zal een teelbal worden weggenomen.”
“Neen, dokter. Van mijn teelballen blijf je af. Ik wil geen os worden. Ik wil man blijven.”
“Meneer Mertens, dit is ernstig. Jij moet je laten behandelen want anders wordt je ernstig ziek. Het kan je leven kosten. Je bent nog te jong om te sterven.”
“En te jong om een gesneden os te worden.”
“Meneer Mertens denk aan je kinderen en je vrouw. Jij mag ze niet in de steek laten.”
“Mijn vrouw ja, zal ik ooit nog wel iets aan een vrouw hebben als ik niets meer kan?”
“Jij bedoelt het huwelijksleven? Lichamelijk verandert er weinig. Alleen je zal geen kinderen meer kunnen voortbrengen. Je zaad zal steriel zijn, maar aan de coïtus verandert er niets“
“Kan je dat in gewone woorden uitlegen dokter, want ik begrijp die woorden niet goed.”
“Ik wil zeggen dat je evenveel plezier kunt beleven in het bed maar dat je geen kinderen meer kunt maken.”
“Is dat echt nodig? Die operatie?”
“Als je wilt blijven leven toch.”
“Ik doe het op één voorwaarde. Zeg nooit tegen iemand, en zeker niet tegen Stanske wat er met mijn teelballen is gebeurd. Ik wil mijn waardigheid niet verliezen.”
Corneel ging naar huis maar trok zich terug en zei tegen niemand een woord. Stanske wijdde het aan de operatie, dat hij schrik had van in slaap te worden gedaan. Zij leefde met hem mee en daarom drong ze bij de dokter erop aan dat Corneel in zijn geboortedorp zou geopereerd worden.
Enkele dagen later stapten beiden uit de bus. Stanske was terug in haar vertrouwde omgeving. Hun dorp van weleer. Verschillende bomen waren wel verdwenen en rijen huizen waren bijgebouwd, maar toch herkende ze de dreef, de kerk en de tien jaar oudere Francine.
“Maar wie we daar hebben, Corneel en Stanske. Welke wind brengt jullie hier? Je komt toch niet terug hier wonen? Want er is veel veranderd. Annie is overleden en…”
“Francine, ik moet dringend naar het hospitaal.”
“Stanske, wat is er, toch niet ziek hoop ik? Wat is er toch allemaal gebeurd?”
“Nee, Corneel moet binnen. Niets ergs zei de dokter. Hij moet nogal dikwijls plassen en daar gaan ze nu iets aan doen. Ik vertel het je nog wel eens.”
“Oh, kom straks dan even langs en dan kun je meteen mee eten. Breng Corneel binnen en kom dan bij mij eten, ik schel wel een patatje meer.”
Stanske ging recht van het hospitaal naar Francine. Ze wilde wel eens bijkletsen. Het was voor haar eeuwen geleden dat ze nog iets van het dorp gehoord had. Er werd die dag veel over en weer gepraat en na het eerste bezoek bij Francine moest Stanske beloven dagelijks langs te komen eten, zolang tenminste dat Corneel in het ziekenhuis lag. Tussen het middag en avondbezoek had zij slechts twee uren, op die tijd kon zij onmogelijk met de bus naar huis en terug. Dus kwam het goed uit om dan even langs haar vriendin te passeren.
Ondanks de pessimistische houding van Corneel verliep de ingreep zonder problemen. Hij moest wel veertien dagen in de kliniek blijven. Telkens Stanske Corneel had bezocht ging zij zoals beloofd langs haar vroegere vriendin Francine om te eten en een gezellige babbel te houden. Op zekere dag vroeg Stanske hoe het met Francine haar man was. Zij durfde Francine zelfs vragen of zij nog steeds over de streep kwam. (Zij had inmiddels achterhaald wat de betekenis van dit gezegde was.) Daarop haalde Francine een boekje uit de schuif en gaf het aan Stanske:
“Hier, dit mag je hebben. Ik ken het al van buiten en ik heb alle standjes al uitgetest. Lees dit maar eens en misschien kom jij dan ook nog eens over de streep.”
Diezelfde avond thuis nam Stanske het boekje en las: ‘DE VROUW EN HAAR GENOT’
Ze bladerde even door het boekje en walgde van de zedeloze tekeningen. Maar door nieuwsgierigheid gedreven zette ze toch door. Alles went ook de tekeningen.
Tegen dat Corneel weer naar huis mocht had Stanske het gevoel de laatste tijd veel te hebben gelezen maar ook een heleboel te hebben gemist in haar leven, en dat wilde ze nu inhalen. Ze zou het met Corneel bespreken, hem het boekje laten zien.
Ondanks al haar goede voornemens lukte het niet meer met Corneel. Hij was veranderd. Soms zat hij uren in de zetel. Gewoon te staren. En dan opvliegend voor een niemendalletje. Op een avond waren ze alleen thuis. Jefke logeerde bij nonkel Max, Maria was op kamp met de chiro en Karel was samen met zijn baas voor twee dagen naar Dusseldorf. Daar vonden de kampioenschappen van haartooi en schoonheidsverzorging plaats.
Die morgen had Stanske het boekje, dat ze van Francine gekregen had, mooi op de kast klaargelegd. Samen met Corneel zat zij in het salon. Dromerig keek ze voor zich uit. Zij stelde zich voor dat hij naakt was.
"Waaraan denk je, Stanske" vroeg hij.
"Aan niks."
Zij keken beiden naar de TV. Hun wekelijkse bezigheid van hun enige vrije avond. Vechten en schieten. Corneel maakte na zijn operatie van prostaat een depressie door. Sindsdien was het elke donderdagavond een actiefilm op TV. Het scherm was schrijnend van gillende mensen in een brandende autobus.
"Je zit ergens mee, Stanske, ik weet het."
Ze hield haar ogen gesloten en haalde haar schouders op. Ze deed geen enkele moeite om te kijken of de scène voorbij was. De laatste tien minuten was het geweld alleen maar toegenomen.
Ze stelde zich voor dat Corneel achter haar stond, sensueel haar lichaam masseerde en haar zacht begon te strelen.
"Ik merk het aan je houding in de zetel," zei hij.
"Ongelooflijk wat jij allemaal merkt," zei ze nors.
Ze zouden naar boven kunnen gaan, naar bed, waar ze ongestoord konden vrijen. Of ze kon gewoon op zijn knie gaan zitten, zoals in het boek. Een erectie laten opkomen, terwijl de filmsterren op het scherm elkander omhelsden. Er waren mogelijkheden genoeg.
"Blijf je de hele avond met zo'n gezicht zitten?" Vroeg hij.
Na het eten hadden ze een fikse ruzie gehad over het lichtje op de tv. Meestal maakten ze ruzie over dit soort futiliteiten. Zij had het lichtje uitgedaan omdat het haar stoorde. Hij had het terug aan willen doen. Het porseleinen tv lampje was een erfenis van zijn overleden moeder en aan zijn moeder mocht zij niet komen. Na veel heen en weer geschreeuw had zij toegegeven, omdat hij razend werd en dreigde haar te slaan. Natuurlijk hadden zij het daarbij niet gelaten. De hele waslijst was bovengekomen. Ze hadden zich uitgesloofd om van argumenten beledigingen te maken. Het was een gelijke strijd geweest. De verwondingen die ze elkaar hadden toegebracht waren oppervlakkig maar nog niet geheeld.
Zij forceerde een grijns. "Is het beter zo?"
Zij keek hem vluchtig aan. Hij had zware wallen onder zijn ogen en zijn lippen waren gebarsten.
Zij zou met zoete honing de kloven in zijn lippen kunnen dichten. Zij was bereid zijn hangbuik plat te masseren, letterlijk dan. Maar hij was allergisch voor haar aanrakingen.
"Geef toe," zei hij, "je zit nog altijd te piekeren over dat lampje."
"Voor mijn part hang jij je hele huis vol met nachtlampjes, zei ze. Geërgerd constateerde zij dat het lampje begon te pinken.
"Ons huis," zei hij.
Zij glimlachte. "Nee, jullie huis."
Ze hadden het huis geërfd van zijn moeder. Maar het was een vergiftigde erfenis. Zij was een permanente bezoeker die van hun gastvrijheid genoot.
"Soms vraag ik me af of je het opzettelijk doet," zei hij.
"Wat heb ik nu weer verkeerd gedaan?"
"Je zit voortdurend te vitten. Over elk pietluttig detail begin je ruzie te maken.
"Wat ik belangrijk vind, zijn voor jou details," zei zij.
Een van die details was het bankstel. Al weken drong hij erop aan om het te vervangen door het erfenisstuk van zijn moeder. Hij vond het onnodig dat ze een hoeksalon hadden. Een driezit was toch voldoende. De twee buitenste zitplaatsen werden toch nooit gebruikt.
"Ik weet waarom het lampje niet aan mag. Omdat het van mijn moeder is, daarom."
"Het stoort me. Dat is toch redelijk, of niet?" Antwoordde Stanske zonder naar hem te kijken.
"Het stoort helemaal niet. Iedereen heeft een lampje achter of boven de TV."
"Het interesseert me niets wat andere mensen op hun TV zetten."
"Stanske, je maakt me gek."
Zij hoorde aan zijn stem dat hij weer in zichzelf zou gaan keren. Zij dacht aan hoofdstuk twee in het boekje en raakte zijn knie aan, maar hij duwde de hand meteen weg. Alles wel beschouwd was ook hij een erfenis van zijn moeder. Een gecompliceerd apparaat, op afstand bestuurd door de schenker. Het aanraken van zijn knie had haar opgewonden. Zij duwde haar nagels in de lederen bekleding van de zetel.
"Zullen we de TV afzetten en naar boven gaan?" Vroeg ze.
"Waarom?"
"We gaan naar bed en we proberen het nog eens." Zij keek hem verlangend aan. Het mitrailleurvuur knalde uit de luidsprekers. Het was het moment om de TV af te zetten en warme dingen te doen.
"Idioot," zei hij.
Zij zette abrupt de TV af. Corneel keek haar verbaasd aan. Het geluid stierf weg in de woonkamer. Stanske rukte de stekker van het nachtlampje uit, deed het raam open en gooide het porseleinen ding buiten in het natte gras. Ze zette de TV weer aan de geluidssterkte op volle kracht. De luidsprekers protesteerden heftig bij de zware bassen.
"Wat doe je nu?" Riep Corneel. "Ben je gek geworden?"
Zij zei niets. Recht voor haar, op het scherm, ontplofte een benzinestation. Een vuurrode steekvlam schoot uit de grond.
"Zet dat ding af," riep hij.
Zijn stem sloeg over. Een akelig gevoel bekroop haar. De vonken zouden uit het toestel springen en het beeld zou zwart worden.
"Zet af of ik sla het in stukken!" Hij ging rechtstaan.
Zij draaide aan de knop, het geluid werd milder. Hij stormde naar buiten. Ze draaide haar hoofd achterom en zag hem lopen, onhandig op zijn muiltjes, zijn open kamerjas wapperend in de ruimte. Hij droeg die kamerjas elke donderdagavond sinds hij wist dat hij geopereerd moest worden. Hij was het blijven dragen na de behandeling. Koppig rouwend.
Een gewaagde bedscène kwam in beeld. Zij stelde zich voor dat zij een knoop op zijn broek was. Een knoop op een slap ding. Terwijl zij wachtte, vroeg zij zich af wat er zou gebeuren als zij de deur zou sluiten zonder hem in te laten. Ze veegde het stof af op de plaats waar de lamp stond. Ze keek naar het bankstel. Het was een prachtig meubel, helemaal in leder. Zij kon er nog jaren in zitten of liggen, desnoods zonder hem.
Hij kwam weer binnen zonder iets te zeggen en plaatste het lampje terug op de TV. Rakelings ging hij langs haar heen. Zij zag het natte onderhemd tegen zijn borst kleven. Haar knie raakte net zijn gulp niet. Ze keken verder, ditmaal met het lampje uit.
"Nu ben je te ver gegaan zei hij"
Zij twijfelde of zij echt te ver was gegaan. Wat zij net had gedaan was gewoon een zoveelste feit in de kroniek van beledigingen en beschadigingen. De grens van het toelaatbare was vaag.
"Ik meen het," zei hij. "Dit pik ik niet."
Zij negeerde zijn dreigement. "Laat ons eens de huisdokter bellen en horen wat die erover zegt" zei ze.
Ze waren twee weken geleden ook naar de dokter geweest. Sommige dingen waren niet helemaal uitgekomen. De toekomst was aan revisie toe.
"Voor mij hoeft het niet meer, " zei Corneel. Ik kan je nu al vertellen wat er gaat gebeuren."
Zij glimlachte. "Je gaat me verlaten, bedoel je dat?"
Natuurlijk bedoelde hij dat. Hij zong altijd hetzelfde refrein.
De volgende dag zouden de kinderen terug zijn samen met de gedwongen huiselijke sfeer.
KAREL
Ruw trok Karel zijn stoel achteruit. De poten krasten over de stenen vloer.
"Ik voel me hier niet thuis," wierp hij eruit. Enkele lepels vielen kletterend op tafel, anderen bleven halfweg tussen bord en lip hangen. Verbaasde ogen keken vragend op. Dat waren zij niet gewoon van Karel. Hij was altijd stil, braaf en gedienstig, nu zat hij daar met een rood aangelopen hoofd en met verwilderde ogen aan tafel.
"Ik voel me bij jullie niet thuis," herhaalde hij ditmaal wat kalmer.
Corneel wilde zich laten gelden en riep hem toe:
"Eet je soep op en doe niet belachelijk," de arm van Corneel ging dreigend omhoog. Enkele druppels soep lekten op de tafel.
Karel stond recht, zijn stoel schoof krassend over de vloer:
"Dit huis past me niet, deze stad, dit land deze wereld past me niet. Begrijp me dan."
De zachte bruine ogen stonden nu als twee gitzwarte kraters onder de zware wenkbrauwen.
Corneel riep weer. Corneel riep altijd wanneer hij zich onmachtig voelde.
"Heb je één of ander sekte ontmoet, of cafépraat aan de toog. Zwijgt en eet je soep “
Stanske staarde stil naar haar zoon. Wat mankeerde hem? Wat was hier aan de hand? Dit was ernstiger, dan men op het eerste gezicht zou zeggen.
"Jullie begrijpen me niet! Niemand begrijpt mij! Ik heb geen honger, ik ga naar mijn kamer." De lepel plonsde in zijn bord, de soep spatte over de tafel, de deur sloeg dicht en het werd stil. Doodstil. De spanning overheerste het geluid.
Stanske nam de schotelvod en kuiste de gemorste soep op. De anderen aten verder. Niemand zei een woord. Stanske vulde haar glas met water en dronk het gulzig leeg. Ze had de laatste tijd steeds meer dorst. Het zal wel door de stadslucht komen, dacht ze. Zelfzeker stond ze recht:
"Maria ruim de tafel af, ik ga naar boven en Corneel jij blijft hier beneden." Zonder zich nog om hen te bekommeren ging Stanske de kamer uit en sloot vastberaden de deur achter zich. Stanskes zelfzekere blik had Corneel aan zijn stoel genageld. Met open mond had hij haar nagekeken tot zij in de gang verdwenen was.
"Karel, mag ik binnenkomen, ik ben het, je moeder."
"Moeder jij kunt beter buiten blijven. Mijn wereld is slecht."
"Karel, ik wil met je praten, geef me tenminste een kans."
"Ma, laat me met rust."
Hoorde zij niet een trilling in zijn stem. Hij heeft iemand nodig. Iemand die van hem houdt en wie houdt meer van hem dan zijn moeder, die zoveel geleden heeft eer hij op de wereld kwam.
"Laat me binnen, ik wil je spreken. Nu!" Met haar stem dwong ze Karel. Het slot knarste open.
"Je hebt het zelf gewild," zei Karel volledig toonloos.
Stanske haalde diep adem en opende behoedzaam de deur. Vooraan stond een gepolijste kleerkast die een wand vormde tussen de deur en het bed. De middelste van de drie kastdeuren omlijstte een grote spiegel. Links van haar, wat verder tegen de muur hing een grote poster van een Russisch balletdanser met daaronder een goudkleurige stoel bedekt met een zalmkleurig kussentje. Op die stoel lagen zijn kleren. Netjes opgevouwen. Dat deed hij altijd al, vanaf zijn eerste communie. Zijn onderbroek lag er ook bij. Zou hij naakt op zijn bed liggen? Voorzichtig deed zij een stap voorwaarts en keek naar de gedaante in de spiegel. Zij zag een slanke vrouw met een vrij platte buik, best toonbaar, ondanks de vele misvallen en de bevallingen die zij moest doorstaan. Een wespentaille had ooit iemand tegen haar gezegd. De diepe rimpels in haar voorhoofd verraadden echter haar bezorgdheid. Voorzichtig deed ze nog enkele stappen voorwaarts zodat zij achter de kast het bed kon zien.
"KAREL!” Een korte gil ontsnapte uit haar mond.
“Karel, waar heb jij die vrouwenkleren vandaan en waarom hebt jij die aangedaan? Karel, je LIPPEN! Ze zijn rood geverfd."
Uitdagend keek Karel haar aan. Zijn armen lagen gekruist op zijn buik. Een uitdagende glimlach lag op zijn rode lippen, maar zijn ogen lachten niet, die volgden angstig elke beweging, elke gelaatstrek van zijn moeder. Stanske zette zich naast haar zoon op de rand van het bed.
“Waarom, Karel? Waarom doe jij zoiets?”
"Moeder, ik voel me zo vreemd.”
Even bleef het stil, Karel bestudeerde zijn gelakte nagels.
Stanske keek nu ook naar zijn handen:
“Die nagels zijn goed verzorgd. Dat heb jij al meer gedaan.”
“Moeder, ik voel me zo goed in deze vrouwenkleren. Ik ben anders dan de anderen,” zijn lippen maakten een rare grimas.
“ Als kind al zag ik de verschillen. Mijn ogen zijn bruin, onze Jef en ons Maria hebben helle blauwe kijkers. Ik ben tenger en steek met kop en nek boven hen uit. Mijn broer en zus zijn struis gebouwd en klein. Net als vader.
Stanske moest slikken. Jezus, waarom had ze het hem niet eerder vertelt. Hoeveel uren, dagen, jaren heeft haar Karel zitten dubben. Welk een fantasieën heeft hij zich niet ingebeeld. Waarom heeft zij het hem al die jaren verzwegen. Nu moest ze wel de moed opbrengen en hem vertellen hoe zij op haar zestiende werd verkracht.
Zij haalde diep adem maar een scherpe dennengeur vulde haar neusgaten. Zij had haar drama nog steeds niet verwerkt:
"Ik ben verkracht door vier of vijf mannen,” hakkelde ze, “ik weet het niet juist, ik viel bewusteloos. Ik kwam weer bij en het eerste wat ik waarnam was de geur van dennennaalden. Daarom gaan wij nooit naar een dennenbos en is onze kerstboom namaak. De dennengeur doet me walgen. Eén van de verkrachters moet uw vader zijn."
Karel keek verdwaasd zijn moeder aan, met grote ogen vroeg hij:
"Ben ik…, is vader mijn pa niet?"
Even lachte hij om zijn eigen verspreking. De dennengeur verdween weer uit de kamer.
"Corneel, bood me veiligheid en geborgenheid. Hij aanvaarde je zoals zijn eigen kinderen. Jij blijft één van ons, ook al heb jij bruine ogen, en ben je slank gebouwd, groot en… anders."
"Moeder, zie mij hier zitten met een opgevulde BH en oorbellen,” de roze blossen op zijn wangen werden nu echt rood. Hij boog zijn hoofd en keek weer naar zijn nagels: “Moeder er is meer. Wat mankeert mij. Ik voel me niet aangetrokken tot vrouwen, maar wanneer een knappe man langskomt kijk ik naar zijn welgevormd achterwerk.”
Stanske keek hem machteloos aan. Hij voelt zich slecht en zondig. Hij is bang voor het leven. Ze moest ingrijpen, maar hoe dan? Deze toestand is absurd, netelig en problematisch tegelijk. Met gefronste wenkbrauwen keek ze even naar de poster tegen de muur. Het leek alsof de balletdanser uit de muur danste. Toen nam zij zijn handen:
"Als ik eerlijk ben begrijp ik er niets van, maar ik besef dat we de natuur niet mogen tegenwerken.”
“Hoelang heb jij die vrouwenkleren al?" Vroeg ze plots weer aan de praktische kant denkend.
"Vier maanden.”
“Vier maanden?!”
“Ja, zeker niet langer”
“Van wie heb je ze gekregen?”
“Gekocht op een uitverkoop.”
“Gekocht?”
“Ik heb ze niet veel betaald, ze zijn tweedehands," verantwoordde hij zich snel.
"Tweedehands?!”
“Ja, alles in één pakket. Een sterfgeval.”
“ De prijs is niet belangrijk," suste ze hem "maar die kleren moeten dringend gewassen en gestreken worden. Legt ze straks onder je hoofdkussen, ik zorg wel voor de rest.” Stanske trok haar handen terug en vouwde ze op haar schoot.
"Moeder, zeg het niet tegen va… heu Corneel en ook niets zeggen tegen de pastoor. Die mag het nooit te weten komen," zijn ogen smeekten bijna.
Stanske keek hem aan, zachtjes fluisterde ze:
“De anderen hoeven hier niets van te weten.” Nu tenminste nog niet, dacht ze in stilte, "Karel, nog iets, blijf Corneel vader noemen, heel je leven, heel je leven lang. Beloof het me. Karel, hij verdient het."
"Moeder hoe moet het nu verder met mij, ik voel me zo vreemd."
"Jij moet je zelve blijven!” Ze tikte met haar wijsvinger tegen zijn rechterwang. “Je hebt jezelf gevonden en je hebt het aan mij durven vertellen. Dit was heel moedig van je.” Zij pinkte even met haar rechteroog en hij glimlachte naar haar. Stanske keek weer mijmerend naar de Russische balletdanser, de strakke broek tekende duidelijk zijn contouren af. Wist ik maar wat ik zelf wilde, dacht ze met weemoed. Ze was gehuwd met Corneel, maar had ze wel ooit van hem gehouden? Tijd brengt raad, dacht ze, het belangrijkste is nu dat mijn zoon gelukkig wordt. Hoe moeilijk dit voor de anderen ook mag zijn. Stanske stond op van het bed, keek Karel in de ogen en zei heel langzaam, meer tot haarzelf dan tot hem:
“Jij bent de belangrijkste mens in je eigen leven. Onthoudt dat."
Elke gelijkenis met bestaande personen of gebeurtenissen is louter toevallig.
EEN KNIPOOGJE
“Ik neem een babysit!” Zei Stanske beslist. “Ik heb er genoeg van. Corneel gaat iedere week naar de voetbal en ik kan hier maar op de kinderen letten en voor het eten zorgen. Ik stap het ook af, ik ga bij Francine en Rosa zitten en hij kan zelf voor zijn eten zorgen.”
“Ik wil ook een babysit.” Riep de vierjarige knul vanuit zijn speelhoek. Stanske pakte Jefke teder in haar armen:
“Jij krijgt een babysit, we gaan speciaal voor jou een lieve babysit uitzoeken. Is dat goed?”
“Maar mama dat is niet waar, ik zei dat zomaar voor te lachen.”
“Jij deugniet, als jij in de buurt bent is alles toch veel zonniger, kom hier dat ik je een pakkerd geef.
Stanske riep Karel naar beneden, en legde Maria in de kinderwagen. Maria was een jaar geleden geboren en was net als Jefke klein en geblokt. Met zijn vieren gingen ze naar de overburen en belden bij Annie aan.
“Zeg Annie zou jullie Cateau eens willen babysitten op de twee belhamels en op ons Maria hier. Ze heeft juist een droge luier aan en om drie uur moet ze pap hebben. De papfles zit hier in deze zak. Ik moet er eens even tussenuit en onze Corneel is weeral naar de voetbal.”
“Ja die is nooit thuis als hij…” Riep Jefke weer, maar ditmaal werd hij snel tot zwijgen geroepen door zijn moeder.
“Jefke zwijg! De grote mensen zijn aan het spreken.”
“Och er zijn tegenwoordig geen kinderen meer. Maar het is goed, ons Cateau verveeld zich toch maar en dit zal een goede leerschool zijn voor haar.”
‘En het brengt nog een centje op ook’ dacht de buurvrouw in stilte erbij.
Annie vond dit een goede leerschool voor haar dochter en het bracht nog een centje op ook.
Stanske stond thuis voor haar kleerkast. Ze nam een paar keer een blouse uit de kast, eerst de gele met rode bollen en daarna de blauwe met fijne witte bloempjes maar besliste toch maar om haar zondagse jurk aan te doen. Zelfzeker nam ze daarna haar handtas en stapte met grote pas naar Crêperie “DEN DRIJHOEK”.
Rosa en Francine zaten in de koele schaduw van de kastanjeboom. Ze waren zo druk in gesprek dat Stanske begon te twijfelen, zou ze niet gewoon terugdraaien. Nu kon het nog. Dat is haar gewoonte toch niet, zo gaan buurten op een terras met een koffie en een stuk kriekenvlaai. ‘Die twee daar zien me niet eens staan,’ dacht ze in paniek. Toch ging Stanske het erf op. Met haar hoofd naar beneden mompelde ze een groet en zette zich beduusd naast de vrouwen die amper aandacht gaven aan haar. Hun discussie was hevig. Er waren geruchten dat Koning Leopold III troonsafstand zou doen ten gunste van zijn zoon kroonprins Boudewijn.
“Onze koning geeft nooit zijn plaats af,”
wist Rosa, maar Francine schudde zelfzeker haar hoofd:
“Hij zal wel moeten. Het volk wil hem niet meer.”
Het gesprek viel plots stil, een robuuste vrouw kwam roepend de hof op:
"Wel Stanske, heeft Corneel je vrijgelaten? Is de winkel al opgedweild of ben je gaan lopen zonder dat hij het weet?"
Haar schelle stem galmde over de hof en Stanske kromp in elkaar.
"Stanske heeft heel hard gewerkt en als beloning mag zij nu een uurtje bij de grote mensen komen zitten," zei Rosa spottend. Stanske voelde het schaamrood stijgen.
"En warm, warm dat het vandaag is," schetterde Clara haar stem opnieuw. "Voor mij een filter met een spie kriekenvla.” Ze liet zich in een stoel vallen. “Zeg, waar is Denise? Zij is zo laat vandaag. Gewoonlijk is zij hier altijd het eerst van allemaal."
"Denise is op reis naar het buitenland," antwoordde Stanske braafjes terwijl ze aan haar zakdoek friemelde.
De robuuste vrouw kruiste haar armen:
"Naar het buitenland? Ik heb haar man vanmorgen nog op het veld gezien. Dan is zij alleen weg, misschien wel met onze veldwachter, want dat is ook al een tijd geleden dat we die nog gezien hebben.”
“Die is verplaatst naar Kontich dat is nog voorbij de stad.”
“Ik weet Kontich wel liggen hoor Stanske. Dacht je ik dat daar nog nooit geweest was? Ik mag zonder mijne vent wel eens verder dan hier tot op het hoekje zulle. Maar ons Denise zeg; helemaal alleen in het buitenland! Amaai Stanske, eer dat Corneel jou zo ver alleen op reis laat gaan, zul jij wel heel hard moeten werken. Maar allé je bent toch al naar ‘Den Drijhoek’ mogen komen."
"Zou Denise ginder met andere mannen uitgaan?" Startte Rosa de roddel.
Clara’s oogjes fonkelden:
"Denise is nog jong, ze is maar twee jaar ouder dan Stanske, en zo een hele week zonder een man, ik zou het niet kunnen."
Nu nam Francine het woord:
"Ja, als uwe John even vinnig is in bed als op de voetbal dan zul jij je zeker niet vervelen."
De vrouwen praatten over Stanske heen die dat eigenlijk wel goed vond. Zachtjes liet ze haar kommetje los en leunde wat achterover, haar handen legde ze op de tafel.. Nu ze niet meer het gespreksonderwerp was kon ze zich wat gemakkelijker zetten.
"Jij moet niets zeggen jij,” zei Clara terwijl haar hoofd een knikbeweging maakte: “want uwe man is de meest galantste die ik ken." Even keek ze naar de tafel en wreef een plooi in het laken glad: "hij doet de deur open, serveert koffie, draagt steeds een das en is altijd schoon gekleed. Hij is een echte heer."
Francine was niet van plan haar in de hoek te laten drukken: "Ja…, en ik kom iedere keer over de streep wanneer hij het doet. Hij kent er wat van.” Met een voldane glimlach verzette ze zich in haar stoel.
De ogen van Stanske flitsten van de ene vrouw naar de andere. Waar spraken ze toch over? Hoe kan een vrouw nu genieten van het bed. Ja met de tijd ging het wel iets beter, tenminste het deed geen pijn meer, maar genieten? Wie kan nu van zoiets genieten? Plots wou ze het weten. Ze boog lichtjes over de tafel naar de anderen toe en fluisterde: "ik vind al dat gedoe in bed toch maar een saaie boel."
"Dan moet je Corneel maar eens langs sturen dan zullen we het hem wel eens leren hoe hij dat moet aanpakken!" Schetterde Clara weer. De drie vrouwen schaterden het uit. Stanske zakte weer als een pudding op haar stoel. Ze werd weer een stukje kleiner.
Een jonge man op een scooter kwam aangereden en stopte achter een geparkeerde Citroën. Stanske zag hoe hij met de tip van zijn linkervoet de Vespa in evenwicht hield. Francine merkte de belangstelling van Stanske, stopte haar gesprek, nipte even van haar cola en volgde dan de blik van Stanske. De jonge man stond nog steeds met zijn tip op de grond. De rode trui op de witte broek stond hem prachtig. Met één hand nam de man zijn zonnebril af en met de andere hand rolde hij handig een sigaret. Stanske keek van de man op straat naar Francine en vervolgens weer naar de jongeman. Zijn sigaret gloeide rood op. Hij gaf een knipoogje en glimlachte geheimzinnig.
Stanske nam stilletjes haar handtas, mompelde “goede avond” en ging met een grote omweg naar huis. In gedachten herhaalde ze het gesprek. Waarom moet Corneel bij Clara eens langs komen? En wat bedoelden ze met over de streep komen? En dan die jonge man op zijn Vespa, die zal wel naar Francine gelachen hebben. Maar waarom keek hij naar mij toen hij knipoogde?
Terug thuis ging Stanske vlug naar Annie. Ze gaf Cateau een cent en bedankte haar. Tegen haar kinderen zei ze streng:
“Zeg niet tegen papa dat jullie bij Cateau hebben mogen spelen en ook niet dat ik weg ben geweest.”
“Waarom mogen wij niets zeggen?” Vroeg Jefke.
“Omdat dat ons geheimpje is, onze pa mag niets weten. Dus goed zwijgen hé Jefke, en jij ook hé Karel.”
“Natuurlijk mam, waarom zou ik zoiets vertellen aan onze pa? Pa ziet mij ook niet staan.”
Stanske slikte de krop weer weg. De dennengeur dreigde weer op te komen. Daarom nam ze Karel eens stevig vast en zei:
“Maar je mama zal er altijd voor je zijn. Ik laat je nooit in de steek. Mijn grote jongen.” Straks doe jij je plechtige communie al en dan komen nonkel Max en tante Rosa op uw feest.
“Krijg ik dan een lange broek?”
“Natuurlijk mijn jongen. Annie heeft daarstraks toch je maten genomen. Zij gaat de mooiste broek van de straat maken en die is voor jou, Karel”
Corneel zat aan de keukentafel, een lege nog propere kop stond voor hem.
“Van waar komen jullie? Waarom zijn jullie niet thuis?”
“Och, ben je al thuis, jij ging toch naar de voetbal. Of was het afgelast? Hoe komt het dat je zo vroeg al thuis bent?”
Stanske voelde zich betrapt en ratelde daarom de ene vraag na de andere op Corneel af.
Corneel, nog kwaad op zijn voetbalploeg, was blij zijn hart te kunnen ophalen en was zijn vraag reeds vergeten.
“Ach ja, die piassen speelden zo slecht, en dat op eigen veld nog wel. Ik ben het afgetrapt. Na de eerste helft ben ik nog even in de cafetaria geweest en dan recht naar huis gekomen.”
“Papa, ik heb een geheim.”
“Ja Jefke en mag ik dat geheim eens weten?”
“Jefke zwijg. Als grote mensen spreken moeten kleine kinderen zwijgen.”
Berispte moeder haar zoon. Kordaat richtte zij zich weer tot haar man:
“Corneel wat wil je eten? De overschotten van gisteren bakken of verse patatten koken?”
“Ja maar Jefke zei…”
“Kom va zeg wat je wilt eten en ga dan het hek sluiten, dat staat nog open heb ik net gezien.”
“Kon jij dat dan niet dichtdoen?”
“Het slot is kapot, dat weet je en ik had de kinderen bij. Wat ga je nu eten? Gebakken of gekookte patatten?”
“Gebakken,” riep Corneel terwijl hij geërgerd naar buiten slofte.
HOPELIJK VOLGENDE NACHT ZONDER
Na haar ongelukkig avontuur bij ‘Crêperie den Drijhoek’, bleef Stanske op zondag weer thuis. Toch was er bij haar iets veranderd. Het was alsof haar ogen langzaam open gingen en dat zij ontwaakte uit een lange slaap. Het gesprek in de crêperie was bij haar blijven hangen. Vooral dat sommige vrouwen genoten van hun huwelijksleven stelde haar tot nadenken.
Zuchtend plofte ze op een stoel. Ze wilde een glas water inschenken maar de kan was weer leeg. Hoopvol keek ze even naar Corneel, maar omdat die niet reageerde stond ze zelf maar op en terwijl het water in de kan liep keek ze dromerig naar achter. In de zetel zat haar man de voetbaluitslagen aan het bestuderen en op tafel lag een hoop sokken die nog gestopt moesten worden. Hoe had ze het toch zo ver kunnen laten komen. Normaal kon ze het werk toch aan. Er was nog nooit zoveel verstelwerk geweest. Ze had nooit naar die crêperie mogen gaan. Ze had beter thuis gebleven en de sokken gestopt, dan lag er nu niet zo een hoop op tafel. Ze vulde nog een extra glas dat ze gulzig leegdronk alvorens terug aan het werk te gaan. De kinderen waren reeds naar bed, daar had Karel voor gezorgd. Karel was bijna dertien en een echte hulp in het huishouden. Hij hielp mee aan de afwas, kon al een beetje strijken en als hij nog op was keek hij leergierig naar het verstelwerk. Al zijn kleren werden steeds netjes opgevouwen. Zijn kamer opgeruimd. Hij heeft zelfs bloemen op zijn kamer. ‘Om wat op te vrolijken’ zei hij altijd.
“Corneel, zou jij je jas niet weghangen. Die ligt al van deze middag op deze stoel.”
“Dat is vrouwenwerk.”
“Jij helpt nooit eens in het huishouden en ik heb al zoveel te doen.”
“Ik ga naar de varkensboer, eens kijken of ze bij de Janus geen schoon biggetje hebben.”
Corneel legde zijn gazet op een stoel, trok zijn jas aan en verdween.
“Blijft weer niet hangen tot een stuk een stuk in de nacht! Corneel!”
Maar Corneel was al weg. Stanske vulde opnieuw haar glas met water. Ze had de laatste tijd toch zoveel dorst. Haar gedachten gingen weer naar Corneel: nog nooit was hij met een biggetje naar huis gekomen maar hij had altijd dezelfde smoes. Iets beter kon hij niet verzinnen. Tijdens de dag was het nog erger. Als ze pas getrouwd waren had hij een groot patattenveld. Hij huurde het voor een appel en een ei, bij “het veld van den akker” Het was groot genoeg om zelfs patatten in de winkel te verkopen, maar sinds dat het “veld van de akker”, alle braakliggende gronden aan een bouwonderneming verkocht had, was zijn groentehofje amper groot genoeg om zijn eigen groenten te kweken. Stanske dacht plots aan haar gesprek met hem van een paar dagen geleden:
“Corneel is ons hofje niet wat klein om patatten te planten? Achter de hoek ligt nog een braakliggend stuk grond. Dat is zeker vier maal zo groot, als we het aan de eigenaar vragen mogen we dat zeker bewerken en dan kunnen we toch wat groenten kweken om in de winkel te verkopen. Verse groenten verkopen toch goed.”
“Ik zal wel op de vroegmarkt groenten kopen, ze smijten er mee naar uwe kop.”
“Waarom noemen ze dat eigenlijk vroegmarkt? Het is altijd een stuk in de namiddag eer jij terug thuiskomt.” Vroeg Stanske onnozel weg.
“Wat ken jij van groenten kopen? Op de vroegmarkt, kun je de beste kopen doen. Vooral op het sluitingsuur.”
“Dat zie ik, hetgeen een ander niet meer wilt zeker? Die pierselder die jij meebrengt kan ik niet meer verkopen in de winkel. Dat geven ze nog niet aan de beesten.”
“Groenten is mijn zaak, zie maar dat het eten straks klaar is. Dat is uw zaak. “Ik ga naar de Janus, eens kijken of hij geen schoon biggetje heeft.”
Het stopgaren ging door de hiel van de sok. Stanske praatte altijd hardop als ze slecht gezind was. De naald naar boven, de naald naar onder, de naald naar boven, de naald naar onder.
‘Hij weet het allemaal beter, maar toch knaagt dat.’
De grijze sokken lagen op een hoopje op een stoel, die waren klaar. De bruine en de zondagse zwarten lagen nog te wachten. Dan mankeerde er nog een knoop aan Corneel zijn pyjama. Dat mocht ze zeker niet vergeten. Als Corneel zonder pyjama in bed moet dan is het zeker “van dat”.’ Steeds hetzelfde ritueel: kort, ruw en met veel gesteun. Daarna snurken. Een mens ligt dan nog wat op zijne rug, neemt iets voor het opkomend zuur en denkt: we zijn er weer vanaf, en als het meevalt misschien wel voor twee nachten.
Soms vraagt een mens zich af waarom God dat zo gemaakt heeft. Die mannen kunnen precies niet zonder seks, maar wat hebben wij, vrouwen? Het mocht wel eens omgedraaid gaan. Het plezier voor de vrouwen en het zuur voor de mannen, om dan nog maar te zwijgen over die bevallingen.
Het was al na elven maar Corneel was er nog niet. Ze kon gaan slapen of de keuken nog opruimen en de tafel dekken voor morgen, want het zou weer vroeg dag zijn. De winkel moet open en tussenin zou de strijk moeten gedaan worden. ‘Morgen is het vrijdag, dan moet de winkel nog gedweild worden ook, dat zou Corneel toch ook wel eens kunnen doen.’ Stanske praatte weer hardop: ‘dat hij op de vroegmarkt eens wat meer wou betalen voor serieuze groenten dan was hij misschien al om tien uur thuis in plaats van na de noen. Dan kon hij in de winkel staan terwijl dat ik de strijk deed .‘
“Gene winkel, ik kan met die kletsvrouwen niet om.”
Ze hoorde het hem al zeggen. ’t Is waar, hij heeft gelijk, wist ze. Er waren soms nogal zagers bij. Het ging dan altijd over hunne vent: hij is teveel weg, of hij is teveel thuis. Maar meestal klagen ze toch over hem in bed, alhoewel… sommigen kunnen er niet genoeg van krijgen. Pak nu Francine van hierover. Laatst zei ze nog dat de hare het wel twee keer gedaan had. Omdat ze het zelf gevraagd had, nota bene. Hij doet nooit iets als ze er zelf niet om vraagt. Beweerde Francine zelfs. Dat is nu eens een model man zie. Maar bij veel vrouwen zou ‘nooit’ iets gebeuren als de vrouw er zelf moest om vragen. Dat hoor je genoeg in de winkel. De meeste zijn blij dat het voorbij is. Toch vraag ik mij af: zou dat nu aan ons vrouwen zelf liggen? Doen wij soms iets verkeerd, of iets te weinig? Maar ja, hoe kunnen we dat te weten komen, niemand zal het ons komen vertellen. Ah, daar is Corneel. Ik hoor hem al stommelen. Hopelijk is hij weer niet te zat, want als hij aan die kleine wittekes begint weet hij van geen ophouden. Seffens weer naar bed. Het dagelijks ritueel. Tsjip, tsjip, daarna een tablet tegen het zuur en dan proberen nergens meer aan te denken. Hopelijk volgende nacht zonder.
Corneel zette zich op een stoel vóór Stanske.
“Stanske, de zaken gaan slecht. Nu de oorlog voorbij is komen de Hollanders geen sigaretten meer kopen. De mensen kopen margarine in plaats van boter en ik heb geen patattenveld meer. We hebben het er gisteren nog over gehad, over dat veld. We moeten hier weg. Ik heb vandaag met de burgemeester gesproken. Die zegt dat er in de stad nog werk is. Het huis van moeder zaliger, dat staat midden in de stad en is momenteel niet verhuurd. Kunnen wij daar niet een winkel beginnen.”
“Corneel! Naar Antwerpen? Zover weg. Opgesloten in een stinkstad tussen al die fabrieken.”
“Stanske, daar is nog toekomst. We kunnen volgende week al verhuizen als we willen.”
“En zijn daar kamers voor de kinderen?”
“Er zijn toch vier slaapkamers. Wij slapen in de grote, de jongste in de meisjeskamer en de twee andere in de jongenskamer.”
“En de vierde kamer dan?” “Logeerkamer, voor als nonkel Max blijft slapen.”
“Neen niets van, nonkel Max moet maar thuis gaan slapen. Onze Karel krijgt een eigen kamer. Die jongen is al veertien. Die moet alleen kunnen liggen.”
“Voor wat dat? Omdat hij niet van mij is, zeker?”
“Karel krijgt die vierde kamer of ik ga niet mee. Dan ga je maar alleen naar die stinkstad.”
“Oké, het is al goed. Begin morgen maar te pakken want volgende week verhuizen we.”
“En wat zegt je broer, nonkel Max daarvan?”
“Ik heb afgesproken dat we een halve huur betalen aan hem, en later kopen we hem uit. Dan is het huis van ons.”
“Och Corneel, waar begin je toch aan. Ik heb daar geen goed gevoel bij.”
“Doe maar wat ik zeg. Ik ben de man en de baas in huis. Een vrouw moet de man volgen. Ik ga naar bed, en blijf niet te lang weg, kom liever mee naar bed.”