ik vergeet maar die galm van de gebroken snaar het was de geknapte halm die zolang de hoop vertolkte
ach, ik laat het gaan als een walm uit de laatste kreet die nog kolkte in wat leek als een oeverloos geluk een blindstaren op klavertjesvier de storm van gedwongen naaktheid naderde plots als een hongerige gier
mijn afgehakte handen eens zo als schenkende schalen verdwaalden in brandend zand ja, het was nog enkel dralen langs verlaten hemelranden met verkleurde regenbogen omrand
toch blijkt het na verloop van tijd de schil naar groeiend inzicht ijler dan voorheen ik zeg niet dat het mij nu verlicht het is nog even, zo weet ik, een tijdsgebonden geween
|